Hoofdstuk 5
Zelfs een vijand kan onder gegeven omstandigheden goede raad
geven.
De arme Ralph Cromarty kon niets anders doen dan zijn hoofd om
te draaien en weg te strompelen. Zijn moed had hem volledig
verlaten. Hij was niet langer de onoverwinnelijke. Hij zou weer op
de onderste trap van de ladder moeten beginnen en helemaal opnieuw
bewijzen dat hij wel degelijk de sterkste was. Het leven kan bitter
zijn, zelfs voor kleine jongens!
De overwinnaar wendde zich tot Corcoran.
«Ik heb de indruk dat je me tien dollar schuldig bent,» zei
hij.
«Tien dollar?»
«Ik zag Willie Kern het eerst en bracht hem naar deze
plaats.»
«Dus jij bent Willie Kern?»
«Juist.»
Zonder een woord te zeggen haalde Corcoran twee biljetten van
vijf dollar uit zijn zak en stak ze uit in de richting van de
jongen. Deze werd gloeiend rood, doch maakte geen beweging om het
geld te accepteren.
«Luister,» zei hij. «Ik vroeg er enkel om, omdat ik dacht dat
je het me niet zou geven.»
«Je hebt het eerlijk verdiend, zoon,» zei Corcoran.
Willie deinsde een paar stapjes achteruit en strekte zijn
schouders. Hij zag er even wild en roekeloos uit als de havik
waarmee Cromarty hem vergeleken had.
«Ik ben geen bedelaar,» zei hij. «Ik wens geen geld te
verdienen voor dingen die ik niet gedaan heb.»
Corcoran begreep dat het niet het moment was om aan te dringen
en stak het geld terug in zijn zak.
«Wel, Willie, ik ben van oordeel dat je dit geld verdiend
hebt,» zei hij, «en je kunt het hebben als je wilt. Tussen haakjes,
ik geloof dat je helemaal op jezelf aangewezen bent. Is er niemand
die voor je zorgt?»
«Voor mij? Ik heb niemand nodig om voor me te zorgen.»
Hij was niet met zijn volle aandacht bij de conversatie. Zijn
blikken zwierven onophoudelijk van links naar rechts, alsof hij
zijn vijanden wilde zien, alvorens ze hem eerst konden
opmerken.
«Je zorgt dus voor jezelf?»
«Natuurlijk.»
«Hoe verdien je dan geld?»
«Ik werk ervoor,» zei de jongen.
«Welk soort van werk doe je dan?»
«Van alles wat. Als ik een paard had, zou ik cowboy kunnen
worden. Ik kan evengoed met een lasso werken als de anderen, maar
ik heb geen paard en de anderen willen mij geen paard
toevertrouwen. Ik heb al cowboys aan het werk gezien die ik lesjes
zou kunnen geven, maar ik heb nog nooit de kans gekregen te
bewijzen tot wat ik in staat ben. Meestal moet ik de koeien melken
en meer van die dingen die eigenlijk door vrouwen gedaan behoren te
worden. Hout hakken is één van mijn specialiteiten.»
«Je schijnt toch genoeg te verdienen om in leven te blijven en
bovendien nog naar school te gaan.»
De jongen bloosde alsof hij op een geheim betrapt was.
«Je moet iets doen met je vrije tijd,» zei hij. «Trouwens,
Miss Murran is iemand van wie iedereen iets kan leren. Ze weet
alles!» Zijn stem werd scherper toen hij vervolgde : «Zocht jij
mij?»
«Ik heb een boodschap voor je van Harry Bristol.»
«Van hem?» snauwde Willie. Zijn stem klonk hees van woede en
verachting. «Wat heb jij met hem te maken?»
«Hij dacht dat jij het wel prettig zou vinden te weten dat hij
een dode man was, toen ik hem verliet.»
De wolken verdwenen van het gezicht van de jongen.
«Dood?» echode hij. «Wel, als paardentemmer had hij zijn
gelijke niet. Ik heb nooit meegemaakt dat hij uit het zadel
geworpen werd, zelfs niet door paarden die voor het eerst gezadeld
werden. Ik vrees dat er van nu heel wat buiten de wet gestelde
paarden gedood zullen worden, daar Harry Bristol er niet meer is om
ze te temmen. Hoe kregen ze hem te pakken? Hoeveel mannen dreven
hem in de hoek?»
«Slechts één.»
«Wat je zegt!» Hij schoof de handen diep in zijn zakken,
staarde Corcoran met nadenkende blikken aan en groef zijn blote
tenen in het stof.
«Eén man en een beetje geluk overwonnen Bristol,» verklaarde
Corcoran. «Hij dacht dat je het wel prettig zou vinden te weten dat
je zijn vuisten nu niet meer te duchten hebt.»
De jongen werd weer rood.
«Toen ik klein was, kreeg ik dikwijls slaag van hem,» gaf hij
toe, «maar die tijd is lang voorbij. Als hij nu zijn handen nog
naar mij uitgestoken zou hebben, zou ik zijn keet in brand gestoken
hebben.»
«Dat geloof ik,» zei Corcoran.
«Luister, wie was het die Bristol doodschoot? Of werd het
gevecht op het mes uitgevochten?»
«Het ging met een revolver, Willie. En ik was het die de
revolver in de hand had.»
De jongen knipperde met de ogen en floot zachtjes tussen de
tanden.
«Ik had het kunnen weten,» zei hij tenslotte. «Mannen die zo
zacht en minzaam spreken, zijn meestal duivels snel op de
revolver.»
Hij keek Corcoran scherp aan en vroeg : «Hoe gebeurde
het?»
«Ik zag een zonnestraal weerkaatsen in de loop van een geweer,
dat tussen de struiken verborgen was.»
«Hij lag in hinderlaag en wilde je neerschieten voor je hem
gezien had, niet?»
«Dat was het inderdaad.»
«Stel je voor,» zei Willie Kern, «dat zo'n kerel de echtgenoot
geweest is van mijn moeder! Verdraaid, als ik er goed over na zou
denken, zou ik er misselijk van worden.»
«Kijk ginds eens, Willie? Een paar van je kameraden komen
terug, maar Ralph Cromarty is niet bij hen.»
«Ik heb hem gezouten en gepeperd,» zei de jongen. «Binnen de
week zijn er minstens tien jongens die Ralph op zijn huid gegeven
hebben. Tot nu toe was er niemand die hem aandurfde. Zo zijn de
mensen nu eenmaal. Iemand die één keer een nederlaag geleden heeft,
deugt niet meer. De anderen — wel, die had ik al een halve minuut
geleden gezien.»
«Maak je geen zorgen, kameraad. Ik zal wel zorgen dat ze je
met rust laten.»
«Daar heb ik geen hulp voor nodig,» antwoordde de jongen
verachtelijk.
«Zal ik je geen handje helpen?»
«Bedankt, maar ik knap mijn zaakjes zelf op.»
«Ze schijnen een kring te vormen om je te omsingelen.»
«Dan zal ik door die cirkel heen breken,» zei de ontembare
jonge man, terwijl hij met kalme blikken naar de naderende jongens
keek.
Enkele seconden later hadden de jongens, die elkaar allen de
hand gaven, een volledige cirkel gevormd, waarvan het middelpunt de
eikenboom was, waar de jongen en Corcoran nog stonden.
«Wat ga je nu doen?» vroeg Corcoran.
«Als ik met faire tegenstanders te doen had, zou ik in de boom
kunnen klimmen,» zei de jongen zorgeloos, «maar ze zijn niet fair
en zullen mij met stenen bekogelen, tot ik gedwongen ben uit de
boom naar beneden te komen. De enige andere oplossing is de
omsingeling te doorbreken.»
«Veronderstel dat ze je zouden vangen. Wat zouden ze dan met
je doen?»
«Me halfdood slaan,» zei Willie kordaat. «Als dat ooit zou
gebeuren, zou ik gedwongen zijn San Pablo te verlaten en ik zou er
een hekel aan hebben dat te doen, want ik ben een beetje trots op
al die blauwe ogen, die mijn werk zijn.»
Hij grinnikte zachtjes bij zichzelf en de blik in zijn ogen
schitterde als de blikken van een kat die een hulpeloze kanarie
besluipt.
«Dus je wilt niet dat ik je help?»
«Is het de bedoeling dat je in San Pablo blijft,
kameraad?»
«Dat weet ik niet, maar het is mogelijk.»
«Dan kun je beter niet te vriendelijk met me omgaan. De
anderen zullen je met scheve ogen bekijken, als je gewoon met mij
omgaat. Niettemin zal het me een genoegen zijn je bij gelegenheid
nog eens te spreken.»
Zonder op een antwoord te wachten, rende hij eensklaps van
Corcoran weg. Hij liep niet naar die plaats, waar de omsingelende
cirkel, die langzaam kleiner werd, het zwakste was, maar naar een
schakel, die gevormd werd door verschillende jongens, die groter
waren dan hij. Die jongens maakten zich klaar om de aanval op te
vangen en al de anderen slaakten heftige kreten van aanmoediging.
Ze schreeuwden de bedreigden toe dat ze stand moesten houden, want
dat hulp uit alle hoeken opdaagde. Als op commando begonnen al de
jongens in de richting van de bedreigde plaats te rennen.
Nu werd het duidelijk dat Willie niet alleen een vechter was,
maar ook een fijn tacticus. Doordat de jongens de kring verbroken
hadden, waren er plaatsen ontstaan waardoor wel twintig
tegenstanders konden ontsnappen. Willie verborg zijn bedoelingen
tot het allerlaatste ogenblik.
Hij wekte werkelijk de indruk dat hij een aanval zou doen,
maar op een afstand van een paar yards van de wachtende
tegenstanders, draaide hij zich scherp om, als een havik die tegen
de wind in zwenkt. Als een haas rende hij naar één van de
openingen.
Drie of vier van de jongens waren moedig genoeg om een poging
te doen om hem de pas af te snijden, maar ze waren er aan voor hun
moeite. Eén van de jongens dook naar de benen van Willie. Willie
sprong eroverheen alsof ook springen zijn specialiteit was. Terwijl
hij weer op de grond terechtkwam, stootte hij een van de anderen
met zijn hoofd tegen de borst. Ze gingen beiden tegen de grond,
doch Willie was de enige die weer opsprong. De derde en de vierde
werden de slachtoffers van Willie's zwaaiende vuisten en een
seconde later was hij in vrijheid.
Terwijl hij rende, keek hij over zijn schouder en zijn
schrille, uitdagende stem drong tot Corcoran door. De vluchteling
behoefde niet eens beroep te doen op zijn beste krachten. De
«bende» wist van vroeger dat er geen sprake van was Willie Kern in
te halen als hij het meende en daarom begonnen ze ook zonder
overtuiging aan de achtervolging. Ze deden beroep op de unfaire
middelen, waarover de jongen reeds gesproken had. Ze trachtten hem
te raken met stenen en projectielen die ze te pakken konden
krijgen, in de hoop hem te raken en te doen struikelen. Willie
besteedde geen aandacht aan de voorwerpen die om zijn hoofd vlogen.
Hij versnelde zijn gang niet eens, doch begon in een zigzaglijn
verder te lopen. Het duurde niet lang voor hij over de top van een
heuvel uit het gezicht verdwenen was.
Het gevecht en de achtervolging waren voorbij. Corcoran, die
de indruk had dat hij de geboorte van een nieuwe legendarische
figuur meegemaakt had, klom in het zadel van zijn zwarte
hengst.
De jongens troepten in kleine groepjes bij elkaar. Hijgend van
inspanning begonnen ze elkaar te beschuldigen van allerlei fouten,
die de een of de andere begaan zou hebben en het scheelde niet veel
of ze waren elkaar in het haar gevlogen. Het waren allemaal slechte
verliezers.
«Zullen jullie hem ooit te pakken krijgen?» vroeg
Corcoran.
«In ieder geval!» antwoordden verschillende stemmen.
«Tien dollar,» zei Corcoran glimlachend, «aan de eerste die
Willie Kern een blauw oog geeft.»
Zijn glimlach werd een grijns, toen hij de weg naar San Pablo
insloeg.