Alarmbellen
Als 18 juli de datum was die ik nu als keerpunt beschouw, dan was maandag 23 juli de dag waarop de alarmbellen hadden moeten gaan rinkelen.
Gerry was samen met Justine naar Washington dc gevlogen, met als voornaamste doel een bezoek aan het National Center for Missing and Exploited Children in Alexandria, Virginia, dat hij al had willen bezoeken sinds zijn eerste contact met Ernie Allen, de directeur van het centrum. Ook was er een aantal nuttige besprekingen en televisie-interviews gepland, zoals een interview in America’s Most Wanted, dat sinds 1988 wordt gepresenteerd door John Walsh, die zich inzet voor vermiste en ontvoerde kinderen. Gerry had ook een gesprek met Alberto Gonzales, de minister van Justitie, die de Portugese autoriteiten hulp van Amerikaanse zijde had aangeboden, waaronder de expertise van de FBI.
Die avond belde ik Ricardo Paiva om te vragen of hij me kon helpen met de vertaling van een paar brieven. Hij klonk vreemd, afwezig; zeker niet zichzelf. Hij had het over het aanstaande onderzoek van de omgeving en voegde eraan toe dat Encarnaçāo ons wilde spreken voordat ze daarmee zouden beginnen. Ik weet nog heel goed dat hij zei: ‘Ons onderzoek slaat een andere richting in.’ Hij zei dat het verslag van Danie Krugel een aansporing was geweest.
Dat verbaasde me. Hechtte de politie echt zo veel waarde aan de uitslag van een onbekend en onbeproefd toverapparaat? Ik vroeg me af of Danies theorie wellicht werd gestaafd door veel concretere aanknopingspunten en hoopte met heel mijn hart dat dat niet zo was.
De volgende dag belde Bill Henderson met de mededeling dat de pj zowel de zoektocht als ons gebruikelijke ‘bijpraten’ tot de volgende week had uitgesteld. Dat bracht me behoorlijk van mijn stuk. Waarom duurde alles zo vreselijk lang? Achteraf gezien is het zonneklaar dat er in Portimăo van alles speelde waarvan ik op dat moment geen weet had.
Die avond kwamen Ricardo en José de Freitas naar de villa. Ricardo zei niet veel. José vertelde het een en ander over de planning die de zoektocht met zich meebracht en de rol en ‘agenda’ van Danie Krugel.
Hij zei dat de politie een professor uit Belfast had gesproken die het apparaat ‘pseudosciencefiction’ had genoemd. Ik nam aan dat José de Britse politie bedoelde en dat deze dit weer aan de Portugese politie had gemeld. Ik wist echter niet zeker of de pj deze opmerking wel ter harte nam. Het lijkt wel alsof de logica vaak het veld moet ruimen wanneer men onder grote druk staat om resultaten te boeken, welke resultaten dan ook.
Gerry zat nog in de Verenigde Staten toen Amelie op een avond rond bedtijd tegen me zei: ‘Papa is werken. Mama gaat niet werken. Mama gaat niet weg. Mama blijft hier.’ Mama hapte even naar adem. Nu ik terugdenk aan hoe onzeker, onvoorspelbaar en chaotisch ons leven toen was, vol met allerlei bekenden en onbekenden die kwamen en gingen, besef ik hoe verontrustend en beangstigend de hele ervaring voor Sean en Amelie is geweest, al leken ze nog zo veerkrachtig.
Gerry vloog die donderdag terug naar Portugal. Op zondag 29 juli keerden Trisha en Sandy, die twaalf lange weken bij ons waren geweest, terug naar hun huis in Schotland. Ze waren echte steunpilaren geweest, op wie we zo hadden kunnen bouwen dat het nu voelde alsof er een beschermende cocon rondom ons werd afgepeld. We moesten allemaal huilen, zelfs Gerry, die na een emotioneel afscheid van Trish de bijnaam ‘Traantje’ kreeg. Speciaal voor ons hadden ze hun leven drie maanden in de wacht gezet, en hun praktische en emotionele steun was mede zo bijzonder omdat ze al die tijd zelf ook moesten zien om te gaan met het verlies van hun nichtje en petekind.
Op maandag hadden we wat later in alle opzichten onze allerlaatste normale bijeenkomst met Neves en Encarnaçāo zou blijken te zijn. Ze spraken met ons over de zoekactie, die over twee dagen moest beginnen, en opnieuw over Robert Murat. Ricardo had gezegd dat hij de volgende avond voor een gesprek bij ons langs zou komen. Hij belde om tien uur ’s avonds om te zeggen dat hij het niet redde en ons de volgende dag zou zien. Dat gebeurde niet.
Afgezien van kleine dingetjes zoals dit, die ik vooral vrij irritant en wonderlijk vond, waren me geen echte veranderingen opgevallen in het gedrag van de pj of de manier waarop het onderzoek werd uitgevoerd. Onze aandacht was gericht op het zoeken en op de plannen die we aan het maken waren met Jon Corner, die naar Praia da Luz was gekomen om ons te helpen. Mijn ouders, tante Janet en oom Brian waren ook voor een bezoek naar ons toe gevlogen. Rond 2 augustus rinkelden de alarmbellen echter zo luid dat ik me afvroeg waarom ik ze niet eerder had gehoord. Maar dat had ik niet.
Die ochtend wilden Gerry, ik, Jon en een collega naar Huelva in Spanje rijden om daar posters van Madeleine op te hangen. Jon wilde wat filmopnamen maken en wij zouden er een aantal Britse journalisten treffen, onder de noemer ‘voor wat, hoort wat’: zij kregen een artikel waarin Madeleine in het middelpunt stond, en niet wij, en wij konden onze inspanningen onder de aandacht brengen. Ik bracht net Sean en Amelie naar de opvang op de Ocean Club toen Gerry me belde. De politie wilde om tien uur langskomen. Vanwege het forensisch onderzoek, hadden ze gezegd. Wat een geweldige timing. En het forensisch onderzoek? Wat had dat te betekenen?
We hadden nooit ergens over gelogen: niet tegen de politie, niet tegen de media, tegen niemand. Maar nu leken we ons in zo’n netelige situatie te bevinden dat we niet echt een keuze hadden. Toevallig was Gerry’s maag wat van streek, en dat leek ons een goed excuus om de rit naar Huelva uit te stellen. We hadden er geen goed gevoel bij, maar ook als de wet ons niet had verboden de ware reden te noemen, hadden we moeilijk tegen de journalisten in Huelva kunnen zeggen dat we niet kwamen omdat de politie een forensisch onderzoek in onze villa wilde uitvoeren. Ik kon me de reacties dan wel voorstellen. We konden echter niet vermoeden dat onze smoes slechts tijdelijk respijt zou bieden. Als we dat hadden geweten, hadden we nooit zo veel moeite gedaan om hatelijke krantenkoppen te vermijden.
Mijn ouders, Brian en Janet gingen voor de komst van de politie de deur uit, zodat ze niet in de weg zouden lopen. Klokslag tien uur kwam en ging, en hetzelfde gold voor twaalf uur en de rest van de middag. Om vijf uur kwamen ze eindelijk opdagen. Ze zeiden dat ze video-opnamen van onze kleren en bezittingen wilden maken. De technische recherche zou de spullen daarna meenemen en de volgende dag terugbrengen. Ze legden niet uit waarom ze dit deden. Gerry en ik namen aan dat het op aanraden van het Britse team werd gedaan, dat ongetwijfeld had gezegd dat dit al veel eerder had moeten gebeuren. We zagen er het nut ook wel van in: per slot van rekening kon de ontvoerder onze spullen hebben aangeraakt en dna hebben achtergelaten. Zelfs in dit late stadium kon er nog cruciaal bewijsmateriaal worden gevonden. We waren zelfs blij dat er iets werd gedaan wat kon helpen Madeleine te vinden.
Toen we letterlijk alleen nog onze kleren aan ons lijf hadden, vroegen ze ons de villa te verlaten. Het was aan het begin van de avond en we moesten, samen met twee vermoeide en hongerige peuters, op zoek naar een plek waar we konden wachten. Toen we weer terug mochten komen, troffen we vier rechercheurs in de villa aan: José de Freitas, Joao Carlos, Ricardo Paiva en een vrouw die Carla heette. Ze namen met ons een lijst door van alle spulletjes die waren weggehaald. Ik begreep er niets van en stelde ontzet vast dat ze naast al onze kleren ook mijn bijbel (of om precies te zijn die van mijn vriendin Bridget), Madeleines knuffelkat en mijn dagboek hadden meegenomen. Mijn dagboek? Waarom? Dat kon niets met het forensisch onderzoek te maken hebben: de ontvoerder kon het nooit hebben aangeraakt omdat ik pas sinds half mei een dagboek bijhield. En Paddy, de man van Bridget, had me haar bijbel een week na de ontvoering van Madeleine geleend. Mijn dagboek was privé en stond vol persoonlijke gedachten en boodschappen aan Madeleine. Ik voelde me geschonden.
Het enige wat ik nog weet, is dat José zei dat er tijdens het onderzoek iets ‘afwijkends’ was vastgesteld. Uit zijn toon leken we te kunnen opmaken dat we ons geen zorgen hoefden te maken, dat het gewoon iets was wat kon worden gladgestreken. Of hij dat echt wilde suggereren of dat ik het zo opvatte, weet ik niet. Wanneer je onschuldig bent, komt het niet bij je op dat anderen dat wellicht anders zien. Het is misschien moeilijk te geloven, maar ik koesterde nog steeds geen argwaan.
De volgende dag gingen we alsnog naar Huelva, zodat dat niet helemaal verspilde moeite was, maar bij aankomst bleek dat het een nationale feestdag was. Dat maakte niet uit: de plaatselijke bevolking was zo vriendelijk en behulpzaam dat we terugkeerden met het gevoel dat we echt iets hadden gedaan.
Later die dag bracht de politie onze bezittingen terug, allemaal in grote zwarte vuilniszakken gepropt, ...een en al kreukels. Al met al een hoop gedoe. Hopelijk niet voor niets.
Niet voor niets? Goeie hemel, Kate.
Dat weekend hielden we ons vooral bezig met de voorbereidingen voor 11 augustus, de honderdste dag sinds Madeleines ontvoering. Honderd lijkt nu zo’n klein getal, zo’n verre en onbeduidende mijlpaal, maar toen leek het een heel leven. En zo voelden wij het: ik kon me niet voorstellen hoe het voor Madeleine moest zijn. We wilden een kerkdienst houden voor onze dochter, waar we de plaatselijke bevolking bij wilden betrekken, en ook iets doen voor alle andere vermiste kinderen. Met de hulp van Google en het NCMEC wilden we, onder de noemer ‘Don’t You Forget About Me’ een kanaal op YouTube starten. Er stond ook een aantal interviews met de media op het programma.
Ondertussen was het NPIA nog steeds bezig de omgeving uit te kammen. Op zaterdag waren ze toe aan het huis van Robert Murat. Toen Gerry en ik die middag de flat van Justine verlieten, zagen we talloze auto’s bij Casa Liliana geparkeerd staan. Het duurde niet lang voordat het er wemelde van de journalisten, fotografen en busjes met satellietschotels. We wisten niet dat appartement 5A de volgende dag opnieuw zou worden doorzocht, al zagen we wel enige activiteit toen we er op zondag langsreden. Als ze het ons hadden verteld, hadden we het toegejuicht. De kans dat er na drie maanden nog iets werd gevonden was uiterst klein -het appartement was sinds de verdwijning van Madeleine bijvoorbeeld al een paar keer opnieuw verhuurd - maar alles diende grondig te worden onderzocht.
Op maandag 6 augustus sloeg de sfeer om. Op verzoek van de pj ging Gerry voor een gesprek naar een café in Portimăo. Omdat ze zeiden dat ze mij niet nodig hadden, bleef ik in de villa om op de kinderen te passen en wat te werken. Gerry kwam zonder de auto terug. Tijdens het gesprek in het café had de politie de auto in beslag genomen voor verder onderzoek. Gerry was later teruggebracht naar Praia da Luz. Weer veronderstelden we, in elk geval aanvankelijk, dat de pj deze procedure volgde op aanraden van de Britse deskundigen. Op het moment dat we de auto huurden, was Madeleine al drie weken vermist, maar misschien hadden ze het voertuig nodig om het te kunnen uitsluiten van het onderzoek.
Toen ik de tweeling die dag tussen de middag bij de opvang ophaalde en met die twee in de dubbele buggy via de uitgang bij het tapasrestaurant naar buiten wilde gaan, werd ik overvallen door een horde journalisten en tv-camera’s. Ik wist niet wat me overkwam. De pers had ons al een paar weken met rust gelaten, en er heerste de stilzwijgende afspraak dat Sean en Amelie niet mochten worden gefotografeerd. Er was duidelijk iets veranderd. Camera’s klikten, stemmen vuurden in het Portugees vragen op me af en de stemming was opeens vijandig. Het personeel van de Ocean Club hielp mij en de kinderen terug naar binnen, weg van de drukte. Ik merkte dat ik stond te beven.
Al snel bleek dat er die ochtend in een paar Portugese kranten artikelen waren verschenen waarin werd gesuggereerd dat Gerry iets met Madeleines verdwijning te maken had. Er werd beweerd dat speurhonden sporen van Madeleines bloed in appartement 5A hadden aangetroffen. Er werd geïnsinueerd dat ze daar was gestorven en daarna in zee was gedumpt.
De volgende dag meldde de pers dat er een ‘bloedmonster’ naar Engeland was gestuurd, waar zou worden gekeken of er een DNA-profiel uit kon worden opgemaakt. Natuurlijk waren we verbaasd en bezorgd. We hadden die avond geen bloed gezien, en voor zover we wisten, had de politie noch de technische recherche uit Lissabon bloed aangetroffen. En ook al was er sprake van bloed (en dat is nooit bewezen), dan had dat afkomstig kunnen zijn van om het even wie vóór of na Madeleines ontvoering in het appartement was geweest. Misschien zelfs van de ontvoerder zelf. Of van Madeleine: misschien was ze gevallen of had ze een bloedneus gehad? Het was bespottelijk om aan de hand hiervan de conclusie te trekken dat ze dood was. Toch leek deze ontwikkeling - of beter gezegd, de interpretatie van de Portugese media of degene die het nieuws had gelekt - de reden voor de mediahysterie in Praia da Luz.
We kregen geen enkele informatie over wat er gaande was, maar we waren vastbesloten ons niet van streek te laten maken door de gekte om ons been. We wilden Sean en Amelie de volgende ochtend gewoon naar de opvang brengen, maar Justine belde ons om te zeggen dat de pers zich bij de Ocean Club had verzameld. We ontdekten ook dat er rond onze villa een stuk of vijf, zes fotografen op de loer lagen. We vertrokken volgens plan naar hotel Belavista in Luz, waar ik via satellietradio werd geïnterviewd voor het programma Woman’s Hour van BBC Radio 4. Dat zorgde voor het enige luchtige moment van die dag: ik gaf een tamelijk gênant antwoord toen Jenni Murray me vroeg hoe Gerry en ik elkaar hier doorheen hielpen. Ik begon een heel verhaal over dat we allebei onze sterke en zwakke punten hadden en weidde uit over de vele talenten en vaardigheden van mijn man. Natuurlijk wilde Jenni toen weten wat mijn sterke punten waren (het was per slot van rekening een programma voor vrouwen). Er schoot me helemaal niets te binnen. ‘Eh... nou... eh... ik kook altijd,’ wist ik ten slotte uit te brengen. Ja, ik weet mezelf echt goed te verkopen. Eén ding is zeker: het geven van interviews behoort niet tot mijn talenten.
Zodra we klaar waren met Woman’s Hour werden Gerry en ik benaderd door Steve Kingstone, journalist bij de BBC. Hij leek oprecht bezorgd. ‘Hebben jullie al gehoord wat ze zeggen? Jullie zouden Madeleine hebben vermoord.’
Ik weet niet of iets ter wereld pijnlijker had kunnen zijn dan dat. We besloten ter plekke een interview te geven aan Richard Bilton van de BBC, dat door verschillende zenders kon worden gebruikt. Gerry wist zijn woede in toom te houden en bleef heel kalm en vastberaden. ‘Indien de politie bewijzen heeft dat Madeleine iets is overkomen, dan mag ons, haar ouders, die informatie niet worden onthouden,’ zei hij in dat interview. ‘Als we terug naar af moeten en opnieuw moeten beginnen, dan doen we dat.’
Woensdag 8 augustus. We stonden vroeg op om afscheid te nemen van mijn ouders en oom Brian, die weer naar huis gingen. Omdat de politie onze auto nog steeds niet had teruggebracht, maakten we gebruik van de diensten van een bijzonder aardige taxichauffeur die we in de afgelopen weken hadden leren kennen. Hoewel er een hele horde fotografen op ons stond te wachten, wisten we de kinderen zonder problemen de Ocean
Club binnen te loodsen, en daarna vertrokken we naar hotel Tivoli in Lagos voor een interview met Heaven and Earth, een BBC-programma met een spirituele insteek. Het voelde een tikje onwerkelijk om op dat moment, terwijl we op de rand van een nieuwe afgrond balanceerden, over ons geloof te praten, maar op de een of andere manier, tegen alle verwachtingen in en ondanks alle tegenstand, gaf het ons steun.
Op mijn moeilijkste momenten vroeg ik me soms af of geloof niet meer was dan een kruk waarop je tijdens beproevingen kon steunen. Misschien was geloof wel bedacht om te voorkomen dat een gemeenschap in wanorde verviel, of om in moeilijke tijden de nadruk te leggen op medeleven, rechtvaardigheid en troost. Daardoor werd het niet meteen fout, alleen anders dan mij altijd was geleerd. Ik weet nog dat ik tijdens een moment van hevige twijfel tegen Trish opmerkte dat geloof misschien wel iets voor de zwakken was. ‘Kate, vind je nu echt dat tante Janet zwak is? antwoordde ze. Janet heeft een heel groot vertrouwen in God, veel meer dan ik. Ze is ook een van de sterkste mensen die ik ken. Meer hoefde Trisha niet te zeggen.
Terug in de villa kregen we een telefoontje van Justine, die vertelde dat Alex Woolfall namens Mark Warner contact had opgenomen. Het speet hem heel erg, maar hij moest ons verzoeken niet langer gebruik te maken van de opvang. Blijkbaar hadden andere gasten van de Ocean Club geklaagd over de aanwezigheid van de journalisten bij de receptie, die daar natuurlijk vanwege ons stonden. Ik was heel erg van streek. Nu begon pas echt tot me door te dringen hoe onrechtvaardig dit allemaal was. Arme Amelie, arme Sean. Zij zouden hier het meeste onder lijden. We hadden zo ons best gedaan om de tweeling vastigheid te bieden en ervoor gezorgd dat ze speelkameraadjes en genoeg bezigheden hadden. Nu zou zelfs dit hun worden afgepakt.
In een eerste opwelling wilde ik fel van leer trekken tegen die andere gasten omdat ze zo egoïstisch waren, maar toen besefte ik dat ze alle reden tot klagen hadden. Net als wij wilden ze niet dat hun kinderen geconfronteerd zouden worden met die tamelijk beangstigende groep journalisten. Dit was duidelijk de schuld van de media. Het duurde gelukkig niet lang voordat we een oplossing bedachten waardoor Sean en Amelie weer terug konden komen: een van de leidsters wachtte bij de 24 uursreceptie op ons, ver bij de andere ouders en kinderen vandaan, en nam de tweeling vanaf daar mee naar de opvang.
Joao Carlos bracht de auto rond het middaguur terug (zij het met een incomplete kofferbak) en zei dat Neves en Encarnaçāo ons later die middag konden ontvangen. Godzijdank! Eindelijk ging iemand ons uitleggen wat er allemaal aan de hand was. Joao zei dat hij ons om drie uur in de buurt van het politiebureau zou treffen, om de media te ontlopen -deze keer zouden we niet op het Britse consulaat bij elkaar komen. Op weg naar Portimăo zetten we tante Janet, Sean en Amelie af bij het huis van Susan en Haynes Hubbard.
Als we ons al hadden afgevraagd waarom er op een andere plek dan gewoonlijk was afgesproken, dan werd dat al snel duidelijk: dit was niet het gebruikelijke informele gesprek. Op het politiebureau werden we meegenomen naar een kamer boven, waar Luis Neves en Guilhermino Encarnaçāo ons begroetten. De tolk was deze keer niet, zoals gewoonlijk, viceconsul Angela Morado, maar iemand van de politie. Ook Neves en Encarnaçāo toonden een ander gezicht. Ze oogden ernstig en koeltjes.
Ze vertelden dat er sprake was van een ‘verandering’ in het onderzoek. Ze waren er altijd vrij zeker van geweest dat Madeleine nog leefde, maar nu niet meer. Bijna meteen merkte ik dat mijn ademhaling veranderde, en het vertrouwde strakke gevoel rond mijn keel was terug. Gerry vroeg of er soms bewijzen aan het licht waren gekomen waaruit bleek dat Madeleine niet meer in leven was, maar daar wilden ze geen antwoord op geven. Er werden heel wat wenkbrauwen gefronst, en mede door de taalbarrière was het niet meteen duidelijk dat ze geen echt antwoord gaven. Vervolgens vroegen ze Gerry of hij de kamer wilde verlaten. Het gerinkel van de alarmbellen was nu oorverdovend. Ik was alleen en bang. God, laat Madeleine niets zijn overkomen.
Ze vroegen me te vertellen wat er die avond was gebeurd. Vertel ons alles wat er is gebeurd nadat de kinderen naar bed waren gebracht, zeiden ze. Ook nu somde ik elk detail op dat ik me kon herinneren, maar ze keken me bij wijze van antwoord hoofdschuddend aan. Verwarring, ongeloof en paniek maakten zich van me meester. Wat was er in vredesnaam aan de hand? Ze legden me het vuur na aan de schenen, duidelijk niet tevreden over mijn antwoorden. Wilde ik er soms nog iets aan toevoegen? Was er die avond nog iets ongewoons gebeurd?
Natuurlijk niet. Als dat zo was geweest, dan had ik dat wel op 3 mei gezegd. Ik had alles verteld wat ik me kon herinneren, waarschijnlijk meer dan ze wilden of hoefden te weten, en ik had zelfs het onbeduidendste detail niet onvermeld gelaten. Ook dat kon immers belangrijk zijn. Dachten ze nu echt dat ik iets verzweeg wat mijn dochtertje kon helpen? Waarom vroegen ze me dit? Waarom?
Neves merkte heel bot op dat ze mijn relaas over de gebeurtenissen niet langer geloofden. Het ‘kwam niet overeen’ met wat ze wisten. Het kwam niet overeen? Wat wisten ze dan? Ik was inmiddels de stille tranen en het ingehouden snotteren voorbij en zat hardop te snikken. Ik begon hysterisch te huilen, terwijl ik wanhopig naar adem hapte.
Waarom dacht ik dat Madeleine levend uit ons appartement was weggehaald, vroegen ze telkens weer. Tussen mijn snikken door zei ik dat niets op het tegendeel wees, dat er geen aanwijzingen waren dat haar letsel was toegebracht. Had ik er wellicht aan gedacht dat ze niet meer leefde? Ja, natuurlijk Ik had aanvankelijk aan niets anders kunnen denken: dat een pedofiel haar had meegenomen, misbruikt en daarna vermoord.
Ik zei dat ik me vervolgens had afgevraagd of ze misschien door makers van kinderporno was ontvoerd, of in opdracht van iemand die een kind wilde hebben.
Ik werd steeds banger en raakte steeds meer in paniek. Ik wilde Gerry zien. Maar ze bleven me onder druk zetten. Ze opperden dat ik Madeleine niet voor het laatst had gezien toen ik haar naar bed bracht, maar ook daarna nog. Maar dat was niet waar! Dat was niet waar. Ik had het gevoel dat ik werd geïntimideerd, en in zekere zin was dat ook zo. Ik neem aan dat ze het expres deden: ze wilden me uit mijn evenwicht brengen door te beweren dat mijn dochter dood was, in de hoop dat ik dan iets zou bekennen. Op dat moment twijfelde ik er namelijk niet meer aan dat ze wilden horen dat ik Madeleine had gedood, of dat ik wist wat haar was overkomen. Ik ben misschien wel naïef, maar niet achterlijk.
Het ging maar door. Ze probeerden me ervan te overtuigen dat ik een black-out had gehad; ik geloof dat ze het een ‘tijdelijk geheugenverlies’ noemden. Mijn ontkenningen, antwoorden en smeekbeden waren aan dovemansoren gericht. Dit was hun theorie, ik moest daarin passen. Punt uit. Ten slotte leken ze te besluiten dat het verhoor afgelopen was. Ze zeiden dat ik altijd kon bellen, dag en nacht, als ik hun wilde vertellen wat ze wilden weten.
Ik mocht een paar minuten met Gerry praten, maar ik denk niet dat hij wijs uit me kon worden. Toen was het zijn beurt. Hij wist iets rustiger te blijven dan ik, maar hij was na het gesprek zichtbaar aangeslagen en van streek. Hij had de politie verteld wat er volgens hem op 3 mei was gebeurd en waarom hij niet geloofde dat Madeleine in het appartement om het leven was gebracht. Hij smeekte de beide mannen, in tranen: ‘Hebt u bewijzen dat Madeleine dood is? We zijn haar ouders. U moet het ons vertellen.’
‘Die komen eraan,’ zei Neves tegen hem. ‘Die komen eraan!’
Aan de andere kant van de deur zat ik te bidden en te smeken. Ik kon elk moment instorten, maar als ik had gedacht dat de politie klaar met me was, dan had ik het mis. Het duurde niet lang voordat ik me voor de derde ronde bij Gerry in de verhoorkamer mocht voegen.
Weer vroeg Gerry of er inmiddels sprake was van een onderzoek naar moord. Het antwoord was indirect: ‘U kunt het waarschijnlijk opmaken uit ons gebrek aan een antwoord.’ Op een enigszins bedreigende manier vroeg Luis waarom ik hem niet recht in de ogen keek. Het was geen kwestie van willen, ik was simpelweg niet in staat wie dan ook recht aan te kijken: mijn ogen waren zo opgezwollen en pijnlijk dat het me moeite kostte ze open te houden. Ten slotte probeerde Gerry te weten te komen of, en zo ja wanneer, we de politie weer zouden spreken. Bij een volgend gesprek zitten we tegenover elkaar aan tafel.’ De boodschap achter deze enigszins cryptische uitspraak was duidelijk: er zouden geen informele gesprekken meer volgen.
Buiten voor het politiebureau stond de pers ons op te wachten. We hoefden niet te vragen hoe ze hadden ontdekt dat we hier waren. Op weg terug naar Luz werden we gebeld door Angela Morado, die eerder van de politie te horen had gekregen dat haar diensten die middag niet nodig waren. Natuurlijk had deze afwijking van de gebruikelijke gang van zaken haar argwaan gewekt. Gerry sprak met haar. Ik was zo van streek dat ik met niemand kon praten.
We reden eerst naar de Hubbards om Sean, Amelie en mijn tante op te halen. Toen we weer een beetje waren gekalmeerd en hun konden vertellen wat er was gebeurd, zagen we hevig geschokte gezichten. Susan stelde voor dat ik me even ging opfrissen, aangezien ik nog steeds behoorlijk overstuur was. In haar badkamer leunde ik over de wastafel en keek in de spiegel. Mijn ogen waren dunne spleten onder opgezette paarse oogleden. Mijn vlekkerige gezicht leek met de dag ouder te worden. Waar ben je, Madeleine? Wat is er allemaal gebeurd? Wat moet er van ons worden?
Even later kwam Gerry’s broer met zijn gezin aan vanuit Engeland. We zeiden dat ze een taxi vanaf het vliegveld moesten nemen en zich daarna via de zij-ingang van de villa naar binnen moesten laten smokkelen om te voorkomen dat de media zich op mijn neefje en nichtje zouden storten. Het was een ander welkom dan ze hadden verwacht, en natuurlijk werd het een zware avond. Gerry pleegde een aantal telefoontjes, op zoek naar hulp en advies, en ten slotte spraken we met Alan Pike, die zoals altijd nuchter en vol begrip en medeleven was.
De volgende morgen stonden we volkomen uit het lood geslagen en allerminst uitgerust op, maar Gerry kon het in elk geval opbrengen om toch weer te gaan bellen. Nadat hij met Angela Morado en de Britse ambassade in Lissabon had gesproken, zochten we een kwartier lang onze toevlucht in de Nossa Senhora da Luz. De volgende dag en de dag erna stonden er heel wat interviews op het programma, aangezien het honderd dagen geleden was dat Madeleine was verdwenen. Mijn eerste opwelling was alles af te zeggen. Ik was doodop en dringender zaken vroegen om onze aandacht. Maar daarmee zouden we een van onze eigen regels hebben overtreden, en wel deze: houd je hoofd erbij en laat je niet door anderen dwarsbomen.
We gaven die interviews voor Madeleine. Zij was de ultieme reden om al onze kracht en moed bijeen te rapen. Gerry had het aanvankelijk maar niets gevonden dat onze zoektocht als een ‘campagne’ werd betiteld; niet alleen omdat dat woord op iets langdurigs leek te wijzen, maar er kleefde ook een militair tintje aan. Maar hier zaten we dan, honderd dagen later, op verschillende fronten verwikkeld in schermutselingen. De term leek met de dag passender te worden.
De interviews vonden allemaal plaats in een villa aan de Meia Praia in Lagos. Het was een vreselijke dag: zowel de sfeer als de vragen van de pers waren bijzonder vijandig. De journalisten hadden, mede door het gedrag van de politie en de berichtgeving van de dagen ervoor, een heel andere invalshoek dan wij. Wij wilden praten over honderd dagen zonder Madeleine, over de zoektocht, over de lancering van de campagne op YouTube. Zij wilden praten over bloed en honden.
Het is nu allemaal een beetje een waas, maar ik weet nog wel dat één journalist sceptisch bleef doorhameren op iets wat we al vaker hadden gehoord: ‘Waarom heeft Madeleine al die aandacht gekregen? Hoe kunnen jullie het opbrengen zo’n campagne te voeren terwijl jullie dochter weg is?’
Gerry en ik antwoordden allebei: ‘Nou, wat zou jij doen?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ach kom, stel dat dit jouw kind was, zou je dan gewoon blijven zitten en niets doen?’
Hij gaf geen antwoord. We voelden ons net twee eenzame strijders die het met katapulten tegen een heel leger moesten opnemen.
Wat het allemaal nog erger maakte, was het vreselijke besef dat de mijlpaal van honderd dagen en de daarmee verbonden aandacht voor andere vermiste kinderen nu ondergesneeuwd raakten, ondanks al die tijd en energie die we erin hadden gestoken. Dat was tergend, en de respectloosheid en het onrecht die Madeleine ten deel vielen, waren moeilijk te verteren.
Later kwamen Angela en Cecilia Edwards, die Bill Henderson had opgevolgd als Britse consul, naar ons toe om de recente problemen met de media en de manier waarop de politie ons had behandeld te bespreken. Alan Pike kwam eveneens vanuit Engeland naar ons toe om steun te bieden. We waren heel erg dankbaar dat we ter plekke van zijn kalme, weloverwogen advies konden profiteren. Daardoor konden we gesterkt de strijd aangaan.