Hoofdstuk 10
Tijdens de afwezigheid van Cracken voelde Corcoran zich best
op zijn gemak, niettegenstaande hij in het middelpunt van de
belangstelling stond. Praktisch alle mensen die in de zaak aanwezig
waren, zowel in de danszaal, de bar als de speelzaal waren present
om Corcoran aan het werk te zien. Iedereen wist dat de zaak van Ted
Rankin op het spel stond.
Een crisis gaat steeds gepaard met een zekere elektrische
spanning in de atmosfeer. Deze spanning zendt stralen uit, die tot
in de verste hoeken doordringen. Het was dus geen wonder dat
tientallen mensen, die anders nooit een voet in de zaak Rankin
zetten, nu door de deur naar binnen troepten om te trachten ook
iets te zien van de sensatie. Mexicanen, negers, halfbloeden en
blanken vergaten alle verschil van rang en stand. Ze kwamen naar
binnen en stonden in dicht op elkaar gepakte rijen.
Corcoran genoot ervan. Er was slechts één gedachte die een
domper zette op zijn vreugde, en wel de gedachte dat Kitty Murran
morgen zou weten dat hij een beroepsspeler was. Doch dat zou ze
vroeg of laat toch te weten gekomen zijn en daarom sloot hij deze
gedachte uit zijn geest.
Hij zat te roken en met zijn wandelstokje te spelen,
onverschillig, maar geen van de woorden die fluisterend over hem
gesproken werden, ontsnapte hem.
«Daar is Roland!» zei eensklaps een stem.
«Henry Roland?» vroeg Corcoran.
«Ja. Henry Roland. Hij steekt met hoofd en schouders boven de
anderen uit.»
Er kwam beweging in de rijen van de toeschouwers, want zonder
dat er een woord gezegd werd, traden de mensen opzij om Roland
passage te verlenen. Uit de hoek van zijn ogen keek Corcoran naar
een grote, slanke jongeman met een open gezicht en een stevige kin.
Op de eerste blik was te zien dat Roland een belangrijk man was;
iemand die geluk had gehad in het leven en dat geluk door hard
werken tot het uiterste uitgebuit had.
Roland naderde Corcoran, bleef voor hem staan en een glimlach
gleed om zijn lippen, toen hij Corcorans overdreven modieuze kleren
zag.
In het zog van Roland was een kleine, aalgladde figuur door de
rijen gegleden. Het was Stevens, die dankbaar gebruik maakte van
deze gelegenheid om ook eens in het brandpunt van de belangstelling
te staan.
«Sta op, Corcoran,» zei Stevens, «en begroet Mister Henry
Roland!»
Corcoran hief het hoofd op en bestudeerde de vreemdeling met
kalme blikken.
Roland had de glimlach van zijn lippen gebannen.
Zonder zich te haasten stond Corcoran op. Hij stak zijn hand
uit. De grote, machtige klauw van de ander sloot over Corcorans
slanke hand. Hun blikken ontmoetten elkaar en ze kenden elkaar —
Corcoran zag een gentleman, die een gentleman gebleven was; Roland
zag een gentleman, die gevallen was. Corcoran werd een tikje bleker
en zijn zelfvertrouwen had een klap gekregen, toen hij zich weer op
zijn stoel liet vallen. Hij voelde plotseling dat zijn kleren
overdreven theatraal waren. Hij was goedkoop — goedkoop in de ogen
van iemand wiens gelijke hij vroeger geweest was.
«We hebben elkaar vroeger reeds ontmoet,» zei Roland.
Corcoran keek scherp op.
«Ik vergeet nooit gezichten,» zei hij op een toon, die niet
verkeerd te begrijpen was.
Roland was te zeker van zichzelf om zich over de scherpe klank
in Corcorans stem te ergeren. Hij haalde zijn brede schouders op en
zei:
«Ik had een rugbyhelm op en droeg een rode trui!»
Corcoran rilde even. Tweemaal had hij mensen ontmoet die
wisten dat hij vroeger op de universiteit geweest was, maar beide
keren was hij erin geslaagd die mensen om de tuin te leiden.
«Werkelijk?» vroeg hij, haalde zijn sigarettenkoker te
voorschijn en hield deze Roland voor.
Roland bediende zich, zonder zijn blikken ook maar één seconde
van Corcorans gezicht af te wenden. Toen ze hun gesprek
voortzetten, waren ze in dikke rookwolken gehuld.
«Ik viel in als halfback, vijf minuten voor het einde van een
bijzonder belangrijke partij. Jij speelde in blauwe trui.»
Corcoran keek de ander even dankbaar aan, omdat hij de naam
van de universiteit niet genoemd had. Roland scheen plotseling veel
jonger te worden bij het ophalen van een herinnering, die zover in
het verleden lag. Trouwens, hoe lang was het geleden dat hij nog
met een universitair gesproken had? Ze behoorden in dezelfde klasse
thuis. Ze waren van dezelfde soort, behalve dan dat Corcoran door
de jaren besmeurd was, terwijl Roland schoon gebleven was.
Corcoran staarde Roland aan en trachtte zich te herinneren
over welke partij hij sprak.
«De kwart back ploegde een paar keer door de lijnen,» zei
Roland. «Het was een nieuwe truc van de blauwen, maar ze hadden er
geen succes mee.»
Eensklaps herinnerde Corcoran zich de match. Het was de
laatste wedstrijd geweest van het seizoen. Hij en al zijn mannen
waren spelmoe geweest. Het onoverwinnelijke team van de Blauwen was
enkel nog een schaduw geweest van de ploeg, die bij het begin van
het seizoen op het veld verschenen was. Moreel waren ze niet meer
opgewassen geweest tegen de beslissende ontmoeting tegen de Roden,
die aan een niets ontziende stoomwals herinnerd hadden. In plaats
van voor de overwinning te vechten, hadden de Blauwen hun uiterste
krachten moeten inspannen om de nederlaag af te wenden. Dan — vijf
minuten voor het einde — was een nieuwe in het veld gekomen bij de
Roden; een werkelijke wervelwind, die de uitgeputte lijnen van de
Blauwen letterlijk overrompeld had. Corcoran, als kapitein, had
zijn best gedaan om dit nieuwe gevaar af te wenden, maar zijn
mannen hadden niet meer aan zijn bevelen kunnen gehoorzamen. In
zijn wanhoop had Corcoran tegen de nieuwe geschreeuwd : «Probeer
het eens langs mijn helft!»
«Ik ging de manager onmiddellijk vragen naar jouw helft
overgeplaatst te worden,» vervolgde Roland. «Langs die helft was
sinds twee seizoenen geen enkel doelpunt aangetekend en de manager
zei dat ik gek was. Ik was vol zelfvertrouwen en tenslotte gaf hij
me een kans.»
Corcorans hart bonsde onstuimig, maar hij schudde het
hoofd.
«Ik liet me voorafgaan door een garde van drie stevige
kerels,» zei Roland. «Ik was er zeker van dat ze elke aanval de
baas konden blijven, maar eensklaps dook een aalgladde Blauwe
tussen hun benen door. Dat was jij, Corcoran! Je haalde me tegen de
vloer. Ik was even groggy en toen ik bijkwam, zag ik dat de bal
weer in het bezit was van de Blauwen. Ik was de bal kwijt! Jij lag
onder me, Corcoran — er was geen stukje meer aan je heel. ik hief
je in mijn armen van de grond. Je was bewusteloos, maar je kreunde:
'Ik miste hem! Ik miste hem!' Je miste me niet, Corcoran, en de
Blauwen wonnen de partij!»
Ja, ja, Corcoran herinnerde het zich, maar het was vleiend dit
nog eens te horen vertellen. Hij herinnerde zich nog meer. Hij
herinnerde zich de artikels in de kranten, die hem in het
ziekenhuis gebracht waren en de redevoering van de rector en een
paar van de professors, die hem in het ziekenhuis waren komen
bezoeken. Ze hadden hem een grootse toekomst voorspeld.
Helaas, die voorspelling was niet in vervulling gegaan en hoe
sneller het verleden vergeten was, hoe beter. Hij haalde diep adem
en keek naar Mister Roland op.
«Een spannend verhaal,» zei hij onverschillig, «en het spijt
me dat ik geen aanspraak kan maken op de rol van de held. Het is
iemand anders geweest, Roland. Gelijkenis tussen twee mensen kan
heel misleidend zijn.»
Roland staarde hem strak aan. Lag er alleen maar verachting in
zijn blikken of een beetje medelijden?
«Werkelijk?» vroeg Roland. «Ja, nu je het zegt, ik geloof dat
ik me vergist heb, Corcoran.»
De luisteraars slaakten een zucht van ontgoocheling. Doch ze
kregen geen tijd om zich over te geven aan commentaar, want iemand
fluisterde: «Cracken!»
Corcoran keek naar zijn tegenstander en zag dat deze een
andere man was geworden. Niet alleen had hij zichzelf moed
ingedronken met een lading sterke drank, maar hij had ook nieuwe
ideeën meegebracht van zijn onderhoud met zijn baas.
Cracken meende het!
Zonder te spreken werd het spel hernomen. Corcoran deelde.
Iedereen was ervan overtuigd dat vals spelen uitgesloten was, nu
honderden ogen elke beweging van de slanke handen volgden, doch
Corcoran deed precies met de kaarten wat hij wou.
De laatste kaart flitste op de tafel.
Cracken stond langzaam op met zijn hand achter zijn rug.
Corcoran wist dat de hand van zijn tegenstander op de kolf van een
revolver geklemd was. Hij stond op zijn beurt op — even langzaam.
De dood loerde op hem en hij kon zich niet verdedigen.
«Corcoran!» fluisterde Cracken hees.
Heel langzaam hief Corcoran zijn wandelstokje op. Hij hield
het met beide handen aan de uiteinden vast, zodat iedereen kon zien
dat hij niet gewapend was.
«Wel?» vroeg hij.
«Die laatste kaart, Corcoran, kwam niet van de plaats, waar
zij vandaan moest komen.»
Corcoran trachtte de blikken van Joe Cracken te vangen, maar
ontdekte dat de man de macht van zijn blikken kende en ontweek. Had
hij nu maar een revolver gehad! Dan zou alles in één keer geregeld
zijn. Een kogel door de rechterschouder — een onderdeel van een
seconde.
«Ik geloof, Cracken,» zei hij, «dat ik je niet begrijp!»
Cracken had zichzelf op staan winden en zijn stem klonk
wild.
«Ik bedoel dat je vals gespeeld hebt! Ik zag waar je die
laatste kaart vandaan haalde en...»
Cracken had zich iets voorovergebogen en had de revolver reeds
half uit zijn holster gehaald.
Corcoran kreeg een idee om het gevaar uit de weg te gaan. Hij
wendde Cracken zijn rug toe en zei hardop:
«Het schijnt dat Ted Rankin een slechte verliezer is. Ik zal
mijn geld later komen halen.» Hij zwaaide onverschillig met zijn
wandelstokje en vervolgde: «Willen de heren zorgen dat het geld,
dat nu op de tafel ligt, bij elkaar blijft tot morgen twaalf uur
stipt? Voor die tijd hoop ik Mister Cracken of Mister Rankin of
beiden in de hoofdstraat ontmoet te hebben. Op de veranda van het
hotel, misschien? Dan kunnen we ons meningsverschil uit de wereld
helpen. Nu gaat dat niet, want ik heb mijn wapen nog nooit tegen
een dronken man gebruikt.»
De rijen spleten uit elkaar, toen Corcoran zich voorwaarts
bewoog en het bleef doodstil, terwijl de speler bedaard naar buiten
liep.
Toen hij buiten was, voegde een grote kerel zich bij
hem.
«Ouwe kerel, dat was schitterend!» zei Roland
bewonderend.
«Vergeet de omstandigheden niet,» zei Corcoran. «Ik was niet
gewapend en kon niet anders handelen.»
«Jasses, dan is je houding nog schitterender geweest! Je hebt
hen allemaal overbluft, Burlingto...»
«Je maakt dezelfde fout van zoëven, Roland,» onderbrak
Corcoran op ijzige toon.
Roland richtte zich hoog op.
«Neem me niet kwalijk, Corcoran,» zei hij zacht.
«Het is vergeten,» zei Corcoran en draaide zich langzaam
om.