Hoofdstuk 7

Die woorden volgden hem, waar hij ook heen ging. Soms ging er wel eens een week of een maand voorbij, zonder dat hij ze hoorde, maar dan doken ze eensklaps weer op en steeds werden ze op dezelfde wijze uitgesproken — met een klank van hoon en verachting, alsof het woord beroepsspeler een synoniem was van vals en bedrieglijk. Er lag ook iets van haat in de stemmen, die deze woorden zeiden, want wie wordt door eerlijke mensen meer gehaat dan de bandiet, die handig genoeg is om de Wet geen vat op hem te geven?
Dat was het geval met Corcoran. Hij werd gehaat, omdat ze wisten wie en wat hij was en omdat ze op de eerste blik konden zien dat de verhalen, die over hem in omloop waren, in niets overdreven waren.
Hij zag sheriff Nolan op een hoek van de straat. De sheriff hing in een onverschillige houding tegen een paal van een omheining. Hij had zijn pijp in de mond, maar het was een zeer opmerkelijke pijp. De sheriff had driekwart van de steel opgegeten en nu kreeg men de indruk dat zijn snorharen elk ogenblik in brand gestoken konden worden door het vuur in de pijpenkop.
Een jonge Mexicaan bleef voor de sheriff staan. Hij was zeer dronken en zeer luidruchtig. Waarschijnlijk had hij aan een of andere speeltafel een grote som geld gewonnen en deed hij zijn best om dit geld zo vlug mogelijk weer op te maken. Hij was op zoek naar herrie en scheen van oordeel te zijn dat die onverschillige man, die tegen een paal hing, een gemakkelijke prooi was.
Corcoran begreep niet wat de jonge Mexicaan zei, hoewel zijn stem duidelijk tot hem doordrong. Hij zag echter het resultaat van de woorden van de jonge herrieschopper. De sheriff stak de hand uit. De ander sprong achteruit en greep zijn flitsende dolk. De sheriff maakte van zijn uitgestoken hand een vuist en plantte die als een stormram tegen de tanden van de Mexicaan. Deze ging zitten, alsof hij door een reuzenhand op de grond gedrukt was.
Corcoran verwachtte dat de sheriff handboeien te voorschijn zou halen om deze jonge moordenaar onschadelijk te maken, doch zag dat de sheriff de Mexicaan behulpzaam was bij het opstaan en zich zelfs bukte om diens gevallen hoed op te rapen.
Toen Corcoran naderbij trad, hoorde hij de sheriff zeggen: «Ik ken je, jongeman, hoewel ik niet wist hoe je heet. Ik ken je en ik weet dat de whisky op dit moment luider spreekt dan je gezond verstand. Ik zal je niets in de weg leggen, zoon. Eigenlijk zou ik je in de nor moeten stoppen tot je weer nuchter bent, maar het is misschien beter dat je op je eigen manier nuchter wordt. Schop herrie! Geef je geld met handenvol uit en giet nog meer stinkende whisky in je body. Maar laat me voor je gaat, je dolk even zien, ja?»
Hij haalde de dolk zelf uit de schede van de Mexicaan.
«Dit is een soort van versiering die je beter niet kunt dragen,» vervolgde de sheriff. «Het is te gevaarlijk, omdat jij er te snel beroep op doet. Je bent vrij, zoon, maar als ik jou ooit nog een dolk zie dragen, zal ik je zo bont en blauw slaan, dat je het idee zult krijgen als zesjarige jongen in de handen van je vader gevallen te zijn.»
«Sheriff Nolan!» stamelde de ander met een klank van ontsteltenis in zijn stem, die verried dat hij zich bewust was geweest van de identiteit van zijn slachtoffer. «Ik wist niet...»
«Schiet op,» onderbrak de sheriff. «Iedereen heeft tijd nodig om groot te worden. Maar je kunt volwassen worden zonder die vervloekte dolk!»
De jongeman zag eruit alsof hij op het laatste nippertje aan de handen van een groep lynchers ontsnapt was. Hij wankelde weg.
«Die jongeman,» zei Corcoran, «zal de eerste dagen wel rustig blijven, sheriff. Ik stel vast dat je tot de nieuwe school behoort, die de misdaad liever voorkomt dan haar te bestraffen.»
Mike Nolan wendde zich met een grimmige lach tot de beroepsspeler. Het was beslist voor het eerst van zijn leven dat hem een dergelijk complimentje toegezwaaid werd. Doch toen hij zag wie het was die hem aangesproken had, verstijfde de lach om de lippen van de sheriff.
De straatverlichting te San Pablo was iets beter dan primitief en werd in niet geringe mate versterkt door het licht dat uit open deuren en vensters naar buiten straalde. In ieder geval was het licht genoeg, opdat de sheriff alle details van het uiterlijk van de beroepsspeler kon zien — van de bloem in zijn knoopsgat tot de fijne, glimmende ebbenhouten wandelstok, die hij in de hand hield.
«Ha,» zei de sheriff, terwijl zijn blikken langzaam naar het gezicht met de lichte wimpers en wenkbrauwen gleden. «Jij bent Corcoran.»
De sheriff deed een stap voorwaarts en hief zijn hand op, alsof hij deze op de schouder van een vriend wilde leggen, maar hij beheerste zich op het laatste ogenblik. Hij achtte het mogelijk dat zijn grote hand een vlek achter zou laten op het keurige pak van de beroepsspeler.
«Corcoran,» zei hij, «ik heb al iets over je gehoord.»
«Ja?» vroeg Corcoran. «Dat kan alleen maar betekenen dat een paar van mijn vrienden me naar San Pablo gevolgd zijn en verhaaltjes verteld hebben.»
«Je kunt het verklaren zoals je zelf wilt, maar ik heb allerlei dingen gehoord.»
«Wel,» zei Corcoran onverschillig, «ik hoop dat ze me niet te veel gevleid hebben. Vrienden hebben een zeer speciale manier om over een man te spreken en men mag niet altijd klakkeloos geloven wat vrienden zeggen.»
«Er zijn verhalen en verhalen,» zei de sheriff. «Ik heb het toevallig over verhalen, die op data en namen steunden.»
«Daar stel ik heel veel belang in, sheriff. Je maakt me nieuwsgierig.»
«Ik was van tevoren al nieuwsgierig,» zei de sheriff, «en ik was blij dat men me deze verhaaltjes kwam vertellen, daar ik geen liefhebber ben van spioneren en luistervinken.»
«Dat ziet men op de eerste blik,» zei Corcoran en boog een beetje om het compliment meer nadruk te geven. «Mag ik weten, sheriff, welke data en welke namen de mannen noemden die u over mij kwamen inlichten?»
«Je zult natuurlijk zeggen,» zei de sheriff droog, «dat het allemaal verzonnen werd?»
«Dat kan ik niet bij voorbaat zeggen, sheriff,» verklaarde Corcoran met de grootste ernst.
«Wel,» zei de sheriff, terwijl hij de armen voor de borst vouwde en de ander strak in de ogen keek, «in de eerste plaats hoorde ik iets over een man te Butte-city. Het gebeurde drie jaar geleden. Hij was een vechtende dwaas met poeder in de vuisten. Hij schopte herrie om het genoegen ervan. Ze spreken nu nog over hem te Butte-city — na drie jaar. Hij was wilder dan een ongetemde mustang, maar hij had een hart als een meisje dat voor het eerst verliefd is. Dat was Ches Oliphant.»
«Het komt me voor dat die naam een vertrouwde klank voor me heeft,» gaf Corcoran toe.
«Geen wonder,» zei de sheriff, «want Ches en jij ontmoetten elkaar te Butte-city. Jullie kregen een verschil van mening en jij schoot Ches naar de hel. Ik geef toe dat het lang geleden is en dat jij het gemakkelijk vergeten kunt hebben.»
«Ik neem aan,» zei de beroepsspeler, «dat je op het ogenblik alleen maar verhaaltjes citeert — geen dingen vertelt die je zelf gelooft.»
«Ik citeer alleen maar,» zei de sheriff met een grijns. «Ik ben geen rechter en geen jury. Ik kan niemand arresteren, tenzij ik een aanhoudingsbevel in mijn zak heb. Maar er volgen nog verhaaltjes. Een jaar, nadat je Ches van de kaart veegde, dook je te Phoenix op. Je scheen het naar je zin te hebben in Arizona. Je kreeg er nieuwe ideeën. Je begon handel te drijven in mijnen, die helemaal niet bestonden en verdiende daar een mooie duit mee. Doch anderen ontdekten dat ze voor de gek gehouden waren en Lefty Guiness kwam je om een verklaring vragen. Lefty leefde niet lang genoeg meer om te vertellen wat hij ontdekt had. Hij was een vechter. Hij was een vaatje dynamiet, maar jij schoot hem dood en onderdrukte alle geruchten, tot je erin geslaagd was al je aandelen te plaatsen.»
«Sheriff,» zei Corcoran, «die geschiedenis met de Loftusmijn was zeer pijnlijk voor mij. Ik liet me zelf voor de gek houden, begrijp je? Ik was er lange tijd eerlijk en oprecht van overtuigd dat het een eerlijke zaak was en trad alleen maar op als vertegenwoordiger.»
«Natuurlijk,» zei de sheriff. «Ze dachten dat jij over voldoende argumenten beschikte om de twijfelaars te overtuigen. Kun je je voorstellen, Corcoran, dat er koelbloedige, scherpzinnige, berekenende kerels zijn, die zelfs Corcoran om de tuin kunnen leiden? Je verloor natuurlijk voor eeuwig je nachtrust, toen je ontdekte dat je volkomen te goeder trouw zoveel mensen bedrogen had?»
De beroepsspeler was een man met een onvergelijkelijke zelfbeheersing. Hij hield de scherpe blikken van de sheriff uit zonder met zijn ogen te knipperen. Hij schoof zijn wandelstokje onder zijn arm, haalde zijn prachtige sigarettenkoker te voorschijn, opende hem en hield hem de sheriff voor. Met een gesnuif van verachting weigerde de sheriff de sigaret, maar hij staarde Corcoran aan als een kind, dat voor het eerst een auto ziet, toen deze een sigaret koos en opstak.
«Verleden jaar,» zei de sheriff, «was er een revolverheld te Morriston. Hij heette Hank Curry en ging door voor onoverwinnelijk. Hank had het ongeluk aan dezelfde kaarttafel terecht te komen als een zekere Corcoran. Daar weet je natuurlijk niets meer van?»
«Ik weet er nog alles van,» verklaarde Corcoran. «Ik weet nog heel goed dat hij me van bedrog beschuldigde en dat ik hem een idioot noemde. Ik betaalde persoonlijk voor de begrafenis, sheriff. Had iemand meer van me kunnen verwachten?»
De sheriff gromde.
«Dat zijn slechts enkele grepen uit de bloemlezing, die men me over jou vertelde, Corcoran,» zei hij. «Ik zeg niet dat al die verhaaltjes waarheid bevatten en ik zeg ook niet dat ze allemaal gelogen zijn, maar ik wil je één ding zeggen dat je niet mag vergeten zolang je hier in de buurt bent, Corcoran.»
«Spreek, sheriff,» zei Corcoran, «en ik zal je woorden in mijn geheugen prenten, alsof ik ze in de Bijbel gelezen heb.»
De sheriff fronste de wenkbrauwen.
«Wat ik zeggen wil is dit: San Pablo is op dit ogenblik wild — zo wild, dat ik niet alles in de gaten kan houden. Daarom concentreer ik me op de hoofdpersonen. Als jij ooit het ongeluk hebt, Corcoran, in deze stad gebruik te maken van je spuiten, kom ik je persoonlijk halen. Ik zal geen vragen stellen en geen antwoorden geven. Ik zal je alleen maar arresteren en in de koelkast stoppen, dat is gemakkelijk te onthouden, niet?»
«Heel gemakkelijk,» gaf Corcoran toe, «maar je weet toch wel, sheriff, dat ik in de grond een zeer vreedzaam man ben?»
«Ik weet nog veel meer,» gromde de sheriff en draaide zich op zijn hakken om.
Corcoran bleef nog even staan. Dan zette hij zijn wandeling voort en enkele ogenblikken later zag hij, niet ver voor zich uit, een bekende gestalte met een grote bos rood haar. Dat haar scheen te branden, telkens als de eigenaar ervan door een lichtbundel liep. Het was Willie Kern.
Willie drukte zich dicht tegen de huizen aan. In de schaduw liep hij een tikje sneller; door de stralenbundels passeerde hij als een flits. Corcoran zou er heel veel moeite mee gehad hebben de knaap te volgen, als deze niet zo goed te herkennen was geweest aan zijn vlammend rode haar.
Het duurde niet lang voor het hem opviel dat Willie iemand aan het volgen was, zoals hij Willie achtervolgde. Telkens als een bepaalde persoon bleef staan, bleef ook Willie staan; als die persoon weer in beweging kwam, bewoog Willie zich ook voorwaarts.
De persoon, die door Willie gevolgd werd, was een jonge vrouw. Dat het een vrouw was, zag hij zo; dat het een jonge vrouw was, zag hij aan de gratie en de levendigheid van haar bewegingen. Het was een jonge vrouw met een fantastisch zelfvertrouwen. Hoe zou ze het anders gewaagd hebben zich alleen tussen zoveel mannen te wagen? Corcoran was er zeker van dat haar zelfvertrouwen uit haar houding en gelaatsuitdrukking moest blijken, want geen van de halfdronken avonturiers, die passeerden, haalde het in zijn hoofd haar lastig te vallen.
Corcoran kende haar niet, maar op de een of andere manier wist hij dat zij de enige was te San Pablo, die het lef had om openlijk met Willie Kern te sympathiseren. Miss Murran, de schoolmeesteres, die haar hand boven de buiten de wet gestelde jongen hield. Onwillekeurig versnelde hij zijn passen.
Het meisje zwenkte van de hoofdstraat in een betrekkelijk donkere zijstraat. Willie volgde haar. Corcoran volgde de jongen en hij zag het vrouwtje en de jongen beurtelings doorheen de stralenbundels passeren, die uit geopende deuren en ramen naar buiten vielen. Eensklaps zag Corcoran iets dat op een slang leek, boven het hoofd van de jongen flitsen. Het verbaasde hem niet dat Willie eensklaps tegen de vloer ging alsof zijn benen onder hem uit gemaaid waren. Een veelstemmige triomfkreet verried dat Willie door zijn vijanden gelassood was. Een dozijn jongens sprongen uit donkere hoeken en kanten op Willie toe.
Corcoran rende op de groep toe. Hij gaf de jongens een scherp bevel, maar ze reageerden er anders op dan hij verwacht had. Ze staken hun vuist tegen hem op en overlaadden hem met honende scheldwoorden. Willie Kern, machteloos in de lasso, bleef stil liggen en keek met grimmige blikken naar zijn overwinnaars.
Corcoran zwaaide twee keer met zijn dunne wandelstok en twee keer werd hij beantwoord door een kreet van pijn. Dan stapte Corcoran over Willie Kern heen.
«Twaalf tegen één is niet bepaald fair, jongens,» zei hij.
Ze staarden hem met giftige blikken aan; als honden die van hun prooi weggejaagd zijn door een eenzame wolf.
«Het is de speler! Het is Corcoran!» gilde een van de jongens, die door de wandelstok geraakt was. «Grijp hem, jongens!»
Ze waren in staat Corcoran aan te vallen en te overwinnen. Het waren stevige knapen van omstreeks dertien of veertien, die veel sneller waren dan volwassenen en bijna even sterk als jonge cowboys. Corcoran verplaatste zich een beetje, zodat hij met zijn rug tegen de muur kwam te staan. Hij had hulp nodig en tussen zijn benen op de grond lag misschien de helper, die de kansen kon doen keren. Hij bukte zich, trok de lasso, die Willie gebonden hield, los. De jongen sprong recht en stelde zich naast zijn redder op.
«Val aan, Buddie!» riep een van de jongens. «Maak de eerste beweging en dan vliegen wij ze allemaal tegelijk naar de keel! Zelfs met zijn beiden zijn ze niet tegen ons opgewassen.»
«Vooruit maar, Bud,» hoonde Willie. «Val aan! Een paar uur geleden ging je op de vlucht en je rende zo hard, dat ik je niet eens kon inhalen. Val aan, Buddie! Ik zal je opvangen op een wijze, waar je nog nooit van gedroomd hebt!»
Een kreet van woede steeg uit verschillende jonge kelen op.
«Zal ik Bud tegen de vloer meppen?» vroeg Willie aan zijn redder.
«Laat Bud met rust,» zei Corcoran.
«Kom achter me aan, Willie. Jongens,» vervolgde hij met verheffing van stem, terwijl hij zijn wandelstok in de rondte begon te zwaaien, «als jullie één verkeerde beweging maken, zal ik jullie levend villen en jullie huid gebruiken om mijn zadel te laten overtrekken. Achteruit!»
Ze deinsden achteruit. Stuk voor stuk wisten ze dat ze met zijn allen de twee tegenstanders gemakkelijk konden verpletteren, daar Corcoran nooit het lef zou hebben gebruik te maken van een wapen, maar er was niemand die de eerste beweging wilde maken. Bovendien hadden ze ondertussen gehoord wat Corcoran met Toomy gedaan had en dat legde een drukkend gewicht op hun schouders. Ze vreesden hem, te meer daar hij een onbevreesde en onoverwinnelijke indruk maakte.
Corcoran liep langzaam weg. Als hij alleen geweest was, zouden de jongens hem aangevallen hebben van het ogenblik dat hij hen de rug toegewend had, maar hij was niet alleen! Achter hem liep hun aartsvijand, Willie Kern. Ze wisten dat ze net zo goed konden proberen een wolf te verrassen dan Willie onverhoeds te overvallen.
Zo kwam het dat de twee vechthanen ongehinderd konden vertrekken.
Toen Willie Kern naast hem kwam lopen, wist Corcoran dat alle gevaar geweken was.
«Hemeltje, mister,» zei Willie, «ik dacht een ogenblik dat we er gloeiend bij waren.»
«Ik ook, jongen.»
«Werkelijk? Je wekte de indruk dat je helemaal niet bang was. Het was fijn dat je me te hulp kwam, mister, en je mag er zeker van zijn dat ik dit niet zal vergeten. En — hé! Kijk uit! Daar komt ze!»
«Wie?» vroeg Corcoran.
Het was het meisje, dat met snelle stappen in hun richting naderde.
«Zij is het!» hijgde Willie en draaide zich om, met de bedoeling op de vlucht te gaan.
Corcoran stak zijn hand bliksemsnel uit en greep Willie bij de schouders.
«Wie is zij?»
«Miss Murran. Geef haar geen kans om jou de waarheid te zeggen, mister. Als zij begint, is ze nog niet klaar en tien woorden van haar zijn erger dan de smadelijkste ranseling!»
Miss Murran versnelde haar passen nog en Corcoran verstevigde zijn greep om de schouders van de jonge Kern. Miss Murran passeerde door een stralenbundel en voor het eerst kreeg Corcoran een glimp van haar gebruinde, aantrekkelijke gezichtje. Zelfs op dat ogenblik wist hij dat hij honderden vrouwen gekend had die mooier waren, maar zij had iets speciaals. Iets dat men niet zo gemakkelijk meer kon vergeten, als men het eenmaal gezien had.
Ze rende de laatste stappen en nam Willie in haar armen, zodat Corcoran verplicht was hem los te laten. De jongen slaakte een kreetje van verrassing.
«Willie! Willie toch!» zei Miss Murran. «Hoe kon je zo ongehoorzaam zijn! Hoe dikwijls heb ik je al gezegd dat je mij niet mocht achtervolgen? Hebben ze je pijn gedaan, arme jongen? Hebben ze je geslagen? Waar doet het pijn? O, die lafaards! Die kleine wilden!»
Ze duwde Willie van zich af om hem nauwkeurig te bekijken. Corcoran kreeg de indruk dat een gazelle zich bezorgd maakte over een kleine, schrikaanjagende wolf.
«Hemeltje, Miss Murran,» zei de jongen. «Het was niet erg. Er gebeurde eigenlijk niets. Mister Corcoran kwam me te hulp en joeg de anderen op de vlucht.»
Ze hield één arm om de schouders van Willie, terwijl ze zich oprichtte om Corcoran de andere hand te geven.
«Ik veronderstel dat we dit als kennismaking kunnen beschouwen?» vroeg ze.
Corcoran maakte een buiging en nam de hand van de jonge vrouw in de zijne. Met zijn vingers kon hij «de gedachten van de kaarten lezen», had een jaloerse rivaal eens gezegd. Nu verrieden zijn vingers hem iets over het karakter van het meisje — haar hand was slank en zacht, maar er lag kracht in verborgen.
Corcoran had ondervonden dat de persoon meestal precies zo is als zijn hand.
Hij hield haar hand een ogenblik vast en wist meer over haar dan een ander, die een week in haar onmiddellijke nabijheid geleefd zou hebben, niettegenstaande hij in de duisternis niet veel meer kon zien dan de glans van haar ogen.
Het speet hem dat het zo donker was, want hij zou graag gehad hebben dat Miss Murran hem bij de kennismaking in al de elegantie van zijn kleding gezien had. Zonder de indruk die zijn kleren maakten, voelde hij zich slechts een halve man.
«Willie,» vroeg de schooljuffrouw, «denk je dat je naar huis kunt gaan zonder overvallen te worden?»
«U was toch niet op weg naar Dorn, Miss Murran?» vroeg Willie zonder op haar vraag te antwoorden.
«Hoe weet je dat ik bij vorige gelegenheden bij Dorn geweest ben?»
«Wel, ik... eh...»
«Je hebt me vroeger reeds nagelopen!»
«Luister, Miss Murran, ik...»
«Willie, ga onmiddellijk naar huis! En als ik hoor dat je weer gevochten hebt...»
Ze sprak de bedreiging niet verder uit.
«Mag ik nog even bij Mister Corcoran blijven?»
«Natuurlijk. Goedenavond, Mister Corcoran. Willie, zorg dat ik geen klachten meer van je hoor!»
Ze draaide zich om en keerde op haar stappen terug. Willie greep de arm van zijn grote vriend beet.
«Snap je daar nu iets van?» vroeg hij. «Je weet nooit van tevoren wat ze gaat doen. Ik verwachtte een uitbrander en kreeg bijna een zoen!»
«Ze is eigenaardig,» gaf Corcoran toe.
«Ze is te goed voor de wereld,» verklaarde Willie op plechtige toon. «Ze is zo goed, dat ze vroeg of laat met haar neus in een hoop herrie terecht zal komen. Die Dorns, naar wie ze nu toe gaat, deugen niet, mister. Wil jij haar volgen en opletten dat ze veilig weer thuiskomt? Ik mag haar nu niet meer volgen, want ze zou wild worden als ze het merkte.»
«Zul je doen wat ze je gevraagd heeft?»
«Wel,» zei Willie, «ik weet het niet. Ik zou graag nog een woordje tegen een paar van de aanranders zeggen, als ze zich verspreiden om naar huis te gaan.»
«Maak dat je wegkomt, kleine kemphaan,» grinnikte Corcoran, «maar wacht niet te lang, want je kameraden schijnen nog niet aan verspreiden te denken.»
Integendeel, ze hadden elkaar moed ingesproken en elkaar ervan overtuigd dat ze het niet bij de eerste poging mochten laten. Ze waren blijven staan, toen hun twee vijanden met Miss Murran gesproken hadden, maar slopen nu weer naderbij, gebruik makend van elke hoek en deuropening die hen bescherming kon bieden.
Willie Kern keek om zich heen en zijn bovenlip krulde verachtelijk. Corcoran staarde hem met een mengeling van amusement en bezorgdheid aan.
«Wat zou je doen als je nog eens gevangen werd?» vroeg hij.
De jongen schoof de hand in zijn zak en haalde er een mes uit. Hij drukte op een springveer en een blad van niet minder dan vier duim lang schoot glinsterend uit het handvat. Willie hief één voet op en terwijl zijn vijanden naderden, zette hij zijn moorddadige wapen op de hoornige zool van zijn blote voeten aan. Hij voelde of de snede scherp genoeg was en liet het mes weer in zijn zak glijden.
«Als ze me weer eens met een te groot aantal overvallen,» zei Willie bedaard, «zal ik hen een herinnering geven, die ze langer kunnen bewaren dan een blauw oog.»
Een goede raad steeg naar de lippen van de speler, doch hij slikte deze weer in en zei alleen: «Er zijn massa's middelen om naar de galg te tippelen, Willie. Heb je werkelijk geen hulp nodig om veilig naar huis te gaan? De beide uiteinden van de steeg zijn afgesloten door je vijanden.»
«Maar deze weg niet!» zei Willie triomfantelijk.
Hij vloog recht op het dichtstbijzijnde huis toe. Hij sprong in één zet op de vensterbank, zette zich af en klemde zich aan de rand van het dak beet. Als een aap klom hij boven op het dak. Daar bleef hij staan en hij stak zijn vuist op tegen zijn vijanden, die zijn ontsnapping met een gebrul van teleurstelling begroetten. Dan verdween Willie, even snel en zeker alsof hij zich op de begane grond bevond.