Vergezocht

De dag na de droom was zwaar. Die avond ging ik met opgezwollen ogen naar bed. Op de ochtend van maandag 3 september werd ik met nog dikkere ogen wakker.

Ricardo belde. Hij zou later die dag nog even langskomen omdat Gerry een aantal formulieren moest tekenen, zodat de e-mailtjes van de Nederlander die ons had willen afpersen als bewijsmateriaal tijdens de rechtszaak konden dienen.

Alan Pike kwam die dag terug naar Praia da Luz om te kijken hoe het met ons ging, mede omdat we van plan waren de maandag daarop naar Groot-Brittannië terug te keren. We spraken een paar uur lang over hoe moeilijk ik het de laatste tijd had en over de steun die we thuis nodig zouden hebben. Hij verzekerde ons dat hij contact zou houden en dat we elkaar regelmatig zouden spreken. Gerry en ik vertelden over het gekkenhuis om ons heen: de speculaties en leugens in de media, de veranderingen in de houding en het gedrag van de politie. Op een bepaald moment merkte ik sarcastisch op: ‘Straks laten ze ons nog als verdachten opdraven!’

‘Dat is wel erg vergezocht,’ antwoordde Alan.

Om half vijf kwamen Ricardo en een vrouwelijke collega langs met de formulieren. Nadat de collega met de papieren was vertrokken, vroeg Ricardo of we nog vragen voor hem hadden. ‘Heb jij nog informatie voor óns?’ wilde ik weten.

Hij vroeg naar de datum van ons voorgenomen vertrek en zei dat de pj mij op woensdag en Gerry op donderdag wilde ‘verhoren’. We hadden hier bijna vier weken op gewacht, en het was duidelijk dat ze dit overhaast hadden geregeld zodra ze van Bob Small hadden gehoord dat we het land zouden verlaten. Waarom zouden ze ons anders juist nu willen spreken? Voor zover wij wisten, waren de uitslagen van het forensisch lab nog niet binnen.

Ricardo raadde ons aan om samen met onze advocaat naar het bureau te komen. Dat wekte Gerry’s argwaan. De wet is inmiddels veranderd, maar toentertijd hadden getuigen normaal gesproken geen recht op juridische bijstand. ‘Is het niet ongebruikelijk om een getuige in het bijzijn van een advocaat te ondervragen?’ wilde hij weten. Dat viel al niet mee, maar het werd pas echt erg toen Ricardo bekende dat we niet als getuigen zouden worden gehoord. ‘Als wat dan wel?’ drong Gerry aan.

‘Het heet “arguido”.’

Alsof we dat woord nog niet eerder hadden gehoord.

Ik sloeg vol ongeloof mijn handen voor mijn gezicht. Ik begon te beven en te huilen. ‘Waar zijn jullie mee bezig?’ riep ik tegen Ricardo. Waarom doen jullie dit toch? Ik kan het gewoon niet geloven! Dit is bespottelijk. Dit is walgelijk.’ Keer op keer schudde ik mijn hoofd. ‘Dit kan niet waar zijn. Dit kan gewoon niet waar zijn.’

Wat was dit voor land? En wie zochten er eigenlijk naar Madeleine, nu de pj vooral bezig was de media en het grote publiek te laten geloven dat wij verantwoordelijk waren voor de verdwijning van onze dochter?

Ik weet nog dat ik vol wanhoop uitriep: ‘Wat zullen onze ouders wel niet denken? Wat moeten ze hiervan denken? Wat willen jullie eigenlijk? Onze familie helemaal kapotmaken?’ Het waren natuurlijk retorische vragen, maar ze zouden me later als bewijs van een schuldig geweten voor de voeten worden geworpen. Vooral mijn opmerking over onze ouders werd als merkwaardig en verdacht beschouwd. Voor mij was het een volkomen logische reactie. We zijn dol op onze ouders en we maakten ons zorgen over hun gezondheid en geestesgesteldheid. Hun kleindochter was al vermist. Ze zagen hun eigen zoon en dochter lijden, ze zagen dat de kranten geen spaan van ons heel lieten. Na alles wat ze hadden meegemaakt kwam dit er ook nog eens bij.

Trish en Eileen, die tijdens wat onze laatste week in Luz moest worden bij ons waren komen logeren, hadden in de kamer naast ons met Sean en Amelie zitten spelen en kwamen nu aangerend om te kijken wat er aan de hand was. Binnen een paar tellen volgden er nog meer tranen en uitroepen van verontwaardiging en ongeloof. Weer ging het van kwaad tot erger. Veel erger.

Ricardo verliet als een schaapachtige boodschapper de villa. Wij bleven achter met hoofden die tolden van alles wat er was gebeurd. Mijn eerste zorg gold Sean en Amelie. Als deze farce zo door zou gaan en we er officieel van zouden worden beschuldigd dat we Madeleine iets hadden aangedaan, dan zouden er beslist stemmen opgaan om de tweeling van aas af te pakken. Ik voelde dat de paniek in me opwelde. Tussen mijn snikken door wist ik Trisha en Eileen duidelijk te maken waar ik zo bang voor was.

Het valt niet mee om hun reactie goed te beschrijven, maar stel je twee leeuwinnen voor die merken dat hun welpen worden bedreigd en je hebt een aardig idee. Als ik er nu aan terugdenk, moet ik zelfs even glimlachen. Geen woede zo groot als die van twee vrouwen uit Glasgow.

‘Dat zal niet gebeuren! Dat laten we niet gebeuren! Er komt niemand bij die twee in de buurt. Daar geven we ze de kans niet toe. Echt niet, Kate!’ gromden ze, met ogen die vonkten van vastberadenheid. Maar ik bleef me zorgen maken.

Onze plannen voor die avond konden we wel vergeten. We belden Paris Match, dat ons had willen interviewen, en ook Clement Freud, bij wie we zouden gaan eten. Gerry nam contact op met hoofdinspecteur Bob Small, die verbijsterd reageerde op deze jongste ontwikkeling. Hij beloofde een aantal telefoontjes te plegen. Bob kreeg uiteindelijk Luis Neves te pakken, die naar verluidt in het buitenland zat. Luis beweerde hier allemaal niets van te weten.

Zelf belden we ook in paniek rond, onder anderen met Alan Pike om hem te vertellen dat mijn opmerking helemaal niet vergezocht was geweest. Nadat we met het hele gezin hadden gegeten, brachten Gerry en ik Sean en Amelie naar bed. We zouden alles doen wat nodig was om ons dierbare gezin te beschermen en weer compleet te maken.

Sean was zo lief toen ik vanavond even bij hen bleef liggen. Hij gaf me twee zoentjes en sloeg zijn armen om me heen, terwijl Amelie honderduit babbelde!

Om tien voor tien belde ik Clement. ‘Kom even langs,’ zei hij, ‘het zal fijn zijn jullie weer te zien, maar jullie moeten me excuseren, want ik ben al in nachtgewaad.’

We troffen Clement aan voor de tv, hij zat naar een kookprogramma te kijken en was zoals beloofd gehuld in nachtkleding. Het was zo gewoon en troostend, alsof je na een vreselijke dag op school je opa ziet zitten. Hij wierp me zo’n typische blik van hem toe toen hij me een groot glas cognac gaf en wist me tot een glimlach te verleiden met zijn begroeting: ‘En, Kate, wat is er waar van de verhalen? Dat over vroom katholiek, drankzucht, depressie of toch nymfomanie?’

Hij reageerde op onze opsomming van gruwelen door simpelweg een wenkbrauw op te trekken. Clement had zo zijn eigen manier om alles veel minder erg te laten lijken. Toen we hem over de honden vertelden, merkte hij nuchter op: ‘En, wat willen ze nu doen, die beesten als getuigen oproepen? Eén keer blaffen is ja, twee is nee?’ Hij had natuurlijk gelijk, het was ook van de zotte.

Een paar uur later gingen we, gesterkt door de cognac (mijn eerste kennismaking met dat drankje), nuttige adviezen en vermakelijke anekdotes, weer met een iets beter gevoel naar huis. We leden nog steeds onder de schok van wat ons die dag was verteld en onder wat ons nu, boven op het trauma van Madeleines verdwijning, boven het hoofd hing, maar uit dit soort momenten putten we de kracht om verder te gaan.

De volgende morgen doken er her en der fotografen rondom onze villa op. Journalisten hingen rond bij de kerk en camerateams stonden klaar om ons te voet of per auto door de straten te volgen. Het was irritant en vermoeiend. Af en toe vroeg Justine ons om de fotografen iets te ‘geven’ om hen zoet te houden (‘Zij staan ook onder hoge druk’), en uiteindelijk stemden we aarzelend in met een paar foto’s van ons voor de kerk en zittend op de rotsen. We hadden de pers toch niet kunnen tegenhouden, tenzij we de hele dag binnen waren gebleven, maar het ging niet van harte. Nu leek alles om ons te draaien in plaats van om Madeleine, en dat probeerden we nu juist al meer dan twee maanden lang te voorkomen.

Later nodigden Susan en Haynes Hubbard ons bij hen thuis uit. Het was een prettige, ontspannende middag, voor zover dat onder die omstandigheden mogelijk was. Sean en Amelie spetterden in het peuterbadje en speelden met treintjes en poppen. Susan maakte een heerlijke maaltijd klaar en liet de tweeling kennismaken met de genoegens van grote garnalen, waarop ze sindsdien dol zijn (dank je wel, Susan!). De aanwezige kinderen, onder wie onze tweeling, maakten voor iedereen een bananasplit als toetje. Wat waren Sean en Amelie daar trots op!

Susan en Haynes waren, en zijn, zoals altijd een enorme steun en toeverlaat. Soms vraag je je af of sommige mensen met een bepaalde reden in je leven zijn gekomen, en in mijn ogen was het echtpaar Haynes beslist een geschenk van God. Die middag was zo gewoon, maar juist daarom heel belangrijk voor ons. We verlangden hevig naar een doorsneeleven, maar eer het zover was, moesten we het doen met de korte, normale momenten die we deelden met vrienden en met Sean en Amelie. Misschien zou onze hele toekomst er wel zo uitzien.

Deze dagen zijn zo zwaar, alles lijkt een waas te zijn. Hoe lang kunnen we nog zo doorgaan? Op sommige momenten wil ik ons leven gewoon snel kunnen doorspoelen, zodat het voorbij is, er geen verdriet meer is en we allemaal weer bij elkaar zijn.

Woensdag 5 september. Onze ‘gesprekken’ met de pj waren een dag uitgesteld omdat onze advocaat, Carlos, vanwege verplichtingen op de rechtbank niet aanwezig kon zijn. In plaats daarvan vulden we de dag met e-mailen, telefoneren en inpakken. Samen met Justine bespraken we hoe we onze terugkeer naar Engeland zo onopvallend mogelijk konden laten verlopen. Toen Gerry en ik later die dag gingen hardlopen, zagen we Justine weer, die haastig vanaf de top van de heuvel naar ons toe kwam. Ze vertelde ons dat de Evening Standard die avond resultaten bekend: arrestaties ophanden als kop zou hebben. Dat zou aan de vooravond van ons ‘verhoor’ de nodige opschudding veroorzaken. Ik klink nu misschien wat spottend, maar op dat moment was het echt geen grap. Omdat de politie niet de moeite had genomen ons op de hoogte te stellen, hadden we geen idee of de resultaten van het lab in Engeland inderdaad bekend waren, en zo ja, of die ook iets aantoonden.

Gerry en ik spraken uitgebreid over de strategie van de pj, of onze opvatting daarvan: ze leken ons, mede door te lekken naar de media, onder een dusdanig zware druk te willen zetten dat we zouden bekennen, of we nu schuldig waren of niet. En de druk was inderdaad extreem. We waren allebei gewend onder spanning te werken, bijvoorbeeld met patiënten die op het randje van de dood zweefden, maar dit was heel anders. Dit was een situatie waarover we absoluut geen controle hadden.

We koesterden nog steeds de vage hoop dat de pj ons uiteindelijk niet tot arguidos zou verklaren. Misschien zou onze bereidheid om in Portugal te blijven en eventuele vragen te beantwoorden hun pogingen dwarsbomen om ons in een kwaad daglicht te stellen? Misschien was het verhoor van 8 augustus, toen ze duidelijk hadden geprobeerd me een bekentenis af te dwingen, hun beste poging geweest? Hadden ze ontdekt dat dat niet werkte en gooiden ze het nu over een andere boeg? Aan de andere kant, de druk was niet afgenomen, en er verschenen elke dag weer nieuwe leugens in de media. Zoals ik al zei, het was een vage hoop.

Ik bereidde me voor op de volgende dag: ik zocht mijn kleren uit, nam een douche, waste mijn haar en onthaarde zelfs mijn benen. Dat klinkt nu stom, maar ik wist dat ik zelfvertrouwen zou ontlenen aan een verzorgd uiterlijk. En hoe bereid je je eigenlijk voor op een verhoor door politie in het buitenland, in een vreemde taal, over de ontvoering van je kind? Het enige wat ik kon doen, was de politie nogmaals de waarheid vertellen en hopen dat ze daar ook echt in geïnteresseerd waren.

Lieve God, zegen en bescherm allereerst onze lieve Madeleine. Breng haar zo snel mogelijk bij ons terug. Schenk ons als gezin de kracht om dit te doorstaan. Dank U.

Die nacht woei er in de Algarve een woeste, meedogenloze wind, die griezelig huilend rond de muren van de villa blies en aan de luiken rammelde. Het was dan ook een rusteloze, ongedurige nacht, en om vier uur waren we allemaal al wakker. Gerry en ik stonden om acht uur op en zagen dat er een kudde fotografen en cameraploegen rondom de villa bivakkeerde. Je zou denken dat we er inmiddels aan gewend waren, maar zoiets went nooit. En zeker die dag voelden we ons net opgejaagd wild.

Ik moest om twee uur ’s middags op het politiebureau in Portimăo zijn. We hielden ons aan de gebruikelijke ochtendroutine en brachten Sean en Amelie via de 24 uursreceptie naar de opvang. Daarna liepen we, met de pers in ons kielzog, naar de Nossa Senhora da Luz om een half uur in beslotenheid te kunnen bidden. Zodra we in de kerk stonden en de deuren achter ons hadden gesloten, daalde er een rust over ons neer en konden we ons concentreren op wat we kwamen doen. We baden vurig voor Madeleine en vroegen om kracht en gerechtigheid.

We bleven voor de anglicaanse kerkdienst van half tien, die zoals altijd werd geleid door Haynes. Die morgen omringden hij en de overige kerkgangers ons met vriendelijkheid en steun. We bedankten iedereen en zeiden dat ze niet mochten vergeten om wie het echt ging - Madeleine - en vroegen of ze voor ons wilden blijven bidden.

Gerry belde mijn moeder om uit te leggen wat er gebeurde en mogelijk ging gebeuren, met inbegrip van de mogelijkheid dat we tot arguidos zouden worden bestempeld. Natuurlijk raakte ze helemaal over haar toeren. Ik kan me voorstellen hoe hulpeloos onze ouders zich thuis moeten hebben gevoeld, en dat dit nieuws alleen maar bij droeg aan hun angsten en frustraties.

Vreemd genoeg bleef ik kalm. Ik denk dat ik inmiddels had geleerd op de automatische piloot te leven en kon putten uit een innerlijke kalmte en kracht waarvan ik nooit had geweten dat ik die bezat. Mijn drang om mijn kind te beschermen was sterker dan mijn angst, en ik zag heel duidelijk wat er gedaan moest worden. Zelfs nu ik er jaren later weer aan terugdenk, komt dat gevoel weer boven. Mijn herinneringen aan die dag zijn bijna zakelijk. En ik denk dat de situatie zo extreem en zo omgerijmd was dat het mijn verstand moeite kostte om dit als reëel waar te nemen. Het voelde alsof ik uit mijn lichaam was getreden en de gebeurtenissen gadesloeg alsof dit een ander overkwam.

Om kwart over een bracht Gerry me met de auto naar het politiebureau in Portimăo. Trish ging mee voor mentale steun. Voor het bureau stonden hordes mensen te wachten. Naast de gebruikelijke journalisten, fotografen en cameraploegen waren er ook talloze plaatselijke bewoners komen kijken, en dat was misschien nog wel verontrustender. Justine, die gekleed was in een felblauwe jurk, probeerde hen met enige moeite in bedwang te houden. Gerry gaf me een zoen en fluisterde dat hij van me hield, en daarna liep ik samen met Trisha naar de deur. Meteen werd me de weg versperd door cameralenzen en elkaar verdringende verslaggevers. Tenzij ze wilden dat een moeder met een missie met hen in botsing zou komen, zouden ze opzij moeten gaan, en inderdaad, zodra ik naar voren liep, schuifelden ze allemaal haastig naar achteren, waarbij ze op eikaars tenen trapten of zelfs vielen. Ik liep gewoon door.

Carlos Pinto de Abreu en zijn assistente Sofia stonden binnen op me te wachten. Carlos vertelde me dat hij al een lang gesprek met Luis Neves had gehad. Het zag er niet goed uit, zei hij. Dat was geen bemoedigend begin.

Rond half drie, een half uur nadat we hadden moeten beginnen, kwam Ricardo Paiva naar me toe met een lijst met tolken en zei dat ik er eentje moest uitkiezen. Het was niet alleen irritant dat dit me niet van tevoren was gevraagd, maar ook tamelijk zinloos omdat ik geen idee had wie ik moest kiezen. De namen zeiden me niets, dus wat maakte het uit? Ik koos de bovenste naam op de lijst. Dat was in elk geval een vrouw die in Portimăo woonde, zodat ik niet urenlang zou hoeven wachten totdat de tolk uit Lissabon, of god mag weten waarvandaan, er was.

Samen met Carlos, Sofia en de tolk, een dame van in de zestig die van oorsprong uit Mozambique kwam, begon ik om vijf voor drie dan eindelijk aan het verhoor. Er zaten drie rechercheurs van de pj in de kamer: Joao Carlos, Ricardo Paiva en Paulo Ferreira, die ik nog niet eerder had ontmoet. Joao Carlos stelde het leeuwendeel van de vragen, die ik allemaal zo gedetailleerd mogelijk beantwoordde. Hij begon bij de dinsdagavond van onze vakantie, ging daarna verder met de woensdag en vervolgens die verschrikkelijke donderdag. Op een bepaald moment, nog redelijk aan het begin, werd er iets voorgelezen uit de eerste verklaring die ik op 4 mei had afgelegd. Dat klopte niet helemaal, en ik legde uit dat er in de vertaling iets verloren leek te zijn gegaan.

Tot mijn verbazing barstte de tolk uit in woede: ‘Wat wilt u daarmee zeggen, dat wij ons werk niet goed doen? De tolk heeft alleen maar vertaald wat u haar hebt verteld!’ Ik was compleet van mijn stuk gebracht. Ze had wat dit betreft niet alleen ongelijk - ik had wel degelijk iets heel anders gezegd - maar ging volgens mij ook nog eens haar boekje te buiten omdat ze zich met het verhoor bemoeide en niet alleen maar tolkte, zoals de bedoeling was. Mijn vertrouwen in haar was onmiddellijk verdwenen.

Om vijf uur namen we een kwartiertje pauze, die ik staand op de gang voor de verhoorkamer doorbracht. Carlos kwam naar me toe en zei dat ik niet zo stellig met een aantal van mijn antwoorden moest zijn. Hij doelde daarmee blijkbaar op een paar getuigenverklaringen die de rechercheur me had voorgelezen: de getuigen hadden gezegd dat ze Gerry en mij bepaalde dingen hadden zien doen, maar daar was niets van waar, en dat had ik ook gezegd. Ik begreep niet waarom ik een bepaalde bewering, waarvan ik zeker wist dat die niet klopte, niet zou mogen ontkennen. Carlos houding zat me dwars, maar ik knoopte zijn goede raad in mijn oren. Het tastte wel mijn zelfvertrouwen aan.

Toen het verhoor werd hervat, was de sfeer nog steeds vrij ontspannen. Ik voelde me niet geïntimideerd of bedreigd en wilde nog steeds graag alles vertellen wat ik me kon herinneren, zeker omdat ik wist dat heel veel van wat ik hun kon vertellen me in de eerste uren en dagen na Madeleines verdwijning had moeten worden gevraagd. Hoe meer informatie ze hadden, zo redeneerde ik, des te completer de puzzel zou zijn en des te groter de kans dat we Madeleine zouden vinden.

We namen om tien voor acht weer pauze, deze keer vijf minuten. Ik begon moe te worden en hoopte dat het spoedig voorbij zou zijn. Helaas. De vijf minuten werden twee uur en een kwartier. Carlos ging in bespreking met een paar van de rechercheurs van de pj en ik begon me kwaad en gefrustreerd te voelen. Het was een lange dag geweest, ik wilde terug naar de villa, naar mijn gezin. Trisha had al die tijd geduldig bij de ontvangstbalie, waar het blauw stond van de rook, zitten wachten.

Ondertussen werd Gerry in Praia da Luz steeds ongeruster. Later hoorde ik dat hij twee keer naar Portimăo was gereden in de hoop dat hij Trisha en mij kon ophalen. Rond middernacht werd hij naar huis gestuurd. Onze advocaat bracht ons wel thuis, zeiden ze tegen hem.

Ten slotte verscheen Carlos weer. Hij schudde zijn hoofd en keek ongerust. Ik had geen idee wat er aan de hand was, maar het werd steeds duidelijker dat het allemaal niet zo gemakkelijk was als ik had gehoopt.

Om tien over half een ’s nachts was het verhoor - en de bijbehorende rompslomp van alles eerst in het Portugees vertalen, waarna de tolk het in het Engels aan mij moest voorlezen - eindelijk voorbij. Ik kreeg te horen dat ik de volgende ochtend om tien uur ’s morgens terug moest komen. Op de gang hield Paulo Ferreira me staande en zei op gewichtige toon: ‘U moet nu weggaan en heel goed luisteren naar uw advocaat. Hij heeft u iets belangrijks te vertellen.’

Kort na enen verliet ik met Trish, Carlos en Sofia het politiebureau. Ondanks het late tijdstip waren er nog steeds honderden cameramannen en toeschouwers aanwezig, die me allemaal aangaapten toen ik doodmoe naar buiten kwam, mijn ogen half dichtgeknepen tegen de flitsende camera’s, omringd door het inmiddels vertrouwde razendsnelle geklik en gezoem. Was dit echt? Was dit mijn leven? Carlos gaf commentaar in het Portugees. Ik weet dus niet precies wat hij zei, maar wel dat hij benadrukte dat ik nog steeds als getuige gold.

Ik weet nog dat we in Carlos’ auto wegreden en dat mijn blik toevallig die van een jonge Britse fotograaf kruiste, die we al een paar maanden kenden. Net als de anderen had hij zijn uiterste best gedaan een ‘goed plaatje’ van me te schieten terwijl ik instapte. ‘Hij doet gewoon zijn werk...’ Hij keek me een paar ongemakkelijke tellen lang recht aan en sloeg toen opeens zijn ogen neer. Zijn lichaamstaal drukte schaamte en verlegenheid uit. Het was geen kwade jongen.

Terug in de villa vertelde Carlos me dat hij Gerry en mij onder vier ogen wilde spreken omdat hij ons, zoals Ferreira al had aangegeven, iets belangrijks te vertellen had. We gingen met Carlos in de woonkamer zitten, en Sofia, Eileen en Trisha lieten ons alleen. Carlos zag er nog steeds erg bezorgd uit. Hij zei dat we heel veel te bespreken hadden. Hij benadrukte nogmaals dat het er niet rooskleurig uitzag. De pj had veel ‘bewijsmateriaal tegen ons verzameld, en ik zou de volgende dag ongetwijfeld arguida worden.

Als eerste noemde hij de video-opnamen die de politie had gemaakt van de speurhonden die appartement 5A en onze huurauto hadden doorzocht. Die zouden ze me de volgende dag op het bureau laten zien, zei hij. Hij legde uit, en waarschijnlijk herhaalde hij wat de pj tegen hem had gezegd, dat de monsters die op deze twee plekken waren genomen hadden uitgewezen dat het bloed van Madeleine betrof en dat het dna uit een van de monsters op vijftien van de negentien punten met het hare overeenkwam.

Ik was compleet verbijsterd. Hoewel dit nieuws, als het waar was, betekende dat Madeleine op zijn minst lichamelijk gewond was geraakt, bleef ik niet lang bij die angstaanjagende mogelijkheid stilstaan. Ik kan alleen maar aannemen dat ik zo reageerde omdat alles wat ons werd verteld niet logisch leek. Als het waar was, zoals de pj beweerde, dat er bloed van Madeleine was aangetroffen in de kofferbak van een auto die we pas op 27 mei hadden gehuurd, hoe was dat daar dan gekomen? Had iemand het met opzet daar aangebracht? Ik kon geen andere verklaring bedenken. Blijkbaar hing de politie de theorie aan dat wij Madeleines lijk hadden verborgen en het later ergens anders heen hadden gebracht om het daar te begraven.

Vervolgens kwam een verfrommelde pagina aan de orde die de politie beweerde te hebben aangetroffen in de bijbel die me was uitgeleend. Die was volgens hen uiterst belangrijk omdat het een fragment uit 2 Samuel 12 betrof dat over de dood van een kind gaat. Ik wist helemaal niet dat er pagina’s in die bijbel waren verfrommeld, laat staan waar. Het feit dat ik op de avond van Madeleines verdwijning om een priester had gevraagd werd als verder bewijs van mijn schuld gezien. Wat? Ik kon mijn oren gewoon niet geloven. ‘Praten de mensen in Portugal soms nooit met een priester als ze het moeilijk hebben?’ vroeg ik aan Carlos. Blijkbaar niet. Ze vroegen alleen om een priester wanneer ze vergiffenis voor hun zonden wilden. Goeie hemel. Dat was beslist niet het geloof dat ik zo goed kende.

Een getuige beweerde Gerry en mij te hebben zien slepen met een grote zwarte zak en had gezegd dat we ons verdacht gedroegen. Dat was klinkklare onzin, maar dit soort ‘bewijsmateriaal’ kwam neer op het woord van de een tegen dat van de ander. En het zag ernaar uit dat de pj niet veel waarde hechtte aan dat van ons.

‘Als jullie Portugezen waren geweest,’ zei Carlos een tikje berustend, ‘zou dit genoeg zijn geweest om jullie op te sluiten.’

De enige conclusie die ik kon trekken, was dat iemand ons erin wilde luizen, hoewel dat volslagen ongeloofwaardig was. Wanneer je wordt geconfronteerd met iets wat zo ver buiten je eigen belevingswereld ligt, ben je geneigd het als onmogelijk van de hand te wijzen, maar dat betekent niet dat het ook echt onmogelijk is. Ik dacht aan wat er tot nu toe was gebeurd en besefte dat niets onmogelijk leek. We hadden in elk geval onderschat hoe 'zwaar het gevecht was dat we moesten leveren. Zelfs onze advocaat leek, op basis van wat hem was verteld, te denken dat de politie een goede kans maakte de zaak tegen ons rond te krijgen. Ik merkte dat Gerry onder de druk dreigde te bezwijken.

Toen kwam het toppunt. Carlos vertelde wat de politie had voorgesteld. Als wij, of beter gezegd ik, zouden bekennen dat Madeleine door een ongeluk in het appartement was overleden en dat we haar lijk hadden verstopt en later ergens hadden gedumpt, dan kon ik een veel lagere straf krijgen: twee jaar in plaats van de veel hogere straf die ik zou kunnen krijgen als ze me van doodslag zouden beschuldigen.

Pardon? Ik wist niet zeker of ik hem wel goed had verstaan. Mijn ongeloof maakte plaats voor woede. Hoe durfden ze te suggereren dat ik had gelogen? Hoe konden ze denken dat ik met een dergelijke verdachtmaking zou kunnen leven? En nog belangrijker: dachten ze echt dat ik een misdrijf zou bekennen dat zij hadden verzonnen, dat ik de wereld zou laten geloven dat mijn dochter dood was, met als gevolg dat niémand nog naar haar zou zoeken? Misschien had deze strategie in het verleden voor de politie gewerkt, maar niet bij mij. Over mijn lijk. ‘Denk erover na,’ drong Carlos aan. ‘Het gaat slechts om één van jullie. Gerry ZOU weer aan het werk kunnen gaan.’

Ik was met stomheid geslagen.

Als we geen ja op dit aanbod zouden zeggen, zouden de autoriteiten ons van moord kunnen en gaan beschuldigen, en als we schuldig zouden worden bevonden, zouden we misschien allebei levenslang krijgen. Kwam het daarop neer? Moesten we een minder zwaar misdrijf bekennen of een hogere straf riskeren?

Gerry was helemaal ten einde raad. Hij zat snikkend op zijn knieën, zijn hoofd gebogen. ‘Dit wordt ons einde. Ons leven is voorbij,’ bleef hij maar zeggen. Het besef dat we waren overgeleverd aan de genade van een onbegrijpelijk strafrechtelijk systeem was een zware klap voor hem. Het was vreselijk om hem zo te moeten zien. Ik hou zo veel van hem, en gewoonlijk is hij zo sterk. Ik was me er heel erg van bewust dat ik anders reageerde. Misschien had ik ook op mijn knieën moeten vallen. Waarom huilde ik niet? Oogde ik daardoor kil of schuldig? Weer is mijn enige verklaring dat het simpelweg niet tot me doordrong. Ik had net zo goed een personage uit een soap kunnen zijn. De regisseur kon elk moment ‘Cut!’ roepen en dan zou deze scène voorbij zijn. Zelfs nu kan ik maar moeilijk geloven dat het echt is gebeurd.

Er was een zin die Carlos wel twintig keer moet hebben gebezigd: ‘Nu is er geen weg terug.’ Ik merkte dat ik begon te beven. Hij had zelf drie dochters. ‘Wil je dat ik lieg? Wat zou jij doen, Carlos? Als jou dit zou overkomen, als een van jouw dochters vermist zou zijn, wat zou jij dan doen? Zou je dan zeggen dat je iets had gedaan wat je helemaal niet had gedaan, zeker als je zou weten dat dat zou betekenen dat iedereen zou ophouden met zoeken?’

‘Ik zou dat overwegen, ja.’

God nog aan toe. Mijn vertrouwen in Carlos verdampte al even snel als mijn vertrouwen in de Portugese justitie. Ik weet niet of hij ons geloofde, en dat was, op zijn zachtst gezegd, een punt van zorg, aangezien hij ons moest verdedigen. En zelfs al geloofde hij ons wel, dan was ik er niet langer zeker van dat hij voldoende ruggengraat had om het voor ons op te nemen.

Het was één ding om ons over het voorstel van de pj te vertellen, en misschien was Carlos daartoe verplicht, maar het was heel iets anders om te opperen dat we ja zouden zeggen. Ik was ontzet en het hem dat in niet mis te verstane bewoordingen weten.

Mijn woede en felle moederinstinct wisten ook door Gerry’s wanhoop heen te dringen. Hij bedaarde, en zijn gezonde verstand en vechtlust keerden terug.

‘Ze hebben helemaal niets!’ beet hij Carlos toe. Hij begon te wijzen op de vele gaten in het ‘bewijsmateriaal’ van de pj en op het volslagen gebrek aan logica. ‘Dit zou jij moeten doen, niet wij!’ zei hij. Hij vroeg Carlos of die wel tegen zijn taak was opgewassen. Carlos dacht van wel. Had hij hulp nodig? Nu nog niet, maar wel als de zaak ooit voor de rechter zou komen.

Trisha en Eileen kwamen hun kamer uit, aangetrokken door het tumult. Ik wist mijn woede lang genoeg te onderdrukken om hun een samenhangend verslag van de gang van zaken te kunnen geven. Een paar tellen later telde de villa drie woedende leeuwinnen.

We beseften dat we het meest gebaat waren bij verstandig crisismanagement en kalmeerden elkaar. Gerry en ik drukten Trisha en Eileen op het hart dat ze, als wij de volgende dag niet van het politiebureau zouden terugkeren, de kinderen zo snel mogelijk mee het land uit moesten nemen.

Het moet tegen vier uur ’s nachts zijn geweest toen Carlos en Sofia vertrokken, met de mededeling dat ze me later die ochtend op het bureau zouden treffen. Op weg naar buiten kwam Sofia naar me toe en omhelsde me even. Ze zei dat ze in ons geloofde, dat ze achter ons stond, en ze probeerde mijn twijfels over Carlos weg te nemen. Ik moest vertrouwen in hem hebben, zei ze. Hij was ‘erg goed’. Het was een hele opluchting dat er in Portugal nog iémand was die aan onze kant stond.

Gerry en ik keken elkaar alleen maar aan, niet goed wetend wat er van ons moest worden. We hadden al zo veel wanhoop gevoeld sinds onze dochter ons was ontnomen, maar dit was wel het toppunt. Nu stond ons leven, ons gezin en onze hele toekomst op het spel. We konden niet zomaar naar bed gaan. We moesten iets doen. Ondanks het late tijdstip belde Gerry Bob Small en vertelde hem, met een stem die was doortrokken van paniek, wat er was gebeurd. Bob was ontzet. Hij zei dat hij niets had gehoord over een uitslag van het forensisch lab, en zeker geen uitslagen die wezen op wat ons was verteld. Hij deed zijn best om Gerry gerust te stellen. ‘Vertel hun gewoon de waarheid. Het komt wel goed,’ bleef hij zeggen. Misschien probeerde hij ook zichzelf te overtuigen.

Het liep tegen vijven toen we eindelijk naar bed gingen. Extra veel bidden.

Madeleine, lieverd, je mag niet vergeten hoeveel we van je houden. We blijven vechten, schat, en we blijven naar je zoeken. Hou vol, Madeleine.