Ontmoeting met de pj

Op zondag 20 mei vertrok Gerry naar Groot-Brittannië. Het was de eerste keer dat we van elkaar gescheiden werden sinds we naar Portugal kwamen en voor ons beiden was het een emotioneel afscheid. Voor Gerry was het dubbel zwaar nu hij alleen naar Leicester terugging en Madeleine weg was. Hij had besloten niet thuis te verblijven. In dit stadium zou dat te kwellend zijn geweest en vanuit praktisch oogpunt bestond er geen enkele twijfel dat de media zich daar zouden hebben verzameld. Uiteindelijk logeerde hij beide nachten bij vrienden die tot nu toe buiten de zoeklichten van de media hadden weten te blijven, wat voor hem veel beter was. Met mij ging het ook prima. Trish en Sandy waren er en ik had Amelie en Sean. En knuffelkat.

Tijdens de bijeenkomst op maandag met de Britse politie, werd Gerry verteld dat er plannen waren om in Groot-Brittannië een oproep te doen, gericht op vakantiegangers die in de weken vóór Madeleines ontvoering in de Algarve waren geweest. Ze zouden aangemoedigd worden om foto’s, die ze hadden genomen en waarop mensen op de achtergrond stonden die ze niet herkenden, naar het bureau van Child Exploitation and Online Protection te sturen, ceop zou met behulp van gezichtsherkenningssoftware die foto’s screenen op bekende misdadigers die wellicht in het gebied waren geweest. In onze ogen leek het een reusachtige stap voorwaarts, een teken dat de unieke samenwerking tussen Groot-Brittannië en de Portugese politie vruchten begon af te werpen.

Later diezelfde dag ontmoette Gerry Clarence Mitchell voor het eerst. Clarence, een voormalig nieuwscorrespondent van de BBC die nu voor de overheid werkte, was de directeur van de Media Monitoring Unit.

Hij had nog altijd veel contacten bij de pers en had aan zijn bazen van het Cabinet Office laten weten dat hij het strijdtoneel van de grote verhalen miste en dat hij, wanneer zich een gelegenheid voordeed, graag bij een grote gebeurtenis als publiciteitsagent voor de regering wilde optreden. Het gevolg was dat hij bij Buitenlandse Zaken werd gedetacheerd om in Portugal als tussenpersoon voor de media te fungeren, als onderdeel van hun consulaire steun aan ons.

Gerry kon het onmiddellijk goed met Clarence vinden. Hij was ook al snel onder de indruk van Clarence’ professionalisme en expertise in de wijze waarop hij de media aanpakte. Gerry wilde naar Rothley om de duizenden boodschappen, bloemen en knuffels te zien die in het dorpscentrum voor Madeleine waren achtergelaten. Clarence kwam daarop kennelijk meteen in actie. Binnen een paar seconden hing hij aan de telefoon met de politie en praatte met de media over hoe het zo geregeld kon worden dat Gerry wat ruimte kreeg terwijl tegelijk de pers er ook bij kon zijn. Gerry kon erheen en ongehinderd de bergen kaarten, briefjes en giften bekijken. Hij was ongelooflijk geroerd toen hij een boodschap zag van een van Madeleines beste vriendinnen van de kinderopvang, die onlangs naar Yorkshire was verhuisd. Ik weet hoe moeilijk dit voor hem was. Hij vertelde hoe hij had geworsteld om zijn emoties de baas te blijven en dat was maar op het nippertje gelukt. De tranen kwamen echter wel toen hij de mevrouw van onze plaatselijke pub tegenkwam. En zo ging het steeds: wanneer we nog maanden daarna voor het eerst sinds Madeleines ontvoering weer vrienden tegenkwamen, beleefden we alles wat er was gebeurd weer helemaal opnieuw en stortten we onveranderlijk in.

In Praia da Luz ging ik die maandagavond naar het appartement van Fiona en David. Dave haalde Indisch eten maar ik was te erg van streek om veel naar binnen te krijgen. Terwijl ik aan de telefoon met Gerry in Leicestershire praatte - of liever gezegd huilde - werd er op de deur geklopt. Daar schrokken we een beetje van: het was bijna middernacht. En toen ik Sandy daar zag staan met twee agenten van de GNR, raakte ik in paniek. De agenten zeiden tegen me dat er buiten een dame en heer stonden die ver hadden gereisd om me belangrijke informatie te geven. Ik ging onmiddellijk met Sandy en de twee agenten mee naar hun mobiele politie-unit die voor de appartementen geparkeerd stond. Het echtpaar wachtte binnen. Om te beginnen wilde ik dolgraag weten wat ze me te vertellen hadden, want daar had ik geen idee van, maar tegelijk probeerde ik mijn hoop te beteugelen dat dit misschien een doorbraak kon zijn. Een half uur later, nadat er met een glazen bol voor ons gezicht was gezwaaid, voelde ik hoe de hysterie zich in me opbouwde. Aan zijn gezichtsuitdrukking zag ik dat Sandy dacht: wat is dit voor poppenkast? En dat hij worstelde om zijn gezicht in de plooi te houden. Zoiets als dit zou Madeleine in nog geen miljoen jaar terugbrengen. Hoe had de politie de situatie zover kunnen laten komen? Ik was moe en halfdood van angst geweest, maar, ook al was dit nog zo krankzinnig, deze mensen bedoelden het waarschijnlijk goed en ik wilde ze niet voor het hoofd stoten.

In de beginweken schonk ik mijn volle aandacht aan alle informatie die bij ons binnenkwam, met inbegrip van verslagen van ieder medium, iedere helderziende, wichelroedeloper, waarzegger, ziener en dromer, noem maar op, hoewel ik nog nooit in mijn leven ook maar iets met wat voor occults dan ook te maken had gehad.

Een paar ‘visioenachtige’ ervaringen nam ik heel serieus. Een ervan was via een gebed doorgekomen, waardoor het destijds in mijn ogen zelfs nog geloofwaardiger werd. Ik smeekte de politie dat te onderzoeken. Zachtjes uitgedrukt stonden ze er heel sceptisch tegenover. Inmiddels zal elke politieagent die dit leest ongetwijfeld medelijdend glimlachen of zijn of haar hoofd schudden. Wat veel helderzienden, mediums, wichelroedelopers, waarzeggers, zieners en dromers je ook wijsmaken over hun hulp aan het politieonderzoek, veel agenten willen niets met ze te maken hebben.

Een paar maanden hebben we enige tijd en zelfs middelen geïnvesteerd in het nagaan van informatie van een paar van de duizenden helderzienden die contact met ons hebben gezocht; tijd en middelen die achteraf gezien beter gebruikt hadden kunnen worden voor orthodoxer onderzoek. Veel van de ontvangen informatie, die we nog altijd binnenkrijgen, is extreem vaag. De beschrijving van een wit huis vlak bij een zandpad schiet niet erg op. Er zijn miljoenen witte huizen in de wereld en talloze zandpaden.

Een paar jaar later heeft mijn ervaring me omgevormd van een naïef meisje met een open geest tot een overtuigd scepticus. Soms een heel verontwaardigde scepticus. Ze kunnen immers niet allemaal gelijk hebben, toch? Madeleine kan niet op talloze verschillende locaties zitten. Zelfs nadat Gerry en ik hadden besloten dat het genoeg was, voelden familie en vrienden zich verplicht informatie na te jagen die bij hen terecht was gekomen, en zo nu en dan reisden ze ervoor op eigen kosten naar het buitenland, voor het geval dat.

Voor het geval dat. Dat is in wezen wat ik het meest verontrustend vind aan de visioenen van helderzienden en consorten. In onze wanhoop om Madeleine te vinden waren we extreem kwetsbaar en in onze positie is het heel moeilijk om welke informatie dan ook naast ons neer te leggen. Ook al zijn Gerry en ik wetenschappers, zowel qua aanleg als van beroep, we tuinden er toch steeds weer in. In sommige brieven werd de verantwoordelijkheid verlegd, was die doorspekt met emotionele chantage: 'Nou, u moet het zelf weten,’ schreven sommige helderzienden. ‘Ik heb mijn aandeel geleverd,’ waarmee ze zich ontdoen van wat naar hun gevoel hun plicht is jegens Madeleine. Sommigen gingen nog een stap verder en voegden eraan toe: ‘Ik vermoed dat het ervan afhangt hoe graag u uw dochter wilt terugvinden.’

Dit allemaal gezegd hebbende, wil ik niet kritisch of ondankbaar overkomen jegens de meerderheid van de helderzienden die, en daar ben ik zeker van, hun visie met de beste bedoelingen hebben doorgegeven. Maar zoals dat in elke groep mensen gebeurt, is er een aantal dat dit doet om zich wellicht belangrijk of betrokken te voelen, en een aantal dat eenvoudigweg de publiciteit zoekt. Ik probeer hier alleen maar te benadrukken welke emotionele druk al die informatie op de ontvanger kan leggen. Helpen doet het nagenoeg nooit; soms trekt het onze tijd en energie weg, waarna we gebroken achterblijven. En dat kan op zijn beurt weer onze zoektocht naar Madeleine belemmeren. Dus door de jaren heen heb ik geleerd hoe ik daarmee om moest gaan. Als het niet nagenoeg honderd procent geloofwaardig is, verdwijnt het naar de stapel met de laagste prioriteit. Wij moeten onszelf ook beschermen.

Dinsdag 22 mei 2007. Fiona, Dave en de meisjes vertrokken om half zeven ’s ochtends uit Praia da Luz. Dat was moeilijk voor mij en waarschijnlijk nog moeilijker voor hen. Ik weet hoe graag ze er voor ons wilden zijn, om ons in elk opzicht zo goed mogelijk te helpen om ons het leven wat gemakkelijker te maken. Maar ze moesten terug om weer aan het werk te gaan en hun normale leven op te pakken. Het duurde even voordat de volle omvang van de kloof die ons scheidde van onze vakantiegroep helemaal tot me doordrong. Terwijl Fiona, die het dichtst bij me stond en me zo geweldig tot steun is gebleven, nog het meest was aangedaan, móést ze net als de anderen wel verder, terwijl wij altijd gevangen zouden zitten totdat Madeleine was gevonden, of tot we de waarheid wisten over wat er met haar was gebeurd. Niet dat ik onze vrienden die voldoening niet gunde: het was eenvoudigweg een hard feit dat zij gaandeweg deze verschrikkelijke gebeurtenis tot op zeker niveau achter zich konden laten en verder konden gaan met hun dagelijks leven, terwijl wij dat niet konden.

Voor ons was er geen sprake van dat we uit Luz weg zouden gaan. Waar Madeleine nu ook was, dit was de laatste plek waar we haar hadden gezien, haar hadden vastgehouden, met haar hadden gepraat en het zou dan hetzelfde zijn alsof we haar daar achterlieten. Wanneer we naar huis gingen, zo bezwoer ik, zou dat met het voltallige gezin van vijf zijn.

Gerry kwam tegen lunchtijd met Clarence weer in Praia da Luz aan. Mijn eerste indrukken van Clarence waren goed. Hij was heel vriendelijk en goed geïnformeerd en, wat het belangrijkste was, hij leek oprecht bezorgd te zijn over Madeleine: hem was duidelijk dat dit niet ging om zomaar een uitdagende detachering. Hij en Gerry hadden tijdens de tweeenhalf uur durende vlucht naar Faro non-stop gepraat. Toen Gerry Clarence had verteld over wat Jane Tanner had gezien, was hij verbijsterd dat dit nog steeds niet in de publiciteit was gebracht. We besloten dat hij er bij de pj op zou aandringen om dit cruciale stukje informatie naar buiten te brengen, in de hoop dat deze man en het kind geïdentificeerd konden worden.

Mijn nicht Anne-Marie voegde zich die dag ook bij ons. Het was geweldig dat ze er was. Ze is intelligent en praktisch, maar gaat er gemakkelijk en met humor mee om. Als kind bracht ik elke zomervakantie door met Anne en haar broers op het eiland Man, en we zijn altijd heel dik met elkaar geweest. Zij en Michael waren ongelooflijk, ze kwamen om beurten een tijdje in Portugal en gingen dan weer, en soms overlapte dat, zodat ze er allebei tegelijk waren.

Veel mensen, vooral de plaatselijke Portugezen, hadden geopperd dat het ons goed zou doen om het heiligdom van Fátima te bezoeken, een bekende rooms-katholieke heilige plaats die jaarlijks zes miljoen pelgrims trekt. Hoewel ik van het bestaan van het heiligdom op de hoogte was, en ook van de Mariaverschijningen aan de drie herderskinderen aldaar in 1917, wist ik er niet veel van. Hoe meer ik ervan te weten kwam, hoe liever ik erheen wilde.

We spraken af om de volgende dag naar Fátima te gaan - onze twintigste dag zonder Madeleine - dus een deel van dinsdagmiddag troffen we daar voorbereidingen voor. ’s Avonds vloog Gerry’s zus Phil uit Glasgow over. Het was zo fijn om haar te zien. Vanaf het eerste uur na Madeleines verdwijning was Phil onze spil in Groot-Brittannië geweest, en had familie , vrienden, andere helpers en de media gecoördineerd en onvermoeibaar campagne gevoerd. We gebruikten allemaal samen het diner. Die avond viel het me op hoe onze wederzijdse families in zo’n korte tijd zo verbonden met elkaar waren geworden. Ze leken tot één geheel samen te smelten en het was een verbazingwekkend sterk en liefdevol bondgenootschap. Ik vond het moeilijk om mezelf gelukkig te prijzen - dat vind ik nog steeds - maar er bestaat geen twijfel over dat wij allemaal, Gerry, ikzelf, Madeleine, Sean en Amelie, gezegend zijn om deel te mogen uitmaken van zo’n familie.

Woensdag 23 mei was Clarence’ eerste volle dag in Portugal in de functie van tussenpersoon en woordvoerder, en op die dag zou zijn hulp essentieel zijn. Hij zal me ongetwijfeld vermoorden omdat ik dit hier versel, maar hij versliep zich. Eerlijk gezegd moesten we ook wel heel vroeg uit de veren voor de kleine vierhonderd kilometer die we naar Fátima voor de boeg hadden. Toen onze auto met chauffeur arriveerde, deed na de klop op de deur een enigszins slonzige Clarence met wazige blik open. O, juist, oeps!’ zei hij. ‘Ik kom er zo aan.’ En hij hield woord. In minder dan geen tijd stond hij kant-en-klaar in strijdmodus, wat hem, dat moet gezegd, indrukwekkend goed afging. Clarence is een natuurkracht. Hij is altijd iets aan het organiseren, altijd met iemand aan de telefoon. Als hij na een vlucht, al is die nog zo kort, uit het vliegtuig stapt en zijn telefoon aanzet, heeft hij vijftig sms’jes en vijftig gemiste oproepen of voicemail-berichten.

In de afgelopen paar dagen had ik er met steeds meer verlangen naar uitgekeken om naar Fátima te gaan. Toen we onze eindbestemming naderden, zat ik vol nerveuze verwachting en een vreemd soort opwinding. Vlak voordat we aankwamen, kreeg Gerry een telefoontje van Gordon Brown. Na hun gesprek gaf Gerry aan mij de betuiging van steun en bemoediging door, waarbij hij extra opmerkte hoe meevoelend en oprecht de heer Brown had geklonken.

Bij het heiligdom was de aanwezigheid van de media net zo grootschalig en intens als we tot nu toe hadden meegemaakt. Maar op de een of andere manier kon ik op deze dag en op deze plek de reusachtige cameralenzen, die op amper een paar centimeter van mijn gezicht gericht stonden, negeren alsof ze er helemaal niet waren. Evenmin was ik me bewust van de hordes andere pelgrims. Ik kan me alleen nog herinneren dat ik werd ‘opgezogen’ en gefascineerd was door de schoonheid van het heiligdom.

Terwijl ik over het centrale plein liep, daalde er een krachtig gevoel van kalmte en hoop op me neer. De immense, open ruimte veroorzaakte een gevoel van vrijheid en een merkwaardig maar aangenaam soort tijdelijke gewichtloosheid. De klokken in de basiliek begonnen het ‘Onbevlekte Maria’ te luiden. Bijna onmiddellijk vormde zich een strakke knoop in mijn maag, mijn hart ging als een razende tekeer en ik begon te huilen. Ik zag Michelle en mij in onze klas staan, een jaar of zes, zeven waren we, terwijl we alle verzen van ‘Onbevlekte Maria’ zongen. Ik dacht aan Michelle en de lange en gekoesterde vriendschap die we hadden. Ik verlangde wanhopig dat Madeleine zo’n beste vriendin zou hebben als Michelle. Ik verlangde wanhopig dat ze die gelegenheid zou krijgen. Alstublieft, God, laat dat zo zijn.

Gedurende de paar uren die we in het heiligdom doorbrachten, konden we een daar opgedragen mis bijwonen en het werd ons ook toegestaan om in een van de kleine kapellen in afzondering te bidden. Voordat we vertrokken, brandden we vijf kaarsjes buiten de Kapel der Verschijningen, een voor elk lid van ons gezin. Ik kuste Madeleines kaars en bad met heel mijn hart dat Onze-Lieve-Vrouw van Fatima haar armen veilig om onze dochter heen zou houden.

Toen we naar onze auto terugliepen, werden we omhelsd door velen die ons het beste wensten, de meesten van hen Portugezen, en ze schudden ons hartelijk de hand. Er was geen enkele twijfel aan hoe oprecht hun wens was dat we weer met Madeleine herenigd zouden worden. We ontvingen een aantal geschenken die we nog altijd koesteren, met inbegrip van een houten kinderrozenkrans, die tot op de dag van vandaag om de hals van knuffelkat hangt. De kracht en bemoediging die we uit deze ongelooflijke uiting van solidariteit en medeleven haalden, was immens.

Die avond schreef ik een paar woorden in mijn dagboek waarin ik ons bezoek aan Fatima beschreef. Geen slechte plek om mee te beginnen. Vanaf dat moment maakte ik ’s avonds regelmatig aantekeningen, of op lege momenten overdag.

En zo kwam het dat we met een herboren geestesgesteldheid onze eerste informele ontmoeting met de Portugese politie hadden. In antwoord op onze verzoeken hadden ze er dan eindelijk mee ingestemd om met ons op het Britse consulaat te gaan praten. Om te zeggen dat we dankbaar waren dat ons deze ‘speciale behandeling’ ten deel viel (zoals dat door de Portugese media werd omschreven) is een immens understatement. Het was 24 mei: drie hele weken sinds Madeleine was ontvoerd. En tot onze enorme opluchting gaf de pj eindelijk Janes beschrijving vrij van de man die naar alle waarschijnlijkheid Madeleine had meegenomen.

De agenten die we bij die gelegenheid spraken, en die we daarna regelmatig zouden ontmoeten, waren de twee mannen die uiteindelijk de leiding over het onderzoek hadden. We waren Guilhermino Encarnaçāo, hoofd van de pj in de Algarve, met als basis Faro, al tegengekomen in het politiebureau in Portimăo op de dag na Madeleines ontvoering. De ander was Luis Neves, hoofd van de dccb (Direcçao Central de Combate ao Banditismo). De dccb is het equivalent van de afdeling Ernstige Georganiseerde Delicten, die zich op bendecriminaliteit richt. Geen van de mannen sprak Engels, dus er was altijd een tolk bij aanwezig, meestal Angela Morado, de Britse viceconsul.

Encarnaçāo was destijds zestig jaar. Hij was een rustige man en van de twee absoluut het minst toeschietelijk. Je zou kunnen zeggen dat hij ‘van de oude stempel’ was (we kwamen later inderdaad te weten dat hij al in 1973 bij de pj was gekomen, een jaar nadat de dictator was afgezet). Het duurde even voordat we hem uit zijn schulp kregen. We kregen weliswaar het idee dat ons contact met hem gedurende de daaropvolgende bijeenkomsten licht verbeterde, maar je zou in alle eerlijkheid wel kunnen zeggen dat Gerry noch ik ons helemaal bij hem op ons gemak voelde.

Luis Neves was een heel ander soort man. Hij was van onze leeftijd en had een zoon die even oud of misschien een beetje ouder was dan Madeleine. Hij leek intelligent, voorkomend en sterk, stond open voor suggesties en nieuwe ideeën. Mijn aanvankelijke indrukken van hem waren alleen maar positief. Ik schreef die avond in mijn dagboek: Goeie vent; ad rem; sociaal voelend, gevoelig.

Bij Neves voelden we ons ontspannen en hij en Gerry leken goed met elkaar op te kunnen schieten. Hij was heel lichamelijk en groette ons altijd hartelijk waarbij hij Gerry vaak op de rug klopte, hem broederlijk omhelsde of een stootje tegen zijn arm gaf. Als Gerry overliep van suggesties en strategieën, grapte hij dat mijn echtgenoot een geweldig rechercheur zou kunnen zijn.

We raakten ook op vriendschappelijke voet met Ricardo Paiva, een van de rechercheurs in Portimăo. Omdat hij goed Engels sprak, was hij erbij gehaald als verbindingsagent met Gerry en mij, en als gevolg daarvan brachten we aardig wat tijd met hem door. Hij is verschillende keren in ons appartement op de Ocean Club geweest. Ik wil me graag verontschuldigen voor de mokken oploskoffie die we hem altijd gaven en die een soort standaardgrapje werden. Ik weet zeker dat de Portugezen een bloedhekel hebben aan wat de Britten koffie noemen. Ricardo was om en nabij de dertig, getrouwd en had twee zoons van dezelfde leeftijd als Sean en Amelie. Zowel Gerry als ik vond hem een fatsoenlijke vent, een beetje stil maar aangenaam.

Volgens mij was ik niet naïef omdat ik dacht dat we in de maanden daarna een goede en vriendelijke relatie met die agenten hebben opgebouwd, hoewel opeenvolgende gebeurtenissen me zeker aan dat oordeel hebben doen twijfelen. We zouden acht van zulke informele bijeenkomsten hebben, zo ongeveer eens in de zeven tot tien dagen, en de kruimels die Encarnaçāo en Neves ons toewierpen, waren als eten en drinken voor me. Ik kreeg er het gevoel door dat er tenminste iets gebeurde, ook al weet ik niet zeker hoeveel van wat ons werd verteld waar was. Ik kon niet wachten tot die dagen aanbraken. Ze gaven me iets om naar uit te kijken en brachten me op de een of andere manier een piepklein beetje dichter bij Madeleine. Maar hoewel ze beter waren dan niets, konden ze mijn hoop nooit inlossen.

Luis en Guilhermino kwamen nooit uit zichzelf ergens mee, maar beantwoorden onze rechtstreekse vragen heel openhartig. We waren vaak verbaasd over de details die ze bereid waren aan ons te vertellen. Sterker nog, de Britse politie opperde een keer dat wij beter de vragen of verzoeken rechtstreeks aan de pj konden stellen, want het leek erop dat wij meer invloed op ze hadden dan zij.

De twee agenten spraken openlijk over Robert Murat, die een arguido bleef, en gaven ons stukje bij beetje snippertjes ‘bewijs’ die hem in verband brachten met Madeleines verdwijning. Maar kennelijk niet genoeg om hem te arresteren of in staat van beschuldiging te stellen. In sommige opzichten wilde ik nu dat ze dat niet hadden gedaan. Dat kleurde mijn oordeel over Murat alleen maar. Ze zeiden bijvoorbeeld tegen ons dat ze een krantenknipsel in zijn huis hadden gevonden, een artikel met de kop: sluit uw dochters op, waarin werd beweerd dat Casanova een pedofiel was geweest. De rillingen liepen over onze rug. In die tijd waren we voor alles bang en, misschien ook wel begrijpelijk, we trokken de ergste conclusies zonder er rustig bij na te denken dat er onschuldige verklaringen voor konden zijn.

De politie sprak er tegen ons met geen woord over dat Murat Madeleine had meegenomen of dat hij op enigerlei wijze betrokken was bij haar ontvoering. We hadden geen context waarin we de losse stukjes informatie die Neves en Encarnaçāo ons gaven konden plaatsen, die het enige waren wat ze naar we aannamen los mochten laten. Op zichzelf suggereerde die informatie dat Murat mogelijkerwijs op de een of andere manier in verband stond met de gebeurtenissen van 3 mei, en lange tijd wisten we niet wat we ervan moesten denken. Toen we eenmaal slachtoffer werden van de grillen van het Portugese politiesysteem, ontdekten we al snel hoe gemakkelijk het was om van twee plus twee vijf te maken.

Toen ik de pj-dossiers in microscopisch detail doorlas nadat ze die in 2008 hadden vrijgegeven, vond ik daar niets bezwarends in tegen Murat. Het is duidelijk dat de politie nooit enige geloofwaardige zaak tegen hem heeft gehad. Zijn arguido-status werd uiteindelijk opgeheven, hij werd nooit in staat van beschuldiging gesteld en het bewijs dat er was, was slechts indirect. Verschillende getuigen, Fiona, Russ en Rachael incluis, hebben gerapporteerd dat ze Murat op de avond van Madeleines verdwijning in de buurt van ons appartement hebben gezien. Hij heeft altijd categorisch ontkend daar te zijn geweest en zijn moeder bevestigde dat hij de hele avond thuis was.

Op vrijdag 25 mei, de dag na onze eerste ontmoeting met Neves en Encarnaçāo, gaven we onze eerste ‘sitdowninterviews’ aan de media als reactie op de niet-aflatende stroom verzoeken om een keer met ons te praten. Sheree en Clarence hadden zich op deze gebeurtenis voorbereid (Sheree moest ons nu verlaten, maar had het stokje aan Clarence doorgegeven), samen met Hannah Gardiner van de Association of Chief Police Officers, die ons hielp als een soort verbindingsagent tussen politie en media. Zij had de pers op afstand gehouden totdat Gerry en ik ons sterk genoeg voelden om het aan te kunnen. Door het feit dat het publiek nog niet rechtstreeks van ons had gehoord, behalve dan via onze korte verklaringen en oproepen, in combinatie met de reusachtige honger naar ‘het verhaal’ en de schaarse informatie die van de politie beschikbaar kwam, werden deze interviews heel belangrijk. Ik moet zeggen dat ik doodsbenauwd was door het vooruitzicht dat we dat gingen doen.

Voor ik de pers onder ogen kwam, gingen Anne-Marie en ik samen kort lunchen in Lagoa om de internationale Dag van de Vermiste Kinderen te gedenken. Een maand eerder had ik daar nog nooit van gehoord. Deze dag is ingesteld om mensen over de hele wereld op te roepen om aan alle vermiste kinderen en hun familie te denken en om hun solidariteit met hen te betuigen. Nu staat die datum natuurlijk in mijn hoofd gegrift. Voor deze lunch waren we uitgenodigd door Susan, de vrouw van Haynes Hubbard, de nieuwe anglicaanse dominee in Praia da Luz. De Hubbards waren drie dagen na Madeleines ontvoering naar Portugal gekomen en nu ontmoette ik Susan voor het eerst. Ze zou een heel goede vriendin van me worden en is sindsdien altijd een grote steun voor me geweest.

Ik moest om drie uur bij Gerry terug zijn voor de interviews. Toen we daar aankwamen, werd me door een van de televisiemensen gevraagd of ik mijn top wilde omwisselen omdat de kleur ‘het op camera niet goed zou doen’. Ik was al behoorlijk het spoor bijster door alle instructies die ik van tevoren had gekregen. Die zijn vast heel nuttig als je een tv-pro-gramma presenteert of deelneemt aan een talkshow, maar op mij kwam het ongevoelig, bijna beledigend, over. In de omstandigheden was het toch zeker veel belangrijker wat Gerry en ik te zeggen hadden dan hoe we gekleed waren en het algemene beeld van ‘het mediapakketje’?

We deden heel veel interviews, het ene na het andere - Sky, BBC, ITV, de Press Association, Portugese televisie en GMTV. Ondanks mijn aversie tegen spreken in het openbaar en de angst die het me bezorgde, ging alles veel soepeler en voelde gemakkelijker aan (althans, minder verschrikkelijk) dan ik had verwacht. Iedere interviewer stelde ons vragen over onze beslissing om de kinderen alleen in ons appartement te laten terwijl wij uit eten gingen. Het enige wat we konden doen, was in alle eerlijkheid antwoorden, steeds en steeds maar weer, omdat we dat sindsdien nog bij talloze gelegenheden moesten doen. We houden van onze kinderen; we zouden ze nooit met opzet in gevaar brengen; we waren naïef; het was de grootste misrekening van ons leven; we hebben er bitter spijt van en we zullen voor altijd met die schuld moeten leven. Maar tegelijk wisten we dat degene die Madeleine had ontvoerd de echte misdadiger was, en hij bleef vrij en werd bijna vergeten.

Het was een immense opluchting toen alles achter de rug was. Maar in werkelijkheid was dit nog maar het begin: ik had op dat moment geen idee hoeveel interviews we in de komende weken, maanden en jaren nog moesten doen.

Intussen gloorden er hoop en troost vanuit een onverwachte bron. Op zondag 27 mei had Clarence het er voor het eerst over dat we wellicht in het Vaticaan zouden worden uitgenodigd (of daar zouden worden ‘aanvaard’) om paus Benedictus XVI te ontmoeten. De ‘relevante mensen’ in Rome, zo zei hij tegen ons, hadden de nodige voorbereidingen al getroffen. Ik stond er niet bij stil dat dat ongekend was, zoals het later werd beschreven, of zelfs ongebruikelijk. Ik herinner me alleen maar dat ik dacht hoe belangrijk en geweldig dit voor Madeleine zou zijn. Voor een katholiek komt een ontmoeting met de paus ongeveer het dichtste bij een ontmoeting met God, en we hadden Zijn hulp absoluut nodig. Ik geloofde oprecht dat als ik met de paus mocht praten, mijn smeekbeden voor Madeleines veilige terugkeer efficiënter en effectiever naar de hemel zou worden doorgesluisd. Ik geloofde ook dat deze ontmoeting er wellicht toe kon leiden dat er veel meer katholieken voor Madeleine zouden bidden. Als God zo’n bombardement zou ontvangen, zou hij Madeleine toch wel aan ons teruggeven?

Maar evengoed kan ik met de hand op mijn hart zeggen dat ik nooit had gedacht dat onze ontmoeting met de paus zulk groot nieuws was. Hoewel ik me natuurlijk bewust was van de immense publieke belangstelling die Madeleines hachelijke situatie bleef genereren, zat ik nog steeds in mijn eigen kleine luchtbel, tot op zekere hoogte afgesneden van de buitenwereld, en deze voorgestelde reis naar Rome voelde eerder als een noodzaak dan een voorrecht. Voor mij was het de manier waarop de kerk een medemens van God ondersteunde, een menselijk en meelevend gebaar. Gerry was daarentegen in staat het grotere plaatje te zien, het immense, wereldwijde bewustzijn dat het zou veroorzaken, nog los van het feit dat het onze familie spiritueel goed zou doen.

De volgende dag werd onze audiëntie bij paus Benedictus XVI bevestigd, als onderdeel van een openbare sessie in de St. Pieter, en die zou op woensdag 30 mei plaatsvinden. Sir Philip Green was zo vriendelijk om ons aan te bieden dat we van zijn privéjet gebruik konden maken. Maar wat zeiden de mensen? Dat we zaten te kletsen met beroemdheden en rondzwierven in de schoot der luxe terwijl onze dochter moest lijden. Het onaangename, kritische vergrootglas dat over ons werd gelegd, werd al snel een integraal onderdeel van ons leven, of we dat nou leuk vonden of niet. Uiteindelijk accepteerden we sir Philips aanbod om logistieke en emotionele redenen. De belangrijkste factor daarbij was dat we Amelie en Sean daardoor heel wat minder lang alleen hoefden te laten.

Het was niet voor het laatst dat we een kleine groep Engelse en Portugese journalisten en fotografen toestemming gaven om met ons vliegtuig mee te reizen. Tot op de dag van vandaag vraag ik me af waarom we dat in hemelsnaam deden. Wellicht was dit onder vriendelijke en goedbedoelde druk van Clarence, die tot voor kort zelf journalist was geweest en zo nauw met de media samenwerkte dat hij er kien op was om een goede relatie met ze te onderhouden. Ik weet dat politici de zaken zo aanpakken, maar onze situatie was heel anders. Natuurlijk zou de pers sowieso gaan en doordat ze met ons meereisden, werd hun leven er een stuk aangenamer door. Maar het betekende wel dat we ons niet konden ontspannen of even niet op onze hoede hoefden te zijn, uit angst dat iets wat we zeiden of deden in de kranten terecht zou komen, uitgemolken om in een bepaald verhaal ingepast te kunnen worden. Maar het kon niet anders dan dat we zo nu en dan vergaten dat ze daar waren om hun werk te doen, ook al waren sommige journalisten op persoonlijk vlak nog zo vriendelijk voor ons.

Ons werd medegedeeld dat we tijdens de ontmoeting met de paus donkere kleding’ moesten dragen. Alweer die kleren! Op dinsdagochtend gingen Gerry en ik naar een groot winkelcentrum om iets passends te kopen. Als vrouw die niet eens van een snack in een café kon genieten zonder zich schuldig te voelen, kon ik er met mijn hoofd niet bij. Mijn dochter werd vermist en wij waren aan het winkelen! Het was ondenkbaar. Ik bewoog me willekeurig van kledingrek naar kledingrek, van winkel naar winkel, terwijl de tranen over mijn wangen biggelden. Ik wilde maar dat het allemaal wegging.

Nog erger was het om een paar uur later Amelie en Sean in Portugal achter te laten. Ik wilde me voor altijd aan hen vastklampen. Terwijl we in de weken daarna naar het buitenland reisden, kregen we meermalen met een dilemma te maken. Konden we ze meenemen? Wat zou tegen-over hen eerlijker zijn? Ik twijfel er niet aan dat we het goed hebben gedaan. \ oor ons zou het misschien leuk zijn geweest om de tweeling bij ons te hebben, zodat we ze vertroostend konden knuffelen, maar dat zou egoïstisch zijn geweest. We werden van bijeenkomst naar bijeenkomst gesleept, geteisterd door menigten en verblind door flitslichten, dus voor hen zou dat bepaald geen pretje zijn geweest. In Praia da Luz waren ze onder de liefhebbende hoede van familie en vrienden, en konden ze naar hartenlust in een vertrouwde omgeving spelen. Eigenlijk was het een uit-gemaakte zaak, zeker voor een paar tweejarige kinderen.

Ik ben nooit erg goed geweest in opstijgen en landen. In de afgelopen jaren moest ik stevig in Gerry’s hand knijpen totdat we veilig in de lucht of weer heelhuids op de grond waren. Sinds Madeleines ontvoering heeft die angst plaatsgemaakt voor iets anders: een schrijnend verdriet. Ergens diep vanbinnen lijkt het altijd verkeerd als we zonder haar ergens naartoe gaan, of van elders terugkeren. Het is zo’n verschrikkelijk gevoel dat ik tegenwoordig liever helemaal niet meer vlieg, tenzij het niet anders kan.

Op het vliegveld in Rome werden we hartelijk ontvangen door Francis Campbell, de ambassadeur van de Heilige Stoel, en monsigneur Charlie Bums, die net als Gerry uit Glasgow kwam, samen met een aantal vertegenwoordigers van het Britse consulaat. We werden naar het huis van de ambassadeur gebracht, waar we de nacht doorbrachten. Die avond was voor ons beiden gedenkwaardig. Francis, Charlie en Pat, de huishoudster en secretaris voor sociale aangelegenheden, waren zonder meer geweldig voor ons en gaven ons het gevoel dat we familie waren. Ze zorgden voor een heerlijk diner en fijne gesprekken. Francis is een fantastisch verhalenverteller en een van de meest getalenteerde imitators die ik ooit ben tegengekomen. Ik realiseerde me dat ik voor het eerst sinds bijna een maand echt lachte, wat ik totaal niet had verwacht. Hoe bizar en ongepast dat lachen toen ook voelde, het hielp zowel Gerry als mij te ontspannen en het gaf ons de oppepper die we zo hard nodig hadden.

De volgende ochtend konden we echter amper het ontbijt door onze keel krijgen. De realiteit deed zich weer gelden: Madeleine werd vermist en we zouden de paus ontmoeten. Ik was één bonk zenuwen. Om een uur of negen vertrokken we naar de St. Pieter en pikten onderweg Charlie op. Bij aankomst werden we door personeel van het Vaticaan naar onze plaatsen in de Prima Fila gebracht. Binnen een paar minuten maakten de zwarte wolken die zich boven ons hadden samengepakt plaats voor heldere luchten. De hitte van de zon steeg op, was dat misschien een goed voorteken? Het enige probleem was nu dat we pal in zijn brandende stralen zaten, terwijl we donkere kleding droegen, heel gestrest en angstig waren en het steeds warmer kregen. Charlie, die achter ons zat, hield heel hef een parasol boven ons hoofd.

Gerry en ik zaten kwetsbaar en zwaarmoedig vooraan, in een bijna carnavaleske atmosfeer. Gedurende anderhalf uur na de komst van de paus waren er toespraken in verschillende talen, gebeden, gezang en zegeningen. Gerry kan niet goed tegen de hitte, daardoor, en door zijn toenemende ongerustheid, viel hij bijna flauw. Goddank wist hij het net vol te houden. Even na twaalf uur ’s middags bewoog paus Benedictus zich langs de Prima Fila om mensen te begroeten. Hij was veel kleiner dan ik me had voorgesteld, een rustige en vriendelijke man. Ik voelde mijn hart bonzen. Dit was het moment. Madeleines moment.

Het circus om me heen trok zich plotseling terug, de beelden en geluiden vervaagden en ik was me van niets en niemand anders bewust dan van mezelf, Gerry, Madeleine en de paus. Hij leek op het punt te staan terug te keren, toen een van zijn medewerkers hem naar ons begeleidde. Hij sperde zijn ogen open en het was duidelijk dat hij wist wie we waren en ons verdriet herkende. Het was een korte, maar intense ontmoeting. Ik zei wat ik me had voorgenomen te zeggen. Niets wereldschokkends: ik bedankte hem eenvoudigweg omdat we daar mochten zijn en vroeg hem te bidden voor de veilige terugkeer van Madeleine. Hij hield onze handen vast en verzekerde ons dat hij Madeleine, onze families en ons in zijn gebeden zou gedenken. Ik gaf hem een foto van haar. Ik wilde dat hij hem hield, maar in plaats daarvan legde hij zacht zijn handpalm erover en zegende Madeleine alvorens hij de foto aan ons teruggaf. Binnen een minuut, misschien minder nog, was het voorbij en toch hadden we het gevoel dat we iets reusachtigs voor Madeleine hadden bereikt.

Clarence, die met Francis en Charlie achter ons had gezeten, zei later tegen me dat er tijdens de ontmoeting een vlinder op het lint in mijn haar was geland. Die vloog weg, om slechts korte tijd later terug te komen en dit keer schitterde hij op de revers van mijn colbert. Destijds vroegen we ons allemaal af of dat een teken was, een voorbode van goed nieuws. Nu ik eraan terugdenk, word ik er verdrietig van. In die tijd hadden we nog zo veel hoop, we zagen voortekenen in zonlicht en vlinders. Het is niet zo dat we geen hoop meer hebben. Natuurlijk hebben we dat. We zullen altijd hoop houden, zo lang we in deze onzekerheid verkeren. Het voelt alleen zo ver weg. Alles lijkt ver weg: ons laatste moment met Madeleine, toekomstige momenten met Madeleine. Die momenten zijn als een goudpot aan het eind van een zich eeuwig uitstrekkende regenboog. Ze zijn er wel, alleen buiten ons bereik.

Het was heerlijk om Sean en Amelie weer te zien toen we weer terug waren in Praia da Luz. Zoals gebruikelijk leken ze totaal niet van streek omdat we weg waren geweest. Sean wilde ons eerder dolgraag vertellen dat een stout hondje op hun zandkasteel had geplast dan te willen weten waar we waren geweest.

Na een feestmaal komt honger, zeggen ze wel eens, en die avond, toen de euforie was weggetrokken, kwam ik in een diep dal terecht:

Vanavond in een dip... Wanhopig omdat we geen informatie krijgen. Daardoor lijkt het erop dat de politie geen enkel idee heeft... Morgen is het vier weken geleden dat Madeleine is ontvoerd. Vier weken sinds we ons bijzondere, kleine meisje hebben gezien. Weet niet zeker of we haar zullen weerzien, maar ik realiseer me dat we hoopvol en sterk moeten blijven. Hou zo veel van je, Madeleine. Ik heb je nodig! X