Hoofdstuk 4

Corcoran steeg uit het zadel en ging naast de generaal en zijn adjudant zitten. Die adjudant was een stevige jongen met een nek als een stier en schouders als een buldog, maar zijn lage voorhoofd verried zijn zwakte. Hij was een trouwe hond, een verblinde volgeling van de grote generaal. Zijn blikken zwierven geen ogenblik van Ralph Cromarty's gezicht weg. De geringste wens van de generaal werd, indien mogelijk, op staande voet vervuld.
De adjudant, Bud Saunders, haastte zich de twijgen en steentjes te verwijderen van de plaats, die de generaal scheen te zullen kiezen om te gaan zitten. Zelf nam hij schuin tegenover Ralph Cromarty plaats, opdat hij elke wens uit zijn ogen zou kunnen lezen.
«Veronderstel dat jullie Willie Kern te pakken krijgen,» zei Corcoran tenslotte.
De twee jongens hielden hun adem in, zoals een pelgrim die na een jarenlange reis eindelijk de torens van de Heilige Stad in de verte ziet opdoemen.
«Ja, dan?»
«Wat gaan jullie dan met hem doen?»
«Vraag liever wat we dan niet met hem zullen doen! Ik heb al eens nagedacht over de dingen die ik met hem ga doen. Ik sta niet in voor de anderen, maar ik geloof dat zij ook een paar goede ideeën hebben.»
«Jij ook, Bud?» drong Corcoran aan.
Bud lichtte het zware hoofd op en grijnsde breed.
«Ik weet wat ik zal doen,» zei hij traag.
«Viel hij jou reeds aan, Bud?»
«Ik ging eens zwemmen,» zei Bud, terwijl hij een keitje rakelings over de grond liet scheren. «Ik was helemaal alleen in de vijver. Ik dook. Op het ogenblik dat ik weer boven water wilde komen, zag ik iets wits vlak boven me. Dan grepen een paar handen me bij de nek. Hij had me! Ik zat onder water. Ik was al bijna buiten adem en hij wurgde me bijna. Ik trapte en sloeg, maar hij klemde zijn handen om mijn nek en ik kon niet veel beginnen. Het duurde niet lang voor alles zwart werd voor mijn ogen. Toen trok de knaap me op de oever van de vijver. Het was hoog tijd ook, want anders had ik de zon niet meer gezien. Hij vluchtte terwijl ik trachtte het water uit mijn longen te proesten.»
«Dat was Willie Kern?»
«Juist!» zei Bud.
«Je zag hem niet. Hoe kun je er dan zeker van zijn dat hij het was?»
De twee jongens keken elkaar met sprekende blikken aan.
«Het was Willie,» zei Ralph Cromarty. «Hij verraadt zichzelf altijd door zijn methode. Elk ander zou bang geweest zijn om Bud onder water te houden tot hij het bewustzijn verloren had, maar Willie schijnt precies te weten hoever hij kan gaan. Ik verzeker je, mister, dat hij een rat is.»
«Er zal nu wel vlug een einde komen aan de streken van Willie,» zei Corcoran. «Met een beloning van tien dollar op zijn hoofd en zes vastberaden groepen, die onder een kundige leiding staan, kan het niet lang duren voor hij uit zijn schuilplaats gehaald wordt.»
«Verdomme!» zei Ralph Cromarty, toen een twijgje van de boom tussen de open kraag van zijn hemd viel.
Terwijl hij zijn arm zover mogelijk tussen zijn hemd schoof om het twijgje te verwijderen, keek hij onwillekeurig naar boven en hij zag iets dat een blik van verbazing en ontsteltenis in zijn ogen deed springen.
Corcoran zag de blik, volgde de richting ervan en zag de in lompen geklede jongen, die aan zijn armen aan een tak hing — vlak boven de generaal. Het was een raadsel hoe de jongen daar terechtgekomen was!
Deze gedachten schoten natuurlijk met de snelheid van een bliksemflits door Corcorans brein. Gedurende hetzelfde vluchtige ogenblik zag hij het slanke jongenslichaam met de taaie spieren, een paar helderblauwe ogen, een bos rood haar en een gezicht met een uitdrukking van onbeschrijflijke boosaardigheid.
Nog voor Corcoran een tweede blik op de jongen kon slaan, begon er van alles te gebeuren. De roodharige knaap liet zich als een zak neervallen en kwam boven op Ralph Cromarty terecht, die te verbaasd was geweest om onmiddellijk in actie te komen. Ralph sloeg achterover en kwam met zijn hoofd tegen de stam van de boom terecht. De roodharige kleine aap sprong op met gebalde vuisten en met de bedoeling Ralph flink te raken, maar toen hij zag dat de generaal zich niet meer kon verdedigen, draaide hij zich als een rukwind om; net op tijd om de stormloop van Buddy Saunders op te vangen.
Die jonge held, een ogenblik verpletterd door de onverwachte nederlaag van zijn idool, was opgesprongen en als een woedende stier tot de aanval overgegaan. Hij zwaaide zijn vuist naar het gezicht van de roodharige jongen met een kracht, die een einde gemaakt zou hebben aan elke tegenstand, als hij raak geweest was.
Zelfs de snelle ogen van Corcoran konden niet precies zien wat er gebeurde. De nieuweling sprong als een tijger in de hoogte en vloog op Bud toe. Ze stortten samen op de grond en rolden verschillende malen over elkaar heen. Corcoran kreeg een glimp van het gezicht van Bud, vertrokken van ontsteltenis en pijn. Eensklaps sprongen ze alle twee recht. Bud scheen er echter genoeg van te hebben, want met een doordringende kreet schoot hij als een haas op de vlucht, zijn generaal alleen achterlatend om de eer te verdedigen.
Ralph Cromarty bewees die dag dat hij het niet onverdiend tot leider had gebracht. Hij was rechtgekropen. Zijn adem ging hijgend en hij was half verdoofd door de schok. Niettemin nam hij een vechtershouding aan, toen hij zijn tegenstander op zich toe zag komen.
«Gun jezelf de tijd om weer op adem te komen, Ralph,» zei de roodkop. «Ik wil je niet overwinnen, als je niet in het bezit bent van al je middelen. Geef me een seintje als je klaar bent. Eindelijk heb ik je alleen voor mij, Cromarty, en ik mag vervloekt worden als we het nu niet tot het einde toe uitvechten.»
Cromarty knikte. Hij stapte achteruit tot hij tegen de boom kon leunen, liet zijn hoofd hangen en haalde diep adem. De jonge bandiet kruiste zijn armen en bleef kalm wachten, doch zijn geest bleef levendig. Corcoran zag de heldere ogen van links naar rechts flitsen. Ze schenen alles te zien, behalve Corcoran zelf. De schrik van de jeugd van San Pablo besteedde niet de minste aandacht aan de volwassen man die zo dicht bij hem was.
Tenslotte drukte Ralph zich van de boomstam weg. Zijn ademhaling was regelmatiger geworden. Ze staarden elkaar een paar ogenblikken aan — aan de ene kant een snelle, lenige Achilles; aan de andere zijde een sterke, ontembare Hector!
«Ben je klaar om de rammeling van je leven te krijgen, Ralph?» vroeg de roodkop, terwijl hij zijn mouwen oprolde.
«Zoon,» zei Ralph ernstig, «als ik met je klaar ben, zullen zelfs de honden niet meer naar je willen kijken!»
Hij zag eruit alsof hij zijn bedreiging zou kunnen uitvoeren. Hij was groter, breder, zwaarder gebouwd dan zijn tegenstander en zijn kracht werd nog onderstreept door het verschil van twee jaar, dat in zijn voordeel sprak. Om de balans in evenwicht te brengen tegenover al deze onmiskenbare voordelen, beschikte de roodkop slechts over zijn lenigheid en de vlam in zijn heldere ogen. Corcoran dacht dat één mep van Ralph voldoende zou zijn om de kleinere jongen te verpletteren.
«Vooruit maar,» zei de kleinste van de twee vechtersbazen, «ik wacht tot de krakende windmolen in beweging komt.»
«Jij zult wel een toontje lager zingen, als ik met je klaar ben,» kaatste Ralph terug.
«Jij?» hoonde de roodkop met de flitsende ogen. «Elke morgen verpletter ik een paar knapen zoals jij om me te oefenen.»
«Jij, stompneuzige hond!» zei Ralph verachtelijk.
«Zoon,» zei de kleine man, «daarvoor krijg je een extra slag op je stomme snuit!»
Die extra slag kwam meteen. De bruine vuist flitste vooruit en er was evenmin aan te ontkomen als aan een geweerkogel. Hij kwam pal op Ralphs neus terecht en een stroom van bloed gulpte over Ralphs mond en kin. Cromarty sloeg terug en sloot zijn ogen om des te meer kracht achter zijn slag te leggen. De roodkop deed een zijstapje en de verschrikkelijke slag ging rakelings voorbij zijn slaap.
Corcoran ging een beetje rechtop zitten om het gevecht te volgen.
«Met je broer vergiste ik me,» zei de roodkop. «Ik sloeg maar één van zijn ogen toe, maar de jouwe gaan allebei dicht, jij, uitgedroogde...»
Ralph Cromarty werd getroffen door twee helse slagen, één in elk oog. Hij wankelde achteruit, reeds half verblind, maar ging weer tot de aanval over. De bruine vuisten schoten nogmaals uit en troffen precies dezelfde plaatsen met een klap, als van bloot vlees op hout!
«Blijf staan en vecht!» schreeuwde Cromarty, die met zwaaiende vuisten op Willie inrende. «Ik geef je vijfentwintig cent als je één seconde stil wil blijven staan.»
«Ik zal die vijfentwintig cent ook wel krijgen, zonder dat je ze me geeft,» snauwde zijn tegenstander en sprong op Ralph toe.
Gedurende één ogenblik vormden ze een verward kluwen van armen en benen, maar eensklaps was het gevecht ten einde. Ralph Cromarty, zijn gezicht stromend van het bloed, lag op zijn rug en de kleine roodkop zat boven op de borst, met opgeheven vuisten.
«Geef je je over?» vroeg hij.
«Loop naar de hel!» kreunde Ralph.
De kleine jongen liet zijn vuist neerkomen.
«Geef je je over?»
«Ik vermoord je!» schreeuwde de hulpeloze Ralph.
De roodkop maakte een beweging om zijn vuist weer neer te laten komen.
«Een ogenblik, mijn vriend,» zei Corcoran.
De jonge man wendde zich tot Corcoran en voor het eerst sinds hij op het toneel verschenen was, keek hij de volwassene strak in de ogen.
«Waar bemoei jij je mee?» vroeg hij op schrille toon.
«Ik geloof,» zei Corcoran, «dat je iets vergeten hebt.»
«Zijn rechteroog misschien,» zei de roodkop, terwijl hij vluchtig naar zijn slachtoffer keek.
«Waar ik vandaan kom,» zei Corcoran kalm, «slaan we nooit een man, die hulpeloos op zijn rug ligt.»
De jongen werd zo rood als een kreeft en sprong op.
«Cromarty,» riep hij op heftige toon, «als ik niet fair geweest ben tegenover jou, mag je me in mijn gezicht stompen zonder dat ik iets terug doe.»
Cromarty kroop recht, doch wankelde op zijn benen.
«Ik weet het niet,» stamelde hij, «maar ik zie je niet duidelijk genoeg om je te kunnen raken.»
«Ga je kameraden opzoeken en zeg hen dat je mij gevonden hebt,» zei de overwinnaar. «Jou te overwinnen was maar een oefening voor me. Ik wil actie zien vandaag!»