Hoofdstuk 14
Roland wist misschien niet wat er gebeurd was, maar hij kon
het vermoeden en zijn vermoedens vulden zijn hart met een blinde
woede. Die woede werd nog intenser bij de gedachte dat hij het aan
zijn eigen stommiteit te wijten had, dat hun gesprek een dergelijke
ontknoping had gekregen.
Hij was in staat om moorden te plegen op dat ogenblik! Hij had
zich zelf wel kunnen slaan, maar zijn verbittering spitste zich toe
op Corcoran, de giftige hond. Als hij die knaap tussen zijn vingers
kreeg, zou hij alle leven uit zijn body persen.
Drie stevig gebouwde mijnwerkers kwamen Roland tegemoet, arm
in arm. Ze waren niet dronken genoeg om niet meer te weten wat ze
deden, maar wel om ondeugend te zijn. Toen hij hen passeerde,
haakte de buitenste zijn voeten onder hem uit, zodat hij alle
moeite van de wereld had om op de been te blijven. Ze brulden van
het lachen.
Roland draaide zich als een tijger om. Met een moordende
vuistslag schakelde hij de middelste mijnwerker uit. De anderen
sprongen hem meteen op de nek, maar ze waren niet opgewassen tegen
de koelbloedige vechter, die zijn massieve gestalte van jongsaf
getraind had om er een maximum van kracht en effectiviteit aan te
geven. Hij sloeg hen van de sokken met niets ontziende, brutale
slagen en liep verder, hen achterlatend in een wriemelende hoop
menselijke ellende.
Het deed hem goed, doch het was slechts een voorproefje voor
hem. Hij wilde meer. Hij wilde zich volledig uitleven en boven
alles wilde hij afrekenen met Corcoran. Hij bereikte het hotel en
men wees hem de kamer van Corcoran.
Hij opende de deur en zag dat Corcoran in de grote stoel bij
het raam zat, met zijn onafscheidelijke wandelstok in de
hand.
«Wie daar?» vroeg Corcoran, zonder de ogen te openen.
De brutaliteit van de kleine man maakte Roland zo wild dat hij
de deur met een smak dichtwierp. Toen pas maakte Corcoran zijn ogen
langzaam open.
«Je bent opgewonden,» zei Corcoran. «Ga zitten, Roland.»
«Burlington,» begon Roland, «ik kom je vertellen...»
«Mag ik even onderbreken? Welke naam noemde u?»
«Loop naar de hel!» barstte Roland los. «Wil je die komedie
nog langer volhouden? Ik heb je herkend en weet dat je Burlington
bent. Als je echter de voorkeur geeft aan een valse naam. zal ook
ik je Corcoran noemen. Voor mij speelt het geen rol!»
Hij had half en half verwacht dat dit voor Corcoran reeds een
reden zou zijn om naar zijn revolver te grijpen. Volgens anderen
had Corcoran al vele mensen gedood die niet zoveel tegen hem gezegd
hadden. Doch Corcoran greep niet naar zijn wapen. Hij schudde
alleen maar met het hoofd. Hij scheen zich af te vragen hoe het
mogelijk was dat een welopgevoed man zich als een halve wilde
gedroeg.
Op vergoelijkende toon zei hij:
«Je schijnt een beetje in de war te zijn, mijn vriend. Ga
zitten en vertel me wat je in deze staat van opwinding gebracht
heeft. Ik weet zeker dat geen van onze oude bekenden je op dit
ogenblik zou herkennen.»
Het verwijt was minzaam genoeg en ook fijnzinnig genoeg om het
bloed in een golf naar Rolands gezicht te stuwen. Hij begreep
echter dat hij, nu hij zich als een stier in de aanval gewaagd had,
niet meer achteruit kon krabbelen en even heftig als voorheen, zei
hij:
«Corcoran, wij moeten elkaar goed begrijpen!»
«Ik zal mijn best doen om je te begrijpen,» zei Corcoran. Hij
stond op toen hij merkte dat het niet de bedoeling was van zijn
bezoeker te gaan zitten. Hij scheen kleiner en delicater dan ooit
in vergelijking met de reuzengestalte van Roland en zijn kleur was
nog bleker vergeleken bij de gebronsde huid van de eerste.
«Vooral als het de bedoeling is me een verklaring te geven
voor je ongewone opwinding.»
«Dat is de bedoeling,» zei Roland. «Ik wond me op, Corcoran,
over een gerucht dat me ter ore kwam in verband met zekere
verklaringen die je afgelegd hebt.»
«Over jou? Ik verzeker je dat ik met niemand over jou
gesproken heb.»
«Nee, niet over mij, maar over jezelf.»
«Hoe kunnen dingen die ik over mezelf zei, jou opgewonden
hebben, Roland?»
«Omdat ik getroffen werd door jouw valse verklaringen.»
«Ik hoop dat ik dat laatste woord verkeerd verstond.»
«Valse verklaringen, zei ik,» herhaalde Roland.
«Je gebruikt een gevaarlijke taal, Roland, en het wordt me
duidelijk dat je speciaal gekomen bent om herrie te
schoppen.»
«Niet bepaald,» zei Roland, «maar als het nodig is om tot de
kern van de zaak door te dringen, heb ik er geen bezwaar
tegen.»
«Ga je gang.»
«Corcoran, zeg me zonder na te denken: wat is het gemeenste
dat er op de hele wereld bestaat?»
«Volgens mij is het meest gemene, dat er op de hele wereld
bestaat: schijnheiligheid!» antwoordde Corcoran.
«Juist! En dat is het waarvan ik je kom beschuldigen,
Corcoran.»
«Onmogelijk!»
«Het is een feit!»
«Het is niet mijn gewoonte verklaringen te geven, Roland,» zei
Corcoran met trillende neusvleugels, «maar voor één keer wil ik een
uitzondering maken.»
«Dat is buitengewoon vriendelijk.»
Hun stemmen waren zacht genoeg voor salonconversatie, maar hun
gezicht zag wit van woede.
«In de eerste plaats moet ik erop wijzen, Corcoran, dat ik,
sinds ik naar het Westen kwam, heel wat over je hoorde, zonder te
vermoeden dat ik je van vroeger kende. Corcoran is een beroemd man.
Zijn revolver is een snelle bliksem.»
«Een plezierige gedachte.»
«Zijn trefzekerheid is spreekwoordelijk.»
«Evenals van een prins uit een sprookje.»
«Zijn kunde als ruiter is niet te evenaren.»
«Men overdrijft wel eens.»
«Zijn behendigheid met kaarten legendarisch.»
«Daar ben ik trots op,» zei Corcoran koel, «want het is het
resultaat van jarenlange oefening.»
«Zijn geluk aan de speeltafel is zo overweldigend groot, dat
alleen zijn naam andere spelers ontmoedigt.»
«Ik geef toe dat Fortuna meestal aan mijn zijde staat.»
«En ik hoorde ook iets over zijn liefdesavontuurtjes.
Corcoran, jij schurk, men zegt dat je een koelbloedige hartenbreker
bent. Is dat zo?»
«Dat is niet zo,» zei Corcoran met een vastberadenheid waaraan
niet te tornen was. «Integendeel, ik heb tot nu toe weinig belang
gesteld in het zwakke geslacht.»
«Je interesseert je niet voor de meisjes?»
«Nauwelijks.»
«Je kiest je slachtoffer slechts na rijp beraad, hé? Slechts
af en toe acht je een meisje waardig naar het gefluister van jouw
liefdewoorden te luisteren, niet?»
«Ik geloof dat je me begint te ergeren,» zei Corcoran. «Ik wou
dat je over iets anders sprak of me vlakaf zei waar je op
aanstuurt!»
«Dat kan gebeuren! Ik stuur aan, jij klein stinkdier, op de
leugens die je in de oren fluisterde van het meisje, met wie ik,
naar jij wist, verloofd ben!»
Zijn laatste woorden klonken als het ratelen van een
machinegeweer en hij sprong achteruit, terwijl hij zijn revolver
greep. Hij nam Corcoran op de korrel.
Heel langzaam opende Corcoran zijn jas, nog langzamer haalde
hij zijn revolver uit de holster.
«Wat zou je raken als je nu schoot, Roland?» vroeg hij zacht.
«Je moet minder boksen en meer op de revolver oefenen. Je zou er
hoogstens in slagen een kogel in de zoldering te schieten met je
trillende handen.»
Behoedzaam, zodat Roland bij voorbaat wist dat hij hem niet
zou gebruiken, haalde Corcoran de revolver onder de pand van zijn
jas uit. Hij legde het wapen op de tafel.
«Ik zou je kunnen doden,» vervolgde Corcoran, «maar ik heb nog
nooit tegen hulpeloze tegenstanders gevochten. Ik ben niet van plan
daar nu mee te beginnen.»
«Een keer ontsnapte je op deze wijze, Corcoran,» zei Roland,
«maar ik zal je niet laten ontsnappen!»
Een soort van kramp gleed over Corcorans gezicht. «Ze hebben
je veel leugens verteld over mij, Roland,» zei hij, «maar
vermoedelijk hebben ze zich in verband met één feit aan de waarheid
gehouden. Die waarheid is, dat ik minstens vijftig gevechten
geleverd heb en nooit overwonnen werd. Die waarheid is, dat ik
honderd keer in levensgevaar geweest ben, maar er evenveel keer
mijn schouders voor opgehaald heb. In verband met de bedreigingen,
die boven mijn hoofd gehangen hebben, zijn jouw bedreigingen niet
meer dan het gefluister van de bries in de kruin van een boom.
Niets meer!»
Zelfs Roland, in zijn woede en moordlust, was niet opgewassen
tegen de hoon en de verachting, die uit deze kalme woorden sprak.
Hij kromp in elkaar en moest zijn gedachten op het meisje
concentreren om verder te kunnen gaan.
«Corcoran,» zei hij, «de eerste keer dat je dat meisje
ontmoette, liet je doorschemeren dat je het gokken zou opgeven —
voor haar. Dat was laf en niet fair! Je had gehoord over het grote,
medelijdende hart van dat kind en deed een beroep op haar
medelijden om je bij haar in te dringen. Kostte het je geen moeite
je lachen te bedwingen, toen ze vol geloof in het valletje tippelde
dat je voor haar opstelde?»
«Integendeel!» zei Corcoran. «Ik was zeer ernstig. Ik werd
bezield door de wens dat ze me zou zien, zoals ik in werkelijkheid
ben — niets meer, maar ook niets minder. Het respect en de eerbied
die ik voor haar koester, beletten me tegenover haar een rol te
spelen.»
«Wil je me een sprookje vertellen?»
«Nee, ik wil je alleen maar vertellen dat ik het gokken
inderdaad zal opgeven.»
«Waarom?»
«Je begint je zelfbeheersing te verliezen, Roland. Ik zie het
in je ogen en ik geef je de raad niet te ver te gaan.»
«Is dat een bedreiging?»
«Nee, je bent me te min om me kwaad bloed te maken.»
«Ook te min om me antwoord te geven op mijn vraag?»
«Welke vraag?»
«Waarom je het spelen wilt opgeven.»
«Dat heeft zij je vermoedelijk al verteld.»
«Ik heb het niet over hetgeen zij me vertelde. Hoewel ik moet
bekennen dat zij liet doorschemeren dat je het spelen wilde opgeven
uit... uit vriendschap voor haar!»
«Roland, je wordt wild van woede en jaloezie. We zullen een
einde maken aan dit onderhoud.»
«Dus het is waar!» schreeuwde Roland. «Jij waagde het je ogen
naar haar op te heffen, niettegenstaande je wist dat ze mij
toebehoort! Je hebt haar belogen en bedrogen en je bent erin
geslaagd haar in verwarring te brengen.»
«Geslaagd?» echode Corcoran en op elk ander ogenblik zou
Roland de bijzondere klank in Corcorans stem herkend hebben. «Is
het mogelijk dat haar ogen opengegaan zijn voor een paar dingen in
verband met jou?»
«Welke dingen?»
«Dat je een vervloekte sufferd bent!»
«Jij, lafaard!» zei Roland en sloeg Corcoran met één slag
tegen de grond.
Corcoran vloog achteruit tot tegen de muur, sloeg dan voorover
en bleef met gespreide armen onbeweeglijk liggen.
Roland staarde met wijd opengesperde ogen naar zijn
slachtoffer, alsof hij niet begreep dat hij in staat geweest was zo
iets te doen. Hij voelde zich als de meest verachtelijke van alle
lafaards — hij had een man neergeslagen, die van tevoren geen
schijn van kans tegen hem had gehad. Het was net of hij een man,
die aan handen en voeten gebonden was geweest, te lijf was gegaan.
Hij deinsde achteruit naar de deur en was er innig dankbaar voor
dat niemand het had zien gebeuren. Corcoran zelf zou het nooit
verraden. Hij trok de deur open en sloeg op de vlucht, alsof de
geest van Corcoran hem op de hielen zat.
Het duurde een hele tijd voor Corcoran langzaam bij begon te
komen. Hij drukte zichzelf met zijn beide trillende handen van de
grond, draaide zich half om en kroop in zittende houding recht.
Hijgend van inspanning liet hij zich tegen de muur vallen. Zijn
herinneringen keerden met één ruk terug en waren van aard om zijn
bloedsomloop te stimuleren. Hij richtte zich op, greep met
trillende hand naar zijn revolver, wankelde naar de deur en klemde
zich aan de trapleuning beet om naar beneden te kijken. De trapzaal
was leeg! Zijn aanvaller was reeds uit het gezicht verdwenen.
Hij keerde terug naar zijn kamer en sloot de deur. Het licht
van zijn lamp deed hem pijn aan de ogen en hij doofde de lamp. Hij
bleef in de duisternis zitten. Slechts het raam was zichtbaar als
een vaag verlichte rechthoek tegen de donkere lucht. Corcoran dacht
na, niettegenstaande het hem veel moeite kostte zijn gedachten bij
elkaar te houden.
Hij moest Roland doden. Dat stond vast, maar — als hij Roland
doodde, beroofde hij het meisje. Waarvan? Hij trachtte zich ervan
te overtuigen dat hij haar enkel zou beroven van een vervelende
sufferd en hopeloze knoeier, maar hij wist dat dit niet zo
was.
Er was niets aan de hand met Roland. Hij was opvliegend en in
zijn opwinding maakte hij wel eens fouten — zoals het neerslaan van
een zwakkere tegenstander — doch vermoedelijk zou niemand zich daar
meer over schamen dan Roland zelf. Hij was een man uit een stuk en
zou zichzelf nooit vergeven dat hij zijn zelfbeheersing een
ogenblik verloren had.
Corcoran stond op en liet zich op zijn bed vallen. Het bed was
gloeiend heet. Het hoofdkussen brandde als vuur tegen zijn wang.
Hij gleed van het bed op de grond en bleef daar liggen met wijd
gespreide armen en benen.
Hij hoorde een vaag geritsel aan het raam — nog eens. Hij
draaide zijn hoofd onmerkbaar om en zag tegen het vaag verlichte
raam de omtrekken van een menselijke gestalte. De man, die in
elkaar gedoken zat als een wild beest, dat zich voorbereid heeft op
een sprong, tuurde de kamer in, alsof hij er iets zocht. Corcoran
zag het hoofd van de man heen en weer gaan.
Even later kwam de vreemdeling in beweging. Hij hief zijn ene
been over de vensterbank en liet zich zakken. Het duurde een volle
minuut voor zijn voet de grond raakte en even lang voor hij zijn
tweede voet naast de eerste gebracht had. Eindelijk was hij in de
kamer en hij begon in de richting van het bed te sluipen. Hij was
niets meer dan een schaduw in de duisternis.
Corcoran leek wel een kat, die door het getrippel van de
pootjes van een indiscrete muis wakker geworden is. Hij spande zijn
spieren, rolde zich op zijn buik en kroop recht. Hij bleef gehurkt
zitten, klaar voor de sprong.
Hij bewoog zich als de vreemdeling zich bewoog, tot hij vlak
achter hem stond. Hij zag een doffe glans in de hand van de
vreemdeling, maar of het van een dolk of een revolver was, kon hij
niet zien. Corcoran had zijn revolver reeds lang in de hand. Hij
hief het wapen bij de loop op, sprong en bracht de kolf van de
revolver met moordende kracht naar beneden. Het geluid van de kolf
op de hoed en schedel van de man was dof. De vreemdeling ging
zonder een kik te geven tegen de vloer.
Corcoran ging naar de tafel en stak de lamp aan. Toen hij zich
omdraaide om naar zijn aanrander te kijken die in een hoopje op de
grond lag, sperde hij zijn ogen ver open. Het was Gabriel
Dorn!
Hij greep de kerel bij de nek en gooide hem op het bed. Dan
drenkte hij een handdoek in een schaal water en mepte de
bewusteloze ermee in het gezicht.
De artiest begon te hijgen en te proesten. Hij kwam in
zittende houding recht, maar toen hij in de staalharde ogen van
Corcoran keek, deinsde hij achteruit en hief hij zijn armen op om
zich aan die blikken te onttrekken.
«Je bent sneller teruggekomen dan ik verwachtte,» zei
Corcoran. «Vergat je iets?»
De wilde ogen van Dorn rolden naar de zoldering en hij klemde
zich aan de uitvlucht vast, die Corcoran hem zelf bezorgde.
«Het is een scherts...» begon hij.
Corcoran wees naar de vloer, waar de gevallen revolver van
Dorn nog steeds lag.
Het zien van die stomme getuige was te veel voor Dorn. Hij
bedekte zijn gezicht met zijn handen en begon te kreunen als een
hond die de zweep in de hand van zijn meester gezien heeft.
Tweemaal bewogen zijn lippen zonder de woorden te kunnen vormen. De
derde maal stamelde hij:
«Wat... wat ga je met me doen, Corcoran?»
«Ik weet het niet, Dorn. Ik denk erover na. Je wilde me
vermoorden, hé?»
«Nee, nee!»
«Wat kwam je dan doen?»
«Ik ben een arme man, Corcoran!»
«Ja, je leeft van hetgeen je van te goede mensen los kunt
maken, van onderwijzeresjes en zo.»
«Ik ben een slechte man!»
«Maar nu heb je berouw.»
«O ja! Het is nooit te laat om berouw te hebben. Ik heb
berouw. Ik liet me in verleiding brengen.»
«Kwam je me bestelen?»
«O nee!»
«Wat kwam je dan doen?»
«Ze brachten mij in verleiding, mister.»
«Schei uit!» zei Corcoran bij het horen van de kreunende klank
in Dorns stem. «Als je begint te huilen, breng ik je naar de
sheriff. Weet je wat er dan zal gebeuren?»
«Dan zal ik in de gevangenis gestopt worden! O, dat zal ik
nooit overleven! Mijn gevoelige ziel...»
«O nee, Dorn. Een gevangenis is te goed voor sluipmoordenaars,
die om middernacht de kamer van hun slachtoffer binnendringen. Je
zou opgehangen worden, Dorn, zonder vorm van proces.»
«En zouden mijn opdrachtgevers vrijuit gaan?»
«Misschien zou jij aan de galg ontsnappen, als je de naam van
je opdrachtgevers verried, maar zeg me, Dorn, wie zou dwaas genoeg
geweest zijn om jou met zo'n opdracht te belasten?»
«Rankin!» hijgde Dorn.
«Rankin?» vroeg Corcoran, terwijl hij op de rand van het bed
ging zitten. «Is het al zover gekomen dat Rankin schurken huurt om
zijn schulden niet te moeten betalen? Waar ontmoette je hem?»
«Op straat, nadat hij jou een bezoek bracht. Hij zag me en
keek me lange tijd aan. Dan vroeg hij of ik me erbij neer zou
leggen dat jij me...»
«Van de trappen gestampt had?»
«Ja, dat was het. Ik antwoordde dat ik een fout begaan had en
dat je reactie niet meer geweest was dan mijn verdiende
straf.»
«Met andere woorden, je vertelde hem dat je mijn bloed wilde
zien!»
Dorn knipperde met de ogen, maar Corcoran merkte dat hij heel
dicht bij de waarheid was geweest met zijn vermoeden, toen Dorn
vervolgde:
«Rankin zei dat hij mij nog een tweede reden zou geven om met
jou af te rekenen. We gingen naar zijn huis en praatten een poosje.
Hij zei dat jij moest verdwijnen. Ik antwoordde dat het een
moeilijke taak zou zijn. Rankin beweerde dat het een kleinigheid
was, daar jij te veel zelfvertrouwen had om ooit
voorzorgsmaatregelen te nemen. Een bezoek aan jou, nadat jij je
licht gedoofd had...»
«Ga verder, Dorn. Je wou me dus in mijn slaap
vermoorden?»
«Daar kwam het op neer, maar ik zei tegen Rankin dat het
gevaar groot bleef, daar jij een beroemde vechter bent, terwijl ik
helemaal geen dapper man ben.»
«Zelfkennis!» zei Corcoran honend.
«Hij zei dat hij me iets zou geven dat me vechtlustig zou
maken. Hij offreerde me eerst tweehonderd dollar.»
«Slechts tweehonderd dollar? Ik dacht, verdomd, dat mijn leven
meer waard was.»
«Denk je dat ik het voor zon belachelijk bedrag gedaan zou
hebben?»
«Natuurlijk niet. Je joeg de prijs in de hoogte.»
«Ik zei dat ik geen dwaas was en dat tweehonderd dollar een
peuleschilletje was voor een man als Ted Rankin en ik slaagde erin
het bod tot vijfhonderd dollar te verhogen.»
«Zoveel?» mompelde Corcoran.
«Hij heeft geld als water,» zei Dorn. «Ik kreeg een voorschot
van honderd dollar. Ik was te sluw om weg te gaan zonder iets in de
hand, begrijp je?»
«Heel verstandig! Dus Rankin beloofde je vijfhonderd dollar,
als je mij in mijn slaap een kogel in het hart wilde jagen.»
«Dat was de bedoeling.»
«Wil je dat even opschrijven?»
«Opschrijven?»
«Natuurlijk. Je kunt later van gedachte veranderen. Je kunt
sommige dingen vergeten. Nu weet je alles nog precies.»
«Dat kun je niet van me verlangen, Corcoran.»
«Ik verlang het toch, Dorn. En ik zal je ertoe dwingen, al
moest ik je martelen, tot zelfs je moeder je niet meer zou
herkennen.»
In plaats van zich als een hulpeloze bij Corcorans bevel neer
te leggen, opende Dorn eensklaps de mond. Hij slaakte een door merg
en been dringende kreet.
De verrassing van Corcoran was zo compleet, dat hij een
ogenblik verstijfd bleef zitten. Slechts toen Dorn naar de deur
sprong, ging Corcoran hem achterna om hem bij de nek te grijpen. Op
hetzelfde ogenblik werd de deur geopend. Niemand minder dan de
sheriff en tien van zijn mannen drongen de kamer binnen.
«Sheriff Nolan!» schreeuwde Dorn.
«Schreeuw niet zo!» zei de sheriff streng. «Doe je mond dicht
en ga zitten. Tracht je te beheersen en vertel wat er gebeurd is.
Vervloekt! Ik dacht minstens dat we hier iemand met een
doorgesneden keel zouden vinden, te oordelen naar jouw
gegil.»
«Corcoran!» hijgde de artiest en klemde zich aan de arm van de
sheriff vast.
«Verdomme, kan je nu eens geen halve minuut doen alsof je een
man bent?» vroeg de sheriff bars.
«Ga tussen hem en mij staan!» smeekte Dorn.
«Man, als jij even rustig en beheerst was als Corcoran, zou
alles in orde zijn. Hij zal je niets doen.»
«Als hij zijn revolver trekt...»
«Dat zal hij niet doen.»
«.. .ben jij verantwoordelijk voor mijn dood, sheriff.»
«Goed! Dat zal mijn geweten niet te zwaar belasten.»
Hij wendde zich tot zijn gezellen: «Ga zitten, jongens, en
maak het jullie gemakkelijk. En sluit de deur. Ik kan mezelf niet
eens horen denken met al dat lawaai op de gang.»
De deur klapte dicht voor de neus van minstens twintig mannen,
die in hun hemd en onderbroek te hulp gestormd waren bij het horen
van Dorns kreet.
De sheriff slaagde er niet in zich vrij te maken van Dorn, die
zich met beide handen aan hem vastklemde.
«Kom,» zei de sheriff, «vertel nu eerst wat er gebeurd is en
vertel het zo eenvoudig en verstaanbaar mogelijk.»
«Corcoran!» hijgde Dorn.
«Ja, we weten dat hij hier is. Hij zal je niet opeten, man. We
zijn met zijn elven. Dat zijn elf revolvers, die hem naar de hel
zullen jagen, als hij één verkeerde beweging maakt. Begrijp je? Je
bent hier even veilig als in de gevangenis.»
Bij het horen van dit vreselijke woord, begon Dorn te
trillen.
«Sheriff,» begon hij, «het ging over Miss Murran...»
«Schei uit!» zei de sheriff, terwijl hij Dorns handen met een
klap van zich afsloeg. «Als je probeert die dame in deze vuile boel
te betrekken, hang ik je met mijn eigen handen op.»
«Als ik de waarheid niet mag zeggen, zeg ik liever niets.»
huilde de artiest.
«Vooruit maar!» zei de sheriff. «Ik waarschuwde je! Als je je
strikt aan de waarheid houdt, heb je niets te vrezen.»
«De waarheid,» zei Corcoran eensklaps honend. «Kijk naar hem.
Kan zo'n lafaard ooit de waarheid spreken, sheriff?»
Dorn was een rat, maar zoals de rat van Ted Rankin, wenste hij
zich tot het uiterste te verdedigen. Hij richtte zich eensklaps op
en riep met een van haat en venijn druipende stem:
«Corcoran verloor het hoofd! Hij is gek op Kitty Murran!»
gilde hij. «Maar Kitty Murran is van Henry Roland en daarom
offreerde Corcoran me vijfhonderd dollar — om Roland uit de weg te
ruimen. Ik wilde zijn vuile karweitje niet opknappen en toen ik dat
in zijn gezicht zei, trachtte hij mij te vermoorden.»
Toen hij uitgesproken was, viel hij aan de voeten van de
sheriff neer en smeekte deze hem tegen Corcoran te beschermen. De
sheriff keek met verachting op de lafaard neer en wendde zich dan
tot Corcoran. Die zat op de rand van de tafel, wiebelde met zijn
voeten en glimlachte. Geen spier van zijn gezicht had zich bewogen
tijdens de beschuldigingen van Dorn.
«Wat kan met zo'n leugenaar gedaan worden, sheriff?» vroeg
hij. «Of acht jij het waarschijnlijk dat een verstandig man een rat
zou huren om een leeuw te gaan bekampen?»
Hij keek glimlachend om zich heen, maar de gezichten van de
mannen bleven gesloten. Henry Roland had veel fouten. Hij was te
trots en te hooghartig en te eigengereid. Dat nam men hem erg
kwalijk, maar zijn kwaliteiten wogen daar als puntje bij paaltje
kwam ruimschoots tegen op. Zijn moed, zijn hulpvaardigheid, zijn
grote hart waren bewezen door honderden kleine voorvallen. En dat
iemand bevel gegeven had die held te laten vermoorden, scheen te
ernstig om ermee te lachen.
Corcoran merkte dat hij op verdediging teruggedrongen was en
vroeg aan de sheriff: «Mag ik deze kerel even aan een kruisverhoor
onderwerpen?»
«Natuurlijk en ik hoop dat je kunt bewijzen dat hij
loog!»
«Een moment, sheriff. Dorn moet bewijzen dat hij de waarheid
sprak. Dat is iets anders, maar zo staat het in de wet.»
«Ik heb een heel mensenleven in dienst van de wet gestaan,»
zei de sheriff, «maar we zijn nog altijd geen vrienden geworden. Ik
weet niet wat in de wet staat en het interesseert me ook niet. Ik
weet alleen wat Dorn zei.»
«Sta op, Dorn!» beval Corcoran.
Dorn stond op, maar trilde op zijn benen.
«Luister, Dorn, maar luister goed, want het is mijn bedoeling
je op een tegenspraak te betrappen. Wij spraken over Roland,
niet?»
«Ja.»
«Goed. Herhaal precies wat ik tegen je zei.»
Dorn staarde een ogenblik naar de zoldering, alsof hij daar
inspiratie zocht en zei toen snel:
«Je zei eerst: 'Dorn, ik wens je te spreken onder vier ogen,
in verband met een persoonlijke aangelegenheid...'»
«Wacht,» riep Corcoran, «je liegt nog beter dan ik dacht. We
zullen het andersom proberen. Hoe kwam je deze kamer binnen?»
«Door de deur natuurlijk.»
«Je kwam dus niet door het raam?»
«Natuurlijk niet!» zei Dorn, maar hij kromp in elkaar, toen de
aanwezigen hem eensklaps met scherpe blikken bekeken.
«En daar je niet door het venster binnenkwam, sloop je ook
niet langs de muur in de richting van mijn bed?»
«Nee!»
Corcoran stond op en wees naar de vloer. «Dan had je die
revolver natuurlijk ook niet in je hand, toen je door het raam naar
binnen kwam.»
Alle ogen zwenkten naar de vloer en iedereen zag de stille
getuige. De blikken keerden terug naar Dorn en enkele mannen
gromden wild.
«Spreek, Dorn,» zei de sheriff, «ik ben benieuwd wat je daarop
te antwoorden hebt. Vervloekt, als ik niet begin te voelen dat hier
iets smerigs gebeurd is!»
«In 's hemelsnaam, heren, geloof mij!» smeekte Dorn. «Ik deed
geen van de dingen die hij zei!»
«Je kwam niet naar het bed en leunde er niet overheen om de
beste plaats te zoeken om mij te treffen, hé?» snauwde
Corcoran.
Dorn was een ogenblik in de war en het was duidelijk dat hij
op het punt stond een zenuwinstorting te krijgen.
«En ik sprong je niet op de nek en sloeg je niet neer met de
kolf van mijn revolver, hé?» drong Corcoran aan.
«Nee! Nee!» hijgde Dorn.
«Goed, dat gebeurde allemaal niet, maar zeg ons dan eens,
Dorn, hoe je die bult op je achterhoofd kreeg?»
Gabriel Dorn keek met wilde blikken om zich heen.
«Vooruit, doe je bek open,» zei de sheriff, omdat het beeld
van een sluipmoord om middernacht heel duidelijk voor zijn geest
verscheen.
«Heren,» stamelde Dorn, «willen jullie mij geloven als ik
niets anders vertel dan de naakte waarheid?»
«Spreek,» zei de sheriff. «We zullen erover beslissen of we je
geloven of niet, als je uitverteld bent!»
«Het ging zo,» zei Dorn met een hese, door zijn vrees
verstikte stem. «Ik kwam vroeger op de avond op bezoek bij Corcoran
om iets te bespreken. Corcoran maakte zich nijdig en trapte me zijn
kamer uit. Later ontmoetten we elkaar op straat en hij zei dat hij
betreurde dat hij me zo ruw behandeld had.»
«Waar ontmoetten we elkaar?» vroeg Corcoran.
«Op straat... ongeveer vijftig yard van het hotel,» zei Dorn
met knipperende ogen. «Nabij de hoek van...»
«Ga verder,» onderbrak Corcoran, «je liegt alsof het
geschreven staat.»
«Corcoran vertelde me dat hij moeilijkheden had en er met mij
over wilde spreken — als alles in het hotel rustig geworden was.
Hij wenste niet dat iemand zou zien dat ik zijn kamer bezocht en
verzocht me door het raam te komen, nadat hij zijn licht gedoofd
had. Dat zou het signaal zijn dat alles veilig was.»
Dorn haalde diep adem, niet bij gebrek aan adem, maar bij
gebrek aan inspiratie. Zijn verhaaltje zat zo goed in elkaar, dat
de sheriff met een klaarblijkelijke belangstelling luisterde. Er
was dan ook reden om er belang in te stellen, want van het verhaal
hing een mensenleven af. Als Dorn er niet in slaagde de beweringen
van Corcoran te ontzenuwen, zou niemand de aanwezigen kunnen
beletten Dorn naar buiten te slepen en aan de eerste de beste boom
op te knopen. De man vocht voor zijn leven en iedereen wist het!
Daarom luisterden de sheriff en zijn mannen met grote
spanning.
«Natuurlijk wachtte ik tot het donker was,» hernam Dorn, wiens
gezicht van haat vertrokken was, «alvorens naar het hotel te komen.
Er was niemand in de hal, tenzij Juan Marmosa, maar die zat te
slapen.»
«Dat is een feit,» zei de sheriff. «Hij zat er nog toen ik
naar binnen kwam en sliep nog ook.»
De woorden van de sheriff gaven de verteller meer
zelfvertrouwen. Corcoran achtte het niet uitgesloten dat Dorn in de
hal van het hotel was gaan kijken, voor hij door het raam zijn
kamer ingekomen was.
«Ik klom de trappen op, klopte op de deur van Corcorans kamer
en werd binnengelaten. Het was stikdonker, heren, en ik was een
beetje zenuwachtig.»
De mannen grijnsden tegen elkaar en knikten. Dit was iets waar
ze helemaal niet aan behoefden te twijfelen.
«Corcoran zei dat ik vijfhonderd dollar kon verdienen. Ik zei
hem dat ik voor vijfhonderd dollar naar de hel en terug zou gaan.
Dan zei hij dat Henry Roland uit de weg geruimd moest worden, daar
deze tussen hem en het meisje in stond.»
«Jij, rat!» zei Corcoran sissend.
«Sheriff! Sheriff!» kreunde Dorn.
«Kalm aan, Corcoran,» waarschuwde de sheriff. «We willen alles
horen. Ga verder, Dorn.»
«We praatten nog een hele poos, maar het kwam erop neer dat
hij mij vijfhonderd dollar aanbood om Henry Roland te
vermoorden!»
«Zie ik er dwaas genoeg uit om een stinkdier een opdracht voor
een man te geven?» hoonde Corcoran.
«Corcoran zei,» stamelde Dorn, «dat hij geen bekende vechter
kon huren, daar deze geen kans zou hebben. Ik zou wel kans hebben,
omdat niemand mij wantrouwt en ik Roland in de rug zou kunnen
aanvallen.»
De mannen gromden weer en het was duidelijk dat Dorns verhaal
hen heel veel goed deed.
«Ik zei dat ik er niet aan dacht zo'n gemene moord te doen,»
vervolgde Dorn. «Corcoran keek mij even aan, haalde dan zijn
portefeuille te voorschijn en bood mij een voorschot van honderd
dollar aan. Ik schudde het hoofd en toen werd hij wild. Hij eiste
dat ik nooit over zijn voorstellen zou spreken en bedreigde me met
de dood, als ik die belofte niet gaf.»
«Jij hond!» schreeuwde Corcoran, die heel goed voelde dat hij
snel terrein aan het verliezen was.
«Hij sprong op me toe,» zei Dorn, «en sloeg mij met de kolf
van zijn revolver neer, toen ik de mijne greep. Ik kon nog net een
kreet slaken.»
«In 's hemelsnaam, sheriff,» zei Corcoran, meer boos dan bang,
«je denkt er toch zeker niet aan die samengeraapte leugens te
geloven? Ben ik werkelijk zo dom, dat ik een slang en een lafaard
zou huren om een man als Henry Roland uit de weg te ruimen? Hemel,
Roland zou hem met gesloten ogen in vier stukken scheuren.»
De sheriff knikte bedachtzaam. Het was hem een raadsel dat
Corcoran, volgens Dorns verhaal, zo idioot had kunnen zijn.
«Hij zegt dat ik niet goed genoeg ben om het tegen Henry
Roland op te nemen,» schreeuwde Dorn, «maar tezelfdertijd wil hij
doen geloven dat ik het wel opnam tegen een man, die honderdmaal
gevaarlijker is dan Roland. Als ik dapper genoeg ben om Roland aan
te vallen, waar zou ik dan het lef gehaald hebben om Thomas Naseby
Corcoran aan te randen?»
Het hoofd van de sheriff ging met een ruk in de hoogte.
«Hemeltje!» zei hij. «Dat is ook waar! Wat heb je daarop te
antwoorden, Corcoran?»
Corcoran was een ogenblik te verbaasd om te antwoorden. Hij
had ook geen rekening gehouden met dit argument en hij voelde goed
genoeg dat deze woorden, na alles wat Dorn reeds gezegd had,
voldoende waren om hem te veroordelen, in de ogen van een aantal
mannen die gewoon waren hun gezond verstand te laten spreken en
daarnaar te handelen.
«Wel,» zei de sheriff langzaam, «misschien is er één middel om
licht te brengen in de zaak. Ik heb deze Dorn een hele poos gekend,
maar nooit heeft iemand hem ervan beschuldigd meer dan tien of
twintig dollar in zijn zak te hebben. Hij beweerde niet dat onze
vriend Corcoran hem het geld weer afnam. Hij moet het dus nog
hebben!»
«Heren,» riep Dorn hees van triomf, «ik dank God dat ik mijn
verklaringen kan staven. Hier zijn de honderd dollar!» Hij haalde
een paar biljetten uit zijn zak en zwaaide ze triomfantelijk heen
en weer.