In de tegenaanval

Die maandagmorgen werden we wakker met het besef dat ons een bijzonder zware taak wachtte. Nu we tot arguidos waren verklaard, de pers ons als verdachten had gebrandmerkt en vele anderen daardoor de conclusie hadden getrokken dat we ergens schuldig aan moesten zijn, moesten we onszelf eerst voor eens en voor altijd van alle verdenking zuiveren voordat we de zoektocht naar Madeleine op een nuttige manier konden voortzetten. Zolang de autoriteiten en het publiek dachten dat we op de een of andere manier betrokken waren bij de verdwijning van onze dochter, zouden minder mensen naar haar gaan zoeken. Het was uiterst wrang dat we onze tijd en energie hierin moesten steken terwijl Madeleine nog altijd werd vermist.

De aandacht van de media was enorm en leek vooral samen te hangen met de ‘ultieme ommekeer’: de ouders die een internationale zoektocht op touw hadden gezet, werden nu zelf verdacht van het verbergen van hun dochters lichaam. Het was walgelijk, er was simpelweg geen aanleiding voor zulke verhalen, maar we zagen met eigen ogen hoe het kon gebeuren: de Portugese pers publiceerde informatie uit bronnen bij de politie, die vervolgens door alle andere media werd opgepikt, en dat gedrag leek gerechtvaardigd door het feit dat we tot arguidos waren bestempeld. Er werd vreselijk veel schade aangericht. Het voelde alsof we niets meer in de hand hadden, alsof het opnieuw 3 en 4 mei was.

Net als Robert Murat zouden ook wij arguidos blijven totdat er iemand in staat van beschuldiging werd gesteld of de zaak werd gesloten. Hoewel er volgens het nieuwe wetboek van strafrecht een maximale termijn van acht maanden gold, kon de politie of het Openbaar Ministerie om verlenging vragen indien ze dat nodig achtten. Dat zou betekenen dat we nog heel lang onderwerp van koortsachtige speculaties konden zijn.

In de weken daarna waren onze dagen gevuld met bellen, mailen en overleggen, en tussendoor brachten we uren door achter onze computer in de studeerkamer, telkens weer op zoek naar informatie. We maakten dagen van zestien uur en lagen vaak pas rond twee uur ’s nachts in bed. We kwamen amper het huis uit, behalve voor besprekingen en af en toe een uitstapje naar het park met de kinderen, een kort stukje hardlopen, waardoor we ons hoofd konden leegmaken, of een bezoekje aan de plaatselijke kerk voor geestelijke steun. Het zindelijk maken van Sean en Amelie kwam waarschijnlijk nog het dichtst in de buurt van ontspanning. We moesten talloze zware beslissingen nemen die onze pijn en bezorgdheid alleen maar versterkten. Wat we ook wilden ondernemen, we moesten het van alle kanten bekijken. Zouden de mensen begrijpen waarom we iets deden en erachter staan, of zouden de media een negatief oordeel vellen en ons nog meer door het slijk halen?

Boven aan de agenda stonden het beschermen van onze kinderen en ons gezin, het assisteren van de advocaten die ons moesten verdedigen, en een halt toeroepen aan de leugens die door de pers werden verspreid. Een van de eerste dingen die we deden, was onze huisarts bellen. We wilden contact leggen met het maatschappelijk werk om een eventuele belangstelling van hun kant, waartoe ze zich mogelijk verplicht zouden kunnen voelen, vóór te zijn. We beseften heel goed dat de autoriteiten zich vanwege de krantenkoppen en onze status als arguidos wellicht gedwongen zouden voelen om het welzijn van de tweeling onder de loep te nemen. Het leek allemaal krankzinnig en onrechtvaardig, maar we moesten iedereen een stap voor zijn. Onze huisarts kwam die maandag langs en we namen alles met hem door.

In de kranten waren de wildste verhalen verschenen over mijn ‘broze’ geestelijke gesteldheid, mijn ‘onvermogen’ om met mijn ‘hyperactieve’ kinderen om te gaan, over eetstoornissen en kalmeringsmiddelen. Allemaal volslagen onzin, en niemand had ooit bij onze huisarts naar ons geïnformeerd. De politie had geen toegang tot onze medische gegevens geëist; niemand had de huisarts zelfs maar de vraag gesteld of we gezond waren, wat voor soort mensen we waren, of hij ons wel geschikt achtte als ouders en of we geneesmiddelen gebruikten.

Drie dagen later hadden we een gesprek met een maatschappelijk werkster en een plaatselijke jeugdzorgmedewerker. Ze namen de formaliteiten met ons door, en hoewel ze hun uiterste best deden om alles zo professioneel mogelijk af te handelen, kon ik merken dat ze het niet prettig vonden om ons het vuur zo na aan de schenen te moeten leggen. Maar we accepteerden het. We wisten wat we konden verwachten, we gingen erin mee, we hadden niets te verbergen.

Ook de plaatselijke politie bracht ons in de eerste vierentwintig uur een bezoek, voornamelijk om ons te vertellen hoe we onszelf het beste konden beschermen. Ons huis werd uitgerust met bewegingsmelders. Als iemand zou inbreken, zou er niet in huis, maar op het politiebureau een alarm afgaan en zouden er binnen een paar minuten agenten voor de deur staan. We kregen ook een persoonlijk alarm dat we te allen tijde bij ons moesten dragen. Mijn vader verhoogde samen met een vriend de schutting rondom onze tuin met nog eens een halve meter, zodat er een barrière van vier meter ontstond die eventuele indringers, onder wie de fotografen die op dat moment al aan de achterkant rondscharrelden, buiten moest houden. We hingen snel rolgordijnen voor alle ramen om nog een beetje privacy te hebben. Een week later stuurde Control Risks een technisch expert die onze telefoonlijn doormat en keek of er nergens afluisterapparatuur was aangebracht. Als we ons in mei al hadden afgevraagd of we in een andere wereld waren beland, dan hoefden we daar nu niet meer aan te twijfelen.

De pers sloeg een paar dagen lang de tenten vlak voor ons huis op, maar stemde er uiteindelijk mee in zich terug te trekken tot het begin van onze straat. Daar bleven ze nog een maand of drie, in wisselende aantallen. Ergens moet een heel archief zijn vol opwindende foto’s waarop ik van en naar ons huis rijd. Ik kan me niet voorstellen hoe irritant de aanwezigheid van de pers voor onze buren moet zijn geweest, maar ze verdroegen het zonder morren en bleven achter ons staan.

Weer schoten familieleden, vrienden en buren ons te hulp. Ze deden boodschappen, maakten het eten klaar, wasten en streken, namen de post door, hielden de kinderen bezig en boden knuffels en schouders waarop we konden uithuilen. Net als in Portugal leden Sean en Amelie geen moment onder deze semiordelijke chaos, en daar ben ik heel erg dankbaar voor. Ze speelden binnen en buiten, boven en beneden, en lieten een spoor van speelgoed en gelach achter. Maar de frustrerende noodzaak om onszelf te verdedigen, leidde ons niet alleen af van het zoeken naar Madeleine, maar beroofde ons ook van tijd met de tweeling.

We probeerden elke dag tijd vrij te maken om bijvoorbeeld met hen te gaan zwemmen of samen een dvd te kijken, maar het lukte niet zo vaak als we zouden willen. Het was waarschijnlijk niet vreemd dat ze een tijdlang moeite hadden om ’s avonds in slaap te komen en in de kleine uurtjes naar onze slaapkamer trippelden. We verzetten ons niet echt als ze bij ons in bed wilden kruipen. Het was veel te fijn om die twee bij ons te hebben, ook al was het in het holst van de nacht.

Op dinsdag 11 september hadden we om acht uur ’s ochtends een telefonische vergadering met Michael Caplan, Angus McBride en Justine. Er werd besloten dat Justine en Angus bij de redacteuren van de belangrijkste tabloids langs zouden gaan en dat Angus zou uitleggen dat er geen enkel bewijs was dat we ook maar iets te maken hadden met de verdwijning van Madeleine.

De ingreep van Justine en Angus leek totaal geen effect te hebben. De verhalen over bloed en honden bleven verschijnen, dankzij de gebruikelijke anonieme bronnen ‘dicht bij het onderzoek’, en werden aangewak-kerd door berichten over ‘plukken haar’. In sommige artikelen werd ten onrechte beweerd dat het dna uit de auto en dat van Madeleine ‘voor honderd procent’ overeenkwamen. Ook al was dit zo geweest (en het bleek niet zo te zijn), dan nog waren er talloze onschuldige verklaringen mogelijk, bijvoorbeeld dat de sporen afkomstig waren van speelgoed, kleren of andere bezittingen van Madeleine.

Aangezien er geen match was, was de waarschijnlijkste verklaring voor de aanwezigheid van bepaalde DNA-sequenties in de auto - in elk geval een veel logischer verklaring dan dat er drie weken na haar verdwijning een lijk in de kofferbak had gelegen - dat het dna van mij, Gerry, Sean of Amelie betrof. Aangezien Madeleine, net als de tweeling, haar dna van Gerry en mij heeft geërfd, heeft ze strengen met ons allemaal gemeen. Maar dat was denk ik een veel minder sappig verhaal.

Aan de aanhoudende stortvloed van ontroerende en bemoedigende brieven, bossen bloemen en cadeautjes, die vooral mensen in Groot-Brittannië en Ierland ons stuurden, bleek dat niet iedereen de leugens en speculatie voor zoete koek slikte. Ik kan niet vaak genoeg zeggen hoe belangrijk dat vertoon van solidariteit voor ons is geweest. Het was een bron van hoop en kracht die ons door de donkerste momenten heen heeft geholpen.

Omdat we op dat moment geen flauw idee hadden van de uitkomst van het forensisch onderzoek dat in opdracht van de pi was uitgevoerd, wilden we een eigen, onafhankelijk onderzoek uitvoeren. Michael en Angus stelden voor om de gehuurde Renault Scenic, die bij een vriend in Praia da Luz stond, aan een volledig forensisch onderzoek te onderwerpen.

Later die dinsdag vloog Angus naar Lissabon voor een bespreking met Carlos Pinto de Abreu, teneinde uitsluitsel te krijgen over onze juridische status in Portugal. Ondertussen kwam Bob Small bij ons langs. We waren blij hem te zien, hij staat aan onze kant. Hij is altijd uiterst professioneel gebleven, maar we wisten dat hij om ons, om Madeleine en om gerechtigheid gaf. Dat zou je van iedereen bij politie en justitie verwachten, maar helaas heeft onze ervaring ons anders geleerd. Hoewel Bob erg met ons meeleefde, kon hij het leeuwendeel van onze vragen niet beantwoorden (‘Mijn positie staat het me niet toe..' en dat vonden we erg naar en irritant.

Uitermate frustrerend. Je vraagt je af wie er, als er stront aan de knikker komt (of is dat al zo?), echt zijn nek voor ons uitsteekt en het voor ons opneemt.

Ik legde een chronologisch overzicht aan van alles wat we hadden gedaan tussen 3 mei en 7 september, de dag waarop we arguidos werden. Ik had heel veel aan mijn dagboek toevertrouwd, maar de eerste drie weken, toen ik het nog niet had bijgehouden, vertoonden nog veel lege plekken. Ik belde alle vrienden en familieleden die in die periode naar Praia da Luz waren gekomen, evenals iedereen met wie we thuis contact hadden gehad, en vroeg wat zij zich konden herinneren, en keek of dat overeenkwam met mijn herinneringen. Zo kon ik data en tijdstippen vaststellen en eventuele lege plekken opvullen. Ik belde ook met het ministerie van Buitenlandse Zaken en het consulaat om alle details van de besprekingen met hen te verifiëren. Het was van het grootste belang dat mijn overzicht zo grondig en volledig mogelijk was.

Ik was hier bijna drie weken onafgebroken mee bezig. In het verleden heeft Gerry vaak de draak gestoken met mijn perfectionisme en oog voor detail, maar nu niet meer! Mijn overzicht was zo precies dat zelfs het saaiste en onbeduidendste voorval terug te vinden was, en tegen de tijd dat ik klaar was, kon ik bijna tot op de minuut nagaan wat we in de afgelopen vier maanden hadden gedaan. Sherlock Holmes had er nog een puntje aan kunnen zuigen, mag ik wel zeggen.

Ik was blij met dit resultaat, maar het was natuurlijk gekkenwerk dat dit überhaupt nodig was. Sinds 4 mei was nagenoeg elke stap die we buiten het appartement van Mark Warner of de villa hadden gezet wereldwijd op tv te zien geweest. Hoe hadden we in vredesnaam het lichaam van onze dochter kunnen verbergen op een zo goed verstopte plek dat niemand het kon vinden en dat we het later weer ongezien konden weghalen (waarom eigenlijk, vroeg ik me af, als het immers zo’n goede bergplaats was?), om het vervolgens in onze Renault Scenic (die we pas op 27 mei hadden gehuurd) naar de plek te rijden waar we het hadden begraven — en dat allemaal zonder dat de media in ons kielzog daar iets van hadden gemerkt? Dat was gewoon onmogelijk.

Toch werd dit wel beweerd. Het is moeilijk te begrijpen dat iemand deze theorie serieus kon nemen, maar de geheimzinnigheid heeft de zaak geen goed gedaan. Misschien dachten de mensen dat de pj nog een stapel bezwarende bewijzen had liggen die ze nog niet hadden onthuld. Dat was niet zo.

Geen wonder dat ik tegen de tijd dat ik naar bed ging vaak het gevoel had dat ik van pure ergernis uit elkaar zou barsten.

Gerry heeft het al een paar dagen erg moeilijk en was eerder vandaag nogal van streek Hij lijkt heel erg gespannen, dat is natuurlijk ook niet gek... Wie had ooit kunnen denken dat het zo zou lopen? Waar hebben we dit aan verdiend? Het is immoreel, onmenselijk, zo vreselijk onrechtvaardig. Ik snap niet dat de Portugese politie ’s nachts nog een oog dichtdoet.

Madeleine, we blijven naar je zoeken, zeker papa en ik. We zullen alles doen om je te vinden, lieverd. Mogen God, Maria en de engelen je behoeden totdat het zover is. Ik hou van je. Ik mis je. xxxxx

Rond die tijd ging Gerry al helemaal op in zijn volgende taak: onderzoeken hoe betrouwbaar de resultaten van bloed- en kadaverhonden waren. Hij besprak de kwestie met verschillende experts, en in de weken daarna leerden we heel veel over het onderwerp. Dit had een advocaat in de Verenigde Staten te melden over de objectiviteit en het succes van deze procedure:

De belangrijkste vraag met betrekking tot het gebruik van de honden luidt: hoe groot is de kans dat de hond terecht aanslaat? Het enige onderzoek dat ooit naar deze geleider en zijn honden is verricht, laat bijzonder slechte resultaten zien. In twintig tot veertig procent van de gevallen had de hond gelijk waar het de mogelijke aanwezigheid van menselijke resten betrof. Met andere woorden, wanneer het ging om het opsporen van nog aanwezige geuren presteerden de honden en hun geleider aanzienlijk slechter dan wanneer de geleiders simpelweg een muntje hadden opgegooid om de aanwezigheid van geuren op de locaties vast te stellen.

- Staat Wisconsin v. Zapata, 206 cf 1996

Het mag niet onvermeld blijven dat deze test binnen twaalf uur na verwijdering van de lichaamsdelen van de proeflocatie was uitgevoerd. Kun je nagaan wat de uitslag na drie maanden zou zijn.

Bijna alle onjuiste signalen zijn niet afkomstig van de hond zelf, maar zijn te herleiden tot een onjuiste interpretatie van de signalen door de hondengeleider. Een vals signaal kan worden veroorzaakt door tekens die de geleider bewust of onbewust aan de hond geeft op plekken waar de geleider de aanwezigheid van bewijsmateriaal vermoedt. We zijn ons ervan bewust dat alleen honderd procent neutrale procedures onbewuste ‘aanwijzingen’, die de resultaten van de honden zouden kunnen beïnvloeden, volledig kunnen uitsluiten.

-Verenigde Staten v. Trayer, 898 f. 2d 805.809 (cadc 1990)

Op woensdag 12 september kreeg Gerry een telefoontje van Edward Smethurst, een bedrijfsadvocaat die ene Brian Kennedy vertegenwoordigde (niet te verwarren met mijn gelijknamige oom). Kennedy was een succesvol zakenman die eigenaar was van onder andere Everest Windows en de Sale Sharks Rugby Club. Smethurst vertelde Gerry dat Brian een van de velen was die de zaak rond Madeleines verdwijning op 3 mei waren blijven volgen, en nu hij had gezien dat het van kwaad tot erger ging, was hij tot de conclusie gekomen dat hij niet langer werkeloos kon toekijken. Hij wilde ons helpen, financieel en op andere manieren. We spraken af dat we Edward en Brian die vrijdag op het kantoor van Kingsley Napley in Londen zouden treffen.

Op vrijdagmorgen was Angus McBride zo vriendelijk om ons uit Rothley op te halen en naar Londen te brengen. Kort voor het middaguur voegden Brian Kennedy en Edward Smethurst zich bij ons in een vergaderkamer. Brian was veel jonger dan ik had verwacht, heel ontspannen en vriendelijk. Hij vertelde ons het een en ander over zichzelf. Hij kwam van oorsprong uit Edinburgh en had een vrouw en vijf kinderen, het lag voor de hand dat hij rijk was, maar hij was een selfmade man: hij was ooit begonnen als glazenwasser. Toen vroeg hij of ik hem kon vertellen wat er op de avond van de 3 mei precies was gebeurd. Ik was een paar minuten aan het woord toen hij me onderbrak. ‘Dat is genoeg. Ik heb je altijd al geloofd, maar ik wilde het van jou horen. Zo is het goed.’

We bespraken de problemen waar we op dat moment mee te kampen hadden: de status van arguidos, de behoefte aan juridische bijstand, de aandacht van de media en de ermee gepaard gaande pr-perikelen. Brian leverde hartstochtelijke, oprechte bijdragen en zei toen iets wat ik nooit zal vergeten: ‘Goed, we moeten eerst dit allemaal oplossen, en daarna richten we ons op het allerbelangrijkste: jullie dochter vinden.’ Ik kon wel huilen. Sterker nog, dat deed ik ook. Eindelijk was er iemand die verder keek dan al het gedoe eromheen en zag hoeveel schade er werd aangericht. Hier was iemand die ons niet aan ons lot overliet omdat dat ‘gemakkelijker’ of ‘veiliger’ was. En het allerbelangrijkste was nog dat dit iemand was die ons wilde en kon helpen Madeleine te vinden. We hadden een kans. Madeleine had een kans. Ik onderdrukte de neiging om naar hem toe te lopen en hem te omhelzen. In plaats daarvan stamelde ik dankbaar: ‘Dank je, Brian, dank je. Heel erg bedankt. Dank je. Dank je.’ Voor het eerst sinds maanden durfde mijn hart weer een klein sprongetje te maken.

De rest van de middag bleven wij, Brian en Ed, onze advocaten en vertegenwoordigers van Control Risks met elkaar overleggen. We namen moe maar gesterkt afscheid, en Brian kreeg alsnog zijn omhelzing.

We waren het er allemaal over eens dat het een goede zaak zou zijn als Clarence Mitchell wederom de contacten met de media, de communicatie en de pr op zich zou nemen. We wisten dat hij ons ondanks de verordening van de regering dolgraag wilde helpen. Nog geen drie dagen later had Clarence ontslag genomen als ambtenaar en was hij terug bij ons. Brian was zo vriendelijk zijn salaris te betalen. Omdat Clarence nu eenmaal Clarence was, stroopte hij meteen zijn mouwen op en ging aan de slag. We waren er ontzettend blij mee, net als de vele oude dametjes die ons schreven om te vertellen dat ze veel beter sliepen nu die vriendelijke ‘meneer Mitchell’ weer terug was.

Nu Sean en Amelie weer thuis waren, viel het hun veel meer op dat Madeleine er niet was. We waren net een week terug toen Amelie om twee uur ’s nachts bij me in bed kroop en vroeg: ‘Mama, waar is Madeleine?’ Ik probeerde me goed te houden en legde zo rustig mogelijk uit dat Madeleine nog steeds zoek was en dat we haar nog niet hadden gevonden, maar dat we bleven zoeken. Toen ze vijf uur later wakker werd, stelde ze dezelfde vraag.

De kinderen waren al vierenhalve maand niet meer naar het kinderdagverblijf geweest, maar nu wilden we een paar ochtenden per week kijken hoe het ging. We hadden geen moment stilgestaan bij het effect dat het op Gerry en mij zou hebben. Madeleine was anderhalf jaar eerder voor het eerst naar dit kinderdagverblijf gegaan en had er ten tijde van ons vertrek naar Portugal nog op gezeten. De herinneringen doken overal op. We kenden de leidsters erg goed en wisten dat ze dol op Madeleine waren. Die eerste ochtend was erg zwaar, en overal waren vochtige ogen te zien.

Na het middageten ging ik Sean en Amelie ophalen. Toen we in de auto stapten, vroeg Sean: ‘Waar is Madeleine?’ Toen beantwoordde hij zijn eigen vraag: ‘Daar.’

Hij wees op een bijgebouw dat het Coach House heette en waar de oudere kinderen zaten. Hij wist nog dat Madeleine daar elke ochtend heen was gegaan. Ik kon me herinneren dat de tweeling vaak bij het raam op de halve overloop van het hoofdgebouw was blijven staan, zodat ze het speelplaatsje naast het Coach House konden zien. ‘Magalin!’ riepen ze dan in hun peutergebrabbel. ‘Daar is Magalin!’ Hun grote zus keek dan liefdevol omhoog en zwaaide naar hen, waarna hun gezichtjes begonnen te stralen. O, wat deed dat pijn. De rest van de dag hoorde ik Seany door het huis dwalen en tegen iedereen zeggen die hem kon horen: ‘We kunnen Madeleine niet vinden.’

Waar ik ook kwam met de tweeling, overal lagen herinneringen aan Madeleine die de pijn heviger maakten. In het park zag ik haar van de glijbaan glijden. Ik stond in het zwembad voor het raam en zag haar, met haar gele badmutsje op, naar me zwaaien. Maar ik dwong mezelf steeds vaker uitstapjes te ondernemen waarvan ik wist dat ze Amelie en Sean blij zouden maken. Ik nam hen mee naar Stonehurst Farm, ‘onze boerderij’. Ik zag Madeleine de schapen voeren. Ik hoorde haar tegen de ezels praten. Ik zag haar aan het touw door de hooischuur zwaaien. Ik hoorde haar giechelen en wilde ook giechelen. Boer John kwam over het erf naar ons toe en riep: ‘Over vijf minuten gaan we op de tractor rijden!’ Toen hij mij zag staan, verscheen er een droevige blik in zijn ogen. Hij liep snel naar me toe en sloeg zijn sterke boerenarmen om me heen. Hij zei niets. Dat hoefde ook niet. Ik wist dat John met zijn grote hart wist hoeveel pijn ik had en hoezeer ik ernaar verlangde dat onze kleine Madeleine (‘met drie e’s’) weer thuis zou komen.

Op donderdag 20 september gingen Gerry en ik weer naar Londen, deze keer voor een bespreking met niet minder dan vijf advocaten. Vijf maanden eerder had ik nooit kunnen denken dat ik ooit nog eens zo veel advocaten zou kennen, laat staan dat ik van hun diensten gebruik zou maken. Onze Britse advocaten Michael Caplan en Angus McBride, Brian Kennedy’s advocaat Edward Smethurst, onze Portugese advocaat Carlos Pinto de Abreu en een Portugese collega van hem, Rogério Alves, waren allemaal op het kantoor van Kingsley Napley aanwezig.

Brian had voorgesteld Rogério erbij te halen omdat hij meende dat we meer juridische bijstand in Portugal nodig hadden. Gerry en ik spraken een tijdlang onder vier ogen met hem in een andere ruimte, voornamelijk om hem wat beter te leren kennen en onze kijk op de zaak met hem te delen. Mijn eerste indruk was dat hij een behoorlijk spraakzaam man was, maar wat hij zei, sneed hout, ook al was de ‘ongemakkelijke waarheid’ die hij aan ons moest overbrengen niet prettig om te horen. Hij vroeg hoe de relatie met Carlos was en luisterde naar ons toen we vertelden dat we ons niet prettig hadden gevoeld bij Carlos’ gedrag en houding tijdens de laatste verhoren, toen we al arguidos waren.

Een uur later voegden we ons weer bij de anderen om de strategie door te nemen en te beslissen wie welke taken op zich zou nemen. We waren het erover eens dat Rogério zich bij het team zou voegen. Hij kende Carlos goed en ze vulden elkaar aan: Carlos had oog voor detail en Rogério, die voorzitter was van de Portugese balie, was erg bekend in Portugal en had een goede verstandhouding met de media. We hadden het gevoel dat hierdoor alle posities waren bezet. Rogério zou mij in Portugal verdedigen, Carlos bleef Gerry’s verdediging voeren. We wilden de officier van justitie verzoeken of hij openbaar kon maken welk bewijsmateriaal er tegen ons was verzameld. Tegelijkertijd wilden we onze eigen gegevens tonen, waaruit onder andere tot in detail bleek wat we tussen mei en september 2007 hadden gedaan, welke ritten we met onze huurauto hadden gemaakt en wat Gerry had ontdekt over de betrouwbaarheid (of het gebrek daaraan) van onderzoeken met bloed- en kadaverhonden.

Dankzij mijn zorgvuldig bijgehouden dagboek konden we elke rit nagaan die we met de Renault Scenic hadden gemaakt, zodat ook de in talloze kranten genoemde ‘onverklaarbare kilometers van de huurauto van de McCanns’ konden worden verklaard.

We hadden ook een lijst van getuigen die volgens ons gehoord hadden moeten worden voordat wij tot arguidos waren bestempeld. Het was een lange lijst, maar alle namen die erop stonden, hoorden er volgens ons op thuis. Het leek me dat iedereen zou begrijpen dat het noodzakelijk of zelfs cruciaal was dat de politie tijdens een onderzoek naar mogelijke verdachten alle mensen zou willen spreken die er ook maar iets mee te maken konden hebben, en dus hadden ervaren rechercheurs dit ook moeten doen. Het was simpelweg een kwestie van gezond verstand, geen hogere wiskunde.

Ik heb onze huisarts al eerder genoemd. Op de lijst stonden ook de leidsters van het kinderdagverblijf in Rothley, die onze kinderen bijna dagelijks zagen en wisten hoe wij met hen omgingen; Trisha en Sandy, Madeleines (peet)oom en (peet)tante die op 5 mei naar Portugal waren gekomen en drie maanden bij ons hadden gelogeerd; Alan Pike, de traumapsycholoog die urenlang met ons had gesproken; en niet te vergeten Fiona, David, Russell, Jane, Matt, Rachael en Dianne, die niet eens voor een tweede keer waren gehoord voordat de politie ons als arguidos had aangewezen. En de lijst was daarmee nog lang niet compleet. Zeker de getuigenis van Trisha en Sandy leek me van belang in verband met de theorie dat wij Madeleines lijk ergens hadden ‘verborgen’; ze waren voortdurend bij ons in de buurt geweest. Maar wellicht was de pj nooit op zoek gegaan naar bewijsmateriaal dat onze onschuld kon bewijzen.

We hadden vanavond gelegenheid om iets met Sean en Amelie te doen: samen in bad en Wallace and Gromit Het zijn zulke leuke, lieve kinderen. Mijn hart breekt als ik denk aan al het plezier dat ze met hun drietjes hadden kunnen hebben. Ze konden zo goed met elkaar opschieten.

Na alle voorbereidingen konden we nu echt aan de slag. Brian Kennedy regelde voor Jane Tanner een afspraak met een politietekenaar die was goedgekeurd door de FBI, zodat er een compositietekening kon worden gemaakt van de man die ze op 3 mei met een kind in zijn armen had zien lopen. Er werd een forensisch team naar Praia da Luz gestuurd dat de Renault Scenic tot in detail moest onderzoeken. En op 24 september kwam een forensisch specialist van Control Risks monsters nemen van het haar van Sean, Amelie en mij.

Zoals ik al eerder schreef, hadden Gerry en ik het bijzonder vreemd gevonden dat de tweeling op de avond van Madeleines ontvoering amper had bewogen en al helemaal niet wakker was geworden, ondanks alle commotie om hen heen. Aangezien Madeleine blijkbaar was meegenomen zonder dat ze een kik had kunnen geven, hadden we altijd het vermoeden gehad dat de ontvoerder alle drie de kinderen had verdoofd. Dat hadden we die avond en in de weken daarna verschillende keren tegen de politie gezegd, maar er was nooit onderzocht of er in urine, haren of bloed misschien sporen van kalmerende of verdovende middelen te vinden waren. Haar groeit ongeveer een centimeter per maand, dus het was mogelijk dat we zelfs vier maanden later nog iets zouden vinden. Het was in elk geval de moeite van het proberen waard. Ik vroeg of mijn eigen haar ook kon worden onderzocht, met name omdat ik alle verhalen dat ik kalmeringsmiddelen, slaappillen of andere medicijnen zou gebruiken helemaal beu was.

De procedure leek eeuwen te duren en we moesten er allemaal flink wat haren voor afstaan. De onderzoeker knipte hele plukken van de hoofdjes van de slapende Sean en Amelie. Ik moest huilen toen ik de schaar door die babyblonde haartjes hoorde gaan, het maakte me kwaad dat mijn kinderen ook nog eens deze vernedering moesten ondergaan. Zelf zag ik eruit alsof ik aan haaruitval leed. Ik vervloekte de ontvoerder en de pj, maar ik had grotere zorgen.

De resultaten van het onderzoek waren negatief. Hoewel dit, zeker gezien de tijd die inmiddels was verstreken, niet volledig uitsloot dat de kinderen waren verdoofd, betekende het ook dat niemand, ook de pj en de media niet, kon bewijzen dat het wél zo was geweest. Er werd ook aangetoond dat ik geen ‘misbruik’ maakte van kalmerende middelen. Het is triest dat we zo veel moesten doen om dit aan te tonen, maar het is nog veel triester dat dit niet veel eerder was onderzocht.

Terwijl Gerry en ik urenlang aan onze bureaus zaten te zwoegen, gingen de aanvallen in de media onverminderd voort

DE MCCANNS LIEGEN

DE MCCANNS ONTKOMEN BIJ GEBREK AAN LIJK

BRITSE POLITIE: MADELEINE STIERF IN APPARTEMENT

DNA WIJST OP KATE

FSS BEVESTIGT: OUDERS DROGEERDEN KINDEREN

GERRY NIET MADELEINES BIOLOGISCHE VADER

Je zou denken dat zulke krantenkoppen me tegen die tijd wel volslagen koud zouden laten, maar ik schrok er elke keer weer van.

KATE LUSTTE ER ALS STUDENTE WEL EENTJE

Oké, in sommige school wellicht een flintertje waarheid, maar voor het gros gold dat zeker niet.

Angus McBride bracht voor een tweede keer een bezoek aan de redacteuren van de kranten, deze keer samen met Clarence. Michael Caplan had de hoofdcommissaris van het korps in Leicestershire geschreven met de vraag of deze kon bemiddelen. Op 17 september schreef de hoofdcommissaris een brief aan de kranten en omroepen met het verzoek terughoudendheid te betrachten, maar dat had nagenoeg geen effect. Op 8 oktober stuurde hij nogmaals een brief waarin hij duidelijk maakte dat de verhalen in de media nergens op waren gebaseerd en dat het leek alsof geruchten belangrijker waren dan geverifieerde berichten.

De nachten waren het ergst. Niet alleen doordat het donker was, wat herinneringen opriep aan de ergste nacht van mijn leven, maar ook omdat mijn geest, die zich niet langer bezig hoefde te houden met alledaagse dingen, dan afdwaalde en de vreselijkste beelden opriep. Ik deed voortdurend mijn best om aan fijne dingen te denken, zodat ik in slaap zou vallen, maar de demonen hadden me stevig in hun greep en bleven me kwellen met beelden die zo angstaanjagend en pijnlijk waren dat ik ze niet kan delen. Waar is mijn Madeleine? God, doe alstublieft iets!

Na de ontvoering van Madeleine verdwenen mijn seksuele verlangens volledig. Normaal gesproken zou ik nooit iets over ons seksleven hebben gezegd, maar het is zo’n onlosmakelijk deel van de meeste huwelijken dat het raar zou zijn erover te zwijgen. Ik weet zeker dat andere stellen die een traumatische ervaring hebben doorgemaakt iets soortgelijks ervaren, en misschien is het een geruststelling om te weten dat ze niet de enigen zijn. Ik hoop dat degenen wie dergelijke trauma’s bespaard zijn gebleven hierdoor zullen begrijpen hoe diep de wonden eigenlijk zijn.

Ik denk dat er, afgezien van onze algehele staat van verwarring en ontzetting en het feit dat ik aan niets anders kon denken dan aan Madeleine, twee redenen voor mijn gebrek aan libido waren. Ten eerste kon ik het mezelf simpelweg niet toestaan ergens van te genieten, of het nu om het lezen van een boek of vrijen met mijn man ging. De tweede reden was de walging die gepaard ging met mijn angst dat Madeleine het ergst voorstelbare was overkomen: dat ze in handen van een pedofiel was gevallen. Kort na haar ontvoering was dat het enige waaraan we konden denken, en het vrat aan ons.

Het was een gruwelijke gedachte dat zo’n monster wellicht mijn dochter aanraakte, haar streelde en haar volmaakte lichaampje schond. Het deed er niet toe of dit Madeleine echt was overkomen (en God, laat het niet zo zijn), het feit dat het kon, zorgde ervoor dat ik eraan bleef denken. Omdat ik zo werd gekweld door die nachtelijke beelden was het misschien niet verbazingwekkend ik dat alleen al van de gedachte aan seks beroerd werd.

Ik lag in bed, vervuld van haat jegens degene die ons dit had aangedaan, degene die ons meisje van ons had afgenomen, haar doodsbang had gemaakt en nu ook nog eens zorgde voor extra problemen voor mij en de man van wie ik hield. Ik haatte de dader. Ik wilde hem vermoorden. Ik wilde hem zo veel mogelijk pijn doen omdat hij mijn gezin dit had aangedaan. Ik was kwaad en bitter en wilde dat het allemaal voorbij zou zijn. Ik wilde mijn oude leven terug.

Ik maakte me zorgen over Gerry en mij en was bang dat dit misschien het einde van onze relatie zou betekenen. Er zijn belangrijker dingen in een relatie dan seks, dat weet ik, maar het speelt wel een grote rol. Het was van het grootste belang dat we bij elkaar zouden blijven en ons gezin bijeen zouden houden. Gerry toonde ongelooflijk veel begrip en was een grote steun voor me. Hij gaf me nooit een schuldgevoel, zette me nooit onder druk en liep nooit te mokken. Sterker nog, soms bood hij mij zijn verontschuldigingen aan. Zonder uitzondering sloeg hij een sterke, troostende arm om me heen en zei dat hij van me hield en dat ik me geen zorgen moest maken.

Ik was vastbesloten me hierdoor niet van mijn stuk te laten brengen, om me niet simpelweg neer te leggen bij wat ik als een onvermijdelijk bijverschijnsel van de tragedie had kunnen beschouwen. Gerry en ik spraken er af en toe over, maar ik ploos het probleem vooral in gedachten uit. Ik sprak er ook over met Alan Pike, die me ervan verzekerde dat dit verlangen, net als de mogelijkheid om te ontspannen of van lekker eten te genieten, vroeg of laat weer terug zou keren en dat ik me er niet het hoofd over moest breken. Maar dat deed ik wel. Ik overwoog zelfs de hulp van een specialist in te roepen. Diep in mijn hart wist ik echter dat er maar twee echte oplossingen waren: Madeleine moest terugkomen, of ik moest mijn geestelijke blokkade overwinnen. Aangezien ik op het eerste geen invloed kon uitoefenen, moest ik proberen mijn geest en gedachten onder controle te krijgen. En dus wijdde ik me daaraan.

Als we de slaap wel konden vatten, werden we ’s nachts vaak gewekt door de kinderen. Hun aanwezigheid was voor mij een troost, al was het niet altijd even comfortabel om ze bij ons in bed te hebben. Soms, wanneer de zon alweer bijna opkwam, duurde het even voordat ik doorhad wie waar was.

Sean kwam in de kleine uurtjes naar ons toe en ging in het midden van het bed liggen, zodat Gerry en ik naar de rand werden verbannen. Amelie verscheen een paar uur later, toen Sean alweer terug was naar zijn eigen bedje, maar hij kwam later weer terug. Ik wist het wel, we hadden een extra breed bed moeten nemen!

Op een andere ochtend werd ik wakker, ingeklemd tussen Sean en Amelie, met Gerry aan het voeteneind. Knus.

Elke keer wanneer ik ’s morgens een of beide kinderen in ons bed aantrof, werd ik getroffen door een steek van pijn en schuldgevoel. Rond de jaarwisseling van 2006-2007 had Madeleine een paar weken lang moeite gehad met doorslapen en was ze ’s nachts vaak naar ons toe gekomen. We waren meestal heel streng geweest en hadden haar meteen naar haar eigen bed teruggestuurd. Ik had haar geholpen een kaart te maken, die nog steeds in onze keuken hangt, waarop we elke nacht die ze in haar eigen bed bleef met een sterretje markeerden. Als ze voldoende sterren had verzameld, zou ze een extra beloning krijgen. (De pj had tijdens het verhoor een ongewone belangstelling voor de kaart getoond. Hoewel ik had benadrukt dat het om het belonen van goed gedrag ging, bleven zij het steevast een ‘strafkaart’ noemen.) Nu wilde ik niets liever dan mijn dekbed optillen, zodat Madeleine eronder kon kruipen. Ze zou nooit meer naar haar kamer terug hoeven.

Afgezien van af en toe een vlaag van wanhoop wankelde mijn geloof over het algemeen niet. Ik ging naar de kerk voor persoonlijke gesprekken met God en onderbrak af en toe het urenlange zwoegen om boven een noveen tot een bepaalde heilige te bidden.

Lieve God, help ons Madeleine te vinden. Laat degene die haar nu heeft kalm blijven. Zorg ervoor dat ze goed wordt behandeld, bied hun een uitweg. Maak mijn geloof en vertrouwen in U krachtig en sterk. Verlaat ons niet, Heer. Amen.

Op 25 september hoorden we dat er in Marokko een klein blond meisje dat op Madeleine leek in gezelschap van een stel Marokkaanse boeren was gezien. We ontvingen een foto, genomen door een Spaanse toerist, waarop een vrouw te zien was die een meisje op haar rug droeg. Hoewel ze op Madeleine leek, hadden we in eerste instantie het gevoel dat dit meisje te jong was. De foto was te grofkorrelig om er zeker van te kunnen zijn, maar ze droeg de scheiding in haar haar aan de verkeerde kant. Toch viel ze op tussen de anderen. Die hadden donker haar en een donkere huid, en zij was heel blond.

Natuurlijk had een aantal journalisten meteen het vliegtuig naar Marokko gepakt om ‘Madeleine’ te gaan zoeken. In de tussentijd probeerde het ceop de resolutie van de foto met behulp van speciale digitale technieken te verbeteren, en daarna werd software voor gezichtsherkenning gebruikt om vast te stellen of dit Madeleine kon zijn. Brian Kennedy belde ons later die avond om te vragen of hij voor ons in Marokko moest gaan kijken. We wisten niet zeker of dat nodig of verstandig was, maar natuurlijk wilden we dolgraag uitsluitsel hebben. En dus vloog Brian in zijn eigen toestel naar Noord-Marokko.

Weer probeerden we kalm en afstandelijk te blijven. Ons gezonde verstand zei dat de kans uiterst klein was dat het meisje Madeleine was en dat we dus geen hoop mochten koesteren. Maar de foto was niet al te best... En misschien was ze niet veel gegroeid omdat ze niet genoeg te eten kreeg, of omdat het een andere omgeving was. Ze kon natuurlijk een ander kapsel hebben. Toch?

De volgende dag hoorden we dat het Madeleine niet was. Ondanks de haarkleur was het meisje wel degelijk de dochter van de vrouw op de foto. Het maakte niet uit hoe goed we onze emoties in de hand dachten te hebben, nieuws als dit was telkens weer een enorme klap.

Op 2 oktober besloot het landelijk hoofd van de Policia Judiciaria, Ali-pio Ribeiro, rechercheur Gonçalo Amaral, die tot dan toe het onderzoek naar Madeleines verdwijning had gecoördineerd, van de zaak af te halen. Tot dan toe had ik amper iets over de heer Amaral gehoord. Hij had die functie vijf maanden bekleed, maar ik had hem nog nooit ontmoet. Gerry wel, één keer, heel kort. De reden voor dit besluit, zo werd gezegd, waren controversiële opmerkingen die Amaral zou hebben gemaakt over de betrokkenheid van de Britse autoriteiten bij het onderzoek. In de zomer daarna zouden we nog heel wat meer van de geheimzinnige heer Amaral horen.

Eerder die maand had Ribeiro een verklaring afgelegd over de aanhoudende aandacht van de pers. Hij zei dat veel krantenkoppen onjuist of speculatief waren en dat de politie nog talloze andere scenario’s onderzocht, niet alleen de veronderstelling dat Madeleine vermoord was. Vier maanden later zou Ribeiro in een interview toegeven dat het besluit om ons als arguidos aan te merken ‘overhaast’ was geweest.

Eindelijk, dachten we, gaf iemand met gezag blijk van gezond verstand en fatsoen. Maar blijkbaar deelde niet iedereen in Portugal zijn mening. In mei 2008 bekleedde Ribeiro niet langer deze functie.