De Europese campagne
En we gingen verder met onze campagne om het nieuws door heel Europa te verspreiden. We hadden besloten dat het onze zaak verder zou helpen als we zelf een paar belangrijke landen zouden bezoeken en de mensen daar persoonlijk op zouden roepen om te helpen, te assisteren en raad te vragen bij politici en kinderliefdadigheidsinstellingen. We wilden een aantal van de honderden potentiële getuigen elders op het continent bereiken, die tijdens Madeleines verdwijning in de Algarve op vakantie waren. Wellicht belangrijker was nog wel dat het heel goed mogelijk was dat Madeleine inmiddels in een ander land was. Had iemand een meisje opgemerkt dat niet op haar plaats was, of had iemand zich verdacht gedragen?
Spanje was onze eerste keus, omdat dat aan Portugal grenst. Na de Britten en Ieren waren de meeste andere vakantiegangers in de Algarve Duitsers en Nederlanders, dus voegden we Berlijn en Amsterdam aan onze agenda toe. Ten slotte vonden we het nodig om ons ook buiten Europa te begeven, in Noord-Afrika. Marokko was vanuit Praia da Luz zo gemakkelijk te bereiken - veerboten maken een paar keer per dag de vijfendertig minuten durende overtocht van het Spaanse Tarifa naar Tanger - dat het zonder meer mogelijk was dat Madeleine daarnaartoe was gebracht. Buitenlandse Zaken hielp ons bij het regelen van consulaire assistentie in al die landen.
Nu het ernaar uitzag dat we langere tijd in Praia da Luz zouden blijven, terwijl we regelmatig naar luchthavens moesten reizen en geregeld een ontmoeting met de politie in het Britse Consulaat in Portimăo hadden, besloten we dat het gemakkelijker was om zelf een auto te hebben. Op 27 mei huurden we een Renault Scenic.
Op donderdag 31 mei vertrokken we met een vlucht vanaf de luchthaven in Lissabon naar Madrid. Opnieuw was het afgrijselijk om Sean en Amelie achter te moeten laten. Los van de reusachtige, allesoverheersende foltering dat we Madeleine moesten missen en voor haar vreesden, was dat niet het enige zielenleed, en ik was verbolgen omdat ik in een positie zat waarin ik dit soort keuzes moest maken. Ik vervloekte degene die zo veel pijn en lijden over ons gezin had uitgestort. Onze enige troost was dat vet Gerry en mij veel meer aan het hart ging om de tweeling achter te laten dan de tweeling zelf.
Blij de incheckbalies in Lissabon keek ik om me heen of ik foto’s van Madeleine zag. Ik zag er niet één. Ik was wanhopig. Ik praatte erover met iemand van het personeel, die verklaarde dat er een paar notities achter een paar balies waren geprikt. De tranen prikten weer in mijn ogen. Dit gewoon niet genoeg. Lissabon bleek een van de weinige Europese luchthavens waar we kwamen waar Madeleines foto niet overal te zien was. De arme Phil werd later bijna gearresteerd omdat ze dit probeerde recht te zetten en een paar van onze posters ophing. Kennelijk hadden de Portugezen een minder liberale kijk op het ophangen van posters dan onze steunbetuigers elders aantroffen.
Terwijl ik in een café op de luchthaven zat, kon ik niet anders dan mijn blik laten gaan over de zich doelloos van en naar vliegtuigen haastende en karretjes duwende mensen. Waar gingen ze allemaal naartoe? Wisten ze niet dat er een klein meisje gestolen was? Hoe konden ze nou op vakantie gaan, of een zakenreis maken om het tijdens vergaderingen over geraamde verkoopcijfers te hebben als Madeleine werd vermist? Niet voor het eerst, en zeker niet voor het laatst, kreeg ik een overweldigende neiging een te schreeuwen: ‘Stop! Stóp iedereen!’ Het is zo moeilijk te aanvaarden dat ieders leven gewoon doorgaat, maar het is natuurlijk wel logisch.
Op de luchthaven van Madrid werden we opgewacht door een aantal stafleden van de Britse ambassade, een verbindingsagent en twee pers-agenten, evenals een menigte journalisten en fotografen. We werden naar act hotel gebracht waar we de nacht zouden doorbrengen. Clarence lichtte Gerry en mij in over de bijeenkomsten en persconferenties die de volgende dag gepland stonden en daarna gingen we naar onze kamer om wat rust te nemen.
Vanavond weer een beetje huilerig. Het wordt moeilijker om de akelige gedachten uit te bannen.
Na een onrustige nacht stonden we op, kleedden ons aan en gingen ontbijten. Ik kon me niet op de komende dag concentreren, op wat we probeerden te bereiken. Zo nu en dan kreeg ik een beetje controle terug door diep adem te halen en mezelf streng toe te spreken, om slechts een paar minuten later weer als een snotterend wrak in te storten. Ik was zo boos op mezelf. Hou op met huilen. Hou er gewoon mee op. Je moet je dochter helpen. Je bereikt er niets mee als je de hele dag loopt te snikken en je in je verdriet rondwentelt. Maar het is gemakkelijker gezegd dan gedaan om ermee op te houden wanneer elke gedachte, elke actie, elke ademhaling is doortrokken van smart Terwijl ik boven mijn onaangeroerde kop thee zat te snotteren, zei Gerry: ‘Kate, je hoeft dit niet te doen. We hoeven niets van dit alles te doen. We kunnen deze bijeenkomsten gemakkelijk annuleren.’ Ik wist dat hij het meende, maar ik wist ook dat ik het mezelf later kwalijk zou nemen als ik het er nu bij liet zitten.
Nadat we waren voorgesteld aan de Britse ambassadeur van Spanje, de Britse consul in Madrid en een dame van het ministerie van Binnenlandse Zaken, waren er gesprekken gepland met drie Spaanse non-gouveme-mentele organisatie (ngo’s) die voor vermiste en misbruikte kinderen werkten. We waren allebei een beetje nerveus voor die bijeenkomst. Ik was me ervan bewust dat er over de hele wereld heel veel kinderen waren ontvoerd aan wier hopeloze toestand lang niet zo veel publiciteit was gegeven als aan Madeleine, en we maakten ons bezorgd dat dit enige wrevel gewekt kon hebben.
Dat was een complete vergissing. We werden zonder meer hartelijk door de ngo’s ontvangen. ‘Goddank dat jullie dit doen,’ zeiden ze. ‘We zijn zo dankbaar dat jullie de aandacht trekken voor de hele kwestie van ontvoering en uitbuiting van kinderen.’ We luisterden een uur terwijl ze ons uitlegden hoe groot het probleem in Spanje was en de obstakels die ze tegenkwamen. Hoewel de situatie iets verbeterd was (het in bezit hebben van kinderpornografie stond in Spanje bijvoorbeeld sinds een paar jaar eindelijk als misdaad te boek - wat trouwens in veel andere landen nog steeds niet geval is), vonden ze dat veel gevallen van seksueel kindermisbruik, kinderpornografie en kinderhandel nog altijd onder het tapijt werden geveegd. De autoriteiten en zelfs het algemene publiek leken niet te willen erkennen dat dit soort dingen in hun land gebeurde.
Hoe medelevend de vertegenwoordigers van de ngo’s ook waren, met elk afgrijselijk feit en elk statistisch gegeven waarmee ze kwamen, werd ik steeds wankeler. Na afloop zocht ik mijn toevlucht in het damestoilet toen de volgende watervloed aan tranen zich aandiende. Ik greep de rand van de wastafel vast en keek naar de rode, opgezwollen ogen en het vlekkerige gezicht dat vanuit de spiegel naar me keek. Kom op, Kate. Adem diep in, adem diep uit. En nog een keer. Langzaam en netjes. Beheers je. Word kalm. Ik maakte wat tissues nat met koud water en drukte ze tegen mijn ogen en wangen, en daarna deed ik een paar oefeningen om mijn ogen groter te maken in een poging er nog een beetje menselijk uit te zien. Na nog een laatste diepe ademhaling en nadat ik mijn geest had gereset, voegde ik me bij Gerry en Clarence en zochten we ons een weg naar de geplande persconferentie, gevolgd door een paar korte interviews.
´s Middags hadden we een ontmoeting met senor Rubalcaba, de Spaanse minister van Binnenlandse Zaken. Hij luisterde nauwlettend en hij was vriendelijk en sympathiek. Hij liet ons het dossier zien dat al voor Madeleine was aangelegd, waardoor we onmiddellijk enigszins gerustgesteld werden. Ik weet nog dat senor Rubalcaba twee dingen tegen ons zei: "We behandelen Madeleine alsof ze een van ons is,’ en: ‘Naarmate de tijd verstrijkt, vergeten de mensen. Voelt u zich vooral vrij om wanneer dan ook op mijn deur te kloppen en me te helpen herinneren.’ Natuurlijk had ik geen idee hoe oprecht deze verklaringen waren, maar hij leek heel eerlijk en we voelden ons dankbaar en bemoedigd.
Wanneer er een einde aan weer een dag komt en je bent geen stap dichter bij het vinden van je vermiste kind gekomen, kunnen zulke vluchtige flarden optimisme heel snel verdwijnen. Toen we die avond naar Portugal terugvlogen, was mijn stemming zonder twijfel beïnvloed door wat we van de ngo’s hadden gehoord.
Behoorlijk van streek op de terugweg. Kan weer niet ophouden aan Madeleine te denken, haar angst en haar pijn. Deze week zijn veel duistere gedachten binnengeslopen. Hoe moet ik nu verder, nu ik weet dat haar leven misschien zo eindigt?
Zaterdag 2 juni. Het was niet ongebruikelijk dat onderzoeks- of campagnezaken onze gezinsdagen binnendrongen, en dat gebeurde nu ook. Voordat we met de kinderen naar het strand van Praia da Rocha gingen, moest Gerry de e-mailachterstand wegwerken die hij had opgelopen terwijl we in Madrid waren, en ik wilde een brief aan J.K. Rowling schrijven. Een paar weken eerder had een vriendin tegen me gezegd dat de auteur in juli een nieuwe Harry Potter zou uitbrengen en ze had voorgesteld dat ik contact met haar zou opnemen om te kijken of zij rondom de lancering van haar boek iets kon doen om de aandacht te trekken.
‘Juli?’ zei ik. ‘Juli?’
Dan zou Madeleine toch zeker wel terug zijn. Ik raakte in paniek bij de gedachte dat dat misschien niet zo zou zijn; dat mijn vriendin zich het ondenkbare kon voorstellen. Ik kon zo eenvoudigweg niet denken. Madeleine moest morgen thuiskomen. Maar een paar weken later zat ik een brief aan J.K. Rowling te schrijven. Hoe was ik die lange periode in hemelsnaam doorgekomen? vroeg ik me af. Het is gewoon verbijsterend hoeveel stress de menselijke geest en het menselijk lichaam kunnen doorstaan terwijl ze toch nog op een zeker niveau blijven functioneren.
Je begrijpt simpelweg niet hoe het mogelijk is dat je nog leeft, en toch is het zo, je ademt, praat, beweegt. Ik klampte me stevig vast aan de hoop dat welke hulp J.K. Rowling ook binnen een maand te bieden mocht hebben, die niet nodig zou zijn als het erop aankwam.
Het was niet genoeg om te voorkomen dat ik de rest van de dag van de glibberige heuvel omlaag gleed.
Weer gehuild in bed, kan er niets aan doen... De gedachte aan Madeleines angst en pijn verscheurt me. Als ik aan pedofielen denk, wil ik mijn huid er wel af rukken. Dit soort mensen zijn toch zeker, evenals psychopaten, géén ‘normale’ menselijke wezens? Ik ben nooit een voorstander van de doodstraf geweest, maar deze mensen zouden op een beveiligde plek of hoe je dat ook noemt 'in bewaring’ gehouden moeten worden.
Uiteindelijk was J.K. Rowlings hulp wel nodig en die werd zeer gewaardeerd. Toen op 21 juli Harry Potter en de relieken van de dood werd uitgebracht, werd het boek gedistribueerd met een poster van Madeleine, met het verzoek of alle boekverkopers die wilden ophangen.
De volgende avond, zondag 3 juni - precies een maand na Madeleines ontvoering - werden Gerry en ik openhartiger naar elkaar toe en deelden een aantal van de gedachten en angsten die ons beiden stilletjes hadden gekweld; gedachten en angsten waarvan we tot nu toe wellicht niet in staat waren ze te vertellen, of er nog niet klaar voor waren.
We hadden met z’n tweeën aan tafel aan onze computer zitten werken. Het was stil en de lichten waren gedempt. Hoewel ik me niet kan herinneren hoe het gesprek begon, ben ik blij dat het gebeurde. We hadden het over het schuldgevoel dat we voelden omdat we niet bij de kinderen in het appartement waren geweest; dat we de verandadeuren niet op slot hadden gedaan. Hoe moeilijk te bevatten we het vonden dat we zo naïef geweest konden zijn. We gaven de mogelijkheid toe dat Madeleine misschien niet meer in leven was; de mogelijkheid dat we er nooit achter anoden komen wat er met haar was gebeurd. Zouden we ooit naar huis terug kunnen keren, het huis dat we allemaal met haar hadden gedeeld? Misschien moesten we maar ergens anders heen verhuizen. Waarnaartoe dan? We bespraken het wederzijdse gevoel dat we onze uiterste best moesten doen om te voorkomen dat dit ooit met een ander kind gebeurde; te voorkomen dat een ander gezin moest doormaken wat wij nu doormaakten. We moesten ervoor zorgen dat er voor iemand, ook al waren wij dat niet, iets positiefs uit deze afgrijselijke ervaring voortkwam.
Voor mij was het omhooghalen van dit begraven gif als het openbarsten van een steenpuist. Door deze geheime angsten en zorgen toe te geven, ze te uiten en ze te delen met de enige andere persoon die er op dezelfde manier door werd gekweld, waren ze plotseling iets gemakkelijker te begrijpen en te behappen. Gesterkt en getroost viel ik die avond vrediger in slaap dan ik in dagen had gekund.
Begin juni kregen Gerry en ik een telefoontje van het hoofd communicatie van het ministerie van bz. Ze maakten zich bij de regering bezorgd, zo zei hij, dat Clarence ‘het verhaal aan het worden was’. Ik weet niet zeker wat hij daarmee bedoelde. Clarence was zeer zeker een zichtbare aanwezigheid en wellicht liep hij met zijn open, innemende manier van doen meer in het oog dan bz had gewild. Misschien waren ze erop gewezen dat ze ons nog altijd een mediawoordvoerder ter beschikking hadden gesteld en werden daar vragen over gesteld. Madeleine was nu een maand verdwenen, dus wellicht probeerden ze met zachte hand ons zover te krijgen dat we zelf iemand in de arm namen om ons te helpen.
Hoe dan ook, ze stelden aan Gerry voor om Madeleine's Fund aan te spreken om na afronding van onze campagnebezoeken een plaatsvervanger voor Clarence in de arm te nemen. Gerry ging schoorvoetend akkoord. We hebben er oprecht niet om gevraagd om een betaalde mediawoordvoerder uit het fonds te betalen, waarvan we ons hadden voorgesteld dat dat vooral bedoeld was om de kosten te dekken die rechtstreeks met de zoektocht naar Madeleine te maken hadden. Het was nooit in ons opgekomen dat we dat soort hulp een maand later nog nodig zouden hebben. En omdat we onmogelijk konden weten hoe lang dit nog doorging, hadden we er geen idee van hoe lang we met het geld konden doen.
Op maandag 4 juni namen we een oproep op die de avond daarop zou worden uitgezonden tijdens Crimewatch, het al lang lopende BBC-programma dat een goede reputatie heeft vanwege hun hulp aan de politie bij het oplossen van misdaden, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie van het publiek. Onze oproep was vooral gericht op Britse vakantiegangers die tijdens Madeleines ontvoering in de Algarve waren geweest.
Frustrerend genoeg was het Crimewatch niet toegestaan om een reconstructie van de ontvoering te filmen. Dat hadden we vanaf het begin al gewild, in de hoop dat mogelijke getuigen zich zouden melden. In Groot-Brittannië zendt de politie vaak reconstructies uit via programma’s als Crimewatch en op nieuwszenders, maar ons werd verteld dat dit in Portugal noch in Groot-Brittannië mogelijk was vanwege de gerechtelijke geheimhoudingswet. We waren wel in staat om een pyjama zoals die van Madeleine in het programma te laten zien, wat vooral belangrijk was omdat destijds in sommige persverslagen was verklaard dat die wit was.
Woensdag 6 juni. Vandaag waren we op campagnebezoek in Berlijn en Amsterdam. Voor deze driehoekstrip was ons aangeboden om met een vliegtuig van een van de directeuren van Netjets te vliegen, een bedrijf dat jets in gedeeld eigendom verkoopt (zoiets als timesharing met vakantiehuizen, maar dan met vliegtuigen), wat we dankbaar aanvaardden om dezelfde redenen als die waarom we sir Philip Greens hulp hebben aanvaard toen we naar Rome vlogen. Opnieuw reisde een klein contingent persmensen met ons mee.
Ons schema in Berlijn zag er enigszins ontmoedigend uit, maar uit-eindelijk verliep alles ongelooflijk soepel. Die bewonderenswaardige Duitse efficiency! Na een televisie-interview hadden we een ontmoeting met de ambassadeur, Peter Torry, een aardige man en vader van drie dochters.
Daarna kwam die beruchte persconferentie; berucht omdat die zo’n woede in de Britse pers en het publiek teweegbracht. Onze reactie was veel minder dramatisch, ondanks koppen in de Mirror als mccanns ONTSTELD DOOR VERDACHTMAKING NIEUWSVROUW. Het gedoe ontstond toen Sabine Mueller van de Duitse radio ons vroeg: ‘Wat vindt u van het feit dat steeds meer mensen de vinger naar u lijken te wijzen en zeggen dat zoals u zich gedraagt niet normaal is voor mensen wier kind is ontvoerd, en dat ze impliceren dat u er wellicht zelf iets mee te maken hebt?’ Ondanks het feit dat in het vertrek de adem werd ingehouden en er wat heen en weer werd geschuifeld, drongen haar laatste tien woorden eerst niet tot me door: ik concentreerde me nog altijd op het eerste gedeelte van haar vraag, die ging over de kritiek die er was geweest op het feit dat we deelnamen aan de Europese campagne om onze dochter te vinden.
Sommige commentatoren leken geheel in beslag te zijn genomen door hoe we in hemelsnaam in staat waren om politici, ngo’s en nieuwsploegen te ontmoeten en begroeten zonder voortdurend in te storten, alsof het feit dat we ons in het openbaar kalm en beheerst gedroegen betekende dat er iets mis met ons moest zijn. Dat ik in staat was om op een zeker niveau te functioneren terwijl Madeleine vermist werd, ook al ging dat op de automatische piloot, vond ik zelf ook altijd moeilijk te bevatten en ik begrijp het dan ook volkomen waarom iemand die niet in onze schoenen heeft gestaan dat maar vreemd vindt. Ik antwoordde dat die kritiek van slechts een heel kleine minderheid kwam. Pas nadat Gerry resoluut verklaarde: ‘Kate en ik zijn absoluut op geen enkele manier betrokken bij deze ontvoering,’ drong het tweede deel van haar vraag tot me door. ‘Ik heb nog nooit eerder gehoord dat iemand het ook maar in zijn hoofd haalde om ons hiervan te verdenken,’ vervolgde hij. ‘En de Portugese politie al helemaal niet.’
Echt, ik wil bijna mijn geweldige echtgenoot en mezelf meevoelend op het hoofd kloppen en een arm om ons beiden heen slaan als ik eraan terugdenk hoe goed van vertrouwen we toen waren. Te bedenken dat we in alle vertrouwen en overtuiging dit soort commentaar leverden. We waren dan ook compleet verstomd dat het feit dat we op de voorgrond konden staan, en dat ook deden, de reden was waarom het tij zich twee maanden later tegen ons keerde. We wisten dat we onschuldig waren en we geloofden dat de pj dat ook geloofde. En ondanks alles wat er is gebeurd, geloven we dat nog steeds.
Onze volgende ontmoeting was met de onderminister van Justitie, die ons een document gaf dat te maken had met een conferentie over kinder-welzijn die twee dagen eerder in Berlijn was gehouden. Tijdens de lunch las ik het door. Het ging over de dramatische toename van kinderpornografie en de manier waarop het internet van dit afschuwelijke verderf in onze maatschappij een miljardenindustrie had gemaakt. Ik kreeg niets door m’n keel.
Als laatste die dag hadden we een ontmoeting met de burgemeester van Berlijn, Klaus Wowereit. We hadden gehoord dat hij een kleurrijk en charismatisch man was, hoog in aanzien stond en in de streek een soort beroemdheid was. Als zijn populariteit en het respect dat de burgers van Berlijn voor hem hadden in het voordeel kon uitpakken van Madeleine, dan waren we meer dan bereid om nog een paar honderd keer op de foto te gaan terwijl we naast hem stonden en om zijn hulp vroegen.
Nadat de formele programmapunten waren afgewerkt, was het de bedoeling dat we een uur rust kregen voordat we naar Amsterdam zouden vertrekken. Om drie uur ’s middags kregen we via de Britse politie echter een bericht met instructies dat we onmiddellijk naar de Britse ambassade moesten komen. ‘Wat is er gebeurd?’ Ik had het nog niet gezegd of de vraag werd al beantwoord: ‘Sorry, dat weten we niet.’
Een golf misselijkheid. Onmiddellijk in tranen. Was ze dood? Was ze gevonden? Dit was ons al eerder overkomen en we konden niet geloven dat alles weer van voren af aan begon. Maar daar zaten we dan, hielden elkaar achter in een auto vast, huilden, trilden en baden. Alstublieft, God, laat het goed nieuws zijn. Alstublieft, God, laat Madeleine ongedeerd zijn.
Op de ambassade had ambassadeur Torry gezelschap gekregen van
David Connolly, een agent van de soca (Serious Organised Crime Agency). Davis zei tegen ons hoe het hem speet dat we opnieuw twintig minuten lang hadden moeten lijden en verzekerde ons ervan dat er niets verschrikkelijks was gebeurd. Ik merkte dat ik weer kon ademen. Hij legde uit dat de Spaanse politie een telefoontje had gekregen, via een Argentijnse mobiele telefoon, van een man die zichzelf Walter noemde en die zei dat hij informatie over Madeleine had, maar alleen met Gerry of mij wilde spreken. De Spaanse politie had overleg gehad met haar Portugese collega’s en beide waren tot de conclusie gekomen dat het wellicht belangrijk kon zijn. De Spaanse politie zou Walter terugbellen en een gesprek met ons regelen.
David waarschuwde ons dat we konden worden misleid, maar voor hetzelfde geld was het wel oprecht, misschien werd er om losgeld gevraagd. Mijn hartslag ging sneller. Ik probeerde mijn optimisme te beheersen, in de wetenschap hoe groot de crash zou zijn als dit op niets zou uitdraaien, maar het was ongelooflijk moeilijk om het vlammetje hoop dat was ontstoken te onderdrukken.
David vertelde Gerry wat er zou gaan gebeuren. Gerry en ik zouden het telefoontje plegen op het hoofdbureau van de politie in Berlijn. Hij nam met Gerry de vragen door die hij moest stellen en hoe hij zou kunnen antwoorden. Terwijl we wachtten tot we iets van de Spaanse autoriteiten te horen kregen, voegden zich twee Duitse agenten bij ons die gespecialiseerd waren in kidnapping. Het hele team straalde professionaliteit en ervaring uit, wat een steun was voor Gerry en mij terwijl de minuten langzaam wegtikten.
Om vijf uur ’s middags lokale tijd belde de Spaanse politie Walter. Er werd niet opgenomen. Ik stortte compleet in.
We kregen drie opties: we konden naar Groot-Brittannië terugkeren, waar naar hun gevoel de faciliteiten om met dit soort operaties om te gaan waarschijnlijk het best waren; we konden in Berlijn blijven voor het geval de autoriteiten toch in staat waren om contact met Walter te krijgen; of we gingen zoals gepland naar Amsterdam. Na enig heen-en-weer-gepraat besloten we, aangezien het naar alle waarschijnlijk een telefoontje van een gek was geweest, dat we naar Amsterdam moesten gaan. De hele toestand had ons al genoeg verdriet bezorgd en we wilden niet dat het ook nog deze belangrijke trip zou torpederen. Als er verdere ontwikkelingen waren, kon men gemakkelijk daar contact met ons opnemen.
Een bijkomende complicatie was het feit dat de met ons meereizende journalisten, die stonden te wachten tot ze te horen kregen wanneer ons vliegtuig zou vertrekken, inmiddels al waren gaan speculeren over de reden van de vertraging. Clarence werd bestookt met vragen en had ze tot nu toe weten te omzeilen zonder gevoelige details los te laten, maar het was slechts een kwestie van tijd voordat de pers ergens lucht van zou krijgen. Het laatste wat we konden gebruiken was het zoveelste dramatische en volkomen onjuiste, opgeblazen verhaal. In het onwaarschijnlijke geval dat Walters telefoontje wel echt was, kon niemand weten welk effect dit had op welke onderhandelingen dan ook.
Uiteindelijk was dat het laatste wat we ooit van Walter hebben gehoord. Maar het was een goed voorbeeld, als we dat al nodig hadden, van hoe weinig raadzaam het is om de media met ons mee te laten reizen.
Het vliegtuig van Netjets steeg uiteindelijk even voor half acht ’s avonds op, een paar uur later dan gepland. Tegen die tijd was ik zo’n nerveus wrak dat ik een versterkende gin-tonic accepteerde. Nu ik erover nadenk, was dat waarschijnlijk de eerste keer sinds Madeleines ontvoering dat ik alcohol dronk. Maar ik kon er een paar minuten door ontspannen.
Tijdens de landing op luchthaven Schiphol keerden de inmiddels bekende sensaties terug: de dichtgeknepen keel, de prikkende, vochtige ogen, dat zware, slepende gevoel op mijn borst. O god, hoe was dit mogelijk? Ik had aan Amsterdam zulke gelukkige herinneringen toen we daar een jaar met Madeleine hadden gewoond. Hoe konden we hier zonder haar terugkomen? Het spijt me zo, Madeleine. Ik vind het zo erg.
Het was laat en Gerry en ik waren compleet uitgewrongen door de stress en zigzaggende emoties van die middag. Toen we in Amsterdam aankwamen, annuleerden we onder omstandige verontschuldigingen een interview dat zou worden uitgezonden en dat twee uur eerder was gepland.
Tot ons ongeloof waren de producers echt heel boos. Door de jaren heen heb ik geleerd dit soort reacties te accepteren, voornamelijk van de internationale pers. Sommige mensen werden behoorlijk agressief wanneer ze het gevoel hadden dat we ze niet gaven wat ze van ons wilden. Eén vent gooide in zijn verontwaardiging zelfs zijn microfoon op de grond. Het lijkt wel alsof nieuws, gebeurtenissen en ‘humaninterestverhalen’ louter en alleen voor hun programma’s en publicaties bestaan, in plaats van andersom. Alsof wij, en Madeleines situatie, er eenvoudigweg zijn als voer voor hun uitzendtijd en columns. Het is teleurstellend maar we zijn eraan gewend. Het heeft geen zin ons er iets van aan te trekken. We gaan verder.
Die avond lukte het ons een kort interview te geven, in onze hotelkamer met een aardige mevrouw die Eleanor heette en van het katholieke weekblad The Tablet was. Dit was eerder een babbeltje dan iets anders en absoluut meer ontspannen dan welk ander media-interview dat we tot nu toe hadden gedaan. Daarna kwamen om tien uur vijf Amsterdamse vrienden bij ons op bezoek. Ik kon het bijna niet verdragen ze los te moeten laten toen ze me omhelsden. Ik wist dat zodra ik naar achteren stapte om ze aan te kijken, ik onmiddellijk zou worden herinnerd aan de tijd die ik hier met Madeleine had doorgebracht. Een nieuwe pijnscheut vermengde zich met de troost die deze speciale vrienden meebrachten. We hadden nooit verwacht ze zonder Madeleine te zullen weerzien. Deze mensen hadden op haar eerste verjaardag taart met haar gegeten. Deze incomplete hereniging sloeg nergens op.
De dag daarop volgde eenzelfde strak schema als tijdens onze bezoeken aan Madrid en Berlijn. We ontmoetten de ambassadeur, de Britse familierechercheur van de KLPD (Korps Landelijke Politie Diensten), de consul-generaal en een politiek adviseur van de regering. We praatten met de nationale politiecoördinator voor vermiste personen. Het werd al snel duidelijk hoeveel vooruitstrevender Nederland was in vergelijking met veel andere landen als het om vermiste kinderen ging. De systemen waren extreem goed gestructureerd en georganiseerd. Het feit dat ze dat systeem hadden, bood ze een voorsprong op een groot deel van Europa. We kregen boekjes over wat je moest doen wanneer je kind vermist raakte en hoe je met de media moest omgaan als dat gebeurde (helaas voor ons was dat in het Nederlands en enigszins aan de late kant), vitale informatiebronnen en begeleiding voor families die op dit afschrikwekkende, onbekende terrein gegooid worden.
We hadden ook een ontmoeting met Charlotte van Child Focus, een ngo voor vermiste en misbruikte kinderen in België. Nadat België te lijden had gehad onder een toevloed van kinderontvoeringen en -moorden in de jaren negentig van de vorige eeuw, had het maatregelen genomen om deze gruwelijke misdaden frontaal het hoofd te bieden. De oprichting van Child Focus in 1997 was deel van die strategie. Charlotte vertelde ons dat zij bij Child Focus de casemanager was voor Madeleine. We waren sprakeloos. We konden niet geloven dat er werkelijk iemand in Bélgië officieel aan Madeleines zaak werkte. Ik was zo dankbaar dat ik in tranen uitbarstte. Ik huilde om verdrietig nieuws en ik huilde om hartverwarmend nieuws. Ik huilde zo verschrikkelijk veel! Degenen die ons bekritiseerden omdat we te beheerst overkwamen, wisten er nog niet de helft van.
Na een paar interviews voor de nationale televisie en radio, met inbegrip van Opsporing verzocht, het Nederlandse equivalent van Crime-watch, waren we weer op de terugvlucht naar de Algarve. Ik had een oppepper nodig in de vorm van de prachtige glimlachjes van Sean en Amelie, hun grappige peutergebabbel, hun kleverige vingertjes, hun babyadem op mijn gezicht. Ik moest me alweer veel te snel van de tweeling losscheuren. Gerry en ik waren uitgenodigd voor een concert, een muziekmarathon voor Madeleine, in Lagos. We waren allebei compleet uitgeput, maar we wilden erheen om onze dankbaarheid te tonen voor deze uiting van steun en solidariteit. De muziek was geweldig en het was heerlijk te zien dat zo veel kinderen eraan meededen, die hun steentje bijdroegen voor Madeleine. Net toen onze aandacht verslapte, kwamen vier jonge rappers het podium op. Ze waren zo onderhoudend en grappig dat ik merkte dat ik op een bepaald moment moest lachen. Dat voelde goed en verkeerd tegelijk, waardoor een verwarrend ratjetoe aan reacties werd losgemaakt. Het ermee gepaard gaande welbehagen werd bedorven door een afkeer van mezelf dat ik zelfs maar in staat was om te lachen. Zou het leven zonder Madeleine er zo uit gaan zien? Zou ik tot op de dag van haar terugkeer nooit meer in staat zijn in het openbaar te lachen of pure, ongecompliceerde vreugde te voelen?