The good, the bad and the mad

Op woensdag 27 februari 2007 werden Gerry en ik plotseling om één uur ’s nachts wakker. De hele kamer leek te schudden, en op mijn ladekast viel een foto van Madeleine om. We schrokken ons dood. Onze eerste gedachte was dat iemand ons probeerde te vermoorden. Er was misschien een bom ontploft, of anders deed een bende een poging tot inbraak. Gerry stapte uit bed en wierp een blik op Sean en Amelie voordat hij het huis vanbinnen en vanbuiten inspecteerde. Ik bad voor onze veiligheid.

Zo nu en dan duikt er een doodsbedreiging tussen onze ochtendpost op en het is dan ook geen wonder dat we direct aan een aanval dachten. Maar toen we weer een beetje tot rust waren gekomen, beseften we dat het waarschijnlijk een aardbeving was geweest. We omhelsden elkaar, en ik begon te huilen. Mijn angst maakte plaats voor opluchting en daarna voor een diepe triestheid over wat er van ons leven geworden was.

Terwijl we wachtten tot de trage molens van de Portugese procedure hun beloop hadden gekregen, voelden we ons volkomen in de steek gelaten. Sinds de Portugese recherche zich in augustus tegen ons was gaan keren, was de houding van de Britse autoriteiten erg teleurstellend geweest. Ze hadden hun contact met ons tot een minimum beperkt en vertelden ons weinig of niets meer. Toen we eenmaal arguidos waren geworden, werd de toestand nog erger. De Britse politie zei dat haar handen gebonden waren: de Portugezen konden elke ‘bemoeienis’ opvatten als een poging om hun leidende rol bij het onderzoek te ondermijnen, en dat zou niet alleen gevolgen hebben voor de lopende naspeuringen, maar ook voor elke vorm van internationale samenwerking in de toekomst.

We begrepen de frustrerende beperkingen van deze kwetsbare verhouding, maar voor ons voelde het als verraad. Het moeilijkst te verdragen was nog wel de wetenschap dat de Britse politie bepaalde delen van het onderzoek onder de maat vond en we denken werkelijk niet dat zij geloofde dat we bij Madeleines verdwijning betrokken waren. In gesprekken onder vier ogen werd dat door diverse functionarissen (onder wie mensen op het hoogste niveau) bevestigd, maar omdat ze in het openbaar hun radiostilte handhaafden, voelden we ons desondanks aan het lijntje gehouden.

Ook iets anders is ergerlijk. We weten dat de Britse politie zich goed bewust is van de selectieve lekken naar de media en beseft wat daarvan de bedoeling is. Toch houden ze vol dat ze een goede samenwerking met de pj hebben. Tot het gelekte materiaal horen vertrouwelijke verklaringen die politiemensen in Groot-Brittannië hebben opgenomen en doorgegeven aan hun Portugese collega’s, en soms hebben deze inbreuken op de vertrouwelijkheid immense schade bij anderen dan onszelf aangericht.

Door dit alles lijkt deze ‘samenwerking’ wel heel eenzijdig. Door zich niet tegen zulk gedrag, dat in ons land niet zou worden getolereerd, uit te spreken, wordt de indruk gewekt dat het stilzwijgend geaccepteerd wordt of dat er zelfs mee wordt ingestemd.

In de lente van 2008 — bijna een jaar nadat Madeleine voor het laatst was gezien - besloot de pj tot een reconstructie van wat er op de avond van 3 mei 2007 in Praia da Luz had plaatsgevonden. De lijst van deelnemers moest bestaan uit Gerry, ik, Fiona, Dave, Jane, Russ, Rachael, Matt, Dianne en Jes Wilkins, met wie Gerry die avond na zijn laatste blik op Madeleine op straat had staan kletsen. Ze wilden geen acteurs of plaatsvervangers gebruiken. Iedereen moest ermee instemmen, anders werd de reconstructie afgeblazen.

Gerry en ik gingen ervan uit dat wij als arguidos verplicht waren eraan deel te nemen. De andere getuigen ontvingen via de Britse politie redelijk vriendelijke e-mails van de pj met het verzoek eraan mee te doen. Ze waren enigszins van hun stuk gebracht en antwoordden met het verzoek om meer informatie over het doel van deze wel erg late reconstructie. Naar het scheen, zou er niet gefilmd worden, althans niet om via uitzending informatie te vergaren van het publiek. Onze vrienden hadden met toenemende afschuw gezien wat er met ons was gebeurd. Het was begrijpelijk dat ze de pj ervan verdachten dat ze hen wellicht wilden gebruiken om hun flinterdunne zaak tegen ons op de een of andere manier op te tuigen, of zelfs een van henzelf erbij te betrekken. We waren ook ongerust over het feit dat er naar alle waarschijnlijkheid een heel mediacircus rondom de hele zaak zou ontstaan, vooral omdat de voorgestelde data al naar de kranten uitgelekt waren. Maar de allergrootste zorg van de benaderde getuigen was wel of Madeleine door het soort reconstructie dat de pj voorstelde daadwerkelijk zou worden teruggevonden. Die vraag bleef onbeantwoord.

Op dat moment verhardde de toon van de correspondentie en begon wat aanvankelijk een verzoek had geleken, eerder trekjes van een bevel te vertonen. Sommigen besloten met hun advocaat te praten voordat ze met wat dan ook instemden. Uiteindelijk bleken er te weinig mensen te zijn die wilden meewerken en werd er van het plan afgezien.

Ons verdriet werd er intussen niet minder op. In mei moesten we een onvoorstelbaar feit onder ogen zien: de eerste verjaardag van Madeleines ontvoering. In de dagen ervoor gaven we een hele reeks interviews met de media, en op 30 april zond ITV een documentaire uit waaraan wij hadden meegewerkt. We wilden de zoektocht naar onze dochter nieuw leven inblazen door ons rechtstreeks tot het publiek te wenden en zo veel mogelijk inlichtingen over haar verdwijning te vragen, waaronder ook de verklaringen die al tegenover de autoriteiten waren afgelegd. Aangezien de Britse politie alle aanwijzingen die zij ontving eenvoudigweg aan de pj doorstuurde, zonder ons of onze onafhankelijke onderzoekers erbij te betrekken - en helaas is dat tot op de dag van vandaag nog steeds zo -waren er enorme gaten in de puzzel die we zo wanhopig graag wilden oplossen. Voor dit doel openden we een speciaal telefoonnummer dat mensen anoniem en vertrouwelijk konden bellen.

Die dag zelf zagen we met zo veel angst en beven tegemoet dat we niet wisten wat we ermee aan moesten. Persoonlijk was ik het liefst bij Gerry, Sean en Amelie thuisgebleven. Maar Gerry had behoefte aan gezelschap. Johnny, Trish, Sandy en Michael zouden ons vertegenwoordigen bij een mis van hoop die voor Madeleine in de Nossa Senhora da Luz werd opgedragen. In eigen land was er een dienst in de parochiekerk van St Mary and St John in Rothley en een mis in de Our Lady of the Annunciation in Liverpool, waar Gerry en ik getrouwd zijn. Uiteindelijk gingen we naar allebei, en daar deden we goed aan. Het was een dag van persoonlijk verdriet, maar niet een waarop we alleen hadden moeten zijn.

We vroegen aan iedereen die bij Madeleine en andere vermiste kinderen wilde stilstaan of ze om kwart over negen ’s avonds een kaars wilden aansteken en een gebed wilden opzeggen. Overal in Groot-Brittannië en daarbuiten werden kaarsen en lantaarns aangestoken en werd de hemel met toortslicht beschenen. Bij voetbalclub FC Everton werden de schijnwerpers omhooggericht en in Rothley werden Chinese lantaarns opgelaten. De aartsbisschop van York, dr. John Sentamu, schreef speciaal voor Madeleine een gebed en vroeg alle mensen tweemaal zo hard te bidden voor haar veilige terugkeer.

9 mei

Sean en Amelie zijn een geweldige bron van troost voor me geweest. Als zij er niet waren geweest, zou ik me geen raad hebben geweten. Ik snap niet hoe ouders kunnen doorleven na het verlies van hun enige kind. Sean is een groot en zacht ‘moederskind’, en dat is prettig. Hij is heel zachtaardig en gewoon een schat. Amelie heeft veel persoonlijkheid, maar is heel gevoelig... Ze zegt vaak dat ze jou, Madeleine, ‘mijn zusje', heel lief vindt, en vertelt dan wat ze van haarzelf aan je gaat geven als je terug bent. Vandaag heb ik haar ook voor je horen bidden.

Maandag 12 mei 2008 was Madeleines vijfde verjaardag. Als ik op haar vierde verjaardag had geweten dat ze op deze dag nog niet bij ons terug was, zou ik er beslist aan onderdoor zijn gegaan. Er is veel voor te zeggen om bij de dag te leven. Zoals we sindsdien steeds hebben gedaan, organiseerden we thuis een theekransje met ballonnen, gebak, verjaardagskaarten en cadeautjes. Allerlei familieleden en vrienden waren er, plus Madeleines beste vriendinnetje Sofia, die op dezelfde dag jarig is. De cadeautjes gaan naar Madeleines kamer, om op haar terugkeer te wachten. Haar roze slaapkamer blijft precies zoals die was bij haar vertrek, maar nu is hij een stuk voller. Mensen hebben cadeaus gestuurd - van teddyberen tot rozenkransen — en aan de muren hangen foto’s en tekeningen die Sean en Amelie voor haar hebben gemaakt. Ze heeft ook een souvenirdoos waarin de tweeling kleine spulletjes voor haar stopt: het laatste snoepje uit hun pakje, een nieuwe tekening, soms een boomblad dat ze erg mooi vinden! Iedereen gaat af en toe in haar kamer zitten om zich dicht bij haar te voelen. De kinderen lenen soms wat speelgoedjes om mee te spelen, maar die brengen ze altijd weer terug, voor Madeleine.

In mei en rond Kerstmis komt er altijd extra veel post. In het eerste jaar waren er perioden dat we dagelijks naar het postkantoor moesten om kisten vol brieven op te halen. De hoeveelheid die er in de afgelopen vier jaar bij ons is binnengekomen is verbijsterend, en nog steeds komt er elke dag een nieuwe stapel. Goddank hebben we vrienden en familieleden die ons daarbij komen helpen. We sorteren de brieven in geëtiketteerde dozen: ‘Informatie/voor follow-up’, ‘Goede wensen’, ‘Helderzienden/ wichelroedelopers/visioenen’, ‘Akelig’ en ‘Knetter’. De doos met goede wensen is gelukkig altijd veruit het volst. In de ‘Akelig’-doos heeft nooit veel gezeten, en we hebben hem tegenwoordig nog maar zelden nodig. Maar er komt nog steeds een geregelde stroom brieven binnen voor de ‘Knetter’-doos.

De postzak en ons leven in het algemeen confronteren ons met het beste en het slechtste in de mensheid. Hoewel we gedrag en houdingen hebben gezien die zo beledigend en wreed waren dat we ze nooit voor mogelijk hadden gehouden, was het aantal bewijzen van de goedheid die het overgrote deel van de mensen betoonde veruit in de meerderheid.

Meteen na Madeleines ontvoering kwam er een golf van solidariteit vanuit het grote publiek, die onze stoutste dromen overtrof. In eigen land werden ook onze ouders gesteund door een groot kussen van liefde. Ik denk dat dat ons allemaal voor de afgrond heeft behoed. Toen Gerry en ik arguidos werden en de media ons elke dag door het slijk haalden, was het niet verbazingwekkend dat veel mensen niet meer wisten wat ze ervan moesten denken. Vooral in Portugal keerde een deel van de publieke opinie zich tegen ons, maar buiten Portugal was dat contingent niet zo groot als de media deden voorkomen. We kregen nog steeds elke week honderden brieven, de meeste waren meelevend en uitten kritiek op de pers en afkeer tegen het gedrag van de autoriteiten jegens ons. Veel deuren waren weliswaar in ons gezicht dichtgeslagen, maar we voelden ons nooit helemaal aan ons lot overgelaten.

Kinderen stuurden gebeden die ze zelf geschreven hadden, en tekeningen die ze voor Madeleine hadden gemaakt. Van tachtig- en negentigjarige mensen kregen we handgeschreven brieven die ons diep geraakt hebben. Ik vind het een eer dat deze bejaarden met hun wijsheid en lange ervaring met de grillen des levens de tijd namen om hun gedachten en goede wensen aan ons over te brengen. Moeders schreven brieven, vaders schreven brieven, mensen uit alle rangen en standen schreven brieven uit alle delen van de wereld. Ik geloof niet dat ik voordat de ontvoering ons leven op zijn kop zette ooit heb overwogen om een brief te schrijven aan een mens in nood die ik niet kende. Maar nu ik heb ontdekt hoe opbeurend de bemoedigende woorden van een onbekende kunnen zijn, heb ik het al diverse keren gedaan.

In het begin stuurden of brachten mensen teddyberen naar Rothley, die vrienden met honderden tegelijk aan de hekken rond het oorlogsmonument hingen, midden in het dorp. Ze bleven daar wekenlang in weer en wind hangen, wachtend op Madeleines terugkeer. Toen de herfst ten einde liep en Madeleine nog steeds niet terug was, haalde mijn tante ze weg en ouders van basisschoolleerlingen uit Bishop Ellis en Rothley namen ze mee naar huis om ze te wassen en te drogen. De regiodirecteur van de liefdadigheidsinstelling Samaritan’s Purse/Operation Christmas Child zorgde toen dat de knuffels nog vóór Kerstmis bij Wit-Russische weeskinderen terechtkwamen. We kregen een stapeltje foto’s van hoe deze prachtige kinderen Madeleines teddyberen in ontvangst namen. Bij het zien van hun blijdschap omdat ze een knuffel voor zichzelf kregen, sprongen de tranen ons in de ogen.

Kort na Madeleines ontvoering werd zonder dat we het wisten een groep gevormd, die zich Helping to Find Madeleine noemde en voornamelijk bestond uit werkende moeders (en een paar vaders) van overal ter wereld die ons dolgraag wilden helpen. Ik was compleet van mijn stuk gebracht toen ik hoorde wat ze allemaal voor onze campagne deden. Zo veel toewijding en inspanning bij volslagen onbekenden beneemt je de adem. En er zijn zo veel mensen geweest zoals zij: helpers die affiches drukken en verspreiden, de verkoop van cake organiseren om geld voor het fonds bijeen te brengen, eigenhandig boeken vol prachtige boodschappen en gebeden vervaardigen en Madeleine de attentste cadeaus sturen.

In treinen, op parkeerterreinen en in supermarkten stopten mensen ons geld voor het fonds in de handen; taxichauffeurs zeiden dat we de ritprijs maar in het fonds moesten storten. Ik kreeg tranen in mijn ogen van die warmte. Amelie en Sean leerden al in een heel vroeg stadium van hun leven wat ‘tranen van geluk’ zijn, en tegenwoordig kijken ze minder verbaasd dan vroeger als ze hun moeder zien lachen en huilen tegelijk. ‘Zijn dat tranen van geluk, mama?’ vragen ze dan bezorgd.

‘Ja, schat.’

‘O, dan is het goed.’

Gebaren van solidariteit geven ons altijd nieuwe moed. Neem de vrachtwagenchauffeur die ons een keer tijdens een verkeersopstopping op de m6 herkende. Hij kwam naast ons staan, toeterde, het door zijn raampje zijn Madeleine-armband zien en kruiste zijn vingers naar ons. Hij had waarschijnlijk niet het flauwste vermoeden hoeveel dat voor ons betekende.

De steun van het publiek verstevigt de basis waardoor - en dat geluk is ons ten deel gevallen - ook de rijken en machtigen ons hebben geholpen door hun geld en invloed aan te wenden in onze zoektocht naar Madeleine. Woorden schieten tekort om onze dankbaarheid te uiten jegens alle vermogende en succesvolle mensen die ons te hulp zijn geschoten en de moed hebben gehad om ons te blijven steunen toen veel anderen afhaakten. Dat mensen de middelen hebben om ons financieel te steunen of ruchtbaarheid aan onze zaak te geven, betekent nog niet dat ze daartoe verplicht zijn, en ze hadden heel gemakkelijk een andere keuze kunnen maken. We weten bijvoorbeeld dat vrienden en zakenrelaties van Brian Kennedy geprobeerd hebben te voorkomen dat hij zich met ons inliet, ‘voor het geval dat’, maar noch zijn ruimhartigheid en inzet, noch zijn geloof en vertrouwen in ons, hebben ooit gewankeld.

De betrokkenheid van sommige bekende medestanders heeft tot kritiek geleid. ‘Waarom krijgt één kind al die aandacht en steun terwijl zo veel anderen ook hulp nodig hebben?’ Waarom? Nou, dit zijn mensen die erdoor geraakt worden. De meesten zijn zelf ouders of grootouders, ze geven om kinderen en zijn geschokt door de manier waarop Gerry en ik zijn behandeld.

Wij zijn eenvoudigweg intens dankbaar voor alle hulp die we krijgen, het maakt niet uit waar die vandaan komt, het maakt niet uit in welke vorm die is gegoten, hoe groot of klein ook. Wij worden ermee geholpen. Madeleine wordt ermee geholpen.

Voor elke ellendeling zijn er dus duizend of misschien nog wel veel meer prima mensen. Maar er zijn er ook van wie we het niet zeker weten; hun brieven verdwijnen dan ook in de ‘Knetter’-doos. We moeten wel aannemen dat het grootste deel van die brieven - hoewel niet per se allemaal - afkomstig is van mensen met een geestesziekte, en ik wil hun problemen niet bagatelliseren. Maar als onze post een goede maatstaf is, is het werkelijk zorgwekkend hoeveel kwetsbare mensen er blijken te zijn met een psychiatrische aandoening die hetzij verborgen is, hetzij onvoldoende behandeld wordt.

Een geestesziekte is moeilijk te begrijpen. Je hebt het dan niet over een gebroken been of verstopt bloedvat, waarbij het probleem en de oplossing duidelijk zijn. Gerry en ik hebben er enige persoonlijke en beroepsmatige ervaring mee, en het half jaar waarin ik op een psychiatrische afdeling heb gewerkt, vond ik zowel hartverscheurend als enorm fascinerend. Het is heel onthutsend om te zien hoe een gezond en stabiel mens, die je kent als hartelijk, belangstellend en intelligent, zonder remmingen, onbereikbaar en verwaarloosd in het ziekenhuis wordt opgenomen, en ik kan me in de verste verte niet voorstellen hoe dat moet zijn voor de partners, kinderen en natuurlijk de patiënt zelf.

In de afgelopen vier jaar hebben we contact gehad met allerlei mensen die kennelijk leden aan aandoeningen als schizofrenie of een bipolaire stoornis (manische depressiviteit). Bij sommigen leek het of ze zich op Madeleine en haar benarde toestand fixeerden. Er was sprake van paranoïde wanen, waandenkbeelden over ‘referenties’ (waarbij willekeurige gebeurtenissen een bijzondere betekenis voor de patiënt krijgen) en ‘rating thoughts, waarbij de geest allerlei willekeurige gedachten voortbrengt en van de hak op de tak springt, of ze nu iets met elkaar te maken hebben of niet. Al die symptomen kunnen uitermate triest zijn, en belemmerend en potentieel gevaarlijk voor degene die eraan lijdt.

Binnen een paar dagen na Madeleines verdwijning wisten allerlei mensen met grote psychiatrische problemen hun weg naar Praia da Luz te vinden en op de een of andere manier Gerry en mij te spreken te krijgen. Ondanks ons verdriet bleek het moeilijk om wie dan ook te negeren die ons probeerde te helpen, zelfs als ze complete onzin verkochten. Sommigen waren heel hardnekkig: ze spoorden ons steeds weer op, zwaaiden met stapels papier vol volkomen onlogische ‘feiten’, cijfers en symbolen. Het was uitputtend en soms een beetje griezelig.

Na onze terugkeer in Groot-Brittannië kregen we aantal van zulke gevallen aan de deur, evenals een bonte verzameling paragnosten en zieners. Soms deed ik de deur open en wilde dan meteen dat ik dat niet gedaan had: het gedrag van psychiatrische patiënten kan onvoorspelbaar zijn, en met Sean en Amelie in de buurt voelde ik me elke keer als ik de deur opendeed heel kwetsbaar en bang. Eén keer, ongetwijfeld op een moment van zwakte, liet Gerry de zelfbenoemde ‘Helper Gods’ binnen. Hij was een lange, wat oudere heer met om zijn hals een houten kruis zo groot als Kansas. Ik staarde Gerry ongelovig aan en wist algauw dat het wel zo verstandig was als ik Sean en Amelie meenam naar het park. Gods Helper bleek gelukkig volkomen onschuldig, ook al verbleef hij die dag niet op dezelfde planeet als wij.

Gerry en ik hebben, vermoed ik, veel geluk gehad dat we ons hele leven omringd zijn geweest door goede en liefhebbende mensen die ongeveer dezelfde kijk op het leven en hetzelfde respect voor anderen hebben als wij. Maar misschien was de schok juist door deze achtergrond des te groter toen we geconfronteerd werden met de kleine maar fulminerende groep mensen die ons kwaad toewensten. Zulke mensen waren we nooit eerder tegengekomen, en misschien omdat ze zo zeldzaam zijn, klinkt hun stem extra hard. Toch konden we hun woorden en daden over het algemeen minder goed begrijpen dan die van de psychiatrische gevallen.

Kort na Madeleines ontvoering kwam er al kritiek bovendrijven, die moeilijk te verdragen was. Niemand wordt graag bekritiseerd, maar dit was natrappen terwijl we al neergeslagen waren. Toen werd de kritiek akelig. We ontvingen brieven met venijnige teksten als: ‘Jullie dochter wordt gemarteld en dat komt allemaal door jullie’, en: ‘Jullie dochter ligt onder de groene zoden. Jullie moesten je schamen!’ En die vielen nog mee. Andere briefschrijvers verdiepten zich met een verknipt genoegen in gruwelijke details, die ik hier onmogelijk kan herhalen, over wat er ‘vanwege jullie’ wellicht met Madeleine was gebeurd. Het feit dat we dit naast onze schrijnende pijn ook nog moesten verdragen, duwde ons bijna de afgrond in. We begrepen eenvoudigweg niet waarom mensen ons nog meer verdriet wilden doen. Deze mensen namen daadwerkelijk de moeite om ervoor te gaan zitten, die smeerboel op te schrijven, een postzegel te kopen en hun giftige epistels naar de brievenbus te brengen. Gingen ze zich daardoor beter voelen? Het spreekt vanzelf dat de haatpost escaleerde toen Gerry en ik eenmaal arguidos waren geworden. We kregen brieven, geadresseerd aan ‘kindermoordenares Kate McCann’ en ‘de smerige leugenaars’.

Het internet verschaft zulke mensen een grotendeels ongecontroleerde mogelijkheid om websites, forums en blogs te ontwikkelen, waar ze hun bittere haat kunnen delen met andere naam- en gezichtloze proleten, en die allemaal verschanst in hun slaapkamer online met elkaar aan het praten zijn. In het begin vond ik het meer dan schokkend, maar langzamerhand ontstond er een beschermend pantser. Ik leerde het negeren en kreeg daarna medelijden met hen. Wanneer je in je leven zo weinig meegevoel of begrip ervaart en er zo veel kwaadaardigheid in je hart huist, dan word je daar ongetwijfeld diep ongelukkig van. En wanneer je zo veel tijd aan een haatcampagne kunt besteden (bij sommigen lijkt het bijna een fulltimebaan), dan kun je wel spreken van een leeg leven zonder vrienden. Deze trieste heden zijn gelukkig niet zo talrijk als misschien lijkt. Velen van hen laten onder tal van namen berichten op websites achter in een poging de ‘anti-McCann-lobby’ groter te laten lijken dan die is.

Naast mensen die zich graag achter computerschermen verstoppen zijn er de publiciteitszoekers, zoals de groep die is opgericht door een man die de onbeschaamdheid had om de naam van onze dochter voor zijn kwaadaardige clubje te gebruiken. Hij en zijn kornuiten hebben het voorzien op kwetsbare gezinnen die een tragedie hebben meegemaakt. We zijn niet de eersten die op de korrel zijn genomen, en zullen helaas ook niet de laatsten zijn.

In de praktijk hebben we van deze club meer last gehad dan van wat dan ook. De enige keer dat hun activiteiten me echt van mijn stuk brachten, was toen ze folders verspreidden in ons dorp vlak voordat Sean en Amelie voor het eerst naar de basisschool gingen. Aan het begin van die avond klopte een buurtbewoonster behoorlijk van streek bij ons aan. Ze gaf me het haatdragende pamflet dat ze in haar brievenbus had gevonden. Kennelijk was dat overdag over alle huizen in Rothley (behalve het onze) verspreid en in het dorp uitgedeeld. Mijn bezoekster vertelde dat ze ervan walgde. Ze kwam het me niet brengen om me ongerust te maken, maar omdat ze ‘het onrecht niet verdroeg’.

Dit incident deed me meer verdriet dan ik had verwacht. Tot dan toe waren de activiteiten van de man altijd beperkt gebleven tot het internet en dus, vermoedelijk, tot gelijkgezinde individuen. Nu verspreidde hij zijn pamfletten in het dorp, en erger nog, óns dorp. Ik wist dat de meeste dorpelingen achter ons stonden, maar er bestond altijd een mogelijkheid dat een paar mensen zich heten beïnvloeden. Ik vreesde dat akelige roddels de sfeer op de nieuwe school van de tweeling zouden bederven, waardoor ze op dit cruciale moment met problemen geconfronteerd werden. Hoe kón iemand twee vierjarige kinderen dit aandoen?

Ik diende een klacht in bij de politie van Leicestershire, maar, zoals zo vaak in dit soort gevallen, bleek die kennelijk weinig te kunnen doen.

Daarom daagden we de man voor de rechter, die hem verbood zijn beschuldigingen te herhalen en hem veroordeelde tot betaling van de proceskosten van vierhonderd pond. Veel heeft het niet uitgehaald. Hij is nog steeds actief en insinueert dat we bij Madeleines verdwijning betrokken zijn; hij formuleert het nu alleen iets voorzichtiger.

Anderen hebben ons leed berokkend, ons onderzoek gehinderd en onze tijd en middelen verspild door ten onrechte te beweren dat ze wisten waar Madeleine was. Hoewel we onszelf hebben geleerd om geen valse hoop meer te koesteren, is er altijd een stemmetje in ons hoofd dat zegt: ‘Misschien deze keer...’ Maar nu, als zulke ‘informatie’ waardeloos blijkt te zijn of als bedrog of poging tot afpersing ontmaskerd wordt, zijn onze emotionele schommelingen en de uiteindelijke ontnuchtering minder hevig dan vroeger.

Inmiddels zijn er honderden, misschien wel duizenden pogingen gedaan om ons op de een of andere manier te bedriegen. Sommigen van die mensen was het om de publiciteit te doen; anderen waren op geld uit. Over het algemeen heeft de politie veel ervaring met dit soort misdaden, maar het belemmert ons onderzoek nog steeds. Bij de beslissing of we wilden bekendmaken dat voor Madeleines veilige terugkeer een beloning is uitgeloofd, hebben we het daarmee gepaard gaande risico dat we hebzuchtige misdadigers aantrekken altijd moeten afwegen tegen de mogelijkheid dat we iemand uit de schaduw lokken die echt iets weet. Nu gaan we ervan uit dat iemand met betrouwbare informatie van de beloning af weet. Als hij die wil ontvangen, vindt hij heus wel een manier om contact op te nemen.

Eerlijk gezegd is het veel schokkender en schadelijker geweest dat we in de steek zijn gelaten door mensen op vertrouwensposities, precies de mensen die in het belang van Madeleine hadden moeten optreden. Dat is helaas een aantal keren het geval geweest. Een andere schrikbarende ontdekking was dat er mensen zijn wier hele leven draait om munt te slaan uit elke situatie. Als hun persoonlijke agenda al niet op de voorgrond staat, is die toch nooit ver weg. Ze helpen misschien of lijken te helpen, maar altijd willen ze weten wat zij ermee opschieten. Ik zou journalisten en ‘criminologen’ kunnen noemen wier belangstelling voor Madeleine veel minder te maken heeft met de terugkeer van een ontvoerd kind dan met de uitbuiting van haar tegenspoed. Ze blijven hun diensten en ‘expertise’ aanbieden om zichzelf in het zonnetje te zetten en geld te verdienen, waarbij ze vaak juist voor verwarring zorgen.

U vraagt zich misschien af wat sommigen van deze mensen drijft. Hebzucht? De behoefte om zich belangrijk te voelen? Of missen ze soms iets in hun leven? Misschien worden ze alleen maar verteerd door een gevoel van waardeloosheid en haat. Misschien worden sommigen gewoon zo geboren.

Goddank bestaat er ook een aardige, ‘zwijgende meerderheid’, zoals ze zichzelf vaak noemen, hoewel deze mensen tegenover ons niet gezwegen hebben. Dankzij hen hebben we ons geloof in de mensheid kunnen bewaren, en zij hebben me ervan overtuigd dat mijn onschuldige visie op de wereld van vóór mei 2007 niet bezijden de waarheid zat: de meeste mensen zijn wel degelijk goed.