Arguidos

Vrijdag 7 september. Na twee armzalige uurtjes slaap stonden we op en zetten ons schrap voor de dag die ging komen. Ik bleef kalm. Een paar uur lang zaten we aan de telefoon: we belden familieleden en vrienden om hen op de hoogte te stellen en gaven hun het groene licht om al hun woede en wanhoop te uiten als ze daar behoefte aan hadden. Dat hoefden we geen twee keer te zeggen. Ze hadden hun zorgen al veel te lang voor zich moeten houden.

Justine kwam naar ons toe om te helpen. Terwijl Gerry wederom met Bob Small belde, zocht zij contact met een select aantal Britse kranten. We wisten maar al te goed hoe de Portugese pers ons die ochtend zou afschilderen. Justine wilde de Britse media in grote lijnen duidelijk maken hoe de vork precies in de steel zat, om te voorkomen dat ze simpelweg de klinkklare nonsens zouden herhalen waarmee de Portugezen op de proppen zouden komen.

Het was tijd om te gaan. Ik weet nog heel goed dat ik een paar minuten lang zwijgend in de woonkamer bleef staan. Een aantal gedachten buitelden tegelijk door mijn hoofd. Het zal de nodige opschudding veroorzaken als dit nieuws in Engeland bekend wordt... Onze regering zal dit nooit toestaan. (Het was al vier maanden aan de gang en nog steeds was ik zo naïef!) Ik zal niet liegen, ook al geeft de pj me ervanlangs en gooien ze me in de cel... Ik zal mijn uiterste best doen om Madeleine te helpen en ons gezin bij elkaar te houden... Ik ken de waarheid en God kent de waarheid. Dat is het enige wat ertoe doet. Het komt wel goed.

Ik had het nog steeds in de hand en ik voelde me sterk.

Justine zou me naar Portimăo brengen en Gerry zou later die middag volgen voor zijn eigen verhoor. Ik zei tegen Justine dat ik onderweg nog even bij de Ocean Club wilde stoppen. Door alle drukte had ik te laat ontdekt dat Trisha de tweeling die ochtend al naar de opvang had gebracht, om ons werk te besparen. Dat was praktisch gezien natuurlijk de beste oplossing, maar ik had hun vertrek gemist en wilde die twee nog even zien en vasthouden voordat ik Praia da Luz zou verlaten. Per slot van rekening had ik geen flauw idee wanneer ik weer terug zou komen. Ik wist dat we daardoor aan de late kant zouden zijn, maar na al die uren die ik tot dan toe op dat verrekte politiebureau had doorgebracht kon dat me niets schelen. De kinderen zaten vlak naast het tapasrestaurant in het speelgedeelte. Ik liep naar hen toe en knuffelde en zoende hen. Terwijl ik hen stevig vasthield, zei ik: ‘Ik hou van jullie.’ God, zorg ervoor dat ik vanavond weer hetzelfde kan doen.

Justine en ik reden in haar autootje naar Portimăo. Ondanks de ernst van wat me te wachten stond, moest ik een glimlach onderdrukken toen we afwisselend in de tweede en derde versnelling voortpruttelden, met af en toe een kangoeroesprong om het af te maken. De rit leek een eeuwigheid te duren. Net toen het allemaal niet veel onwerkelijker kon worden, zette Justine om de hoek bij het politiebureau de auto stil, pakte haar lippenstift uit haar tas, keek in de achteruitkijkspiegel en begon haar lippen bij te werken.

In de straat naar het politiebureau wemelde het opnieuw van pers en toeschouwers. Opeens voelde ik een enorme golf adrenaline door me heen gaan (dat waren vast de vechtlustige genen die zo kenmerkend zijn voor mensen uit Liverpool). Ik stapte uit en liep uiterst kalm, met opgeheven hoofd, naar de ingang. Ik voelde me ongewoon onoverwinnelijk. Naar het schijnt juichten sommige plaatselijke bewoners toen ik langsliep, maar dat is me ontgaan. De politie zoekt niet naar Madeleine, zei ik tegen mezelf. Ze hadden al weken niet meer naar mijn kindje gezocht. Alleen al die gedachte maakte me woedend. Ik zou haar niet in de steek laten. Geen sprake van.

Justine bleef buiten om een verklaring voor de media af te leggen. Inmiddels wist iedereen net zo goed als ik dat ik de status van arguida zou krijgen. Sofia, mijn tolk en de Britse consul Cecilia Edwards stonden binnen op me te wachten. Carlos leek zowaar wat optimistischer en ook mijn tolk maakte een hartelijker indruk.

Ik werd pas om tien voor twaalf naar de verhoorkamer gebracht, zodat mijn late aankomst inderdaad niets uitmaakte, zoals ik al had verwacht: ik raakte gewend aan de opvatting die de pj over tijd had. Het waren dezelfde aanwezigen als een dag eerder. Vandaag had Carlos me aangeraden geen enkele vraag te beantwoorden. Als arguida had ik daartoe het recht, legde hij uit, en het was de veiligste optie: antwoorden kon zonder dat ik dat wilde belastend voor me zijn. Hij kende het systeem veel beter dan ik, dus het leek me verstandig zijn raad op te volgen. Ik begreep toch al niet hoe mijn eerdere uitspraken hiertoe hadden kunnen leiden en het leek me zinloos om opnieuw een poging te doen om tot de politie door te dringen.

Zoals verwacht, begon Joao Carlos met uit te leggen dat ik vanaf dit moment niet langer als getuige, maar als arguida gold. Hij somde de rechten en plichten op die daarbij hoorden. Ik bleef zwijgend zitten en probeerde me goed te houden, maar inwendig kookte ik van woede. Ze zoeken niet naar Madeleine... En toen begonnen ze. Wat had ik gezien en gehoord nadat ik op 3 mei om tien uur ’s avonds het appartement binnen was gegaan? Wie had de politie gebeld? Hoe laat? Wie had contact opgenomen met de media? Het is best moeilijk om niet te antwoorden als iemand je een vraag stelt. Je eerste opwelling is antwoord te geven, al is het maar uit beleefdheid. En natuurlijk viel het me zwaar om niet te laten merken wat ik van hun gemene, bespottelijke insinuaties vond. Aan de andere kant was ik ook heel erg op mijn hoede en hoefde ik over een antwoord als ‘geen commentaar’ in elk geval niet na te denken. Het maakte zeker het tolken een stuk sneller. Met een beetje geluk zou het hierdoor niet langer hoeven duren dan strikt noodzakelijk was.

Deze keer speelde Ricardo Paiva een belangrijkere rol bij het verhoor, maar dat stelde me allerminst gerust. Dit was de man die ons thuis te eten had uitgenodigd. Onze kinderen hadden met zijn zoontje gespeeld. ‘De tweeling was thuis in Engeland ongedurig en u hebt hun een slaapmiddel gegeven?’ vroeg hij. ‘U hebt geprobeerd Madeleine in Engeland aan een familielid te geven? U raakt gestrest en gefrustreerd vanwege de kinderen?’ Ik wist precies waartoe deze vragen moesten leiden, maar hoe kwaad ik ook was, ik hapte niet.

Eerlijk gezegd had ik behoorlijk opgezien tegen de opnamen van de speurhonden. Ik had geen idee wat ik kon verwachten, al was ik er vrij zeker van dat de resultaten waarmee ze blijkbaar op de proppen waren gekomen niet juist konden zijn. Bob Small had ons verteld dat de reactie van de speurhonden als informatie, en niet als bewijsmateriaal, werd beschouwd - of althans als zodanig moest worden beschouwd - maar in mijn gedachten veranderden die stukjes film in het ergst denkbare belastende bewijs, met als finale: ‘En dus veroordeel ik u tot...’ Nu hield Ricardo zijn verhaal over de honden. ‘Deze honden hebben het in honderd procent van de gevallen juist,’ zei hij, terwijl hij een A4’tje voor mijn neus heen en weer zwaaide. ‘Tweehonderd zaken, en ze hebben er nog nooit naast gezeten. We hebben gebruikgemaakt van het beste laboratorium ter wereld voor wat betreft low copy number-DNA-onderzoek.’ Hij zei dat laatste met zo veel nadruk dat het voor hem de gouden standaard leek te zijn. Ik staarde hem aan, amper in staat mijn minachting te verbergen. Wat wist hij nou van low copy number-DNA? Ik wilde hem dolgraag vragen of hij me iets meer kon vertellen. Die honden waren nog nooit eerder in Portugal gebruikt, en hij wist amper meer over die beesten dan ik.

Ricardo zette de videospeler aan. Ik zag dat de honden een voor een bij 5A naar binnen gingen, samen met hun geleider, Martin Grime (toen nog werkzaam bij het korps van South Yorkshire, maar later als zelfstandige). Beide honden renden door het appartement, sprongen op de bedden, doken in de kledingkast en snuffelden overal eens goed rond. Op een bepaald moment wees de geleider de honden op een plek achter de bank in de woonkamer, vlak bij de gordijnen. Hij gaf de honden het bevel die bepaalde plek goed te onderzoeken. Uiteindelijk ‘sloegen’ de honden ‘aan’. Ik merkte dat ik een beetje begon te ontspannen. Dit zou ik bepaald geen exacte wetenschap durven noemen.

Op de opnamen die waren gemaakt in het appartement naast het onze begon een van de honden in een hoek naast een meubelstuk gravende bewegingen te maken. Grime riep de hond en ze verlieten de woning.

De voorstelling was nog niet voorbij. Nu zagen we beelden van een ondergrondse garage waar een stuk of acht auto’s geparkeerd stonden, waaronder de Renault Scenic die we hadden gehuurd. Die kon je niet bepaald over het hoofd zien: de raampjes waren volgeplakt met foto’s van Madeleine. In de geneeskunde zouden we dit een ‘niet-blinde studie’ noemen, eentje die onderhevig is aan vooringenomenheid. Een van de honden rende, met zijn neus in de lucht, langs onze auto naar een van de andere voertuigen. De geleider bleef naast de Renault staan en riep de hond naar zich toe. Het dier gehoorzaamde en kwam naar hem toe, maar rende toen weer weg. Grime bleef naast de auto staan en riep de hond nog een paar keer bij zich en wees het dier op bepaalde delen van de auto, totdat de speurhond ten slotte aansloeg.

Elke keer wanneer de hond dat deed, zette Ricardo de band stil en vertelde me dat er op die bewuste plek een bloedspoor was gevonden en dat het dna uit dat monster overeenkwam met dat van Madeleine. Vervolgens keek hij me indringend aan en vroeg me om een verklaring. Dat waren de enige keren dat ik niet antwoordde met ‘geen commentaar’. Ik zei dat ik het niet kon verklaren, maar hij ook niet. Op dat moment voelde ik zo’n minachting voor Ricardo. Waar is hij mee bezig, dacht ik. Volgt hij simpelweg bevelen op? Ik merkte dat ik binnensmonds ‘Gore klootzak, gore klootzak zat te mompelen. Die stilzwijgende kreet gaf me op een bepaalde manier kracht en zorgde ervoor dat ik mijn zelfbeheersing kon bewaren. Deze man verdiende mijn respect niet. ‘Gore klootzak...’

Toen Gerry zich later die maand verdiepte in de geldigheid van door speurhonden gevonden bewijsmateriaal, ontdekte hij dat bewuste of onbewuste aanwijzingen van de hondengeleider voor onjuiste resultaten kunnen zorgen. Voor zover ik dat uit de reacties van de honden kon afleiden was dat ook hier het geval. Later ontdekten we dat Grime in zijn verslag had benadrukt dat dergelijke vondsten slechts betrouwbaar zijn in combinatie met aanvullend bewijsmateriaal.

Tegen het einde van het verhoor liep ik naar Ricardo toe en vroeg hem waarom hij ons die avond te eten had uitgenodigd. Was dat onderdeel geweest van een bepaalde strategie? Hij keek een tikje ongemakkelijk. ‘We vertrouwden jullie, dat deed iedereen,’ zei hij. God nog aan toe, als er bij iemand het vertrouwen in anderen aan het wankelen was gebracht, dan waren wij het wel, en niet de pj.

Toen ik om kwart over drie de verhoorkamer verliet, was Gerry op weg naar Portimăo voor zijn verhoor. Ik mocht hem niet zien, maar had hem telefonisch kunnen spreken. Carlos zei dat het ernaar uitzag dat we maandag voor de rechtbank moesten verschijnen. Tot dan zou ik het land in elk geval niet mogen verlaten. Dat nieuws raakte me minder hard dan ik had verwacht. Niets kon me nog verbazen. Elke nieuwe wending was even bizar als de vorige, en ik hechtte nergens meer geloof aan. Bovendien wist ik niet eens of ik het bureau mocht verlaten, laat staan of ik naar huis mocht. Ten slotte kreeg ik te horen dat ik terug mocht naar de villa, en toen ik naar buiten liep, werd ik omringd door het onvermijdelijke geschreeuw en het geklik van de camera’s, die deze keer 'Kate de arguida’ vastlegden. Ik was doodmoe en verlangde naar mijn kinderen, die Trisha naar het huis van Susan Hubbard had gebracht. Justine bracht me erheen en we werden de hele rit achtervolgd door de Portugese pers.

Toen ik mijn prachtige kindertjes dicht tegen me aan drukte en met mijn neus hun zoete geur opsnoof, voelde ik dat warmte en tevredenheid bezit van me namen. Ik wilde hen nooit meer loslaten. Hier ging het om, hiervoor moesten we blijven vechten: ons gezin, onze kinderen. Ik ging met een kop thee in mijn hand zitten, was omringd door familieleden en vrienden, en luisterde naar wat Amelie en Sean me over hun dag te vertellen hadden. Het voelde alsof ik heel even in een Tardis naar een veel betere wereld was getransporteerd, waar alles mooi en onschuldig was. Het was heerlijk, zolang als het duurde.

Ik bracht de tweeling om half zeven ’s avonds terug naar onze belegerde villa en belde Alan Pike om hem te vertellen wat er die dag was gebeurd en dat het met mij oké was. Versterking arriveerde in de vorm van Sandy en Michael. Het was geruststellend om nog een paar mannen in de buurt te hebben. De telefoons stonden roodgloeiend. Talloze vrienden en familieleden hadden in de media thuis laten weten dat ze zich heel veel zorgen over ons maakten en walgden van de vreselijke manier waarop Gerry en ik waren behandeld. Phil had zelfs iets gezegd over de ‘deal’ die ons indirect door de pj was aangeboden. Gerry vond het niet prettig dat dat openbaar was gemaakt (al kwam dat misschien omdat hij op dat moment nog op het politiebureau zat). Ik kon er niet mee zitten. Het was gebeurd, het was waar en het was bespottelijk. De pj reageerde met de mededeling: ‘Dat soort dingen doen wij niet.’ Officieel misschien niet, nee, maar van ons uit gezien leek het wel degelijk alsof ze het op een akkoordje hadden willen gooien, en ook nog eens een bijzonder laakbaar akkoordje.

Na het avondeten, talloze gesprekken en de broodnodige ontspanning ging ik naar bed. Kate McCann, arguida. Moeder van Madeleine, arguida. Openlijk verdacht van het doden van mijn dierbare dochter, of in elk geval van het verdonkeremanen van haar lijk. Alleen al het idee maakte me kotsmisselijk. De wereld was niet alleen wreed, maar ook knettergek. Een dergelijk scenario zou zelfs voor een film te vergezocht zijn. Ik vond het verschrikkelijk onrechtvaardig en had nog meer verdriet om mijn kleine meisje.

Gerry kwam pas om half twee ’s nachts thuis. Ook hem was aan het begin van het verhoor verteld dat hij vanaf nu als arguido werd beschouwd, en hij had, net als ik, de raad van Carlos willen opvolgen en geen antwoord op hun vragen willen geven. Maar nadat de eerste vraag - ‘Hoe hebt u zich van het lijk van uw dochter ontdaan?’ - voor de derde keer was herhaald, was hij zo woedend geworden over de absurde, beledigende suggestie en de manier waarop de rechercheur hem onder druk probeerde te zetten dat hij zich simpelweg niet langer kon beheersen. Het was onder dergelijke omstandigheden een volkomen verklaarbare reactie, maar helaas werden we vanwege onze uiteenlopende reacties tijdens het verhoor niet alleen door bepaalde media ‘lastig’ of zelfs ‘schuldig’ genoemd, maar haalden de gekken die op internet hun gal spuwen ons ook nog eens door het slijk. Maar dat was in het grotere geheel waarschijnlijk een vrij onbeduidend probleem.

Net als ik had Gerry opluchting gevoeld toen hij de ongerijmdheden in de video met speurhonden had gezien, volgens hem ‘het subjectiefste speurwerk dat je kunt bedenken’. Ricardo had ook hem verteld dat ‘de beste forensisch onderzoekers ter wereld’ sporen van Madeleines dna in de huurauto hadden aangetroffen, maar toen Gerry had gevraagd of hij hun verslag mocht zien, had Ricardo gereageerd door opgewonden met de bevindingen van Grime te zwaaien en te roepen: ‘Het gaat om wat de honden hebben gevonden!’

Daardoor voelde Gerry zich behoorlijk gesterkt. Hij besefte dat niemand opzettelijk forensisch bewijsmateriaal had kunnen aanbrengen om ons in de val te laten lopen omdat er, in tegenstelling tot wat de pj en de krantenkoppen ons wilden laten geloven, helemaal geen bewijsmateriaal was. Niemand kon aantonen dat Madeleine dood was. Het enige wat ze hadden, was een hond die was aangeslagen omdat hij zijn geleider een plezier wilde doen in een appartement waaruit Madeleine drie maanden eerder was ontvoerd. En inmiddels weten we dat de chemische stoffen waarvan wordt vermoed dat ze een ‘lijkengeur’ veroorzaken, putrescine en cadaverine, na dertig dagen niet langer aanwezig zijn. Er waren geen rottende lichaamsdelen geweest die de hond had kunnen vinden. Het klopte van geen kant.

Het zou elf maanden duren voordat de dossiers van de pj werden vrijgegeven en we de waarheid ontdekten: het volledige rapport van het lab van de Britse Forensic Science Service, dat hun vóór het verhoor was toegezonden, meldde dat de resultaten van het DNA-onderzoek ‘te complex’ waren om ‘van betekenis’ te kunnen zijn.

Er was geen enkel bewijs dat Madeleine dood was. Het zoeken moest doorgaan.

Op weg terug van het politiebureau was het Gerry duidelijk geworden dat Carlos geloofde dat we in staat van beschuldiging zouden worden gesteld en in Portugal zouden moeten blijven. De voorbereidingen voor een dergelijke rechtszaak konden jaren duren. Als we zouden worden aangeklaagd voor moord, en niet voor een minder zwaar misdrijf als het verbergen van een lijk, dan zouden we wellicht al die tijd in voorarrest moeten doorbrengen. We begrepen niet dat dit mogelijk was, gezien het gebrek aan bewijs, maar als iemand ons een paar weken eerder had verteld dat we als arguidos zouden worden bestempeld, hadden we dat evenmin geloofd. Het idee dat we van Sean en Amelie zouden worden gescheiden en in de cel zouden eindigen, niet in staat onze verdediging voor te bereiden, vervulde ons met ontzetting. Gerry zat er serieus over te denken om met ons allen in de auto te stappen en stiekem de grens met Spanje over te steken. Dat zou gekkenwerk zijn. Dan zou de hele wereld denken dat we schuldig waren. Misschien hoopte de politie daar wel op.

De meeste mensen begrijpen niet hoe iemand een misdrijf kan bekennen dat hij of zij niet heeft gepleegd. Gerry en ik snappen dat wel. Nu wel. Wanneer je onder een dergelijke zware psychische druk wordt gezet, doe je al snel iets wat onverstandig of irrationeel is. Gelukkig wisten we de neiging tot vluchten te onderdrukken. Als wc Portugal zouden verlaten, zou het met opgeheven hoofd zijn en met toestemming van de pj.

Zaterdag 8 september. We zaten de hele dag op hete kolen te wachten op de mededeling of we wel of niet naar huis mochten. Rachael had in Londen een paar strafrechtadvocaten gevonden die ons volgens haar beslist konden helpen. Michael Caplan en Angus McBride van Kingsley Napley hadden al een aantal geruchtmakende zaken op hun naam staan, zoals de uitlevering van Pinochet. Gerry belde hen op. Ze namen de zaak-Madeleine tot in detail door, bespraken wat er tot nu toe was gebeurd en hoe Kingsley Napley ons zou kunnen helpen. Ondertussen drukten we familie en vrienden op het hart om vooral niet met de pers te praten. Er was al meer dan genoeg gezegd, en we beseften maar al te goed dat wij, en Madeleine, waren overgeleverd aan de grillen van de Portugese justitie. Wanneer we op dit cruciale moment te veel kritiek zouden uiten, kon en zou dat tegen ons werken.

Later die middag liet Liz Dow, de Britse consul in Lissabon, ons weten dat Luis Neves en Guilhermino Encarnaçāo ons toestemming gaven het land te verlaten als we dat wilden. Dank U, God.

Op aanraden van onze advocaten besloten we zo snel mogelijk te vertrekken: niet pas maandag, maar de volgende dag al. Het was dus alle hens aan dek om onze spullen te pakken en de villa leeg achter te laten. Michael bood aan een paar dagen langer te blijven, zodat hij de villa kon laten schoonmaken, de sleutels kon inleveren en een verhuisbedrijf kon inschakelen dat onze overige bezittingen naar huis kon brengen.

Nu de villa de hele dag werd omringd door een ondoordringbare haag van journalisten, cameraploegen en fotografen leek het Gerry en mij verstandig om binnen te blijven. De rest van de familie nam Sean en Amelie door de zijdeur mee naar buiten om ergens te gaan lunchen en te zwemmen. We hadden heel veel te doen, maar toch wilde ik graag naar een oecumenische dienst die ’s avonds ter gelegenheid van Maria-Geboorte in de Nossa Senhora da Luz zou worden gehouden. Het kerkje en de geweldige parochianen waren sinds de ontvoering van Madeleine heel veel voor ons gaan betekenen, en ik had dolgraag de speciale dag van deze kerk willen meevieren. Niet alleen voor Madeleine, maar ook om al onze vrienden in de parochie, met name een aantal oudere Portugese dames, te bedanken voor hun steun en afscheid van hen te nemen. We wisten echter ook dat het mediacircus ons op de voet zou volgen en het voor de andere aanwezigen zou bederven. Ik vond het heel erg dat ik daar niet bij kon zijn.

Die avond meldde Clarence zich weer. Het zou niet lang meer duren voordat Justine zich weer aan haar politieke carrière zou wijden, en we hadden gehoopt dat hij opnieuw onze woordvoerder wilde worden. De regering dacht daar echter anders over en verbood hem verdere betrekkingen met ons aan te gaan zolang we als arguidos werden beschouwd. Clarence was net als wij heel erg aangeslagen. Dit was het eerste teken dat bepaalde deuren zich vanwege het ongewenste stigma sloten. We hadden het gevoel dat onze regering ons in de steek liet. Het was nooit bij me opgekomen dat ze ons niét zouden beschermen, en ik nam het mezelf voor de zoveelste keer kwalijk dat ik zo naïef was geweest. Ik wist dat de situatie allerminst rooskleurig was, maar besefte nog steeds niet hoe schadelijk de jongste ontwikkelingen voor ons en voor Madeleine zouden zijn.

In het bijzijn van de familie gebeurde er altijd wel iets wat de spanning kon doorbreken en ons met beide benen op de grond hield. Op die laatste avond zat Gerry’s moeder buiten op het terras echte omaverhalen te vertellen (daar is onze oma bijzonder goed in) toen we opeens een grote, in bont gestoken microfoon boven de muur rond het terras zagen verschijnen. Of het nu kwam door de kleurrijke taal die Eileen uitsloeg zodra ze de pluizige indringer in de smiezen kreeg of door het bespottelijke idee dat iemand een microfoon nodig had om oma McCann te kunnen verstaan (ze praat nogal hard), feit is dat we allemaal moesten lachen totdat we er buikpijn van kregen.

Op een bepaald moment na middernacht deelde Justine de media mee dat we de volgende ochtend vroeg naar Engeland zouden terugkeren. We hadden het liever anders gedaan, maar we wisten dat ze toch wel lucht zouden krijgen van ons vertrek, en door de journalisten vooraf op de hoogte te stellen, hoopten we ons beter te kunnen voorbereiden op het circus dat onherroepelijk zou volgen.

De volgende morgen pakten we onze allerlaatste spulletjes in en namen we in tranen afscheid van Susan Hubbard. Daarna maakten we Sean en Amelie wakker. De laatste tijd gingen ze steeds later naar bed - wat dat betreft begonnen ze al echte Portugeesjes te worden! - en ze waren erg slaperig, maar zodra ze echt wakker waren en hoorden dat we naar huis gingen, reageerden ze opgetogen.

Ik had nooit kunnen denken dat ik Portugal onder dergelijke omstandigheden zou verlaten. Het was onvoorstelbaar dat we met ons vieren naar huis terugkeerden, en nu nog lopen de rillingen over mijn rug als ik daaraan denk. Om het zo te moeten doen, omgeven door de nodige verdachtmakingen, was bijna niet te verdragen.

Natuurlijk zouden diverse kranten beweren dat we op de vlucht sloegen, maar zoals ik al eerder zei, we hadden die beslissing al weken eerder genomen. Het enige wat we nu anders deden, was een dag vroeger vertrekken dan gepland. De situatie was onhoudbaar geworden. We zaten gevangen tussen vier muren, belegerd door vijandigheid, en dat beperkte ons niet alleen in wat we voor Madeleine konden doen, maar het was evenmin een gezonde omgeving voor onze twee andere kinderen. Ik vond het vreselijk om te worden verjaagd, want zo voelde het, maar uiteindelijk moest ik doen wat het beste was voor Sean en Amelie. Bovendien konden we Madeleine zo beter helpen.

Rond zes uur ’s morgens waren de media al in groten getale aanwezig. Een uur later verheten we de villa in Praia da Luz. Gerry reed mij en de kinderen in onze huurauto naar het vliegveld, gevolgd door een plaatselijke Britse vriend die zo aardig was de rest van de familie te brengen. Het gewicht dat op ons hart drukte werd bijna overvleugeld door de angst die we tijdens die rit voelden. We werden de hele weg achtervolgd, met name door de Portugese en Spaanse pers, die op een gevaarlijke manier aan onze bumper kleefden. Er staken fotografen uit schuifdaken, balancerend met hun zware camera’s op hun schouders, en we werden ingehaald door zwaarbeladen motorfietsen die rakelings langs onze auto scheerden. Ergens boven ons cirkelde een helikopter. Het was een gekkenhuis en heel erg beangstigend voor ons en voor de kinderen. Even moest ik aan prinses Diana denken. Het was nu niet moeilijk voor te stellen dat zij zo tragisch aan haar einde was gekomen.

Gerry trapte onbewust steeds harder op het gaspedaal om een veilige afstand te scheppen tussen ons en de auto die bijna op onze achterbumper zat. Ik drukte hem op het hart om het rustiger aan te doen. We mochten ons niet laten meeslepen door de gekte om ons heen, we moesten doen alsof er niets aan de hand was. Het deed er niet toe of ze ons de hele weg naar het vliegveld achtervolgden, het belangrijkste was dat we heelhuids zouden aankomen. Ik had in die vier maanden al zo vaak gebeden, maar ik had nooit gedacht dat ik de Heer nog eens zou vragen of Hij ons veilig over de A22 wilde leiden.

Hoewel onze vriend met zijn auto vol familie een iets minder groot gevaar liep dan wij, konden ook zij meemaken hoe krankzinnig het eraan toe kon gaan. ‘Jezus, het leek wel een film!’ luidde de gedenkwaardige opmerking van oma McCann.

Gelukkig wisten we zonder ongelukken de luchthaven te bereiken. Daar namen we afscheid van Eileen en Sandy, die naar Glasgow vlogen, en van Michael, die de huurauto naar Praia da Luz terug zou brengen. Toen de advocaten van Kingsley Napley hadden gehoord wat het forensisch lab had gevonden, zeiden ze dat het verstandig was de auto nog even te houden. Trisha ging met ons mee naar Rothley. Ik weet dat ik in herhaling dreig te vervallen, maar nogmaals, ik weet niet of we het zonder de steun van onze geweldige familieleden hadden gered.

Het leek wel alsof iedere journalist naar aanleiding van Justines mededeling had geprobeerd een plaats op onze vlucht te bemachtigen, en een aantal was daar nog in geslaagd ook. Tegen de tijd dat we onze gordels vastmaakten, kon het me niet veel meer schelen. Het grootste deel van de tijd respecteerden ze onze behoefte om met rust te worden gelaten, en slechts een paar konden zich niet inhouden en stelden die bespottelijke vraag: ‘Wat gaat er door jullie heen?’

Wat ging er eigenlijk door ons heen? Een verwarrende mengeling van opluchting, ongeloof, ingehouden verdriet, hartverscheurend schuldgevoel en pijn. Het verdriet, het schuldgevoel en de pijn overheersten. We gingen zonder Madeleine naar huis. Ik liet haar achter. Ik ben haar moeder, dacht ik, en ik laat haar achter. Mijn hart deed pijn toen het werd losgerukt van de tastbare plek waar ik mijn kleine meid voor het laatst had gezien.

Toen we in de Midlands landden, kon ik mijn tranen niet meer inhouden, ook al merkte ik dat Amelie erdoor van streek raakte. We waren eindelijk thuis, zonder Madeleine. Het zou niet lang duren voordat we naar binnen zouden gaan in het huis waar we van het begin af aan met Madeleine hadden gewoond. Mijn borstkas deed pijn, mijn keel voelde opgezwollen en mijn hoofd tolde. Gerry sloeg een arm om me heen. Ik keek naar hem op en zag zijn gespannen gezicht en rode, vochtige ogen. Hij hield zich goed, maar ik wist dat hij inwendig doodging.

Langzaam en ernstig liepen we de vliegtuigtrap af, Gerry met een slapende Sean in zijn armen en ik met een wakkere, maar vermoeide Amelie op mijn heup. Wat had de toekomst voor ons gezin in petto?

Op de landingsbaan gaf Gerry een korte verklaring aan de wachtende journalisten en cameraploegen. Hij had het zo moeilijk, en zijn stem klonk gespannen omdat hij zo zijn best deed om niet in huilen uit te barsten.

‘Onze terugkeer naar huis betekent niet dat we de zoektocht naar Madeleine opgeven. Als ouders laten we onze dochter niet in de steek voordat we weten wat er is gebeurd. We doen alles wat nodig is om haar te vinden.

Kate en ik willen nogmaals iedereen bedanken die ons in de afgelopen dagen, weken en maanden heeft gesteund, maar nu willen we iedereen vragen onze privacy te respecteren.

De Portugese autoriteiten en politie hebben volledig ingestemd met onze terugkeer. De Portugese wet staat het ons niet toe verder commentaar te leveren op het politieonderzoek.

Hoewel we heel veel zouden willen vertellen, kunnen we niets zeggen, behalve dit: we hebben geen rol gespeeld in de verdwijning van onze geliefde dochter Madeleine.’

Een medewerker van de Special Branch bracht ons naar Rothley. Toen we ons dorp naderden, werd ik overvallen door herinneringen aan gelukkige momenten uit het verleden, die in schril contrast stonden met het kille besef dat ons leven nu heel anders was. Ten slotte reden we onze doodlopende straat in en kwamen de aldaar verzamelde journalisten in actie. Ik had ons huis voor het laatst gezien toen we op die ochtend in april vol enthousiasme aan onze vakantie waren begonnen. We tilden de slapende kindjes uit de auto, haalden een paar keer diep adem en liepen naar de voordeur. Mijn oom Brian, tante Janet en onze vriendin Amanda, die binnen op ons hadden gewacht, verwelkomden ons. Ik gaf iedereen een knuffel en wilde dolgraag worden vastgehouden, en daarna huilde ik aan één stuk door.

Korte tijd later liep ik naar boven en deed de deur van Madeleines kamer open. Dat moest ik doen. Ik wilde haar dicht bij me voelen. Ik liep niet naar binnen, maar keek alleen naar de felroze muren en de sterren op haar plafond, naar de beren en de poppen, naar haar bed en haar kussen. Ik kon haar bijna zien liggen, in foetushouding, met haar hoofdje op het kussen en haar dunne, blonde haar uitgespreid om haar heen. ‘Kom bij me liggen, mama.’

Voor Sean en Amelie was het alsof ze nooit weg waren geweest. Binnen een paar tellen buitelden ze door de speelkamer, gaven ze ons denkbeeldige kopjes thee, duwden ze hun beren en Noddy in poppenwagentjes rond en renden ze de tuin in om van de glijbaan te gaan.

Wij moesten meteen aan de bak. Michael Caplan en Angus McBride kwamen nog diezelfde middag langs om de situatie uitgebreid te bespreken. De toekomst van ons gezin zag er somber uit en we hadden hulp nodig. Toen ze drieënhalf uur later weer vertrokken, waren we iets positiever en vol vertrouwen dat deze mannen ons konden helpen.

’s Avonds ging constant de telefoon en kwamen er ook een paar mensen langs, voornamelijk familieleden die ons een hart onder de riem wilden steken.

Het was minder erg en verdrietig om thuis te zijn dan ik had gevreesd. Om eerlijk te zijn was het een troost. Misschien konden we de spanning beter verdragen nu we door onze vertrouwde spulletjes werden omringd. Misschien kwam het omdat we wisten dat Sean en Amelie hier thuishoorden. Of misschien kwam het omdat alles in huis ons aan Madeleine herinnerde. Misschien was het een combinatie van al die dingen. Hoe dan ook, toen we die avond kort voor middernacht naar bed gingen, leek het leven weer heel even draaglijk. En we hadden de hoop niet opgegeven.

Dit was nog niet voorbij.