Hoofdstuk 11
Corcoran had nog geen zin om naar het hotel terug te keren.
Het was een heerlijke avond en hij was, in verband met de voorbije
gebeurtenissen, in een bijzonder goede stemming. Hij wandelde
verder zonder erop te letten waar hij terecht zou komen en was toen
slechts half verbaasd toen hij de keet van de Dorns bereikte.
Op het ogenblik dat hij in de buurt opdook, werd de voordeur
geopend en Kitty Murran kwam naar buiten. Gabriel Dorn, nog steeds
in zijn schildersjas, vroeg haar iets.
«O nee,» antwoordde Kitty. «Dat is niet nodig. Te San Pablo
zal me niets overkomen; noch bij nacht, noch bij dag.»
De deur ging dicht, Kitty kwam over het tuinpad naar de straat
en schrok even toen Corcoran zijn hoed voor haar oplichtte.
«O! U heeft toch niet heel de tijd op mij staan wachten?» riep
ze ontsteld uit.
«Niet heel de tijd,» zei Corcoran, «maar het is niet goed dat
jonge dames om deze tijd van de avond alleen door de straten
lopen.»
Ze liepen naast elkaar verder. Kitty keek af en toe naar haar
gezel op en het was kennelijk dat ze door zijn houding geflatteerd
was.
«Het was fijn van u te wachten,» zei ze, «maar... het bewijst
dat u niet van het Westen bent.»
«Eigenlijk niet,» bekende hij.
«Dat is iets wat mensen uit het Oosten nooit begrijpen, zelfs
niet als ze jaren in het Westen geweest zijn. Hier is een vrouw
veilig, zelfs in het midden van struikrovers en moordenaars. U zou
eens zien hoeveel kerels met getrokken revolvers te hulp zouden
snellen, als ik een kreet slaakte.»
Hij keek haar met een glimlach aan. Er lag een schijn van
waarheid in haar bewering, maar haar geloof in de goedheid van de
mannen van het Westen was toch een beetje overdreven.
«De arme Dorns!» zuchtte Kitty Murran. «Ze zijn zo eerlijk en
dapper, maar ook zo miserabel arm. Dat begrijpt u niet, Mister
Corcoran. U bent een van die mannen die het leven naar hun hand
zetten. Dat zouden de Dorns ook willen doen, maar ze hebben geen
schijn van kans.»
Corcoran moest op zijn lip bijten om niet in lachen uit te
barsten.
«Als ik eraan denk dat hun toestand toe te schrijven is aan de
daden van één man, zou ik wild kunnen worden,» vervolgde Kitty.
«Het was Mister Dorn, die al zijn geld erdoor joeg aan de
speeltafel!»
Corcoran klemde zijn wandelstokje steviger beet. «Spelers zijn
erger dan dronkaards en moordenaars!» riep Kitty uit. «Elke speler
is een verachtelijk sujet, maar een beroepsspeler vormt de grens!
Ik geloof dat het voor de hele wereld een zegen zou zijn als men
alle spelers op een schip zou verzamelen en dit in het midden van
de oceaan zou laten zinken.»
«Dat is betrekkelijk hard. Miss Murran. Zelfs tussen
beroepsspelers vindt men wel eens waardige mannen.»
«Hoe kunt u dat zeggen?»
«Speelde u wel eens?»
«Nee! Goddank!»
«Hoe kunt u er dan over oordelen?»
«Heb ik geen ogen om te zien en oren om te luisteren?»
«Zoudt u een dronkaard vergiffenis schenken?»
«Ik weet het niet, maar ik beschouw een dronkaard eerder als
een zieke. Ik geloof dat elke dronkaard terug naar het goede pad
geleid kan worden. Trouwens, dronkaards schaden enkel zichzelf,
terwijl spelers het geld uit de zakken van eerlijke mensen
kloppen!»
«Wat doen volgens u de financiers?»
«Waar wilt u naar toe?»
«Ik denk dat ze ook met het geld van eerlijke mensen
spelen.»
«Ze gebruiken het voor constructieve dingen.»
«Dikwijls met slechte resultaten. Ze doen niets anders dan
gokken. Gaat de markt goed, dan is alles in orde, maar komt er een
depressie, dan zijn de eerlijke mensen hun centen ook kwijt.»
«Ik weiger rekening te houden met dit argument, omdat de
vertrekpunten voor die twee dingen grondig verschillen.»
«Ik had niets anders verwacht,» zei Corcoran, «maar u houdt
van uw beroep, niet waar?»
«O ja!»
«Waarom?»
«Omdat kinderen zo heerlijk zijn,» antwoordde ze zacht.
«Dat is één zijde van de kwestie, maat is er geen andere
zijde? Stelt u enkel belang in kinderen in het algemeen of
interesseert u zich voor elk van de kinderen afzonderlijk? Ik ben
er zeker van dat u zich voortdurend afvraagt: 'Waar zal die jongen
terechtkomen? Is het maar een idee van me of zit er werkelijk iets
speciaals in die knaap? Zal die brutale rekel eens een leider
worden? Een nationale held?' De stof zit erin, maar u heeft het
geluk van een speler nodig om het eruit te halen!»
Kitty stampte met haar voetje op de grond en bleef
staan.
«Hoe kunt u dergelijke edele argumenten misbruiken om het
spelen goed te praten? Spelen? Ik zou nog liever een moordenaar
trachten te reformeren!»
«Ik vrees dat u één speler zou moeten leren kennen om met
kennis van zaken over dat beroep te kunnen oordelen. Veronderstel
eens even dat uzelf aan een speeltafel zou zitten, tegenover u
zitten de medespelers, onbekenden. Misschien zijn het ezels, maar
misschien ook experts. U weet het niet. U vecht om hun geld af te
winnen, maar zij willen het uwe hebben. De kaarten worden gedeeld.
U ziet de uwe, maar wat hebben de anderen? Een generaal heeft
spionnen om hem in te lichten over de getalsterkte en de bewegingen
van de vijand. U heeft niets! De man die er zo ernstig uitziet, is
misschien juist ernstig omdat hij heel goede kaarten kreeg. De man,
die zo zit te grijnzen, grijnst misschien omdat hij u wil
overbluffen. Dat zijn de enige dingen, waar een speler houvast aan
heeft. Hij speelt niet met kaarten en geld, maar met het brein van
de mensen. Een woord, een zucht, een zweetdruppel, een beweging en
duizenden andere kleinigheden, die nooit in een handleiding gedrukt
staan — dat zijn de dingen die een speler moet kennen, doorgronden,
interpreteren. Hij moet anderen ruïneren om niet geruïneerd te
worden.»
«Men zou haast zeggen dat u spelers bewondert.»
«Ik heb er gekend die ik bewonderde.»
«Werkelijk? Wel, Mister Corcoran...»
Ze aarzelde en vroeg op minder heftige toon: «Wat denkt u van
valsspelers? Hebben die ook recht op bewondering, omdat ze zo goed
kunnen bedriegen?»
«Men moet steeds een scherpe lijn trekken tussen spelers en
valsspelers. Ik ken persoonlijk spelers, die nog nooit een eerlijke
tegenspeler bedrogen hebben.»
«Ik weet zeker dat elke speler trucjes kent.»
«Die hij alleen maar gebruikt, als hij tegen andere bedriegers
speelt.»
«Te oordelen naar uw woorden moet u dat beroep heel goed
kennen.»
«Ik ben een beroepsspeler. Miss Murran.»
Ze bleef weer staan.
«Dat geloof ik niet!» zei ze.
«God zegene u,» zei Corcoran ontroerd, «maar het is de
waarheid.»
«Waarom... waarom liet u me dan zoveel zeggen?»
«Omdat ik wilde weten hoe u erover denkt, hoe groot de
hindernis is die ik moet overwinnen.»
«Wat bedoelt u daarmee? Nee, antwoord me niet!»
Ze drukte haar handen tegen haar gezichtje.
«Zal ik u alleen laten?» vroeg Corcoran zacht.
«Nee, nee! O, nu moet u wel denken dat ik een zeer brutaal en
eigengereid persoontje ben!»
Ze wilde nog meer zeggen, maar vond de passende woorden niet
en legde haar handje op zijn arm om hem aan het verstand te brengen
dat hij geduld met haar moest hebben. Ze meden de hoofdstraat en
bereikten na een lange wandeling een gezellig klein huisje, dat
midden in een mooie tuin stond.
«Wat moet ik zeggen?» vroeg Kitty, toen ze voor het tuinhekje
bleef staan.
«Als u heel lief bent, Miss Murran, en daar twijfel ik niet
aan — zult u zeggen dat u ook geduld zult hebben met mij, als ik
tracht uw vriend te worden.»
«O,» zei ze, «heeft iemand wel een erger vijand dan zijn eigen
tong? Het is toch wel waar?» vroeg ze op een toon van afschuw. «U
bent toch wel een beroepsspeler?»
«Veronderstel dat ik u zou zeggen dat ik bereid ben dat beroep
op te geven, omdat u het een onzuivere broodwinning vindt?»
De maan was licht genoeg om hem te laten zien dat ze
bloosde.
«Zoudt u dat doen?»
«Op mijn woord.»
«Ik heb niet het recht een dergelijke belofte van u te eisen,»
zei ze aarzelend.
«Ik geloof dat ik u begrijp, Miss Murran,» zei Corcoran.
«U... u bewijst me een grote eer, Mister Corcoran,» zei Miss
Murran stamelend.
«Maar een lastige eer, niet waar? Het feit is, Miss Murran,
dat ik heel veel over Willie nagedacht heb en ik zou bevriend
willen worden met zijn vrienden.»
Ze slaakte een zucht van opluchting. Ze had gevreesd dat zijn
bedoelingen veel verder gingen.
«Onder die omstandigheden heb ik misschien toch het recht die
belofte te accepteren, Mister Corcoran.»
Ze drukten elkaar de hand.
«Ik heb mijn laatste spel gespeeld, Miss Murran,» zei
Corcoran. «Eigenlijk was het toch een rotte geschiedenis, weet
u.»
Hij keerde terug naar het hotel, in gedachten verzonken. Af en
toe schoot het bloed naar zijn hoofd. Wat een dwaas was hij geweest
zoveel te riskeren na een zo vluchtige kennismaking. En toch — bij
de herinnering aan haar heldere ogen, haar zachte, hese stem en
haar enthousiasme verloor deze gedachte veel van haar scherpte. Wat
het opgeven van het spelen betreft; dat betekende niets in
vergelijking bij haar vertrouwen, dat hij nu gewonnen had.
Vertrouwen was in dit geval enkel de eerste stap in de richting van
een veel grootser doel. Hij bleef staan en stak de vuist op. Waren
er mannen, die hun oog op Miss Murran hadden laten vallen? Mocht
God hen dan genadig zijn.
Toen hij het hotel bereikte en de hal binnenstapte, was er
niemand die zijn naam fluisterde, om de eenvoudige reden dat
iedereen deze nu wel kende. Te midden van een doodse stilte schreed
Corcoran langzaam naar de trap. Hij neuriede nog toen hij zijn
kamer binnenging en Willie Kern in de stoel voor het raam zag
zitten, met een sigaret tussen de lippen.
«Hallo,» zei Willie.
«Hallo. Ik zie dat je een blauw oog hebt?»
«Ik rende tegen een boom op in de duisternis,» zei Willie met
een geeuw.
«Dat is het nadeel van de duisternis,» zei Corcoran. «Je stoot
vaak op onverwachte hindernissen.»
«Zo is het,» zei Willie en knipoogde.
«Ik vrees dat er nog meer jongens tegen bomen gelopen
zijn.»
«Vier!» zei Willie. «En ze knotsten zo vervloekt hard tegen de
boom, dat ze er blind van werden en steeds weer tegen dezelfde boom
op renden. Je zou ze eens moeten zien! Je zou nooit geloven dat het
van een boom komt!»
«Werkelijk niet?»
«Ze schreeuwden stuk voor stuk om hulp!»
«Ik hoop dat je hen een handje hielp.»
«Ik deed wat ik kon,» zei Willie en staarde naar de ontvelde
knokkels van zijn rechtervuist.
«Je liet je van je beste zijde kennen bij Rankin, niet?» vroeg
hij en zijn ogen schitterden van spanning.
«Was je erbij?»
«Ja.»
«Ik zag je niet.»
«Ik stond voor een kijkgaatje, vlak achter Crackens
stoel.»
«Wat gebeurde er toen ik weg was?»
«Mister Roland zorgde ervoor dat al het geld veilig opgeborgen
werd. Hij is een man, niet?»
«Uit één stuk.»
«Cracken was erg zenuwachtig. Hij sloop langs de muur weg. Ik
dacht wel dat hij naar Rankin zou gaan en veranderde dan ook van
plaats. Er waren geen gaatjes in de muur van Rankins kantoor om te
kijken, maar ik kon horen wat er gezegd werd. Bedriegers mag men
toch afluisteren, niet?»
«Daar durf ik niet over oordelen.»
«Rankin was opgewonden. Hoorde je hem al vloeken?»
«Nee.»
«Ik heb een muilezeldrijver gekend, die zestien van de
gemeenste, koppigste muilezels had, die ooit een voet in de
Comanchebergen gezet hebben. Hij had een hele reeks van de meeste
stijlrijke verwensingen voor elk van zijn dieren. Ik dacht dat hij
de kampioen van de vloekers was, maar hij was een beginneling bij
Rankin vergeleken. Toen Rankin geen adem meer had om te vloeken,
zei hij tegen Cracken dat hij een lafaard was. Cracken was niet op
zijn tong gevallen en antwoordde: 'Als je dat nog één keer zegt,
jij walgelijke rat, pluk ik je hart met mijn blote handen uit je
body!'
»'Wat ga je doen in verband met de ontmoeting met Corcoran,
morgen?' vroeg Rankin.
»'Die ontmoeting interesseert me niet,' antwoordde Cracken.
'Ik kreeg de opdracht een einde te maken aan het spel. Ik deed het
en wacht op mijn loon.'
»'Welk loon?' vroeg Rankin.
»'Ben je je geheugen kwijt?' schreeuwde Cracken. 'Ik heb
tienduizend dollar te goed, omdat ik een einde maakte aan het
spel!'
»'Je maakte een einde aan het spel, maar niet aan Corcoran,'
schreeuwde Rankin. 'Je deed net niets! Hij kan morgen terugkomen om
mij te ruïneren! Ik ken geen enkele man, die tegen hem opgewassen
is.'
»'Ik heb genoeg gehoord,' zei Cracken. 'Nu wil ik eerst lood
zien.'
»'Cracken,' zei Rankin op smekende toon. 'Je wilt me toch niet
plukken? Ik heb al zoveel geld verloren!'
»'Tienduizend werd me beloofd en tienduizend moet ik hebben.
Vooruit! Begin de biljetten af te tellen — in mijn hand!'
»'Als je het dan toch wilt, moet je het zelf maar weten,' zei
Rankin. 'Kom erin, jongens!'
»Wat er toen gebeurde, kon ik niet zo snel volgen, maar het
waren minstens vier mannen, die het kantoor binnenvlogen. Cracken
begon meteen een toontje lager te zingen.
»'Wat is dat nu, Rankin?' vroeg hij. 'Kun je geen grapje meer
velen?'
»'Natuurlijk wel,' antwoordde Rankin grijnzend. 'Ik dacht
juist dat jij het niet meer kon. In orde, jongens!'
»Ze gingen weer naar buiten. Toen zei Rankin:
»'Je begrijpt, Cracken, dat ik geen tienduizend dollar weg kan
gooien zonder resultaten te zien.'
»'Natuurlijk,' antwoordde Cracken, 'kunnen we het op een
akkoordje gooien?'
»'Ik heb altijd geweten dat je gezond verstand had,' zei
Rankin. 'Doch er is slechts één manier om tot een akkoord te
komen.'
»'De mijne!' zei Rankin.
»Toen werd het een poosje erg stil. Cracken wandelde heen en
weer en scheen ernstig na te denken. Tenslotte vroeg hij: 'Wat
verwacht je van me, Rankin?'
»'Corcoran moet verdwijnen,' antwoordde Rankin prompt. 'Hij
zal me ruïneren.'
»'Vermoedelijk.'
»'Dus hij moet verdwijnen.'
»'Precies! '
»'Ik doe niet meer mee, Rankin. Die kerel is vergif!'
»'Vroeg of laat loop je hem toch in de weg, Cracken. Waarom
dan niet meteen?'
»'Waarom zou ik hem ooit nog ontmoeten?'
»'Omdat hij je spoor op zal pikken. Je noemde hem een
bedrieger en dat vergeven Corcorans niet!'
»'Bij de hemel! Daar dacht ik niet meer aan! Ik moet een
ogenblik gek geweest zijn! Ik geloof dat ik San Pablo zo snel
mogelijk zal verlaten!'
»'Als je op de vlucht gaat,' zei Rankin, 'ben je een verloren
man. Zelfs de Chinezen zullen liever in je gezicht spuwen dan je
nog één woord te zeggen. Trouwens, denk je dat je aan Corcoran zou
kunnen ontsnappen? Nee, Cracken, er is maar één oplossing —
luister.'
»Ik drukte mijn oor tegen de muur, maar ik kon niets meer
horen. Ze fluisterden samen. Rankin was meestal aan het woord.
Cracken gromde alleen maar. Ik weet niet wat ze afspraken,
kameraad, maar het betekende in geen geval iets goeds voor
jou.»
«Dat zal wel niet,» zei Corcoran. «Bedankt voor de
inlichtingen, Willie.»
«Ik was blij iets voor je te kunnen doen, mister. Nu blijf je
zeker niet meer te San Pablo?»
«Waarom niet?»
«Waarom niet? Je hebt er toch wel een idee van wat Rankin
is?»
«Een vaag idee!»
«Hij beschikt over niet minder dan honderd mannen, die hem
blindelings gehoorzamen. Mannen, die stuk voor stuk bereid zijn een
mes in de rug van een vijand van Mister Rankin te jagen — als ze
het tenminste ongestraft kunnen doen.»
«Ik zal er eens over nadenken,» zei Corcoran, «maar dit lijkt
me een interessant stadje. Wat gebeurde er met Miss Murran,
Willie?»
De jongen geeuwde.
«Van de verantwoordelijkheid over haar ben ik ontslagen,» zei
hij.
«Hoe komt dat?»
«Haar man is teruggekeerd,» zei Willie.
«Haar man?» echode Corcoran met een gevoel, alsof zijn bloed
door ijswater vervangen was.
«Natuurlijk — haar man.»
«Bedoel je de man, met wie ze getrouwd is?»
«Nog niet, maar ze heeft hem haar woord gegeven en dat is voor
vrouwen zoals zij even bindend als een huwelijk. Denk je ook
niet?»
«Ja, vermoedelijk wel. Verloofd, hé?»
Hij liep naar de kast, haalde een fles te voorschijn en dronk
een fikse slok. «Wie is haar verloofde, Willie?»
«De man, die ze meebracht naar het Westen.»
«Wat?»
«Ze ging naar het Oosten om te leren. Toen ze terugkeerde,
bracht ze haar man mee. Hij verdween een hele tijd om zijn toekomst
op te bouwen, maar nu is hij terug.»
«Is hij rijk?»
«Ik weet niet hoeveel geld hij heeft, maar hij was al
steenrijk voor hij over zijn toekomst begon te praten.»
«En toch laat hij toe dat ze onderwijzeres blijft?»
«Daar zal zij wel op gestaan hebben.»
«Hoe heet hij?» vroeg Corcoran.
«Er is maar één man, die goed genoeg is voor haar — de grote
Roland!»
Corcoran moest zich bukken, opdat zijn gelaatsuitdrukking hem
niet zou verraden. Hij plukte een ingebeeld pluisje van zijn broek
en vroeg:
«Hij is wel een fijne kerel, zeker?»
«Hij dacht dat hij je kende.»
«Dat was een vergissing.»
«Hij dacht dat hij rugby tegen je gespeeld had. Maar hoe kon
hij dat denken? Hoe zou jij ooit rugby gespeeld hebben? Je weegt
nog geen honderd vijftig pond met je kleren aan!»
«Dat heb je aardig geschat. Nee, Roland vergiste zich.»
«En toch zijn er ook beroemde lichtgewichten geweest,»
mijmerde Willie voor zich zelf. «Ingram bijvoorbeeld...»
«Wat weet jij van rugby af, zoon?»
«Alles!» zei Willie trots. «Ik ken al de sterren, levende en
dode. Er was een Raymond, die nauwelijks de honderd veertig haalde
en toch met de voeten van zijn veel zwaardere tegenstanders
speelde.»
«Raymond was een knap speler.»
«Ken je hem?»
«Ik hoorde verschillende verhalen over hem,» zei Corcoran snel
en beet op zijn lip, omdat hij zich bijna verraden had.
«De beroemde Chambers woog ook niet meer en de grootste ster
van alle tijden, Burlington, ook niet. Ken je Burlington?»
Corcoran kuchte even.
«Eh... nee,» zei hij.
«Hij woog honderd veertig. Hij speelde twee seizoenen, zonder
dat er langs zijn vleugel één doorbraak gerealiseerd werd.»
Er werd op de deur geklopt.
«Ik ga ervandoor!» zei de jongen en vloog door het raam naar
buiten. Corcoran wachtte tot het kloppen herhaald werd, alvorens
hij de deur opende.
«Vergeef de vreemdeling die u in de intimiteit stoort,» zei
hij, «maar ik wens met u te spreken. Mijn naam is Gabriel
Dorn.»
Corcoran wuifde naar de stoel, waar Willie Kern zoëven gezeten
had en sloot de deur.
«In geheel Pablo wordt vanavond enkel over u gesproken, Mister
Corcoran,» zei de schilder.
«San Pablo is heel minzaam,» mompelde Corcoran.
«Misschien eerder nieuwsgierig dan minzaam.»
«Werkelijk?»
«Ja, in zover ik u een dienst wil bewijzen, Mister.»
Corcoran maakte een buiging en moest zich geweld aandoen om
zijn verachting voor deze kerel uit zijn blikken en
gelaatsuitdrukking te bannen.
«Ik wens u te waarschuwen.»
«Dat is heel vriendelijk. Iedereen heeft vijanden, weet
u?»
«De man, over wie ik wil spreken, is nog geen vijand van
u.»
«Zal hij het worden?»
«Ik hoop van niet.»
«Wat betekent al deze geheimzinnigheid?» vroeg Corcoran
ongeduldig. «Zeg me wat u te zeggen heeft en daarmee uit.»
«De man in kwestie is Henry Roland, Mister Corcoran!» zei Dorn
op de manier van de tovenaar die de kat uit de zak laat.
«Wat heb ik met Henry Roland te maken?» vroeg Corcoran die
zich nijdig begon te maken.
«U werd in het gezelschap van de verloofde van Mister Roland
gezien, Mister Corcoran, en als ik u zeg dat Mister Roland niet
alleen zeer jaloers, maar ook zeer heftig is, weet u genoeg.»
«Ik zie niet in wat ik misdaan zou hebben door Miss Murran,
die alleen was, naar huis te begeleiden.»
«Niet? Denk dan even na, Mister Corcoran. Er zijn meer
bandieten en schurken en vrouwenliefhebbers te San Pablo dan ooit
voorheen, maar niemand heeft het gewaagd het woord tot haar te
richten sinds haar verloving met Mister Roland publiek werd. Eén
waagde het — een zekere Sharkness. Hij dacht dat een verloving nog
verbroken kon worden, maar Mister Roland overtuigde hem van het
tegendeel, waarna hij de ziekenhuiskosten betaalde. Sharkness is
nooit meer geworden wat hij vroeger was.»
«Wie vertelde Roland dat ik Miss Murran naar huis
begeleidde?»
«Niemand.»
«Wie zal het doen?»
«Een man die heen en weer gerukt wordt door zijn plicht en
zijn menselijke gevoelens.»
«Bedoelt u zichzelf?»
«Juist.»
«Wat komt u dan hier doen?»
Gabriel Dorn maakte een luchtig gebaartje. «Onderzoeken welke
van de gevoelens die in mijn hart leven, ik de voorrang moet geven,
Mister Corcoran.»
«Bedoelt u, dat u mits een zekere vergoeding bereid bent uw
ontdekking geheim te houden?»
«Daar komt het op neer.»
«Geld?»
«Ik ben een zeer arm man, Mister Corcoran.»
Corcoran kotste bijna, maar beheerste zich. «Welke zijn uw
voorwaarden, Mister Dorn?»
«Zullen we rekening houden, Mister Corcoran, met het feit dat
Mister Roland een echte leeuw is, als iets zijn ontstemming
opgewekt heeft?»
«Zoals u wilt,» zei Corcoran die zich meer en meer opwond,
«maar dan moeten we ook rekening houden met de intimiteit tussen uw
moeder en u aan de ene zijde en Miss Murran aan de andere
zijde.»
«Dat is een kleinigheid,» zei de chanteur, «ik ben nooit één
seconde alleen geweest met Miss Murran en zelfs de giftigste tong
zou niets boos kunnen vertellen over onze relaties. Vooral niet
omdat Mister Roland ervan op de hoogte is en het goedkeurt.»
Corcoran slaakte een onderdrukte kreet, maar de schilder was
op gang gekomen en vervolgde zonder erop te letten :
«Als we bovendien nog rekening houden met het feit dat u soms
wel tienduizend dollar op één avond verdient, zouden we tot een
overeenkomst kunnen komen mits een vergoeding van — laat ons
zeggen, vijfentwintigduizend dollar. Is dat niet goedkoop?»
«Belachelijk goedkoop!» zei Corcoran onderdrukt. «Ik schat
mijn leven heel wat hoger!»
«Daar twijfel ik niet aan, maar ik wil nooit het onderste uit
de kan hebben. Nooit!»
«In verband met uzelf,» zei Corcoran eensklaps, «is het niet
vreemd dat Miss Murran u nog nooit doorzien heeft?»
«Ik begrijp u niet.»
«Hoe is het mogelijk dat Miss Murran nog niet gemerkt heeft
dat uw moeder en u twee waardeloze verachtelijke schuimers zijn?
Twee bedrieglijke, whisky zuipende komedianten? Hoe is dat
mogelijk, vraag ik u, voor een meisje dat met een meer dan
middelmatige intelligentie gezegend is?»
Mister Dorn knipperde met de ogen. Het ene ogenblik had hij in
gedachten een dik pak bankbiljetten tussen zijn vingers voelen
glijden. Hij had zich reeds voorgesteld wat hij ermee zou doen. Hij
zou ze niet met zijn moeder delen, maar met de eerste de beste
trein naar het Oosten vertrekken. Deze toekomstdromen werden
eensklaps met een verrassende brutaliteit verstoord!
«Als we niet tot een overeenkomst kunnen komen, Mister
Corcoran,» stamelde hij, maar verder kwam hij niet.
«We kunnen overeenkomen dat we elkaar nooit meer zullen
ontmoeten, Mister Dorn,» zei Corcoran koel.
Mister Dorn sloop naar de deur.
«Uw hoed!» zei Corcoran.
Hij hield de deur open en terwijl Dorn zijn hoed ging halen,
zag Corcoran de steile trap naar beneden vlak voor zich. De
verleiding was onweerstaanbaar. Een man, die een bal tweeënvijftig
yards ver kan trappen...
Mister Dorn slaakte een schrille kreet, toen hij eensklaps in
de hoogte ging. Hij greep met beide handen naar de trapleuning,
greep ernaast en duikelde hals over kop naar beneden. Een dikke
man, die onder aan de trap stond, zag het gevaar nog net op het
laatste ogenblikje en sprong opzij. Mister Dorn kwam met een
hoorbaar gekraak midden in de hal terecht.