Een gezin van vijf

Madeleine had last van krampjes. De eerste vier maanden van haar leven was ze het grootste deel van de dag aan het huilen. Wanneer ze een van haar huilbuien had, balde ze haar vuistjes en werd haar gezicht paars van ellende. Gerry en ik besteedden uren aan het nalopen van onze checklist - Heeft ze het te koud? Heeft ze het te warm? Heeft ze honger? Moet ze een schone luier? - voordat we zeker wisten dat ze krampen had, en dat ze symptomen vertoonde van een koliek. Voor Madeleine was het vervelend dat de krampen elk moment konden opspelen, niet alleen vroeg in de avond, wat normaal gesproken het geval is. Ik herinner me nog hoe machteloos ik me voelde wanneer ik er alles aan had gedaan om haar pijn te verzachten: deze houding, die houding: wel borstvoeding, geen borstvoeding; over haar buikje wrijven; een drankje tegen darmkrampen; misschien een fopspeen? Onnodig te zeggen dat die eerste dagen erg lang konden zijn en ik haar constant in mijn armen hield, ‘Je weet toch dat als je haar de hele tijd optilt, ze nooit meer bij een ander wil,’ merkten sommigen op.

Als ik erop terugkijk, kan ik me nauwelijks herinneren hoe ik dat heb volgehouden en ik zie mezelf nog staan, terwijl ik met één hand een stuk toast smeer (ik word link als ik niets te eten heb) en met mijn andere arm Madeleine vasthoud. Ik kon nooit in mijn eentje de telefoon opnemen of zelfs maar naar de wc gaan. Madeleine en ik brachten ontelbare dagen door met dansen in de woonkamer op de muziek van MTV. Beyoncés ‘Crazy in Love’ en Justin Timberlakes ‘Rock Your Body’ waren onze favorieten, samen met de onbewust aangeleerde dansbewegingen van mama’s eigen vertolking van ‘She'll Be Coming Round the Mountain’.

Het kwam vaak voor dat wanneer Gerry thuiskwam, hij nog voordat hij een voet over de drempel had gezet al een brullend bundeltje in zijn armen geduwd kreeg zodat ik boven naar de wc kon, even verlost was van dat gekrijs en een kans kreeg om mijn beide armen weer te gebruiken. Een aantal keren zaten we zelfs met z’n drieën in de keuken te huilen; Madeleine vanwege haar koliek en Gerry en ik vanwege onze vergeefse pogingen om haar pijn weg te nemen.

Ik was altijd als de dood dat Madeleine zich pijn zou kunnen doen. Ik herinner me dat ik een keer, ze was toen ongeveer vier weken, weigerde een autorit met haar te maken omdat het babyzitje een heel klein beetje wiebelde. Ik weet nog dat Gerry dat overdreven vond. Maar baby’s lijken zo kwetsbaar en met je eerste is het moeilijk om de juiste balans te vinden. Ik nam altijd het zekere voor het onzekere.

Nog los van de koliek leek Madeleine een aversie tegen slaap te hebben, zelfs onder de gunstigste omstandigheden. Het verbaast ons nog steeds dat ze het met zo weinig slaap heeft overleefd. Daar lag ze dan, bestudeerde haar omgeving met die mooie, grote ogen van haar, staarde naar iedereen die zich binnen haar gezichtsveld begaf, en nam het allemaal in zich op. Misschien verklaren haar nieuwsgierigheid en observatievermogen waarom ze zo voorlijk was en al heel jong zo’n wijs en innemend kind. ‘Tante Michelle’, een goede vriendin van mij, kocht eens een babygym voor haar van het Early Learning Centre, met van die afneembare, zachte knuffeltjes eraan. Als je op de kop van het lammetje drukte, werd het melodietje afgespeeld van ‘You Are My Sunshine’. Ik weet nog dat ik die woorden vaak tegen Madeleine zong, met een paar kleine aanpassingen:

You are my Madeleine,

My only Madeleine.

You make me happy when skies are grey.

You'll never know, dear, how much I love you.

Please don’t take my Madeleine away.

Als ik er nu aan terugdenk, springen de bitterzoete tranen me in de ogen door de vreselijke ironie van die woorden. Ze hebben een duistere ondertoon gekregen, als de tingelende noten van een kinderversje in een horrorfilm.

Gelukkig groeide Madeleine over haar slapeloosheid heen. Dat gebeurde heel plotseling. In september waren we met z’n allen in Italië voor de bruiloft van David en Fiona, en nadat we Madeleine op een avond in bed hadden gelegd, sliep ze zonder aanwijsbare reden zes uur achter elkaar door. Dat was echt een gedenkwaardige dag.

In die eerste paar maanden raakte ik behoorlijk geïsoleerd. Terwijl bijna al mijn vrienden in Liverpool en Glasgow kinderen hadden, hadden onze vrienden in Leicester die niet, wat betekende dat ze overdag aan het werk en niet in de buurt waren. Daarom was ik meestal alleen met mijn bijzondere vriendinnetje. Hoewel Queniborough een prachtig dorp is, waren onze wandelingen vaak nogal doelloos omdat er geen café was of iets anders waar je naartoe kon lopen. En op de velden waar Gerry en ik hardliepen, kon je met geen mogelijkheid met een kinderwagen lopen.

Dus in sommige opzichten vond ik het niet erg om in november 2003 weer parttime aan het werk te gaan, terwijl Madeleine naar een kinderdagverblijf vlak bij ons huis ging. Hoewel ik de gedachte dat ik niet bij haar was vreselijk vond, wist ik dat ik bij mijn werk betrokken moest blijven; vanuit beroepsmatig oogpunt is het niet verstandig om lange tijd uit de running te zijn. Ik wist ook dat een kinderdagverblijf Madeleine wat meer afwisseling in haar leven zou geven. In het begin was het vreselijk om haar daar achter te laten, maar toen we eenmaal aan ons nieuwe ritme gewend waren, vond ik het prettig om ook andere dingen omhanden te hebben en weer onder de mensen te zijn. En het hielp mijn sponzige hersenen weer op gang te krijgen.

Deze regeling bleek echter niet van lange duur: in januari 2004, toen Madeleine zeven maanden oud was, verhuurden we ons huis en verhuisden we voor een jaar naar Amsterdam, waar Gerry via een beurs onderzoek kon doen naar ‘cardiac magnetic resonance imaging’ (mri). Die gespecialiseerde beeldtechniek voor cardiologie stond toentertijd in Groot-Brittannië nog redelijk in de kinderschoenen, en de nieuwe werkplek was een groot succes. Gerry’s geweldige nieuwe collega’s werden al snel goede vrienden en alles wat hij in Amsterdam had geleerd gaf zijn carrière na onze terugkomst een flinke duw in de rug.

Aangezien het voor mij niet haalbaar was om in Amsterdam te werken, had ik Madeleine weer helemaal voor mezelf. Ik heb het altijd als een groot voorrecht beschouwd dat ik deze kans heb gekregen om al die tijd met haar door te kunnen brengen. We gingen naar twee ‘moeder-peuter’-groepen en een zwemclub, waar we al snel vrienden maakten; we gingen geregeld naar het park, even naar een café of bleven een middag lekker thuis hangen, waar we onszelf trakteerden op een film en cake. Het was hemels.

Hoe bijzonder Madeleine ook voor ons was, en hoe gelukkig we ook met haar waren, zowel Gerry als ik wilde ons gezin graag uitbreiden. Gezien onze vruchtbaarheidsproblemen betekende dit opnieuw een ivf-behan-deling. We hadden geen idee hoe groot de kansen waren dat het weer ging lukken, en zelfs als het zou lukken, hoe lang het dan zou duren. De eerste stap was een bezoek aan een huisarts in het voorjaar. Omdat we geen Nederlandse staatsburgers waren, wisten we niet of we wel recht hadden op een behandeling, dus waren we verbaasd en verrukt toen we al een maand later een afspraak hadden met een specialist. Daarna duurde het nog geen zes weken voordat we aan een volgende ivf-behandeling in Amsterdam begonnen.

Deze keer was het psychologisch gezien veel gemakkelijker. Hoe graag ik ook nog een baby wilde, Madeleine had me, goddank, al uit mijn kinderloze wanhoop getrokken, en daardoor keek ik heel wat kalmer tegen de ivf-behandeling aan. Als het zou lukken, was het fantastisch. Zo niet, dan hoefden we maar te kijken naar wat we al hadden om tevreden te zijn. Toch was het emotioneel gesproken een vreemde periode. Ik voelde me onwillekeurig een beetje schuldig, alsof we op de een of andere manier Madeleine over het hoofd zagen, haar niet de volle honderd procent aandacht gaven in onze haast om naar ‘de volgende’ te gaan. Ik hield heel veel van haar, maar wist ook dat een broertje of zusje ontzettend leuk voor haar zou zijn.

De ivf-behandeling verliep succesvol en ik werd weer zwanger. We waren in de wolken. Deze keer liet de scan echter twee kloppende hartjes zien. Een tweeling! Wauw! We waren opgewonden, maar ook een beetje ongerust. Aangezien ik op de afdelingen Verloskunde en Anesthesie heb gewerkt, was ik me maar al te goed bewust van het verhoogde risico op complicaties bij een tweeling. Ik vroeg me af of mijn magere lichaam wel in staat zou zijn een tweeling te dragen. Onze zorgen werden onmiddellijk van tafel geveegd door twee van Gerry’s Nederlandse collega’s. Toen

Gerry zijn zorgen bij hen uitsprak, werd hij onderbroken door een enthousiaste Robin die uitriep: ‘Wat fantastisch! Twee voor de prijs van één!’ De lieve Aernout keek Gerry alleen maar aan en zei: ‘Ik ben ook een tweeling’, met een blik die zei: dus wat maak je je nou druk? Plotseling leken onze zorgen zo niet misplaatst, dan toch overdreven.

Maar mijn tweede zwangerschap verliep heel anders dan de eerste. Om te beginnen moest er nu tegelijkertijd ook voor Madeleine worden gezorgd, dus ik kon er absoluut niet even tussenuit knijpen om een dutje te doen. Maar belangrijker nog was dat ik me fysiek heel anders voelde, zelfs in de eerste weken al. In de tweede maand smachtte ik naar vet voedsel. Ik stuurde Gerry ik weet niet hoeveel sms’jes waarin ik hem smeekte om op de terugweg patat voor me mee te nemen. De gedachte alleen al aan zo veel vet roept normaal gesproken een behoorlijke weerzin bij me op, maar mijn lichaam zei me dat ik het nodig had. Gerry en mijn vrienden kunnen bevestigen dat de woorden ‘Kate’ en ‘honger’ zelfs onder de gunstigste omstandigheden hetzelfde is als een soort noodgeval, maar in dit stadium van mijn zwangerschap leek er geen einde te komen aan de hoeveelheid patat, saucijzenbroodjes, pizza’s en Mars-repen waar mijn lichaam om schreeuwde.

Dat was maar goed ook, zo bleek, want de daaropvolgende vijf of zes weken was ik compleet van de kaart, zo misselijk was ik. Ik weet nog dat ik eraan twijfelde of ik dit ooit nog een keer mee wilde maken. En omdat ik een allesoverheersend verlangen naar een groot gezin koesterde, geeft dat wel aan hoe beroerd ik me toen voelde. Ik kreeg geen hap door m n keel en zelfs een slokje water was een worsteling. De geur van eten — zelfs het noemen van eten — bracht een hevige lichamelijke reactie bij me teweeg. Als Gerry bijvoorbeeld naar Madeleine riep of ze nog wat aardappels en broccoli wilde, kromp ik ineen en legde mijn handen over mijn oren.

Bewust of onbewust voelen we ons allemaal beter wanneer degenen van wie we houden fatsoenlijk te eten krijgen. Ik weet nog hoe blij ik was als mijn kinderen hun bord helemaal leeg aten. Gerry kon mijn eetprobleem maar moeilijk negeren. Hij maakte zich zorgen om mij en de baby’s en ik weet zeker dat hij het samen eten aan tafel miste. Maar ik kon er niets aan doen: mijn lichaam wilde eenvoudigweg met rust worden gelaten.

Een andere zorg was een hardnekkige druk in mijn bekken en het ermee gepaard gaande ongemak waar ik al na zestien weken last van kreeg. Ik weet nog hoe ik de daaropvolgende acht weken door Amsterdam liep, terwijl ik mijn buik continu met mijn handen ondersteunde in een poging een deel van het gewicht weg te nemen en tegelijkertijd een uitermate energieke peuter moest bezighouden. Ik was nu wel een beetje ongerust, omdat ik me tijdens mijn eerste zwangerschap zo prima had gevoeld, maar ik overdreef het niet: het eindresultaat zou deze narigheid immers meer dan goedmaken.

Het duurde echter niet lang voordat de zaken een ingrijpende wending namen. De transvaginale echoscopie die met vierentwintig weken werd gedaan om de baarmoederhals te meten (hoe korter die is, hoe groter het risico op een te vroege bevalling) liet zien dat er van die van mij vrijwel niets meer over was. Ik werd onmiddellijk in een rolstoel gezet en naar een ziekenhuiszaal gebracht, waar ik in bed moest blijven om de druk van de zwaartekracht te verminderen. De tranen stroomden over mijn wangen, in eerste instantie niet zozeer vanwege de zwangerschaps-complicaties maar omdat het vooruitzicht het een tijd zonder Madeleine te moeten stellen me erg van streek maakte.

‘Als je baby’s nu zouden komen,’ zei de arts zonder omhaal, gaan ze dood.’ Misschien was zijn Engels niet zo goed dat hij enig medeleven of tact kon tonen; misschien is het voor Nederlandse artsen nou eenmaal de gewoonte om er geen doekjes om te winden. Hoe dan ook, zodra de ernst van de situatie tot me doordrong, werd ik doodsbang, en ik begon vaker te bidden. Gelukkig logeerde mijn vader in die periode bij ons en kon hij Gerry helpen met de zorg voor Madeleine. Na vijf dagen aan het ziekbed gekluisterd te zijn geweest, verbeterde mijn toestand en mocht ik naar huis op voorwaarde dat ik hetzelfde bleef doen als ik in het ziekenhuis had gedaan. Niets, dus. En zo hadden we vanaf dat moment tot aan de bevalling hulp nodig. Toen mijn vader wegging, nam mijn moeder zijn plaats in, en vervolgens Gerry’s moeder. Een reeks vrienden en kennissen kwam de daaropvolgende zes weken om beurten uit Groot-Brittannië over en bleef bij ons in ons tweeënhalfkamerappartement logeren. Ik had het er moeilijk mee dat ik Madeleine niet mocht optillen of met haar kon spelen. Het enige wat we eigenlijk konden doen, was in bed tegen elkaar aan kruipen. Toch was ik allang blij dat ik niet in het ziekenhuis hoefde te blijven.

Mijn moeilijke zwangerschap was niet de enige verontrustende en stressvolle gebeurtenis in dat jaar. In 2003 werd bij Gerry-, vader darmkanker geconstateerd en zijn gezondheid ging steeds verder achteruit. Het was vreselijk voor de arme Eileen om haar man, met wie ze al veertig jaar getrouwd was, voor haar ogen te zien wegkwijnen. Eileen had zelf ook gezondheidsproblemen: ze was geopereerd en had radiotherapie moeten ondergaan voor een tumor in de speekselklieren, en ze had haar baarmoeder moeten laten verwijderen. Vervolgens kwam er onverwacht een eind aan het huwelijk van twee heel goede vrienden van ons, vlak voor de eerste verjaardag van hun dochtertje, en de verdrietige moeder met kind kwam vrijwel meteen daarna bij ons logeren. Gerry beschreef 2004 toentertijd als een annus horribilis, maar als we dat al een slecht jaar vonden, verbleekte dat bij wat ons in de toekomst te wachten stond.

Toen ik zevenentwintig weken zwanger was, kreeg ik bloedingen en moest ik weer in het ziekenhuis worden opgenomen. We waren bang dat de baby’s in Nederland te vroeg geboren zouden worden. Als dat gebeurde, zouden we langer moeten blijven dan de duur van Gerry’s onderzoekstermijn, zonder steun van familie en zonder inkomen. Het was dus van groot belang dat we zo snel mogelijk naar huis teruggingen, op voorwaarde, natuurlijk, dat mijn arts het verantwoord vond dat ik de reis maakte. Dat vond hij, en op 1 december, een maand eerder dan gepland, gingen we terug naar Engeland. Op advies van mijn medisch specialist nam ik samen met tante Janet het vliegtuig; Gerry, Madeleine en het grootste deel van onze spullen gingen met de auto en de ferry. Gerry moest daarna weer terug naar Nederland om de laatste twee weken van zijn onderzoek vol te maken, terwijl een stroom van behulpzame vrienden en familie naar Queniborough kwam om Madeleine en mij te helpen. Een ander voordeel van onze terugkomst was dat Madeleine daardoor weer aan de crèche kon wennen - vóór de komst van de baby’s, en niet pas daarna - waar ze een paar ochtenden per week naartoe ging. Het laatste wat ik wilde was dat zij het gevoel kreeg dat ze aan de kant werd gezet wanneer de nieuwkomers er eenmaal waren.

In die laatste weken zag ik er niet uit, tot hilariteit van mijn vrienden. Ik ben de eerste om toe te geven dat mijn benen, die het overigens prima doen, nooit zijn geweest wat je ‘stevig’ zou kunnen noemen (‘meelijwekkend’ is denk ik een beter woord), en nu ze zo onder die enorme zwangere bult uitstaken, zagen ze er nog pathetischer uit. Een paasei op pootjes is er niets bij. Maar ik was heel trots op mijn lichaam en wat het allemaal kon, en ondanks alle beproevingen en zorgen vond ik het heerlijk om weer zwanger te zijn. Net als bij Madeleine wilden we niet weten of de tweeling jongetjes, meisjes of allebei zou zijn, maar na al die echoscopieën hadden we heel wat scanfoto’s van ze gekregen, en we konden het niet laten om die goed te bekijken. Voor Gerry en mij was het duidelijk: het werden weer twee meisjes.

Na negenendertig weken werd de bevalling ingeleid, wat een wrange glimlach op mijn gezicht teweegbracht, aangezien ik net drie angstige maanden achter de rug had waarin ik er alles aan had gedaan om te voorkomen dat ze te vroeg geboren zouden worden. Hoe dan ook, ik wilde niets aan het toeval overlaten. Als vijftien weken op mijn rug liggen betekende dat onze baby’s veiliger en sterker zouden zijn, dan was dat elke seconde waard.

Drie dagen voordat ik naar het ziekenhuis ging, kwamen Gerry’s oom Pat en tante Alexis uit Essex op bezoek, en een uur na hun komst, kreeg oom Pat, een ex-profvoetballer, een hartaanval. Toen hij tegen Alexis’ schouder inzakte, dachten we eerst dat hij ons in de maling nam. Maar al vlug beseften we dat dat niet het geval was. Terwijl Gerry een ambulance belde en ik al bang werd dat ik oom Pat zou moeten reanimeren - wat nogal lastig zou zijn geweest met een buik zo groot als een kleine schuur, terwijl ik me amper kon bewegen - kwam de bezorger aan de deur met het Chinese eten dat we hadden besteld. Te midden van al die chaos kwam Madeleine de kamer binnen met haar speelgoed-EHBO-set, legde haar stethoscoop tegen oom Pats borst en riep: ‘Boem, boem!’ Over surrealistisch gesproken.

Gerry kreeg een paar van zijn collega’s te pakken en legde hun de situatie uit, dus in plaats van op de ambulance te wachten, reden we oom Pat met een noodgang naar het ziekenhuis, waar de slagader, die de boosdoener was, werd gedotterd. Gelukkig herstelde hij vrij snel. Als je een hartaanval krijgt, is het nog niet zo’n slecht idee om die bij een cardioloog thuis te krijgen.

In de middag van 1 februari 2005 werden Sean en Amelie geboren. Ik had het geluk dat het een ‘normale’ bevalling was. Het hoofdje van Sean kwam als eerste naar buiten, met zijn zus achter zich aan, die ervoor koos om eerst haar bips aan de wereld te tonen. We waren verrast te ontdekken dat we een jongen kregen, want we hadden al helemaal op twee meisjes gerekend. Hoe onnozel kun je zijn? Onnodig te zeggen dat geen van ons beiden de ambitie had om gynaecologisch echoscopiespecialist te worden. Opnieuw kreeg ik midden in een bevalling een reusachtige verrassing te verwerken, en het was Gerry duidelijk aan te zien dat hij blij was met zijn zoon: hij kon onmogelijk zijn brede grijns verbloemen. Ik was daarentegen in eerste instantie wat geschrokken van dat knulletje dat op mijn buik lag. Hij was niet bepaald moeders mooiste: hij was tijdens de bevalling in de verdrukking gekomen en zijn hoofd zat in een wat scheve vorm. Maar ik was evengoed op slag verliefd op hem en gelukkig is hij inmiddels een heel knap ventje, echt prachtig. Amelie was vanaf het begin al mooi; tenger, met een rozenknopachtig mondje. Plotseling waren we een gezin van vijf. En wat prezen we onszelf gelukkig.

Een paar uur later kwam Gerry met Madeleine binnen zodat ze kon kennismaken met haar broertje en zusje. Ze was toen zelf nog maar een jaar en acht maanden oud en droeg haar schattige lila pyjama en puppy-slippers. Toen ze Sean en Amelie zag, lichtten haar ogen op, viel haar mond open van verbazing en verwondering, en gooide ze haar armen in de lucht, terwijl ze haar vingers als een kleine zeester spreidde. Mijn hart dreigde te exploderen toen ik zag hoe opgewonden ze was. Nadat ze haar twee nieuwe, toekomstige speelkameraadjes had geïnspecteerd, kwam ze bij me op bed liggen en samen werden we naar de kraamafdeling weggereden. Het was zo’n bijzonder moment, een van mijn dierbaarste herinneringen aan Madeleine. Nu nog kan ik er niet aan terugdenken zonder in te storten.

Gelukkig waren Sean en Amelie gemakkelijke baby’s. Ze deden bijna niets anders dan eten en slapen. Madeleine paste zich ongelooflijk goed aan de veranderingen aan, zeker als je nagaat hoe jong ze zelf nog was. Natuurlijk was het nu behoorlijk druk in huis, maar ook vol liefde en plezier. Doordeweeks kwam mijn vriendin Amanda een paar uur per dag langs, waardoor ik mijn handen vrij had om wat huishoudelijke taken te doen en Madeleine van de crèche op te halen. Het was belangrijk voor me dat ik haar zelf ophaalde. Ik wilde dat ze zich nog steeds even belangrijk en geliefd voelde als vóór de komst van de tweeling.

Ik gaf Sean en Amelie borstvoeding, net als ik bij Madeleine had gedaan, dus er waren momenten waarop ik wilde dat ik een extra paar armen had, meestal aan het eind van de middag, wanneer ik alleen was met de kinderen en Madeleine moe werd. Als ik alleen was, moest ik de tweeling om de beurt borstvoeding geven, wat betekende dat als ik de een aan het voeden was, de ander niet alleen hongerig en nukkig werd, maar ook kwetsbaar voor een aanval van een grote zus die aandacht wilde. Soms was ik één baby aan het voeden terwijl ik tegelijk met mijn voet het hobbelpaard van de andere wegschoof en er een kleine meid op mijn schouders klauterde.

De nachtelijke voedingssessies waren gemakkelijk omdat ik dan twee baby’s gelijktijdig kon voeden, waardoor ik twee keer zo snel klaar was. Maar dat lukte me alleen omdat mijn man echt fantastisch was. Hij stond tegelijk met me op, hielp me de tweede baby aan mijn borst leggen en ging vervolgens thee en toast klaarmaken en de vaatwasser uitruimen. Het was geweldig teamwork, hoewel, nu ik eraan terugdenk, ik misschien wel aan het langste eind trok.

Slechts zes weken na de geboorte van Sean en Amelie overleed Gerry’s vader. Toen Gerry’s zus Trish ons belde om te vertellen dat Johnny op sterven lag, gooiden we alles wat we nodig hadden in de auto, pakten de kinderen op en reden zo snel mogelijk naar Glasgow, waar we aan het begin van de avond in het ziekenhuis aankwamen. De volgende ochtend was Johnny overleden. We hebben er nog altijd spijt van dat hij nooit de kans heeft gehad de tweeling te zien, maar we putten troost uit de gedachte dat hij in zijn laatste jaren wel tijd met ‘baby Madeleine’ heeft kunnen doorbrengen, waarbij ze een band hebben gesmeed die hun beider levens zonder twijfel heeft verrijkt.

Daarna beleefden we twee gelukkige jaren. Vlak na de geboorte van Sean en Amelie kreeg Gerry een aanstelling als cardioloog in Glenfield Hospital in Leicester, en na hun eerste verjaardag ging ik weer parttime als huisarts aan de slag, en gaf een halve dag per week les aan geneeskunde-studenten. Gerry en ik hadden niet veel tijd voor onszelf; de tijd waarin we op de vrijdagavonden met collega s naar de pub gingen, lag al lang achter ons - we konden al niet eens meer samen hardlopen, dat deden we om beurten — maar dat vonden we niet erg. We hadden het gezinsleven dat we altijd hadden gewild en het was precies zoals we hadden gedroomd. In het zeldzame geval dat we samen of met vrienden uit eten gingen, pasten oom Brian en tante Janet op de kinderen.

Het huis in de omgebouwde stal in Queniborough werd te klein voor ons vijven, vooral omdat we geregeld familie en vrienden te logeren hadden. In het voorjaar van 2006 verhuisden we naar een grotere woning in een doodlopend straatje in Rothley, het dorp waar oom Brian en tante Janet woonden. Hier waren een postkantoor en een supermarkt, een café, een aantal goede pubs en leuke winkeltjes, waardoor ik een doel had voor mijn middagwandelingen met de kinderen.

Maar veruit het leukst voor de kinderen was de boerderij in het naburige dorp, die open was voor publiek. Er was van alles te beleven, van tractorritjes tot het voeren van de dieren. Op Stonehurst Farm vond Madeleine het vooral leuk om de schapen te voeren, tegen de ezels te praten en aan het touw te schommelen dat in de hooischuur hing. Ook kletste ze boer John de oren van het hoofd. Ze vond het fascinerend dat zijn vrouw net zo heette als zij, maar haar naam - waar Madeleine ons onophoudelijk aan herinnerde - werd anders gespeld. Het hoogtepunt van de middag was een spannende rit op de aanhangwagen achter de tractor van boer John. Dan tilde hij Sean en Amelie in hun tweelingbuggy op de trailer, Madeleine en ik klauterden aan boord bij de andere bezoekers, en daar gingen we dan.

Ik heb zulke schitterende herinneringen aan onze eerste zomer in Rothley. Het nieuwe huis voelde echt als thuis en met z’n vijven brachten we vele zonovergoten dagen in de tuin door, op de schommel en de glijbaan, terwijl we bellen bliezen, verfden of samen in het pierenbadje zaten te kletsen.

Ik was gefascineerd door hoe de kinderen met elkaar omgingen en hoe verschillend hun karakters waren. Toen ze nog heel klein waren, leken Sean en Madeleine qua persoonlijkheid het meest op elkaar, en ze vormden al vroeg een natuurlijk bondje. Op iets latere leeftijd echter begonnen Madeleine en Amelie samen veel meisjesdingen te doen. Amelie was zelfverzekerd, dapper en een beetje onstuimig, en in het begin degene in wie ik mezelf het minst herkende, maar die ik altijd bewonderde. In de tuin rende ze vaak de trap van de glijbaan op en stortte zich van de glijbaan af met een wilde uitroep van blijdschap: ‘Ha, ha, ha!’ Sean - het andere uiterste - liep diezelfde trap behoedzaam op waarna hij, eenmaal boven aangekomen, zich bedacht, rechtsomkeert maakte en de trap weer af ging. Als ze een legpuzzel aan het maken waren, ramde Amelie de puzzelstukjes met geweld tussen de andere, ook als het niet paste. Sean bestudeerde alle puzzelstukjes juist overdreven nauwkeurig alvorens de puzzel in zijn eentje af te maken. Hij is waarschijnlijk de academicus en methodicus van de twee, en Amelie is wat intuïtiever en artistieker. Ze zijn inmiddels wel een beetje veranderd, natuurlijk. Sean heeft meer zelfvertrouwen gekregen - de genen van Gerry steken nu het kopje op! - en zijn obsessieve behoefte aan orde is minder geworden. Bij Amelie is het scherpe randje van haar onstuimigheid eraf (waar ik erg opgelucht over ben) hoewel ze nog steeds heel ondernemend is. Ze is bovendien de liefdevolste, gevoeligste en zorgzaamste zesjarige geworden die ik ken. En ze zijn nog steeds heel goede maatjes.

Madeleine is altijd al zelfverzekerd en onafhankelijk geweest. Net als ‘verlegen’ en ‘Gerry’, zijn ‘verlegen’ en ‘Madeleine’ geen woorden die je snel met elkaar in verband brengt. Op haar derde was ze ongelooflijk slim en extreem opmerkzaam. Dat zeg ik natuurlijk als haar moeder, maar er zijn ook veel objectievere waarnemers wie dat is opgevallen. Ze was zich altijd heel bewust van haar omgeving, net als toen ze nog een baby was. Ze stormde nooit zomaar een kamer vol mensen binnen - wat peuters vaak geneigd zijn te doen - om vervolgens regelrecht op mij of Gerry af te stevenen. In plaats daarvan keek ze eerst even de kat uit de boom, waarbij ze schijnbaar alles en iedereen in zich opnam, voordat ze intelligente en soms scherpe vragen stelde.

Madeleine was dol op Harry Potter. Ik herinner me nog dat ze op een middag in ons huis in Queniborough de gang in liep en op de deur van de woonkamer klopte. ‘Hallo! Kom binnen!’ riep ik. En daar kwam ze, glimlachend maar ook met een bezorgde en peinzende uitdrukking op haar gezicht. Vervolgens hield ze haar hoofd schuin en fluisterde: ‘Mama, Harry Potter staat naast me.’

‘O, hallo, Harry. Wat leuk je te zien. Kom binnen, dan drinken we een kopje thee.’ Een paar minuten later liep ze weer naar buiten en kwam terug met Hermelien. En zo ging het door totdat ik ook Ron Wemel, professor Perkamentus en professor Anderling welkom had geheten. Madeleine was heel goed in toneelstukjes en ik vond die spelletjes ook leuk, zelfs als ik bij ‘mama en baby’-spelen altijd de baby moest zijn.

Gerry en ik wilden niet dat onze kinderen te veel snoep of chocola kregen. Tante Norah plaagde me er wel mee dat ik Madeleine als traktatie een biscuitje gaf. ‘Noem je dat een traktatie? Jemig!’ Ik durf te zweren dat Madeleine het geritsel van een koek- of snoepverpakking al op vijfhonderd meter afstand kon horen. Opa Brian staat erom bekend dat hij erg dol is op chocoladekoekjes. Ik denk niet dat hij een kop thee of koffie kon drinken zónder. Het kwam vaak voor dat hij zich achter een kastdeur verstopte terwijl hij snel een paar koekjes naar binnen schoof. Maar bij het minste of geringste krakende geluid dat uit de buurt van mijn vader kwam, zat snoeprechercheur Madeleine erbovenop: ‘Wat heb je daar, opa?’ Zodra hij klaar was met lachen om de ernstige, wantrouwige uitdrukking op haar gezicht, kon hij niet anders dan zijn buit delen.

Op nieuwjaarsdag 2007 kwam het idee ter sprake om in de voorjaarsvakantie naar Portugal te gaan. Fiona en David Payne, die met hun kinderen Lily en Scarlett een dagje bij ons op bezoek waren, waren plannen aan het maken voor een vakantie van een week in een Mark Warner-resort in de Algarve. Ze zouden waarschijnlijk met nog twee stellen en hun kinderen gaan, en vroegen of we het leuk vonden om mee te gaan.

We waren al een paar keer eerder met Fiona en David weg geweest en hadden het altijd naar onze zin gehad. Ze hielden van dezelfde soort vakanties als wij; we hoefden niet zo nodig in chique hotels, hadden liever een resort dat goed bekendstond, goede sportfaciliteiten had en waar, aangezien we nu kinderen hadden, voor hen ook genoeg te beleven viel. Gerry en ik namen de kinderen overal mee naartoe — ik ben zelfs maar één keer een nacht niet bij ze geweest - dus ze waren aan reizen gewend. We hadden er als gezin al heel wat uitstapjes op zitten, naar Glasgow, Liverpool, Stratford, Skipton en Crieff, Donegal, Guemsey en Spanje, en ze waren dol op de ‘minivakanties’, zoals we ze noemden, naar vrienden en familie.

De andere stellen die zich voor deze reis hadden aangemeld waren Russell O’Brien en Jane Tanner, en Matt en Rachael Oldfield. Russell en Matt waren ook arts. Jane, een marketingmanager, werkte een tijdje niet om fulltime moeder te kunnen zijn. Rachael, advocaat van beroep, werkte op detacheringsbasis. Hoewel ze oorspronkelijk allemaal vrienden van David en Fiona waren, kenden wij ze ook goed — Gerry had bovendien in het verleden met zowel Russell als Matt gewerkt — dus we maakten ons er geen zorgen over of we wel met elkaar konden opschieten.

Ik Was nog nooit in Portugal geweest, hoewel Gerry er een paar jaar eerder een aantal keer een golfweekend had gehad. Van anderen die in de Algarve waren geweest, had ik gehoord dat het een wat duurder, maar kindvriendelijk vakantieoord was. Ik was ook nog nooit op een Mark Wamer-vakantie geweest, maar de anderen wel, op Sardinië en in Griekenland. Iedereen was onder de indruk geweest van de locaties, accommodatie en voorzieningen.

Gerry zag het Portugal-idee helemaal zitten, aangetrokken door de sportfaciliteiten, kinderopvang en groepsactiviteiten. Ik aarzelde. Dat kwam niet doordat het resort me niet aanstond, en het kwam al helemaal niet doordat ik een soort voorgevoel had, want dat had ik niet. Ik had eerder praktische bezwaren. De vakantie was best prijzig, en hoewel Madeleine, Sean en Amelie gewend waren om te reizen, zat ik niet te wachten op al het gehannes dat bij zo’n reis komt kijken - je vliegt niet ‘even’ naar Portugal met drie kinderen van nog geen vier jaar oud - en er waren meer dan genoeg alternatieven te vinden in Groot-Brittannië. We hadden het jaar daarvoor twee geweldige vakanties in Center Parcs gehad, en ik was ernstig geneigd om deze keer weer zoiets te doen.

De anderen gaven allemaal aan dat ze meewilden en het enthousiasme van Gerry en onze vrienden overtuigde me er uiteindelijk van dat het leuk zou worden (wanneer we er eenmaal waren, althans). Het gezelschap zou bestaan uit David, Fiona, Lily van twee en Scarlett van een; Matt en Rachael en hun peuter Grace; Jane en Russell met Ella, die bijna even oud was als Madeleine, en Evie, ook een peuter; wij met z’n vijven, en Fi’s moeder Dianne. Aangezien alle kinderen, op Sean na, meisjes waren, was hij in de minderheid, maar op die manier zou hij tenminste in contact blijven met zijn vrouwelijke kant!

Madeleine was heel opgewonden dat ze ging vliegen en dat ze op vakantie ging met haar maatjes. Op het kinderdagverblijf had ze het nergens anders meer over. Wanneer ik haar ophaalde, zeiden de peuterleid-sters tegen me; ‘Ik hoor dat jullie naar Portugal gaan!’ of: ‘Volgens ons staat iemand te popelen om op vakantie te gaan!’

Het was de eerste van een reeks ogenschijnlijk kleine beslissingen waarvoor ik alles zou geven om die terug te kunnen draaien.