Madeleine
Gerry en ik wilden graag zo snel mogelijk een gezin stichten, maar nadat ik na een paar jaar nog niet zwanger was, werd het duidelijk dat het niet zo gemakkelijk zou worden als we hadden gedacht. Degenen die het geluk hebben moeiteloos in verwachting te raken, staan er vaak niet bij stil hoe hartverscheurend en wat een beproeving het is om vergeefs te proberen een kind te krijgen. Maand na maand van schrijnende teleurstelling, afgewisseld door een drang om op het cruciale moment van de maand-cyclus seks met elkaar te hebben, waardoor alle spontaniteit verdwijnt, evenals een hoop plezier bij het vrijen. Seks wordt een klinische vereiste in plaats van een intieme ervaring waarvan je kunt genieten. En terwijl de tijd zich voortsleept, merk je dat je jezelf tot een blije glimlach moet dwingen wanneer je je vriendinnen feliciteert omdat die, kennelijk zonder de minste moeite, wel zwanger zijn geworden.
Inmiddels woonden we in Leicestershire, nadat we in 2000 hadden besloten naar het zuiden te verhuizen, waar Gerry een opleidingsplaats in de cardiologie kon krijgen, plekken die niet voor het oprapen lagen. En zelfs toen moest hij het eerste deel van zijn opleiding afmaken in Boston in Lincolnshire, een twee uur durende rit over slechte landweggetjes. Inmiddels had ik een stageplaats gekregen op de afdeling Anesthesie in Glasgow en ik werkte hard om mijn postdoctoraalexamens te halen. Binnen een half jaar kon ik mijn stageplaats naar Leicester verplaatsen en gingen we in Queniborough wonen, een pittoresk dorpje met een paar pubs, een supermarkt en een uitstekende slager.
Toevallig woonde de broer van mijn moeder, Brian Kennedy, in Rothley, op nog geen tien minuten rijden bij ons vandaan. Voordat hij met pensioen ging, was hij in Loughborough schooldirecteur geweest. Ik kon erg goed overweg met oom Brian en tante Janet - toen ik nog klein was vierden we altijd Kerstmis en Pasen bij hen - en hun kinderen, Aileen en James, waren als een jongere zus en broer voor me. Het was een groot pluspunt dat we zo dicht in de buurt familie hadden wonen. Leicester was geen Liverpool of Glasgow, en de mensen waren er meer op zichzelf dan ik gewend was. Maar onze buren, een mix van jonge carrièremakers en gepensioneerden, waren er ook pas komen wonen (onze woonhuizen waren omgebouwde stallen die deel uitmaakten van een onlangs in appartementen opgesplitst, oud landhuis, dus iedereen daar was nieuw), en dat scheelde.
Vlak nadat we naar Queniborough verhuisden, besloot ik te stoppen als anesthesist en een opleiding tot huisarts te volgen. Dat was geen gemakkelijke beslissing - ik had het naar mijn zin in de anesthesie en het betekende dat mijn stage voor mijn carrière overbodig was geweest — maar op hetzelfde moment dat Gerry zijn periode in Boston had voltooid, zou ik daar een half jaar gaan werken. Ik had het gevoel dat als we allebei als ziekenhuisspecialist bleven werken, en op verschillende tijden en verschillende plekken dienst hadden, dat niet alleen ten koste zou gaan van onze levenskwaliteit, maar ook van onze kans om een kind te krijgen.
Omdat ik al zo veel verschillende ziekenhuisfuncties in mijn zak had, hoefde ik alleen nog maar een half jaar in de psychiatrie te werken, zodat ik de brede ervaring had opgedaan die nodig was voor de huisartsenopleiding. Maar toch wilde ik eerst nog mijn anesthesiestage afronden. Dat bracht stapels werk met zich mee en iedereen zei tegen me dat ik gek was om ermee door te gaan. Maar ik was eraan begonnen en wilde het afmaken ook, en dat deed ik dus. Diep vanbinnen begreep Gerry het wel. We waren allebei ‘afmakers’, Gerry en ik. Geen van ons gaf zomaar iets op.
Ik volgde mijn huisartsenopleiding in een praktijk in Melton Mowbray, een van de eerste gespecialiseerde huisartsenpraktijken in het land, en toen, en nog steeds, de grootste in Groot-Brittannië. Hij kan bogen op een aantal huisartsen met specialistische kennis, inclusief cardiologie, oogheelkunde, dermatologie, sportgeneeskunde en keel- neus- en oorheelkunde, evenals op een uitgebreid team van verpleegkundigen, receptionisten en ga zo maar door. Ze werken met een intern verwijssysteem, zodat de artsen een patiënt kunnen doorverwijzen naar een gekwalificeerde collega. Door dit systeem hoeven aanzienlijk minder patiënten met aandoeningen naar het ziekenhuis doorgestuurd te worden, omdat ze in de huisartsenpraktijk al door een gespecialiseerde huisarts op het desbetreffende gebied kunnen worden behandeld.
Toen ik klaar was met mijn opleiding, zorgde ik dat ik in die praktijk een functie als waarnemend arts kreeg. Ik genoot van het werk, vooral van de zorg voor en gesprekken met oudere mensen, hoewel ik het in veel opzichten veel zwaarder vond dan vet werk in vet ziekenhuis. In een huisartsenpraktijk sta je in de frontlinie terwijl je geen idee hebt wat je nu weer op je bordje krijgt. Hoewel je door je collega s wordt gesteund, werk je veel meer in je eentje, je neemt de hele dag door snelle beslissingen over een eindeloze reeks problemen zonder je te kunnen verlaten op lab-tests en röntgenfoto’s. Beide banen kunnen stressvol zijn, natuurlijk, elk op hun eigen manier, maar ik vind het met name moeilijk om een goede huisarts te zijn: je hebt de vaardigheid en aanleg nodig om te zien of iets wel of niet normaal is, om het nog maar niet te hebben over het vermogen en de empathie om in heel korte tijd met emotionele en sociale kwesties om te gaan.
Ondanks de grote veranderingen in onze leef- en werkomgeving hadden we al vlug vrienden gemaakt, van wie Fiona Webster en haar partner David Payne het dichtst bij ons stonden. Ik had Fiona voor het eerst ontmoet in december 2000, in de personeelskoffiekamer van de intensive care in Leicester General, waar we beiden op de anesthesieafdeling stage liepen. Het was de dag nadat ik had gehoord dat ik een opleidingsplaats op de anesthesie zou kunnen krijgen, dus ik was in een opgewekte stemming. Het duurde niet lang voor ik ontdekte dat we elkaar mochten. We werden zulke dikke vriendinnen dat een van onze collega-spccialisten ons wat brutaal Charlie’s Angels placht te noemen.
In onze vrije tijd gingen Gerry en ik met vrienden uit eten of hardlopen in de velden rondom Queniborough. Gerry speelde zo nu en dan squash en werd lid van de Rothley Park Golf Club. Toen leidden we een vol en druk bestaan, en het was een goed leven, los van de donkere wolk die over alles heen lag omdat er aan het zwangerschapsfront maar geen ontwikkelingen waren. Ik deed mijn best het er niet te veel over te hebben hoe moeilijk dit allemaal voor me was, zelfs niet tegen Gerry. Ik wilde niet als krankjorum of geobsedeerd overkomen. Maar in werkelijkheid denk ik dat de meeste vrouwen waarschijnlijk wel enigszins gefixeerd raken wanneer ze eenmaal die o zo belangrijke beslissing hebben genomen om een baby te willen krijgen. En uiteraard was er in mijn geval niet de minste twijfel geweest of het moederschap wel voor mij was weggelegd. Het was alleen maar de vraag geweest wanneer.
Uiteindelijk ben ik naar de dokter gegaan, heb me laten testen en de diagnose endometriosis werd gesteld; een veel voorkomende aandoening waarbij dezelfde cellen die in de baarmoederwand groeien ook in delen daarbuiten woekeren, wat soms vruchtbaarheidsproblemen kan geven. Ik kreeg een jaar lang laserbehandelingen en hormonale injecties, allemaal zonder resultaat. Toen er nog steeds geen natuurlijke conceptie plaatsvond, bleef voor ons alleen nog een vruchtbaarheidsbehandeling over.
Als senior ziekenhuisarts op de gynaecologie had ik het verdriet en de wanhoop op het gezicht van de vrouwen gegrift zien staan wanneer ze naar de afdeling kwamen om een vruchtbaarheidsbehandeling te ondergaan. Ik had toen verklaard dat ik in hun positie liever het onvermijdelijke aanvaardde dan mezelf te onderwerpen aan een invitrofertilisatie. Het hele gebeuren leek te traumatisch en vol teleurstelling. O, de zelfverzekerdheid van de jeugd. Ik had toen nooit kunnen dromen dat mij hetzelfde kon gebeuren. En zoals in het leven zo vaak het geval is, kun je onmogelijk voorspellen hoe je je in een bepaalde situatie voelt of hoe je zult reageren als je iets niet daadwerkelijk zelf hebt meegemaakt. Toen het erop aankwam, bedacht ik me geen twee keer. Ik had me geen moment afgevraagd of ik wel moeder wilde worden, of ik mijn leven en liefde wilde delen met een verzameling kroost, en ik redeneerde dat als ik om mijn doel te kunnen bereiken mezelf moest onderwerpen aan ivf, ik dat moest doen.
Op de een of andere merkwaardige manier was ik door het nemen van die beslissing enorm opgelucht. Plotseling, zo leek het, was de verantwoordelijkheid om zwanger te worden van mijn schouders genomen en werd de druk op Gerry en mij minder. Onze eerste ivf-poging verliep soepel, hoe ingrijpend de behandeling ook was - de injecties, scans en daaropvolgende procedures - ik raakte er totaal niet door van streek maakte me ook geen zorgen. Alles ging wonderwel goed: ik reageerde uitstekend op de medicijnen, ik produceerde meer dan genoeg eitjes en na bevruchting met Gerry’s sperma ontwikkelde een buitengewoon hoog percentage daarvan zich tot een embryo. Niet alle embryo’s overleefden de eerste paar dagen en de meningen waren verdeeld over welk moment het beste was om ze in de baarmoeder te plaatsen. Sommige artsen wilden ze het liefst vroeg inbrengen, op dag twee of drie, omdat ze vonden dat ze ‘binnen beter af waren dan buiten’. Anderen waren van mening dat de embryo’s die het buiten de baarmoeder tot de blastocystische fase (vijf dagen) hadden gered, het sterkst waren, en dus hoogstwaarschijnlijk op de lange termijn het tierigst zouden zijn. We hadden dertien bevruchte eitjes. We besloten om er een paar van te laten invriezen en twee blastocystes in te laten brengen.
Aangemoedigd omdat de voortgang volgens het boekje ging en door
het optimisme van het ivf-team (‘Een perfectere cyclus kun je met
hebben!’), was zowel Gerry als ik zo naïef erop te vertrouwen dat
dit ging lukken. Maar evengoed wilden we elk risico uitsluiten, hoe
klein ook, dus nam ik elke mogelijke voorzorgsmaatregel. Ik gooide
alcohol, sporten en seks compleet overboord. Ik nam liever een
douche dan een bad, alsof de embryo’s op de een of andere manier in
het badwater zouden kunnen wegdrijven. Gewikkeld in genoeg watten
om er een hangar mee te vullen, zo leidde ik mijn leven.
Ik weet nog dat ik twee weken later naar het ziekenhuis ging voor een zwangerschapstest, aan de buitenkant uiterst kalm, maar vanbinnen heel opgewonden. Nog levendiger is de herinnering aan de lichamelijke pijn van de klap die daarop volgde. De test was negatief. Ik kon het eenvoudigweg niet geloven. Destijds kon ik me niet voorstellen dat er een ergere pijn bestond dan deze. Tot op de dag van vandaag kan ik niet begrijpen hoe ik daar zo zeker van kon zijn, vooral omdat ik wist, niet alleen als iemand die moeder wilde worden maar ook als arts, hoe emotioneel verwoestend de pieken en dalen kunnen zijn die met ivf gepaard gaan. Mijn ongegronde optimisme zorgde er alleen maar voor dat de klap waarmee ik op aarde terugviel des te harder aankwam. Ik huilde de ogen uit mijn hoofd.
Nadat ik het nieuws aan Gerry had verteld, die, evenals mijn moeder, bijna net zo verpletterd was als ik, ging ik een eind hardlopen om iets van mijn verdriet, pijn en woede kwijt te raken. Het hielp een beetje. Een dag of twee later was ik weer op de rails, zoals tante Norah het uitdrukte, had ik mezelf weer in de hand en stond ik in de startblokken om het opnieuw te proberen.
Twee maanden later waren we zover om een tweede poging te wagen, met twee embryo’s die we hadden laten invriezen. Deze keer hoefde ik alleen maar op het juiste moment van de maand naar het ziekenhuis te gaan om de embryo’s in mijn baarmoeder te laten plaatsen. Ik was aan het werk toen ik het verwachte telefoontje van het ziekenhuis kreeg. Maar in plaats van dat me werd gevraagd om dan en dan te komen, zoals ik had verwacht, werd me op zakelijke toon meegedeeld dat de ingevroren embryo’s het helaas niet hadden overleefd en dat we de procedure dus niet konden voortzetten. En dat, zo leek het, was dan dat. Opnieuw viel er een partij bakstenen op mijn borst. Na de onvermijdelijke tranen-stortvloed aten Gerry en ik die avond buiten de deur een vertroostende curry en we dronken een paar biertjes. We hadden elkaar tenminste nog, zeiden we. Toen raapten we onszelf bijeen en bereidden ons voor om weer helemaal opnieuw te beginnen.
Hoewel het ivf-team van plan was om ons zes weken later te laten komen om de volgende stap te bespreken, zag ik bij nader inzien niet in waarom we niet, vooropgesteld dat de faciliteiten beschikbaar waren, aan het eind van die week met een nieuwe cyclus konden beginnen. De timing klopte en ik had geen vruchtbaarheidsmedicijnen genomen die het proces mogelijk konden verstoren. Voor iedereen die een vruchtbaarheidsbehandeling ondergaat is het verbijsterend hoe gemakkelijk iedereen over weken en maanden praat, alsof je gewoon weg kunt gaan, het kunt vergeten en je op iets anders kunt concentreren. Voor een vrouw die al jaren haar best doet om zwanger te worden is een maand een heel leven. Wanneer je eenmaal op de bus zit, is eraf springen wel het laatste wat je wilt.
We waren zo blij toen het ivf-team ermee instemde. Maar toen stuitten we op een praktisch obstakel: we ontdekten dat Gerry in Berlijn zou zijn op het moment dat hij zijn spermamonster voor de bevruchting moest inleveren. Hij was uitgenodigd om tijdens de grootste Europese cardio-logieconferentie een praatje te houden over zijn onderzoek. Het was een belangrijke springplank voor zijn carrière en hij was er opgetogen over.
De moed zonk me in de schoenen. Dat betekende nog meer maanden wachten, maar hij kon deze conferentie toch zeker niet overslaan? Die avond kwam Gerry terwijl ik stond te koken de keuken in. Hij omhelsde me en zei tegen me dat hij had besloten niet naar Berlijn te gaan. De ivf, zo zei hij tegen me, was veel belangrijker. Ik was heel opgelucht en was hem ook erg dankbaar.
Deze keer verliep de cyclus bepaald niet soepel. Opnieuw reageerde ik goed op de medicijnen, misschien een beetje te goed, want mijn eierstokken werden wat al te enthousiast gestimuleerd. Ik zou zweren dat ze zo groot waren als meloenen. Hoe dan ook, ik voelde me er heel ongemakkelijk bij. We hadden met het team afgesproken dat we na drie dagen het embryo zouden terugplaatsen. Op dag twee ontvingen we echter een urgent telefoontje van de embryoloog. Hij vertelde ons dat de embryo’s het niet meer zo goed deden. Hij raadde aan om onmiddellijk naar het ziekenhuis te komen om ze te laten inbrengen. Plotseling voelden we ons beiden heel moedeloos. Als het met een ‘perfecte’ cyclus al niet lukte, wat waren dan de kansen dat het nu wel zou slagen? Er werden twee embryo’s in mijn baarmoeder geplaatst, maar deze keer stonden we onszelf niet toe om ook maar een beetje opgetogen te zijn, en het wattennestje ging het raam uit. Nadat ik uit het ziekenhuis thuiskwam, liep ik regelrecht naar de tuin om een en ander te zaaien. Als dit zou gaan werken, dan moest dat ook, zei ik tegen mezelf. Maar ik hield mijn adem nu niet in.
Ik had me zo vreselijk gevoeld toen onze eerste poging bleek te zijn mislukt, dat we besloten om op de avond voordat ik in het ziekenhuis zou worden getest thuis een zwangerschapstest te doen. Als die negatief was, konden we al onze tranen tenminste met z’n tweetjes uitstorten. Op het strookje verscheen een vaag blauw lijntje. Gerry en ik keken elkaar aan. ‘Het is niet donker genoeg,’ zei ik, hoewel ik wist dat in de gebruiksaanwijzing stond dat elk lijntje kon worden opgevat als een positief resultaat. Ik durfde er alleen niet op te vertrouwen.
Uiteindelijk viel ik in een merkwaardige toestand vol ingehouden emoties in slaap. De volgende ochtend werd de positieve zwangerschapstest bevestigd. Iedereen was natuurlijk opgetogen, maar uiteraard was niemand zo in de wolken als Gerry en ik. Onvermijdelijk kwamen de tranen weer, maar deze keer waren het tranen van geluk. Ik voelde me een andere vrouw: langer, vrolijker, ik straalde onmiddellijk. Ik kon maar niet ophouden met glimlachen. Elk uur dankte ik God. Een paar weken lang vertelden we het aan niemand, familie noch vrienden. We waren te bezorgd om het lot te tarten en in dit vroege stadium voelde het op de een of andere manier nog niet echt. Dagenlang herhaalde ik bij mezelf: ‘Mijn zwangerschapstest is positief, mijn zwangerschapstest is positief, in plaats van te erkennen dat ‘ik zwanger was’. Pas toen we zes weken later bij een echoscopie het hartje zagen kloppen, durfde ik het te geloven.
En dat was de eerste keer dat ik onze kleine Madeleine zag. Zelfs toen was ze al prachtig.
Ik weet nog hoe heerlijk het was om mijn vader en moeder te vertellen dat ze grootouders zouden worden. Natuurlijk waren ze buiten zichzelf van vreugde. Ik weet zeker dat door het intense verdriet wegens de conceptieproblemen die we hadden gehad, boven op het feit dat ik als enig kind hun enige kans was om kleinkinderen te krijgen, deze baby extra dierbaar voor ze was.
Mijn zwangerschap verliep zonder complicaties. Geen misselijkheid, geen rugpijn, geen bloedingen, geen zwellingen. Ik voelde me fantastisch. Ik zwom minstens om de andere dag, tot aan de dag van de bevalling toe. En ik vond het absoluut geweldig om zwanger te zijn. Het was een heerlijk gevoel om bodylotion op mijn dikke buik te smeren, alsof ik mijn baby aanraakte. En net als de meeste moeders, daar ben ik zeker van, zal ik me voor altijd de verbazingwekkende sensatie en pure intimiteit herinneren wanneer mijn baby zich in me bewoog. Gerry noch ik wilde weten of we een jongen of meisje kregen. Ik sta erom bekend dat ik van verrassingen houd, dat ik een van die mensen ben die het vertikken om vóór eerste kerstdag ook maar één kerstcadeautje open te maken. Om de een of andere reden dacht ik altijd aan de baby alsof het een jongetje was. Ik heb geen idee waarom - misschien eenvoudigweg omdat ik mezelf in dromerige momenten met een jongetje had voorgesteld — wie zal het zeggen? We besloten hem Aidan te noemen, en hoewel we een paar mogelijke meisjesnamen de revue hadden laten passeren, waren we het over geen enkele eens geworden.
Op 12 mei 2003 merkte ik dat ik, negen dagen voor de uitgerekende datum tijdens een routinematige zwangerschapscontrole, al weeën had.
Net als veel vrouwen voor wie het ’t eerste kind is, had ik alles helemaal gepland - de muziek die ik erbij wilde, de snacks die bij de hand moesten zijn, de verkoelende vernevelaar voor mijn gezicht - maar die keer werd ik onmiddellijk naar de kraamafdeling gedirigeerd en totdat Gerry erbij was geroepen, had ik niet eens de gebruikelijke, vooraf ingepakte zieken-huistas. Maar toen het erop aankwam, was ik niet geïnteresseerd in welke afleiding dan ook, alleen maar volkomen gefocust op de klus die ik moest klaren. Onder de bemoedigende woorden van Gerry schommelde ik heen en weer, terwijl ik op het gas-luchtmondstuk beet. Het schoot door me heen dat ik wel op Stevie Wonder moet hebben geleken. Er gaan vreemde dingen door je heen wanneer je ligt te bevallen.
Je ontkomt er niet aan: een bevalling is verdomd pijnlijk, maar ik onderging mijn bevalling heel kalm en rustig, me niet bewust van wie of wat dan ook om me heen. Gelukkig verliep het ongecompliceerd en snel, zoals een bevalling hoort te gaan. Ik weet nog dat ik eindelijk het hoofd je eruit voelde piepen en pathetisch tegen de vroedvrouw zei: ‘Het prikt,’ als ik het goed heb onthouden. Prikt? Ik vermoed dat ik toch al nooit ergens een toestand van maakte! En toen plopte onze baby eruit.
Nadat we jarenlang naar deze dag hadden uitgekeken, waren we het dan: ouders. Een grootser moment bestaat niet in iemands leven. En daar was ze: niet onze kleine jongen, maar ons kleine meisje. Ik weet niet meer zeker waarom we daar zo door verrast waren, maar omdat het een verrassing was, was het moment des te bijzonderder. Onze dochter was perfect. Een prachtig rond hoofdje, geen vlekjes en helemaal niet verfomfaaid. Het mooiste wat ik ooit heb gezien. Ik hield onmiddellijk van haar. Natuurlijk was Aidan nu buiten beeld. Van de meisjesnamen die we in gedachten hadden, vond ik Madeleine het mooist, en dus werd ze Madeleine. Madeleine Beth McCann. Ze huilde meteen (waar we in het daaropvolgende half jaar aan gewend zouden raken). Gerry’s zus Trish belde me terwijl we nog in de verloskamer waren. ‘Is dat je spruit?’ vroeg ze, enigszins geamuseerd, toen ze het geschreeuw van tweehonderd decibel op de achtergrond hoorde. ‘Jezus!’
Ik kon mijn ogen niet van Madeleine afhouden. Ik dankte God steeds maar weer dat Hij haar in ons leven had gebracht. Elke keer dat ze ook maar vaagjes mijn kant op keek, sprongen de tranen in mijn ogen. Ik had nooit geweten dat je zo veel van iemand kon houden, en ik hou veel van Gerry, geloof me. Mijn Madeleine.
In die eerste nacht als moeder kon ik de slaap totaal niet vatten. Ik kon maar niet ophouden naar mijn prachtige dochter te kijken. Toegegeven, het feit dat Madeleine een groot deel van de nacht de grenzen van haar stembereik testte, kon er wel eens aan hebben bijgedragen. Ik weet nog dat een van de vroedvrouwen een paar keer mijn kamer binnenkwam om te vragen of ze Madeleine een poosje mee zou nemen zodat ik wat kon slapen. Haar meenemen? Dat was wel het laatste wat ik wilde. Ik maalde niet om slaap. Het enige wat ik wilde was bij Madeleine zijn.
De volgende avond kwamen mijn vader en moeder en mijn oude vriendin Nicky kennismaken met onze dochter. Mijn vader bekende dat hij met honderdvijfitig over de snelweg was geracet om voor het einde van het bezoekuur uit Liverpool hier te zijn, maar dat heb je niet van mij gehoord. Hij was een ouwe rot als het om geboortes ging, en hij was een van de eerste vaders ooit die in Oxford Street Maternity Hospital, waar ik ben geboren, tijdens de bevalling bij hun vrouw mochten blijven, in plaats van te worden verbannen van de afdeling om in de gang buiten te moeten ijsberen. Naar verluidt was oma Healy geschokt toen ze van deze schandelijke nieuwlichterij hoorde.
De nieuwbakken grootouders waren vanaf het begin dol op Madeleine. Mijn moeder had haar eigen moeder heel jong verloren en ik denk dat ze haar steun moet hebben gemist toen ik klein was, bovendien was het voor haar altijd verdrietig dat ik mijn nana nooit had gekend. Dus betekende het heel veel voor haar dat ze nu de kans kreeg om voor haar eigen kleinkind te zorgen en er voor mij te zijn. En mijn vader heeft me een keer verteld dat als hij zijn eigen kleindochter had mogen ontwerpen en haar in elkaar had mogen laten zetten, het Madeleine zou zijn geworden. ‘Ik geloof dat ik van haar zelfs nog meer hou dan van jou, voegde hij eraan toe. Ik ben er niet zeker van of dat als compliment bedoeld was, maar omdat ik weet hoeveel hij van me houdt, gun ik hem het voordeel van de twijfel. Gerry’s ouders, evenals zijn broers en zussen, kwamen vlak na hen, en ze waren allemaal zo opgetogen als wat.
Het blijft me verbazen welke dramatische impact één persoontje op je leven kan hebben. Plotseling draait je hele wereld om dit bundeltje en het kan je helemaal niets schelen. Door de overweldigende liefde en bescher-mingsdrang die je voor je kind voelt, word je ongelooflijk kwetsbaar, waarschijnlijk even kwetsbaar als je zelf als baby ooit bent geweest. Maar nu begrijp je dat deze kwetsbaarheid nooit meer weggaat.