Nasleep

Op die eerste middag op het politiebureau had Guilhermino Encarnaçāo kort drie mogelijke verklaringen voor Madeleines verdwijning opgesomd: een inbraak die ‘van richting was veranderd’, ontvoering, en de mogelijkheid dat ze zelf was gaan zwerven.

In de daaropvolgende maanden zouden we te weten komen dat inbraken schering en inslag waren langs dat kustgedeelte van de Algarve (volgens een bewoner waren inbrekers in Praia da Luz ‘net muizen’), en hoewel het lastig is je voor te stellen hoe een inbraak in een ontvoering zou kunnen escaleren, weten we nu dat dat wel vaker is voorgekomen.

Hoe dan ook, eerlijk gezegd heb ik de derde suggestie altijd een belediging voor onze intelligentie gevonden. Klaarblijkelijk is de politie verplicht alle mogelijke scenario’s in overweging te nemen, maar we waren ervan overtuigd dat Madeleine het appartement niet op eigen houtje had verlaten. Om te beginnen had Jane iets gezien wat er naar alle waarschijnlijkheid op duidde dat Madeleine was meegenomen. Zelfs los daarvan kon een driejarige onmogelijk de luiken omhoogkrijgen en het raam in de kinderkamer openmaken. Als je enig geloof wilt hechten aan het idee dat Madeleine op eigen houtje naar buiten was gelopen, dan kon ze dat alleen maar via de achterdeur doen, en dan had ze de gordijnen in de zitkamer open en dicht moeten schuiven, de patiodeur moeten openen, het kinderhekje boven aan de trap op de veranda en het kleine hek naar de weg moeten losmaken... en die alle drie weer zorgvuldig achter zich moeten dichtdoen. Kent u een kind van drie jaar dat dat allemaal zou doen? En we kenden onze Madeleine. Ze zou eenvoudigweg niet op deze manier gaan zwerven.

Die theorie was niet alleen beledigend, belangrijker was het nog dat het de kansen om Madeleine snel te vinden angstaanjagend zou schaden.

Als de politie daar kostbare tijd aan zou verspillen, zou ze niet op de juiste plekken zoeken of de juiste actie ondernemen. In de eerste paar dagen kregen we de indruk dat dat precies was wat er gebeurde. Het was zeker zo dat de eerste zoektochten er allemaal op gericht waren om een loslopend kind op te sporen dat in of in de buurt van Luz verdwaald was geraakt. Later zouden we van de Britse politie horen dat het tot vrijdagavond tien uur zou duren, bijna twaalf uur nadat er alarm was geslagen, voordat er wegversperringen en controleposten waren neergezet. En het zou nog eens vijf dagen duren voordat Interpol een ‘amber Alert’ (een wereldwijd alarm) deed uitgaan naar elk van zijn samenwerkende landen.

Later kwamen we erachter dat wat Jane had gezien - toen ik nog niet wist dat Madeleine vermist werd - nog geen vijftig minuten later ook was gezien door een Iers gezin van negen: dat een man op de Rua da Escola Primaria een kind wegdroeg, een paar minuten lopen van appartement 5A, in de richting van Rua 25 de Abril. Hun beschrijving kwam opmerkelijk goed overeen met die van Jane. De man was halverwege de dertig, een meter vijfenzeventig tot een meter tachtig lang en tenger tot normaal gebouwd. Ook deze getuigen zeiden dat de man er niet als een toerist uitzag. Ze konden er niet precies de vinger op leggen waarom ze dat dachten, maar opnieuw kwam het volgens hen misschien door wat hij aanhad. Zij hadden het ook over een crèmekleurige of beige broek. Het kind, een klein meisje van een jaar of vier met blond haar, lag met haar hoofd over de linkerschouder van de man. Ze droeg een lichtgekleurde pyjama, had niets aan haar voeten en geen deken over zich heen. Hoewel dit gezin net als Jane had aangenomen dat het hier om een vader met zijn dochter ging, merkten ze ook op dat de man zich ongemakkelijk voelde bij het dragen van het kind, alsof hij er niet aan gewend was.

Op zaterdag 5 mei zouden we weer naar huis zijn gegaan, zoals veel andere gasten van Mark Warner dat ook deden. Van de politie mochten al die mensen het land verlaten, zonder hun vertrek uit te stellen om mogelijke getuigen, of wellicht zelfs mogelijke verdachten, te ondervragen. Onze vrienden bleven in de Ocean Club. Ze namen als vanzelfsprekend aan dat ze in de buurt moesten blijven voor het geval de politie ze nodig had, maar hoe dan ook, ik weet zeker dat het niet in ze was opgekomen om naar Groot-Brittannië terug te vliegen terwijl wij in deze afschuwelijke situatie zaten.

Gerry en ik werden die ochtend om vier uur wakker, nadat we amper een paar uur hadden geslapen. We voelden ons beroerd en hopeloos in de steek gelaten door de pj in Portimăo. Omdat we allebei op het randje van hysterie zaten, waren we niet in staat elkaar te troosten. Het was duidelijk dat we worstelden om het hoofd boven water te houden.

Omdat we de avond ervoor zo laat terug waren van het politiebureau, besloten we tot de ochtend te wachten met het gesprek met de traumapsycholoog, Alan Pike. Maar op dat moment realiseerden we ons dat we dringend hulp nodig hadden. Even voor vijven belde Gerry Craig May-hew, de buitenlandmanager van Mark Warner, en vroeg of Alan naar ons toe kon komen. Om zes uur stond hij op de stoep.

Alan is klinisch partner in het Centre for Crisis Psychology, pioniers op het gebied van nazorg bij een psychologisch trauma na rampen thuis en in het buitenland. Ze hebben gewerkt met de families en overlevenden van de brand in Bradford, het gezonken schip de Herald of Free Enterprise, de terroristische aanslagen in het World Trade Center en de tsunami in 2004, om er maar een paar te noemen. Alan zelf, zo zouden we te weten komen, was onder andere betrokken geweest bij afschuwelijke gebeurtenissen als busrampen in Gran Canaria, Cuba en Zuid-Afrika, drie tornado’s en de terroristische bomaanslag in Sharm el Sheikh twee jaar eerder.

Alan was ongetwijfeld gewend aan mensen die diep in de put zaten, en in appartement 4G van de Ocean Club trof hij zeer zeker twee van hen aan. In dit stadium begon ik het gevoel te krijgen dat er geen enkele weg meer naar boven was. Hij vroeg ons naar onze thuissituatie, ons gezin en ons leven van alledag. Hij zei tegen ons dat we wel een stel modelouders leken. Ik kan niet genoeg benadrukken hoeveel die vriendelijke geruststelling op dat moment voor ons betekende. We voelden ons allebei zo wanhopig schuldig. Wat we ook wel of niet goed hadden gedaan, we waren Madeleines ouders en in onze ogen hadden we gefaald omdat we haar geen veiligheid hadden geboden. We worstelden met die schuld, die zouden we altijd moeten blijven dragen.

Alan het ons praten, moedigde ons aan rationeel na te denken over wat wc zeiden. En praten deden we, een paar uur lang. We zagen onze grootste angst onder ogen: dat Madeleine door een pedofiel was ontvoerd en vermoord. Op dat moment was dat het enige scenario waar we aan konden denken. Alan wees ons erop dat die gedachten niets anders waren dan speculatie. We wisten niet wat er was gebeurd. We moesten ervan af om ons op het negatieve te richten, en alles naar voren toe kanaliseren. ‘Madeleine kan elk moment binnenlopen,’ zei hij. ‘Daar moet je klaar voor zijn. Hij besprak met ons hoe belangrijk het was om de touwtjes in handen te nemen, stapje voor stapje, door kleine handelingen te verrichten zoals een kop thee voor onszelf zetten. Het effect van het gesprek met Alan die ochtend was waarachtig verbazingwekkend. Het is het understatement van het jaar als we zouden zeggen dat het heeft geholpen. Elke scepsis die we vroeger hadden over het feit dat een psycholoog voor ons persoonlijk goed zou zijn, is al lang verdwenen. Alan was, en blijft, onze redder.

Mijn vader, moeder en tante Norah verbleven allemaal bij ons in ons appartement. Toen ze eenmaal wakker waren en rondliepen, was het gemakkelijker gezegd dan gedaan om Alans advies op te volgen en een kop thee te zetten, want tante Norah had de ketel voortdurend op het vuur staan. Arme Norah, ze wist niets anders te doen dan thee voor iedereen zetten. Het personeel van Mark Warner opende de kinderopvang - die op zaterdagen, de wisseldag, normaal gesproken gesloten was - zodat er op Sean, Amelie en de kinderen van onze vrienden gepast werd en ze beziggehouden konden worden. Dat was een reusachtige hulp, niet alleen om ze in hun normale, dagelijkse ritme te kunnen houden, maar ook uit praktisch oogpunt: het bleek een verbijsterend drukke dag voor Gerry en mij te worden, en omdat we zo labiel waren, waren we bepaald niet in de beste conditie om voor ze te zorgen.

Amelie noch Sean had met een woord van Madeleine gerept, we hadden het althans niet gehoord. Dat was in veel opzichten een opluchting want ik zou echt niet weten hoe we welke vraag daarover ook hadden kunnen of willen beantwoorden. Met onze vrienden en hun grootouders om hen heen kregen ze misschien niet de kans tot zich door te laten dringen dat ze er niet was. In die verschrikkelijke omstandigheden waren er een paar zegeningen te tellen, maar een daarvan was misschien wel het feit dat ze te jong waren om zich echt bewust te zijn van wat er gebeurde.

Ik geloof dat Sean me pas de volgende dag vroeg: ‘Waar is Madeleine, mammie?’

O god, o god... Ik gaf hem zo kalm mogelijk antwoord en algauw werd mijn reactie het standaardantwoord op zijn vraag. ‘Dat weten we niet, liefje. Ze wordt vermist, maar we zijn allemaal naar haar op zoek.’ Dat we de situatie in zulke simpele bewoordingen aan de kinderen uitlegden heeft ons in zeker opzicht ook geholpen: Madeleine werd vermist en we moesten haar zien te vinden. Als je het zo bekijkt, lijkt het haalbaar.

De tweeling ging elke ochtend naar de opvang (en in de beginperiode ook om de andere middag). Hoewel we voor hen het leven zo ‘normaal’ mogelijk wilden laten doorgaan, waren we ons er natuurlijk erg van bewust dat dat niet normaal was en ook niet kon zijn. Gerry en ik zagen hen veel minder vaak dan anders. Wanneer we wel bij hen waren, probeerden we dat goed te maken door die tijd zo goed mogelijk te benutten en ze veel te knuffelen. Een tijdje waren we zulke wrakken dat we geen eten voor ze konden koken of ze zelfs maar in bad konden doen. Elke minuut van elke dag ging op aan de angst om Madeleine en onze inspanningen om haar te vinden. Gelukkig waren Sean en Amelie altijd omringd door naaste familie en vrienden die ze hun hele leven al kenden en die heel veel van ze hielden.

Inmiddels was er in en rondom Praia da Luz zichtbaar politie aanwezig, ook al leek die vooral te bestaan uit GNR-agenten die de media in het gareel hielden. Later merkten we welke zoektochten er waren ondernomen; ik herinner me televisiebeelden van politieagenten te paard die door het woeste Portugese landschap reden. Maar evengoed was het geruststellend dat er op die dag drie Britse politiemensen, familierechercheurs (fr’s) van het politiekorps in Leicestershire, waren aangekomen, waar Madeleine ook officieel als vermist geregistreerd stond. Ze stelden zich aan ons voor en lichtten hun tweeledige rol toe: enerzijds moesten ze ons en onze familie ondersteunen en anderzijds moesten ze de informatiestroom begeleiden tussen ons en de Policia Judiciaria. Na de problemen die we hadden gehad om iemand van de pi te spreken te krijgen, was dat een opluchting, hoewel de fr’s al gauw merkten dat ze in dat opzicht zelf net zo gefrustreerd raakten.

De politie en de rechterlijke macht in het land waar een misdaad is gepleegd, zijn de eerst aangewezenen om welk onderzoek dan ook uit te voeren. Als er in een ander land verhoren moeten worden afgenomen of onderzoekslijnen moeten worden gevolgd, wordt er onder wederzijdse, wettelijke assistentieovereenkomsten en protocollen om hulp gevraagd en de resultaten worden vervolgens teruggestuurd. De Portugese politie was van meet af aan duidelijk terughoudend om buiten de grenzen enige hulp te vragen van hun collega’s in het Verenigd Koninkrijk. Maar naast de familierechercheurs uit Leicestershire lieten ze wel forensisch psychologen uit het ceop, het Child Explanation and Online Protection Centre, toe, evenals een analist van het National Policing Improvements Agency om de week daarop naar Praia da Luz te komen. En zelfs dat was nog nooit eerder voorgekomen: we begrepen dat dit de eerste keer was dat de Portugese autoriteiten een buitenlands korps in het land hadden toegelaten om bij een onderzoek te assisteren. In zo’n situatie komt het element trots om de hoek kijken en de relatie bleef altijd uiterst moeizaam. Dat heeft nog nooit bijgedragen aan een effectieve uitwisseling van informatie, ideeën of inlichtingen.

Het bleek dat de Britse agenten maar heel weinig werd medegedeeld over wat er gaande was en dat hun rol zich in wezen beperkte tot het doen van suggesties en het aanbieden van hulpbronnen. De plaatselijke politie, niet gewend om mededelingen te doen over onderzoeksdetails, was duidelijk op haar hoede bij het beantwoorden van alle vragen die werden gesteld. Naar wat wij een paar weken later te horen kregen, was de agenten uit Leicestershire in niet mis te verstane bewoordingen verteld dat wanneer de pj de door hen voorgestelde ideeën afwees, of aangeboden extra expertise weigerde, ze dat maar hadden te aanvaarden. Als ze dat niet deden, zouden ze helemaal van het onderzoek worden uitgesloten.

Toch waren we heel dankbaar dat ze erbij betrokken waren, het zou de communicatie substantieel kunnen verbeteren. In de weken daarop zouden we kennismaken met rechercheur Bob Small, die rechtdoorzee en eerlijk was. Aan het thuisfront werd ook hard gewerkt, waar brigadier Stuart Prior, de inspecteur die het onderzoek leidde, zo vriendelijk was om onze familieleden de meldkamer te laten zien, en Gerry later ook.

Toen er meer tv-ploegen en pers in Luz arriveerden, gaf Alex Woolfall ons nuttige aanwijzingen om met de media om te gaan. We gingen op Alex vertrouwen als onze feitelijke contactpersoon met de media. Hij was degene die ons vanaf het begin begeleidde en ons eenvoudig advies gaf, dat ons sindsdien goed van pas is gekomen. Hij zei dat we voordat we iets tegen de pers loslieten, onszelf de volgende twee vragen moesten stellen: wat wilden we bereiken en zou het iets uithalen? We hebben altijd ons best gedaan om die basisprincipes tijdens al onze ontmoetingen met de media in gedachten te houden. Alex legde ons de nogal pavlovachtige reacties van de mediaroedel uit. Als we bijvoorbeeld elke dag een verklaring zouden afleggen, zouden ze die elke dag op hetzelfde tijdstip verwachten. Soms, zei hij, hoefden ze alleen maar wat informatie om zoet te worden gehouden, en als dat zo was, was dat wellicht de enige reden om met ze te praten.

We leerden al heel snel dat we uitermate voorzichtig moesten zijn met wat we in het openbaar zeiden. Het was niet alleen waarschijnlijk dat de ontvoerder meeluisterde, maar we moesten ervoor zorgen dat er geen schijn van kritiek op de pj naar buiten kwam, terwijl ze met het verstrijken van de dagen tegelijkertijd onder druk moesten worden gehouden om het onderzoek voort te blijven zetten.

We hadden die dag en in de dagen erna zo veel ontmoetingen met mensen die ons wilden helpen, dat ik me niet goed meer kan herinneren welke voorstellen wanneer werden geopperd, aangeraden of besproken. Gerry noch ik functioneerde ook maar in de verste verte adequaat. We wisten het net te overleven, werden door al die bedrijvigheid opgezweept.

Tijdens de lunch op het terras van het tapasrestaurant zag Gerry een menigte vertrekkende gasten, die met hun koffers op de bus wachtten om ze naar het vliegveld te brengen. Onder hen was een man met wie hij een paar keer die week had getennist en die werd vergezeld door zijn vrouw en kind. Ze hadden nog een week vakantie, zo legde hij aan Gerry uit, maar ze vonden het gewoon ‘te pijnlijk’ om nog langer te blijven. Gerry werd er beroerd van. Op dat moment daagde het hem hoeveel mensen die dag uit het resort zouden vertrekken zonder dat ze ondervraagd konden worden. Dat liep in de honderden. Hoeveel mogelijk waardevolle informatie ging daardoor voor altijd verloren?

Met de nieuwe aanvoer van vakantiegangers vertrok een aantal van onze familieleden: Gerry’s moeder, Eileen, zijn broer John en zus Trisha, met haar man Sandy, plus Michael, de man van mijn nicht Anne-Marie. Gerry had zijn jongste zus, Phil, gevraagd in Glasgow te blijven om in

Groot-Brittannië als brandpunt te fungeren voor de familie en vragen vanuit de media, die al vrienden en kennissen hadden benaderd en verder ongeveer iedereen die we ooit op straat gedag hebben gezegd, voor informatie en meningen.

Mark Warner had ons nog twee appartementen ter beschikking gesteld om iedereen die wilde blijven onder te kunnen brengen. Het voelde goed om omringd te zijn door deze vertrouwde, ondersteunende groep mensen, hoewel de komst van meer familieleden weer een nieuwe stroom tranen op gang bracht. Vooral het verdriet van onze ouders was moeilijk te verdragen. Om toe te zien hoe onze moeders werden verscheurd, brak absoluut ons hart, evenals de aanblik van mijn vader, die aan de ziekte van Parkinson lijdt, en hevig zat te snikken en te trillen, terwijl zijn conditie door zijn geestesgesteldheid verergerde en hij praktisch naast me op de bank instortte. ‘Ik vind het zo erg. Ik heb je in de steek gelaten. Ik vind het zo erg, zo erg,’ zei hij steeds maar weer. Natuurlijk had hij me niet in de steek gelaten. Hij voelde zich alleen volslagen machteloos, net als wij allemaal. Het feit dat onze ouders in deze fase van hun leven zo’n beproeving moesten doorstaan, was op zichzelf al een misdaad.

Ik weet nog dat ik me op een eetstoel in het appartement liet vallen en door het raam over zee uitkeek. Ik kreeg een overweldigende aandrang om de oceaan over te zwemmen, zo hard en snel als ik kon; om maar eindeloos door te zwemmen tot ik zo ver weg en uitgeput was dat ik mezelf door het water omlaag kon laten trekken en me van deze marteling kon laten bevrijden. En dat verlangen kropte ik ook niet op. Ik schreeuwde het uit naar iedereen die toevallig in de kamer was. Zowel deze aandrang als het uiten ervan was, vermoed ik, een uitlaatklep voor de folterende smart.

Bovendien had ik de behoefte om naar de top van de Rocha Negra te rennen. Als ik mezelf maar kon pijnigen, dat leek de enig mogelijke manier om mijn innerlijke pijn te ontvluchten. Een andere, werkelijk afschuwelijke, uiting van mijn gevoel was een macabere diashow van levendige beelden in mijn hoofd, die me eindeloos tergde. Ik gilde dat ik Madeleine kon zien liggen, koud en gevlekt, op een grijze platte steen. Nu ik erop terugkijk, moet het voor mijn vrienden en familie verschrikkelijk zijn geweest me zo mee te moeten maken, en vooral voor mijn ouders, maar ik kon er niets aan doen. Het moest er allemaal uit. Ik durf er bijna niet aan te denken wat er met me was gebeurd als ik het niet had gedaan.

Toen de zon opnieuw onderging en er nog altijd geen nieuws was, legde Gerry een nadere verklaring af aan de wachtende pers. En weer ging ik naar buiten en stond ik naast hem, mijn arm door de zijne gehaakt, maar ik liet het aan hem over om onze boodschap voor te lezen. We hadden niet zo heel veel te zeggen: we bedankten iedereen in Portugal en Groot-Brittannië, zeiden dat we blij waren dat de familierechercheurs nu met de Portugese politie samenwerkten, deden een oproep om met wat voor informatie ook te komen die tot Madeleines veilige terugkeer kon leiden en bedankten de media omdat ze onze privacy respecteerden, vooral die van Sean en Amelie.

Die avond kwam de plaatselijke katholieke priester, vader José Manuel Pacheco, naar ons appartement om kennis met ons te maken en hulp aan te bieden. Mijn eerste indruk was dat hij een heel opgewekte kerel was. Daar is niets mis mee, maar destijds leek zijn glimlachende gezicht een beetje misplaatst in de van verdriet doortrokken sfeer in ons appartement.

De volgende dag, 6 mei, was het zondag en ondanks het feit dat ik zo zwak was, wilde ik per se naar de mis. En dat werd zelfs nog relevanter en belangrijker toen ik ontdekte dat het in Portugal bovendien Moederdag was. Vanaf het moment dat Madeleine weg was, had ik me instinctief tot God en Maria gewend, voelde ik een diepe behoefte om te bidden en ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk andere mensen ook baden. Ik geloofde dat dat zou helpen. Hoewel ik in het begin worstelde om te begrijpen wat er met Madeleine was gebeurd, en met ons, heb ik nooit geloofd dat het de schuld van God was, of dat Hij het had ‘laten gebeuren’. Ik was alleen in de war dat Hij kennelijk geen acht had geslagen op het gebed dat ik elke avond voor mijn gezin opzei: ‘Dank U, God, dat U Gerry, Madeleine, Sean en Amelie in mijn leven hebt gebracht. Zorg alstublieft voor hun veiligheid en dat ze gezond en gelukkig blijven. Amen.’ Zorg alstublieft voor hun veiligheid. Het moet gezegd worden dat als ik voor hun veiligheid bad, ik bedoelde: laat ze alstublieft niet ergens vanaf vallen en hun hoofd stoten, of zorg alstublieft dat ze geen auto-ongeluk krijgen. Ik had nooit aan zoiets afgrijselijks gedacht als dat mijn kind gestólen zou worden. Maar ik had min of meer aangenomen dat mijn gebed elke eventualiteit zou dekken. Nu, ondanks het feit dat ik niet wist waar Madeleine was of bij wie ze was, probeerde ik mezelf gerust te stellen dat God nog altijd voor haar veiligheid zorgde.

We gingen allemaal, familie en vrienden, in de plaatselijke kerk naar de mis, de Nossa Senhora da Luz, midden in het dorp. Gezien de staat waarin we verkeerden en met de wachtende pers die gespitst was op elke beweging die we maakten, werden we voor deze gelegenheid per auto gebracht. Alex Woolfall, zich er terdege van bewust dat we nergens heen konden zonder het gezelschap van een reusachtige hoeveelheid media, had besloten dat hij beter ook maar met ons mee kon gaan.

Ik was ongevoelig voor wat er om me heen gebeurde. Niets leek er meer toe te doen, alleen Madeleine. Ik zag op een abstracte manier wel dat de eenvoudige kerk, die in geel en wit was geschilderd, prachtig was. De eerste zondag werd mijn hart niet door zijn schoonheid geraakt, maar in de weken daarna ging ik van de Nossa Senhora da Luz houden en het werd een dierbaar toevluchtsoord voor me.

Die dag zat de kleine kerk vol. Ook al zaten we vooraan toen vader José - of padre Zé, zoals hij in de buurt werd genoemd - verscheen, toch duurde het even om erachter te komen op welk moment de mis daadwerkelijk begon. Een van de vrouwelijke dorpsbewoners stond op, deed zijn gewaad goed en borstelde het een beetje af, bijna alsof hij een slordige schooljongen was. Het was allemaal heel anders dan de mis bij ons thuis. Ik hoorde Michael zeggen: ‘Dit gaat allemaal aangenaam chaotisch!’ Doordat het er zo informeel aan toeging, kreeg het allemaal iets heel menselijks en liefhebbends. Padre Zé, wiens jolige voorkomen de avond tevoren zo misplaatst was geweest te midden van ons verdriet, was hier in zijn element. Hij had absoluut iets aparts, en zat vol leven en passie. In de weken daarna zouden herinneringen aan Kenny Everett in zijn rol als zingende pastoor, broeder Lee Love, me nog vaak te binnen schieten.

Iedereen bad voor Madeleine. Een jong Portugees meisje gaf me wat bloemen, evenals veel van de moeders in de gemeente. Na afloop van de mis kwam iedere moeder en ieder kind in de kerk naar voren om ons te omhelzen en te kussen. ‘Ze komt wel terug,’ zeiden ze dan. Drie woorden werden steeds maar weer gefluisterd en bleven ons de rest van de dag bij: esperança, força, coragem. Hoop, kracht, moed. Het was ongelooflijk emotioneel, maar zo, zo liefdevol. We voelden ons helemaal opgenomen en fleurden op door de warme en beschermende omhelzing van de Nossa Senhora da Luz en zijn gemeente.

Alex wilde per se dat we via de zijdeur de kerk uit gingen, waar we snel naar buiten konden worden gebracht, langs de media en de menigte die zich hadden verzameld, maar we waren zo overweldigd door de hartelijkheid die ze ons hadden betoond dat we niet voor hen weg wilden lopen. Alex zou ons zo veel onschatbare begeleiding geven, maar bij die gelegenheid denk ik dat het terecht was dat we samen met de anderen door de hoofdingang naar buiten hepen. Op dat moment had ik plotseling het gevoel dat ik met iedereen wilde praten, ze wilde bedanken voor wat ze voor ons hadden gedaan, en toen we bij de paar treden kwamen die naar de stoep leidden, deed ik dat ook. Het is nu allemaal een beetje vaag, toen trouwens ook. Ik weet dat ik huilde. Het feit dat ik überhaupt iets zei, zeker gezien mijn afkeer van spreken in het openbaar, geeft al aan hoe belangrijk ik het vond om het toch te doen, en elk woord kwam recht uit mijn hart.

'Gerry en ik willen onze oprechte dankbaarheid uitspreken en iedereen bedanken, maar vooral de plaatselijke gemeenschap hier, die zo veel steun heeft gegeven. We hadden ons niets meer kunnen wensen. Ik wil u alleen maar bedanken.

Blijf alstublieft voor Madeleine bidden. Ze is fantastisch.

Binnen heel korte tijd hadden de bewoners Gerry en mij onder hun vleugels genomen en ons in hun gemeenschap verwelkomd. We zullen ze altijd dankbaar blijven voor hun uitzonderlijke vriendelijkheid en medeleven. Waarschijnlijk zullen ze nooit weten hoezeer ze ons in die wanhopige eerste dagen hebben gesteund. We gingen elke zondag naar de mis in de Nossa Senhora da Luz en er kwam geen einde aan het medeleven en de steun die we daar hebben gevonden. De troostende en inspirerende woorden, de omhelzingen, gebeden, bloemen en tekeningen van de kinderen bleven maar komen, week in, week uit. Madeleine werd nooit vergeten en wij werden dat ook niet.

De vrijdag daarop, aan de vooravond van Madeleines verjaardag, werd er in de kerk een jeugdnachtwake gehouden. Veel mensen waren in het groen, in Portugal de kleur van de hoop, of hadden olijftakken bij zich.

Er was ook veel geel, de kleur die in de Verenigde Staten het symbool van hoop is geworden voor de veilige terugkeer van een dierbare, en tegenwoordig ook in Groot-Brittannië. Het was een verbazingwekkend opbeurende ervaring. Tegen het einde van de dienst hielden we allemaal twee strengen garen vast, een gele en een groene, die ons samenbonden toen we een Taizé-lied zongen: Nada nos separara... do amor de Deus -Niets zal ons scheiden... van Gods liefde. Opnieuw voelde het alsof de hele gemeente ons ondersteunde en onze last deelde. Die keer glimlachten we daadwerkelijk toen we uit de kerk kwamen. Gelukkig waren we nog niet vergeten hoe dat moest! We zouden die twee kleuren weldra voor onze campagne gebruiken om onze dochter te vinden.

Op die eerste zondag arriveerden er nog twee mensen in Luz: mijn jeugdvriendinnen Michelle en Nicky. Ze wilden allebei bij mij zijn en beiden waren natuurlijk verschrikkelijk van streek, zowel door Madeleine als door mij. Toen Michelle mijn verdriet zag, had ze moeite om haar eigen emoties in toom te houden en had zelf hulp nodig. Nicky’s medeleven uitte zich eerder op praktisch niveau, zij sprong op om te vragen wat ze kon doen. Misschien was dat haar manier om ermee om te gaan. Het was fijn dat ze er allebei waren, ook al was het maar om ze vast te houden of door hen vastgehouden te worden als ik dat nodig had.

We waren zo dankbaar dat we onze naasten en dierbaren om ons heen hadden dat we niet merkten dat ons uitdijende gezelschap steunbetui-gers niet meer te behappen werd. Daar was Alan Pike voor nodig, die ons en onze familie en vrienden nauwlettend in de gaten hield, en ons daar vriendelijk op wees. Alan was geweldig goed in het zien van en anticiperen op problemen en ze te tackelen voordat ze uit de hand liepen. Thuis had iedereen zich machteloos gevoeld en men was naar Portugal gesneld om voor ons te zorgen en te doen wat ze konden om Madeleine te vinden. Toen ze aankwamen, voelden ze zich tot hun wanhoop nog net zo machteloos, misschien nog wel meer omdat ze de reis hadden gemaakt in de hoop iets te bereiken, om vervolgens slechts te ontdekken dat het in Luz net zomin in hun macht lag als dat in Groot-Brittannië het geval was geweest. Ze wilden bij ons zijn en we wilden dat ze bij ons waren, maar nu er zo veel dierbaren waren, van wie sommigen er net zo slecht aan toe waren als wij, bleek dat eerder contraproductief te zijn.

Alan wees ons erop dat al onze familie en vrienden hun eigen behoeften hadden, maar dat die van ons, van Gerry en mij, het belangrijkst waren. En we hadden amper de emotionele reserves om onszelf overeind te houden, laat staan iemand anders. Hij plantte het idee in ons hoofd om de omvang van de steungroep terug te brengen. Sommige mensen waren thuis beter af, zei hij, in hun eigen omgeving met hun eigen ondersteunende netwerken, en zouden van daaruit ook beter in staat zijn om ons bij te staan. Hij had bovendien het gevoel dat we zelf beter zouden functioneren met een meer gestroomlijnd, gefocust hulpteam.

Toen we naar Alan luisterden, leek het allemaal zo voor de hand te liggen. Maar natuurlijk zadelde dat ons op met het probleem dat we moesten kiezen wie moest gaan en wie kon blijven, en ook om dat te vertellen. Het was duidelijk dat onze ouders er maar moeilijk tegen opgewassen waren en dat ze thuis meer hulp zouden krijgen. Johnny leek ook als een vis op het droge in Praia da Luz. Michelle was erg van streek en had twee baby’s in Liverpool die haar nodig hadden. Nadat we erover na hadden gedacht, besloten we Trisha, Sandy, Michael en Nicky te vragen of ze wilden blijven. Maar ik was doodsbang om het onderwerp aan te snijden uit angst dat iemand zich voor het hoofd gestoten voelde.

Maar toen we erover gingen praten, ontdekten we dat Alan, die zowel tijd met onze vrienden en familie had doorgebracht als met ons, het onderwerp al met ze had besproken, waardoor het allemaal een stuk gemakkelijker werd. Dat gezegd hebbende, eindigden we ermee dat we veel eerder tot de kern konden komen dan we hadden gedacht - feitelijk die zondagavond nog—en bovendien niet zoals we het hadden gepland. Gerry was naar een van de andere appartementen gegaan waar ons gezelschap verbleef, waar kennelijk iets was gezegd waar hij zich aan ergerde, waardoor de discussie die we in gedachten hadden in een stroomversnelling raakte, terwijl we van plan waren die in een veel rustiger atmosfeer te voeren.

We kunnen er nu om lachen, maar destijds konden Gerry en ik nergens om lachen. Nadat de kogel door de kerk was, had Gerry’s moeder zich tot mijn moeder gewend en gezegd: ‘Nou, Sue, het ziet ernaar uit dat we op de “Opoe-expres” naar huis gezet worden!’ We hoorden ook dat nadat Gerry was weggegaan, er een paar grappen waren gemaakt over ‘Big Brother-uitzettingen’. Hoe somber de situatie ook was, als je een kamer vol mensen uit Glasgow en Liverpool bij elkaar hebt, breekt er gegarandeerd galgenhumor door. Maar toch was de beslissing genomen en, zoals later bleek, pakte die voor iedereen goed uit.

Terwijl een paar familieleden en vrienden zich voorbereidden om een dag later of zo naar Groot-Brittannië terug te keren, begonnen we ons bewust te worden van de hulp die we ter plaatse kregen. We hadden die zondagochtend al de hartelijkheid en sympathie van de Portugese gemeenschap ervaren en algauw vonden we steunbetuigers onder de Britse expats die in Praia da Luz woonden en die de volgende ochtend, maandag 7 mei, een zoektocht hadden georganiseerd in het gebied rondom Luz. De vrijwilligers waren vooral door onze familie en vrienden opgetrommeld, gretig als ze waren om de handen uit de mouwen te steken terwijl Gerry en ik druk waren met Andy Bowes en Alex Woolfall.

De rest van ons gezelschap - mijn vader en moeder, Gerry's moeder en tante Norah (ik kan ze maar beter niet beschrijven als ‘de oudjes') - liepen naar het café aan het strand. Die dag zagen we een goed voorbeeld van een van de nadelen van een grote groep: tenzij die met militaire precisie wordt gecoördineerd, weten mensen niet altijd wie wat doet, waardoor taken door de mazen van het net kunnen glippen. Tegen lunchtijd zaten Gerry en ik midden in een zoveelste bijeenkomst toen we ontdekten dat er niemand was om Sean en Amelie op te halen. We moesten de bijeenkomst onderbreken en zelf naar de opvang gaan, terwijl we onderweg rondbelden naar onze vrienden en familie om iemand te pakken te krijgen die niet te ver weg was om terug te komen en met hen te gaan lunchen.

Nadat we met onze afgeslankte steungroep over waren, verdeelden we grofweg de rollen: Trisha en Nicky namen de kinderverzorging op zich, terwijl Sandy en Michael de post, administratie en financiën voor hun rekening namen. Trish en Sandy bleven uiteindelijk drie volle maanden bij ons. Ik weet niet hoe we het zonder hen hadden moeten redden.

Er was geopperd dat ik een op Madeleines ontvoerder gerichte televi-sieoproep zou opnemen, en daar hadden we die ochtend met Andy en Alex over gesproken. Ik maakte me ongerust over hoe ik op film zou overkomen en begon me wat verdoofd te voelen, afstandelijk bijna, ten opzichte van het hele gebeuren. Aangezien dit zorgwekkend onnatuurlijk leek, hadden Gerry en ik er met Alan Pike over gepraat. Hij zei tegen ons dat dit in dit stadium een volkomen normale reactie was. Het was tenslotte fysiek onmogelijk voor me om vierentwintig uur per dag te blijven huilen. Ik was eenvoudigweg lichamelijk en emotioneel uitgewrongen. Dat waren we allebei.

Sterker nog, mij zou al snel door Britse politie-experts worden aangeraden om mijn best te doen zo kalm mogelijk te blijven en in het openbaar geen emotie te tonen, dus was het waarschijnlijk nog niet eens zo verkeerd dat mijn gevoelens die dag tijdelijk op vakantie waren. Het idee achter dit advies was dat Madeleines ontvoerder misschien een of andere perverse kick haalde uit mijn verdriet en wellicht zijn gedrag op enigerlei wijze zou veranderen. Natuurlijk waren we als de dood voor wat die theorie zou kunnen impliceren. Het betekende dat wanneer doodgewone handelingen of emotionele uitingen op camera te zien waren, dit mogelijk een bedreiging vormde voor Madeleines veiligheid.

Alex en Andy hadden geregeld dat de oproep op basis van een ‘pool’ zou worden aangepakt, wat inhield dat één bedrijf, in dit geval de BBC, werd uitgekozen om de opname te verzorgen en de film vervolgens naar alle andere media-uitingen zou verspreiden. Dit systeem werd vaak gebruikt, omdat dat aanzienlijk minder tijd kostte, die we anders moesten besteden aan het opnemen van verschillende verklaringen en interviews. In dat geval zouden we tegenover een hele batterij camera’s en microfoons komen te staan, terwijl we nu te maken kregen met slechts één verslaggever en één cameraman, waardoor de hele ervaring niet zo afschrikwekkend werd. Niettemin begaf ik me met het opnemen van de oproep op volslagen onbekend terrein. Ik was doodsbenauwd, vooral omdat ik me zo goed het belang realiseerde van hoe ik de boodschap overbracht, maar ook omdat ik het moeilijk en onnatuurlijk vond om in een cameralens te praten alsof je het tegen een mens had.

Andy Bowes had voorgesteld om een deel van mijn oproep in het Portugees te doen, wat ik ook deed. Gerry zat naast me met een geruststellende arm om me heen.

‘Madeleine is een prachtig, slim, grappig en zorgzaam klein meisje. Ze is zo bijzonder.

Doe haar alstublieft geen pijn. Maak haar alstublieft niet bang. Vertel ons alstublieft waar we haar kunnen vinden of breng haar naar een veilige plek en laat iemand weten waar ze is.

We smeken u om Madeleine naar huis te laten gaan. We hebben onze Madeleine nodig, Sean en Amelie hebben Madeleine nodig, en Madeleine heeft ons nodig. Geef ons alstublieft ons kleine meisje terug.

Por favor devolva a nossa menima.’

Ik was immens opgelucht toen het achter de rug was. Mijn beste vrienden konden duidelijk aan me zien dat ik verdoofd was: later zei een van hen dat ze zich afvroeg of ik misschien een kalmerend middel had gekregen. Dat was niet zo. Sterker nog, sinds Madeleine werd vermist had ik helemaal niets genomen om me door de beproeving heen te helpen. Dat wilde ik niet. Ik had het idee dat ik voortdurend alert moest blijven, scherp en gefocust, maar god mag weten dat ik dat in het begin helemaal niet was, met of zonder medicijnen. Hoe dan ook, er was geen magische pil die die pijn kon verzachten.

Rond theetijd dook vader Zé op met een stuk of twintig buurtbewoners om een rozenkransgebed met ons en onze familie uit te spreken (dit is het opzeggen van een onzevader, gevolgd door tien weesgegroetjes en een ‘ere zij de Vader’). Tijdens de mis op de dag ervoor hadden we er wel iets van meegekregen dat hij een mogelijke bijeenkomst voor een rozenkransgebed had aangekondigd, maar de details waren ietwat verwarrend geweest. Het was een verbazingwekkende ervaring. Moeders en hun kinderen omhelsden ons en hielden ons vast, legden rozenkranskralen in onze handen en zeiden spontaan hardop gebeden op voor Madeleine en voor ons. Er werd veel gehuild, maar de hartelijkheid van onze nieuwe vrienden hielp ons het vol te houden. Ze gingen weg terwijl ze ons die drie steeds vertrouwder klinkende woorden op het hart drukten: esperança, força, coragem. Vader Zé’s moeder, nu in de tachtig, pakte mijn handen vast, keek me in de ogen en zei eenvoudigweg: ‘Heb geduld.’

De Britse consul Bill Henderson en ambassadeur John Buck zochten ons vrij regelmatig op en we zagen de familierechercheurs uit Leicestershire elke dag. De informatiestroom liep echter traag en was beperkt. De Portugese politie liet heel weinig los tegen de Britse politie en stak een stokje voor veel ideeën die ze te berde bracht, om bijvoorbeeld gebruik te maken van speurhonden of een reconstructie te doen. Onnodig te zeggen dat, met name in termen van kwaliteit en grondigheid van het onderzoek, dit voor ons een steeds grotere zorg werd. De redenen om iets uit te sluiten, bijvoorbeeld, leken vaak ondeugdelijk. Ik weet nog dat Gerry en ik elkaar verward aankeken nadat de familierechercheurs hadden geprobeerd uit te leggen dat er een echtpaar buiten het onderzoek was gehouden. Toen we ze vroegen of ze dat een juiste beslissing vonden, viel er een onbeholpen stilte voordat ze zeiden: ‘Nee, eigenlijk niet.’

Die maandagavond raakten we in alle staten en verloren we compleet onze zelfbeheersing bij de familierechercheurs. Zodra ze binnenkwamen, vertelden ze ons: ‘We hebben vandaag een frustrerende dag gehad.’ Het bleek dat ze de hele dag niet de beschikking over een tolk hadden gehad. Met andere woorden, het was complete tijdverspilling geweest. We waren razend. ‘Waaróm hebben jullie daar een hele dag zonder tolk rondgelopen? Als er geen is, dan haal je er toch een bij! In godsnaam, dit gaat om het leven van onze dochter. We kunnen geen dag verspillen en zij al helemaal niet. En als jullie er niet een kunnen krijgen, laat het ons dan weten, dan zorgen wij ervoor.’ Ik kon het niet geloven.

Een paar dagen later werden de familierechercheurs versterkt door de komst van de Britse specialisten van het Child Exploitation and Online Protection Centre (ceop). De directeur van de forensischepsychologie-afdeling, die hoofdinspecteur was, en een sociaal werker kwamen bij ons op bezoek om hun huidige onderzoekslijnen uit te leggen. In de weken daarna zouden we door de inbreng van de Britse experts aangemoedigd worden om optimistischer te zijn dat het onderzoek aan stootkracht won. Maar dit eerste gesprek was verwarrend, gericht als het was op het typische profiel van een pedofiel. Het enige wat ik kon denken was: niet Madeleine. Alsjeblieft, niét Madeleine!