Hoofdstuk 7
Die woorden volgden hem, waar hij ook heen ging. Soms ging er
wel eens een week of een maand voorbij, zonder dat hij ze hoorde,
maar dan doken ze eensklaps weer op en steeds werden ze op dezelfde
wijze uitgesproken — met een klank van hoon en verachting, alsof
het woord beroepsspeler een synoniem was van vals en bedrieglijk.
Er lag ook iets van haat in de stemmen, die deze woorden zeiden,
want wie wordt door eerlijke mensen meer gehaat dan de bandiet, die
handig genoeg is om de Wet geen vat op hem te geven?
Dat was het geval met Corcoran. Hij werd gehaat, omdat ze
wisten wie en wat hij was en omdat ze op de eerste blik konden zien
dat de verhalen, die over hem in omloop waren, in niets overdreven
waren.
Hij zag sheriff Nolan op een hoek van de straat. De sheriff
hing in een onverschillige houding tegen een paal van een
omheining. Hij had zijn pijp in de mond, maar het was een zeer
opmerkelijke pijp. De sheriff had driekwart van de steel opgegeten
en nu kreeg men de indruk dat zijn snorharen elk ogenblik in brand
gestoken konden worden door het vuur in de pijpenkop.
Een jonge Mexicaan bleef voor de sheriff staan. Hij was zeer
dronken en zeer luidruchtig. Waarschijnlijk had hij aan een of
andere speeltafel een grote som geld gewonnen en deed hij zijn best
om dit geld zo vlug mogelijk weer op te maken. Hij was op zoek naar
herrie en scheen van oordeel te zijn dat die onverschillige man,
die tegen een paal hing, een gemakkelijke prooi was.
Corcoran begreep niet wat de jonge Mexicaan zei, hoewel zijn
stem duidelijk tot hem doordrong. Hij zag echter het resultaat van
de woorden van de jonge herrieschopper. De sheriff stak de hand
uit. De ander sprong achteruit en greep zijn flitsende dolk. De
sheriff maakte van zijn uitgestoken hand een vuist en plantte die
als een stormram tegen de tanden van de Mexicaan. Deze ging zitten,
alsof hij door een reuzenhand op de grond gedrukt was.
Corcoran verwachtte dat de sheriff handboeien te voorschijn
zou halen om deze jonge moordenaar onschadelijk te maken, doch zag
dat de sheriff de Mexicaan behulpzaam was bij het opstaan en zich
zelfs bukte om diens gevallen hoed op te rapen.
Toen Corcoran naderbij trad, hoorde hij de sheriff zeggen: «Ik
ken je, jongeman, hoewel ik niet wist hoe je heet. Ik ken je en ik
weet dat de whisky op dit moment luider spreekt dan je gezond
verstand. Ik zal je niets in de weg leggen, zoon. Eigenlijk zou ik
je in de nor moeten stoppen tot je weer nuchter bent, maar het is
misschien beter dat je op je eigen manier nuchter wordt. Schop
herrie! Geef je geld met handenvol uit en giet nog meer stinkende
whisky in je body. Maar laat me voor je gaat, je dolk even zien,
ja?»
Hij haalde de dolk zelf uit de schede van de Mexicaan.
«Dit is een soort van versiering die je beter niet kunt
dragen,» vervolgde de sheriff. «Het is te gevaarlijk, omdat jij er
te snel beroep op doet. Je bent vrij, zoon, maar als ik jou ooit
nog een dolk zie dragen, zal ik je zo bont en blauw slaan, dat je
het idee zult krijgen als zesjarige jongen in de handen van je
vader gevallen te zijn.»
«Sheriff Nolan!» stamelde de ander met een klank van
ontsteltenis in zijn stem, die verried dat hij zich bewust was
geweest van de identiteit van zijn slachtoffer. «Ik wist
niet...»
«Schiet op,» onderbrak de sheriff. «Iedereen heeft tijd nodig
om groot te worden. Maar je kunt volwassen worden zonder die
vervloekte dolk!»
De jongeman zag eruit alsof hij op het laatste nippertje aan
de handen van een groep lynchers ontsnapt was. Hij wankelde
weg.
«Die jongeman,» zei Corcoran, «zal de eerste dagen wel rustig
blijven, sheriff. Ik stel vast dat je tot de nieuwe school behoort,
die de misdaad liever voorkomt dan haar te bestraffen.»
Mike Nolan wendde zich met een grimmige lach tot de
beroepsspeler. Het was beslist voor het eerst van zijn leven dat
hem een dergelijk complimentje toegezwaaid werd. Doch toen hij zag
wie het was die hem aangesproken had, verstijfde de lach om de
lippen van de sheriff.
De straatverlichting te San Pablo was iets beter dan primitief
en werd in niet geringe mate versterkt door het licht dat uit open
deuren en vensters naar buiten straalde. In ieder geval was het
licht genoeg, opdat de sheriff alle details van het uiterlijk van
de beroepsspeler kon zien — van de bloem in zijn knoopsgat tot de
fijne, glimmende ebbenhouten wandelstok, die hij in de hand
hield.
«Ha,» zei de sheriff, terwijl zijn blikken langzaam naar het
gezicht met de lichte wimpers en wenkbrauwen gleden. «Jij bent
Corcoran.»
De sheriff deed een stap voorwaarts en hief zijn hand op,
alsof hij deze op de schouder van een vriend wilde leggen, maar hij
beheerste zich op het laatste ogenblik. Hij achtte het mogelijk dat
zijn grote hand een vlek achter zou laten op het keurige pak van de
beroepsspeler.
«Corcoran,» zei hij, «ik heb al iets over je gehoord.»
«Ja?» vroeg Corcoran. «Dat kan alleen maar betekenen dat een
paar van mijn vrienden me naar San Pablo gevolgd zijn en
verhaaltjes verteld hebben.»
«Je kunt het verklaren zoals je zelf wilt, maar ik heb
allerlei dingen gehoord.»
«Wel,» zei Corcoran onverschillig, «ik hoop dat ze me niet te
veel gevleid hebben. Vrienden hebben een zeer speciale manier om
over een man te spreken en men mag niet altijd klakkeloos geloven
wat vrienden zeggen.»
«Er zijn verhalen en verhalen,» zei de sheriff. «Ik heb het
toevallig over verhalen, die op data en namen steunden.»
«Daar stel ik heel veel belang in, sheriff. Je maakt me
nieuwsgierig.»
«Ik was van tevoren al nieuwsgierig,» zei de sheriff, «en ik
was blij dat men me deze verhaaltjes kwam vertellen, daar ik geen
liefhebber ben van spioneren en luistervinken.»
«Dat ziet men op de eerste blik,» zei Corcoran en boog een
beetje om het compliment meer nadruk te geven. «Mag ik weten,
sheriff, welke data en welke namen de mannen noemden die u over mij
kwamen inlichten?»
«Je zult natuurlijk zeggen,» zei de sheriff droog, «dat het
allemaal verzonnen werd?»
«Dat kan ik niet bij voorbaat zeggen, sheriff,» verklaarde
Corcoran met de grootste ernst.
«Wel,» zei de sheriff, terwijl hij de armen voor de borst
vouwde en de ander strak in de ogen keek, «in de eerste plaats
hoorde ik iets over een man te Butte-city. Het gebeurde drie jaar
geleden. Hij was een vechtende dwaas met poeder in de vuisten. Hij
schopte herrie om het genoegen ervan. Ze spreken nu nog over hem te
Butte-city — na drie jaar. Hij was wilder dan een ongetemde
mustang, maar hij had een hart als een meisje dat voor het eerst
verliefd is. Dat was Ches Oliphant.»
«Het komt me voor dat die naam een vertrouwde klank voor me
heeft,» gaf Corcoran toe.
«Geen wonder,» zei de sheriff, «want Ches en jij ontmoetten
elkaar te Butte-city. Jullie kregen een verschil van mening en jij
schoot Ches naar de hel. Ik geef toe dat het lang geleden is en dat
jij het gemakkelijk vergeten kunt hebben.»
«Ik neem aan,» zei de beroepsspeler, «dat je op het ogenblik
alleen maar verhaaltjes citeert — geen dingen vertelt die je zelf
gelooft.»
«Ik citeer alleen maar,» zei de sheriff met een grijns. «Ik
ben geen rechter en geen jury. Ik kan niemand arresteren, tenzij ik
een aanhoudingsbevel in mijn zak heb. Maar er volgen nog
verhaaltjes. Een jaar, nadat je Ches van de kaart veegde, dook je
te Phoenix op. Je scheen het naar je zin te hebben in Arizona. Je
kreeg er nieuwe ideeën. Je begon handel te drijven in mijnen, die
helemaal niet bestonden en verdiende daar een mooie duit mee. Doch
anderen ontdekten dat ze voor de gek gehouden waren en Lefty
Guiness kwam je om een verklaring vragen. Lefty leefde niet lang
genoeg meer om te vertellen wat hij ontdekt had. Hij was een
vechter. Hij was een vaatje dynamiet, maar jij schoot hem dood en
onderdrukte alle geruchten, tot je erin geslaagd was al je aandelen
te plaatsen.»
«Sheriff,» zei Corcoran, «die geschiedenis met de Loftusmijn
was zeer pijnlijk voor mij. Ik liet me zelf voor de gek houden,
begrijp je? Ik was er lange tijd eerlijk en oprecht van overtuigd
dat het een eerlijke zaak was en trad alleen maar op als
vertegenwoordiger.»
«Natuurlijk,» zei de sheriff. «Ze dachten dat jij over
voldoende argumenten beschikte om de twijfelaars te overtuigen. Kun
je je voorstellen, Corcoran, dat er koelbloedige, scherpzinnige,
berekenende kerels zijn, die zelfs Corcoran om de tuin kunnen
leiden? Je verloor natuurlijk voor eeuwig je nachtrust, toen je
ontdekte dat je volkomen te goeder trouw zoveel mensen bedrogen
had?»
De beroepsspeler was een man met een onvergelijkelijke
zelfbeheersing. Hij hield de scherpe blikken van de sheriff uit
zonder met zijn ogen te knipperen. Hij schoof zijn wandelstokje
onder zijn arm, haalde zijn prachtige sigarettenkoker te
voorschijn, opende hem en hield hem de sheriff voor. Met een
gesnuif van verachting weigerde de sheriff de sigaret, maar hij
staarde Corcoran aan als een kind, dat voor het eerst een auto
ziet, toen deze een sigaret koos en opstak.
«Verleden jaar,» zei de sheriff, «was er een revolverheld te
Morriston. Hij heette Hank Curry en ging door voor onoverwinnelijk.
Hank had het ongeluk aan dezelfde kaarttafel terecht te komen als
een zekere Corcoran. Daar weet je natuurlijk niets meer van?»
«Ik weet er nog alles van,» verklaarde Corcoran. «Ik weet nog
heel goed dat hij me van bedrog beschuldigde en dat ik hem een
idioot noemde. Ik betaalde persoonlijk voor de begrafenis, sheriff.
Had iemand meer van me kunnen verwachten?»
De sheriff gromde.
«Dat zijn slechts enkele grepen uit de bloemlezing, die men me
over jou vertelde, Corcoran,» zei hij. «Ik zeg niet dat al die
verhaaltjes waarheid bevatten en ik zeg ook niet dat ze allemaal
gelogen zijn, maar ik wil je één ding zeggen dat je niet mag
vergeten zolang je hier in de buurt bent, Corcoran.»
«Spreek, sheriff,» zei Corcoran, «en ik zal je woorden in mijn
geheugen prenten, alsof ik ze in de Bijbel gelezen heb.»
De sheriff fronste de wenkbrauwen.
«Wat ik zeggen wil is dit: San Pablo is op dit ogenblik wild —
zo wild, dat ik niet alles in de gaten kan houden. Daarom
concentreer ik me op de hoofdpersonen. Als jij ooit het ongeluk
hebt, Corcoran, in deze stad gebruik te maken van je spuiten, kom
ik je persoonlijk halen. Ik zal geen vragen stellen en geen
antwoorden geven. Ik zal je alleen maar arresteren en in de
koelkast stoppen, dat is gemakkelijk te onthouden, niet?»
«Heel gemakkelijk,» gaf Corcoran toe, «maar je weet toch wel,
sheriff, dat ik in de grond een zeer vreedzaam man ben?»
«Ik weet nog veel meer,» gromde de sheriff en draaide zich op
zijn hakken om.
Corcoran bleef nog even staan. Dan zette hij zijn wandeling
voort en enkele ogenblikken later zag hij, niet ver voor zich uit,
een bekende gestalte met een grote bos rood haar. Dat haar scheen
te branden, telkens als de eigenaar ervan door een lichtbundel
liep. Het was Willie Kern.
Willie drukte zich dicht tegen de huizen aan. In de schaduw
liep hij een tikje sneller; door de stralenbundels passeerde hij
als een flits. Corcoran zou er heel veel moeite mee gehad hebben de
knaap te volgen, als deze niet zo goed te herkennen was geweest aan
zijn vlammend rode haar.
Het duurde niet lang voor het hem opviel dat Willie iemand aan
het volgen was, zoals hij Willie achtervolgde. Telkens als een
bepaalde persoon bleef staan, bleef ook Willie staan; als die
persoon weer in beweging kwam, bewoog Willie zich ook
voorwaarts.
De persoon, die door Willie gevolgd werd, was een jonge vrouw.
Dat het een vrouw was, zag hij zo; dat het een jonge vrouw was, zag
hij aan de gratie en de levendigheid van haar bewegingen. Het was
een jonge vrouw met een fantastisch zelfvertrouwen. Hoe zou ze het
anders gewaagd hebben zich alleen tussen zoveel mannen te wagen?
Corcoran was er zeker van dat haar zelfvertrouwen uit haar houding
en gelaatsuitdrukking moest blijken, want geen van de halfdronken
avonturiers, die passeerden, haalde het in zijn hoofd haar lastig
te vallen.
Corcoran kende haar niet, maar op de een of andere manier wist
hij dat zij de enige was te San Pablo, die het lef had om openlijk
met Willie Kern te sympathiseren. Miss Murran, de schoolmeesteres,
die haar hand boven de buiten de wet gestelde jongen hield.
Onwillekeurig versnelde hij zijn passen.
Het meisje zwenkte van de hoofdstraat in een betrekkelijk
donkere zijstraat. Willie volgde haar. Corcoran volgde de jongen en
hij zag het vrouwtje en de jongen beurtelings doorheen de
stralenbundels passeren, die uit geopende deuren en ramen naar
buiten vielen. Eensklaps zag Corcoran iets dat op een slang leek,
boven het hoofd van de jongen flitsen. Het verbaasde hem niet dat
Willie eensklaps tegen de vloer ging alsof zijn benen onder hem uit
gemaaid waren. Een veelstemmige triomfkreet verried dat Willie door
zijn vijanden gelassood was. Een dozijn jongens sprongen uit
donkere hoeken en kanten op Willie toe.
Corcoran rende op de groep toe. Hij gaf de jongens een scherp
bevel, maar ze reageerden er anders op dan hij verwacht had. Ze
staken hun vuist tegen hem op en overlaadden hem met honende
scheldwoorden. Willie Kern, machteloos in de lasso, bleef stil
liggen en keek met grimmige blikken naar zijn overwinnaars.
Corcoran zwaaide twee keer met zijn dunne wandelstok en twee
keer werd hij beantwoord door een kreet van pijn. Dan stapte
Corcoran over Willie Kern heen.
«Twaalf tegen één is niet bepaald fair, jongens,» zei
hij.
Ze staarden hem met giftige blikken aan; als honden die van
hun prooi weggejaagd zijn door een eenzame wolf.
«Het is de speler! Het is Corcoran!» gilde een van de jongens,
die door de wandelstok geraakt was. «Grijp hem, jongens!»
Ze waren in staat Corcoran aan te vallen en te overwinnen. Het
waren stevige knapen van omstreeks dertien of veertien, die veel
sneller waren dan volwassenen en bijna even sterk als jonge
cowboys. Corcoran verplaatste zich een beetje, zodat hij met zijn
rug tegen de muur kwam te staan. Hij had hulp nodig en tussen zijn
benen op de grond lag misschien de helper, die de kansen kon doen
keren. Hij bukte zich, trok de lasso, die Willie gebonden hield,
los. De jongen sprong recht en stelde zich naast zijn redder
op.
«Val aan, Buddie!» riep een van de jongens. «Maak de eerste
beweging en dan vliegen wij ze allemaal tegelijk naar de keel!
Zelfs met zijn beiden zijn ze niet tegen ons opgewassen.»
«Vooruit maar, Bud,» hoonde Willie. «Val aan! Een paar uur
geleden ging je op de vlucht en je rende zo hard, dat ik je niet
eens kon inhalen. Val aan, Buddie! Ik zal je opvangen op een wijze,
waar je nog nooit van gedroomd hebt!»
Een kreet van woede steeg uit verschillende jonge kelen
op.
«Zal ik Bud tegen de vloer meppen?» vroeg Willie aan zijn
redder.
«Laat Bud met rust,» zei Corcoran.
«Kom achter me aan, Willie. Jongens,» vervolgde hij met
verheffing van stem, terwijl hij zijn wandelstok in de rondte begon
te zwaaien, «als jullie één verkeerde beweging maken, zal ik jullie
levend villen en jullie huid gebruiken om mijn zadel te laten
overtrekken. Achteruit!»
Ze deinsden achteruit. Stuk voor stuk wisten ze dat ze met
zijn allen de twee tegenstanders gemakkelijk konden verpletteren,
daar Corcoran nooit het lef zou hebben gebruik te maken van een
wapen, maar er was niemand die de eerste beweging wilde maken.
Bovendien hadden ze ondertussen gehoord wat Corcoran met Toomy
gedaan had en dat legde een drukkend gewicht op hun schouders. Ze
vreesden hem, te meer daar hij een onbevreesde en onoverwinnelijke
indruk maakte.
Corcoran liep langzaam weg. Als hij alleen geweest was, zouden
de jongens hem aangevallen hebben van het ogenblik dat hij hen de
rug toegewend had, maar hij was niet alleen! Achter hem liep hun
aartsvijand, Willie Kern. Ze wisten dat ze net zo goed konden
proberen een wolf te verrassen dan Willie onverhoeds te
overvallen.
Zo kwam het dat de twee vechthanen ongehinderd konden
vertrekken.
Toen Willie Kern naast hem kwam lopen, wist Corcoran dat alle
gevaar geweken was.
«Hemeltje, mister,» zei Willie, «ik dacht een ogenblik dat we
er gloeiend bij waren.»
«Ik ook, jongen.»
«Werkelijk? Je wekte de indruk dat je helemaal niet bang was.
Het was fijn dat je me te hulp kwam, mister, en je mag er zeker van
zijn dat ik dit niet zal vergeten. En — hé! Kijk uit! Daar komt
ze!»
«Wie?» vroeg Corcoran.
Het was het meisje, dat met snelle stappen in hun richting
naderde.
«Zij is het!» hijgde Willie en draaide zich om, met de
bedoeling op de vlucht te gaan.
Corcoran stak zijn hand bliksemsnel uit en greep Willie bij de
schouders.
«Wie is zij?»
«Miss Murran. Geef haar geen kans om jou de waarheid te
zeggen, mister. Als zij begint, is ze nog niet klaar en tien
woorden van haar zijn erger dan de smadelijkste ranseling!»
Miss Murran versnelde haar passen nog en Corcoran verstevigde
zijn greep om de schouders van de jonge Kern. Miss Murran passeerde
door een stralenbundel en voor het eerst kreeg Corcoran een glimp
van haar gebruinde, aantrekkelijke gezichtje. Zelfs op dat ogenblik
wist hij dat hij honderden vrouwen gekend had die mooier waren,
maar zij had iets speciaals. Iets dat men niet zo gemakkelijk meer
kon vergeten, als men het eenmaal gezien had.
Ze rende de laatste stappen en nam Willie in haar armen, zodat
Corcoran verplicht was hem los te laten. De jongen slaakte een
kreetje van verrassing.
«Willie! Willie toch!» zei Miss Murran. «Hoe kon je zo
ongehoorzaam zijn! Hoe dikwijls heb ik je al gezegd dat je mij niet
mocht achtervolgen? Hebben ze je pijn gedaan, arme jongen? Hebben
ze je geslagen? Waar doet het pijn? O, die lafaards! Die kleine
wilden!»
Ze duwde Willie van zich af om hem nauwkeurig te bekijken.
Corcoran kreeg de indruk dat een gazelle zich bezorgd maakte over
een kleine, schrikaanjagende wolf.
«Hemeltje, Miss Murran,» zei de jongen. «Het was niet erg. Er
gebeurde eigenlijk niets. Mister Corcoran kwam me te hulp en joeg
de anderen op de vlucht.»
Ze hield één arm om de schouders van Willie, terwijl ze zich
oprichtte om Corcoran de andere hand te geven.
«Ik veronderstel dat we dit als kennismaking kunnen
beschouwen?» vroeg ze.
Corcoran maakte een buiging en nam de hand van de jonge vrouw
in de zijne. Met zijn vingers kon hij «de gedachten van de kaarten
lezen», had een jaloerse rivaal eens gezegd. Nu verrieden zijn
vingers hem iets over het karakter van het meisje — haar hand was
slank en zacht, maar er lag kracht in verborgen.
Corcoran had ondervonden dat de persoon meestal precies zo is
als zijn hand.
Hij hield haar hand een ogenblik vast en wist meer over haar
dan een ander, die een week in haar onmiddellijke nabijheid geleefd
zou hebben, niettegenstaande hij in de duisternis niet veel meer
kon zien dan de glans van haar ogen.
Het speet hem dat het zo donker was, want hij zou graag gehad
hebben dat Miss Murran hem bij de kennismaking in al de elegantie
van zijn kleding gezien had. Zonder de indruk die zijn kleren
maakten, voelde hij zich slechts een halve man.
«Willie,» vroeg de schooljuffrouw, «denk je dat je naar huis
kunt gaan zonder overvallen te worden?»
«U was toch niet op weg naar Dorn, Miss Murran?» vroeg Willie
zonder op haar vraag te antwoorden.
«Hoe weet je dat ik bij vorige gelegenheden bij Dorn geweest
ben?»
«Wel, ik... eh...»
«Je hebt me vroeger reeds nagelopen!»
«Luister, Miss Murran, ik...»
«Willie, ga onmiddellijk naar huis! En als ik hoor dat je weer
gevochten hebt...»
Ze sprak de bedreiging niet verder uit.
«Mag ik nog even bij Mister Corcoran blijven?»
«Natuurlijk. Goedenavond, Mister Corcoran. Willie, zorg dat ik
geen klachten meer van je hoor!»
Ze draaide zich om en keerde op haar stappen terug. Willie
greep de arm van zijn grote vriend beet.
«Snap je daar nu iets van?» vroeg hij. «Je weet nooit van
tevoren wat ze gaat doen. Ik verwachtte een uitbrander en kreeg
bijna een zoen!»
«Ze is eigenaardig,» gaf Corcoran toe.
«Ze is te goed voor de wereld,» verklaarde Willie op plechtige
toon. «Ze is zo goed, dat ze vroeg of laat met haar neus in een
hoop herrie terecht zal komen. Die Dorns, naar wie ze nu toe gaat,
deugen niet, mister. Wil jij haar volgen en opletten dat ze veilig
weer thuiskomt? Ik mag haar nu niet meer volgen, want ze zou wild
worden als ze het merkte.»
«Zul je doen wat ze je gevraagd heeft?»
«Wel,» zei Willie, «ik weet het niet. Ik zou graag nog een
woordje tegen een paar van de aanranders zeggen, als ze zich
verspreiden om naar huis te gaan.»
«Maak dat je wegkomt, kleine kemphaan,» grinnikte Corcoran,
«maar wacht niet te lang, want je kameraden schijnen nog niet aan
verspreiden te denken.»
Integendeel, ze hadden elkaar moed ingesproken en elkaar ervan
overtuigd dat ze het niet bij de eerste poging mochten laten. Ze
waren blijven staan, toen hun twee vijanden met Miss Murran
gesproken hadden, maar slopen nu weer naderbij, gebruik makend van
elke hoek en deuropening die hen bescherming kon bieden.
Willie Kern keek om zich heen en zijn bovenlip krulde
verachtelijk. Corcoran staarde hem met een mengeling van amusement
en bezorgdheid aan.
«Wat zou je doen als je nog eens gevangen werd?» vroeg
hij.
De jongen schoof de hand in zijn zak en haalde er een mes uit.
Hij drukte op een springveer en een blad van niet minder dan vier
duim lang schoot glinsterend uit het handvat. Willie hief één voet
op en terwijl zijn vijanden naderden, zette hij zijn moorddadige
wapen op de hoornige zool van zijn blote voeten aan. Hij voelde of
de snede scherp genoeg was en liet het mes weer in zijn zak
glijden.
«Als ze me weer eens met een te groot aantal overvallen,» zei
Willie bedaard, «zal ik hen een herinnering geven, die ze langer
kunnen bewaren dan een blauw oog.»
Een goede raad steeg naar de lippen van de speler, doch hij
slikte deze weer in en zei alleen: «Er zijn massa's middelen om
naar de galg te tippelen, Willie. Heb je werkelijk geen hulp nodig
om veilig naar huis te gaan? De beide uiteinden van de steeg zijn
afgesloten door je vijanden.»
«Maar deze weg niet!» zei Willie triomfantelijk.
Hij vloog recht op het dichtstbijzijnde huis toe. Hij sprong
in één zet op de vensterbank, zette zich af en klemde zich aan de
rand van het dak beet. Als een aap klom hij boven op het dak. Daar
bleef hij staan en hij stak zijn vuist op tegen zijn vijanden, die
zijn ontsnapping met een gebrul van teleurstelling begroetten. Dan
verdween Willie, even snel en zeker alsof hij zich op de begane
grond bevond.