17
De keukendeur rammelde en daar stond Rupert in de deuropening met een grijns van oor tot oor. Zoë had hem nog nooit zo zien stralen.
‘Het is een meisje!’ riep hij aangedaan. In zijn stem klonk opluchting door. ‘En moeder en dochter maken het prima!’ Hij omhelsde Zoë alsof ze zijn beste vriendin was.
‘O, Rupert, wat geweldig!’ riep Zoë uit. ‘Ik ben zo blij voor jullie!’
Rupert was euforisch. Vervolgens omhelsde hij Gideon en zei: ‘Ik wil dit echt nooit meer meemaken, maar het was wel héél bijzonder. Echt héél bijzonder. Die arme Fen. Het was vreselijk haar zoveel pijn te zien lijden.’
De woorden stroomden uit zijn mond. Ze luisterden glimlachend en knikten terwijl hij de bevalling beschreef, wee na wee, tot aan de ruggenprik en de geboorte. Hij liet hun zelfs al een paar foto’s van moeder en dochter zien, waarop ze beleefd en met enthousiaste o’s en vertederde ah’s reageerden. Ten slotte had hij zijn verhaal gedaan. ‘Ik moet een glas water,’ zei hij hees.
‘Ik zou iets sterkers nodig hebben, als ik dat zo hoor,’ zei Gideon. Hij zag wat bleek om de neus.
Zoë reikte Rupert een glas water aan. ‘Moet je niet naar je ouders? Die weten nog niet dat je er bent.’
Rupert dronk het glas water in één teug leeg. ‘God, ja. Ik ben helemaal de kluts kwijt. Ze weten nog niet eens dat de baby geboren is! Zou jij willen gaan vragen of ze naar de keuken komen, dan zoek ik intussen een paar champagneglazen. We hebben iets te vieren. Waar zijn mijn ouders trouwens?’
‘Ik heb Fens kantoortje omgetoverd tot een eetkamer. We konden je ouders niet in de keuken hebben.’ Zoë zweeg geschrokken, zich ervan bewust dat het misschien te kwetsend had geklonken. ‘Ik bedoel, ik denk niet dat ze keukens gewend zijn.’
‘Nee, dat klopt. Maar ze moeten zich vandaag wel aanpassen.’ Hij liep de keuken uit en kwam even later terug met een paar flessen champagne. ‘Deze had ik voor mijn vertrek alvast koud gelegd.’ Hij draaide het ijzerdraadje van een van de flessen los. ‘Zou jij zo goed willen zijn mijn ouders te gaan halen?’ vroeg hij aan Zoë. ‘Als ze maar hier zijn als de kurk eruit komt.’
Zoë klopte op de deur van de geïmproviseerde eetkamer en ging naar binnen. ‘Rupert is er. Hij heeft u iets te vertellen.’
‘Ah! De baby!’ Ruperts vader stond op. ‘Niet dat er zoveel te vertellen valt.’
‘Hij was bij de bevalling, schat,’ zei Ruperts moeder. ‘Dat wist je.’
Ruperts vader bromde als een getergde leeuw. ‘Ik begrijp dat moderne gedoe niet. Een vader op de kraamafdeling lijkt me totaal overbodig. Ze lopen alleen maar in de weg.’
‘Helemaal mee eens. Dat was in onze tijd wel anders,’ zei Lady Gainsborough. Ze schudde afkeurend haar hoofd om al die onzinnige moderne gewoonten. ‘De mannen hielden zich afzijdig en zagen de moeder pas als ze weer netjes gewassen en gekleed was.’ Ze legde het petit point, waaraan ze waarschijnlijk ter afwisseling van de handwas-shawl werkte, opzij en liep met Zoë en Lord Gainsborough mee naar de keuken.
‘Het is een meisje!’ riep Rupert terwijl hij de glazen vulde met champagne.
‘Ach,’ zei zijn vader, die verschrikt bleef staan. ‘Nou ja, geeft niet, jongen. Ze is jong genoeg om het nog een keer te proberen. Wie weet wordt het volgende kind een jongen.’
Nu begreep Zoë waarom Rupert geen haast had gemaakt zijn ouders van de geboorte te vertellen. Hij moest geweten hebben dat ze op een kleinzoon en stamhouder hadden gehoopt.
‘Zonde,’ zei zijn moeder hoofdschuddend. Op een of andere manier leek ze te suggereren dat deze teleurstelling voorkomen had kunnen worden met een betere planning en voorzorg en wat minder tegemoetkoming aan de moderne mores.
‘We zijn juist heel blij met een meisje,’ zei Rupert. Hij klonk geërgerd. ‘Ze is zo mooi!’
‘Ach, schat,’ zei zijn moeder. ‘Alle baby’s zien er toch hetzelfde uit? Het valt in je te prijzen dat je voor je kind opkomt, maar dat is nergens voor nodig. Wij zijn je ouders. Je kunt eerlijk tegen ons zijn.’
‘Maar ik ben eerlijk! We zijn dolblij dat het een meisje is en ze is echt heel mooi.’
‘Rustig nou maar,’ zei zijn moeder, ‘het komt allemaal goed. Over een jaartje of zo zal ze heel mooi zijn bijgetrokken.’
‘Ze ís al mooi. Maar als jullie champagne willen, tast toe.’
Gideon pakte twee glazen en gaf ze aan de stuurse grootouders.
‘Weten jullie al hoe ze gaat heten?’ vroeg Zoë, deels om het gesprek gaande te houden, deels omdat ze het wilde weten.
‘Honoria Eugenia Arethusa,’ zei Rupert nors. Hij klemde zijn hand om het champagneglas.
Zijn moeder fronste. ‘Maar dat zijn toch helemaal geen familienamen? Wat bezielt jullie? Of is dat soms weer Fenella’s idee?’
‘We hebben ze samen uitgekozen,’ zei Rupert. Hij dronk zijn glas in één teug leeg en vulde het bij.
‘Vrouwen krijgen nogal vreemde ideeën als ze net geworpen hebben,’ zei Lord Gainsborough. ‘Ze komt wel weer bij zinnen.’
Zijn vrouw knikte en wendde zich tot Zoë. ‘We hebben haar een kindermeisje aangeboden, zodat de baby snel aan regelmaat went, maar nee, het domme kind moet zo nodig borstvoeding geven.’ Ze schudde vol afschuw haar hoofd.
Gideon trok een wenkbrauw op en draaide het ijzerdraadje van de tweede fles los. Zoë ontmoette zijn blik. Ze verlangde naar een rustig moment samen, maar helaas zouden ze onder de omstandigheden de nacht niet op een discrete manier met elkaar kunnen doorbrengen.
Rupert vervolgde vastberaden: ‘De geboorte moet binnen zes weken worden aangegeven en onze namen staan vast.’ Hij keek naar Zoë; zijn ogen glinsterden van woede. ‘Is er nog iets te eten? Ik weet dat ik het niet zou moeten vragen, maar…’
‘Waarom zou je dat niet moeten vragen?’ zei zijn vader. ‘Godnogantoe, die verdomde communistische ideeën ook altijd!’ Hij gooide zijn glas champagne achterover. ‘Ik ga naar bed, als jullie er geen bezwaar tegen hebben.’ Hij zei het op een toon alsof iemand daadwerkelijk bezwaar zou willen maken tegen zijn vertrek. Bij de deur bleef hij staan en draaide zich om. ‘Overigens, dat was een aardige bordeaux die je dienstmeisje ons serveerde. Ik wil graag weten waar je die vandaan hebt.’
‘Een andere keer graag, als je het niet erg vindt,’ zei Rupert.
‘Algy, wacht op mij!’ riep Ruperts moeder hem na. ‘Ik wil ook naar bed. Je moet me helpen op die levensgevaarlijke trap.’
Ze was nog niet de deur uit of Zoë begon te giechelen. De vermoeidheid, de champagne en het bespottelijke gedrag van Ruperts ouders werden haar te veel.
‘Ben je dronken?’ vroeg Gideon, die zelf ook moeite had zijn lachen in te houden.
‘Geen idee. Misschien wel.’ Zoë kon niet stoppen hoewel ze wist dat het eigenlijk niet grappig was.
‘Het spijt me dat ik jullie met hen heb opscheept,’ zei Rupert. Hij plofte neer op een stoel aan de keukentafel. ‘We hebben nauwelijks contact, zoals je wel begrepen zult hebben, en ik was vergeten hoe irritant ze zijn.’
‘Ze hebben vast ook goede eigenschappen,’ zei Zoë, ineens ernstig. Ze wilde niet dat Rupert zich nog langer geroepen voelde zich te verontschuldigen. ‘En eerlijk gezegd was het een leuke uitdaging hun een maaltijd voor te zetten. Over eten gesproken… Heb je zin in die schotel met champignons?’
Rupert fronste nadenkend. ‘Schotel met champignons? O, verhip! Die heb ik eeuwen geleden gemaakt. Toen had ik ze kennelijk nog op een rijtje.’
‘Je hebt het alleen vergeten in te vriezen,’ zei Gideon. ‘Maar je ouders vonden het lekker.’
Rupert legde zijn hoofd in zijn handen. ‘O, god. Als ze door mij nu maar geen voedselvergiftiging oplopen.’
‘Dan is het niet jouw schuld,’ zei Zoë, kalmer dan ze zich voelde, ‘maar de onze.’ Ze keek geschrokken op. ‘Ze gaan ons toch niet vervolgen, hè?’
Rupert grinnikte en schudde zijn hoofd. ‘Nee hoor, ze zijn van de oude stempel. Diarree is diarree. Geen reden voor paniek.’ Hij zweeg even. ‘Maar ik laat die stoofschotel toch maar aan me voorbijgaan. Ik maak zelf wel even iets.’
Gideon drukte hem terug op zijn stoel. ‘Wij zijn hier het personeel. Jij hebt net een kind gekregen. We verzinnen wel iets.’
‘Natuurlijk,’ zei Zoë. ‘Ik kan een tosti voor je maken of een omelet?’ Hij zag er hongerig uit maar haar voorstel wekte geen eetlust op. ‘Je kunt ook een flensje met calvados en wittechocoladesaus krijgen.’
Rupert begon te stralen. ‘Kijk, dat bedoel ik!’
Toen ze even later het bord voor zijn neus zette, verzuchtte hij: ‘God, je bent geweldig.’
‘Ja, hè?’ zei Gideon.
Zoë bloosde.
‘Je bent toch niet toevallig op zoek naar werk?’ vroeg Rupert met een hoopvolle blik.
Zoë lachte. ‘Nee, dank je, op het moment niet. Maar ik zal het in mijn achterhoofd houden.’
‘Eerst maar eens de wedstrijd. Daarna kan ze aan werk gaan denken. Het is belangrijk dat ze zich nergens door laat afleiden,’ zei Gideon resoluut.
‘Dat snap ik. Ik gooide ook maar een balletje op,’ zei Rupert. ‘Wat ga je doen als je wint?’
‘Ik wil een goede delicatessenwinkel openen,’ zei Zoë. ‘Je weet wel, met olijfolie en balsamicoazijn. Maar ook met verse maaltijden, zodat de lokale bevolking en toeristen kant-en-klaarmaaltijden en dergelijke kunnen kopen. Huisgemaakt, welteverstaan.’
‘Zou je geen kant-en-klaarmaaltijden voor supermarkten willen maken?’ vroeg Rupert. Hij was begonnen aan toastjes met de kaas die Zoë had ontdekt.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, ik vind het juist leuk om met klanten om te gaan. Ik wil graag díé speciale thee voor díé kieskeurige klant bestellen en bijvoorbeeld maaltijden maken voor mensen met een allergie.’
‘Kan ik me iets bij voorstellen,’ zei Rupert. ‘Het menselijke aspect van ons werk vind ik ook het leukst. Het mensen naar de zin maken is soms moeilijk, maar als het lukt, is het heel bevredigend.’
Zoë knikte. ‘Ik los ook graag problemen op. Dat is een van de redenen waarom ik aan de wedstrijd meedoe.’
Gideon vulde de glazen bij, Rupert speelde met zijn glas. ‘Ik weet niet precies hoe ik dit moet brengen, maar Fen zou het heel fijn vinden als jij hier zou zijn wanneer ze thuiskomt met de baby. Als ze goed in haar vel zit kan ze al niet met mijn ouders overweg, laat staan nu ze net een kind heeft gekregen. De vroedvrouw zei dat vrouwen na de bevalling erg kwetsbaar zijn,’ voegde hij eraan toe voordat Zoë kon vragen waar hij dat vandaan haalde.
Gideon schudde zijn hoofd. ‘Zoë moet met haar menu voor het toprestaurant aan de gang. Ze is goed maar zal moeten nadenken over haar recepten, die ze vervolgens zal moeten uitproberen.’
Zoë stond in dubio. Ze was niet goed in nee zeggen en mocht Fenella en Rupert graag. ‘Ik zou het hier kunnen doen,’ zei ze. ‘Deze keuken is veel groter dan die van mijn ouders.’ Ze keek naar Gideon om te zien of hij het begreep. ‘Voordat ik aan de wedstrijd begon, heb ik mijn huurwoning opgezegd. Of eigenlijk moet ik zeggen dat ik de huur niet heb verlengd.’
‘Dat zou geweldig zijn. Je hebt mijn ouders meegemaakt. Ze begrijpen niet hoeveel werk bezoek is, omdat ze zelf altijd personeel hebben gehad. Ze leven nog in de vorige eeuw.’
Gideon schudde zijn hoofd. ‘Het verbaast me dat jij zo normaal bent gebleven.’
‘Hmm.’ Zoë knikte. Ze wilde eraan toevoegen: Zo kalm en vriendelijk en flexibel, maar vond dat Gideon en zij zo min mogelijk over Gideons ouders behoorden te klagen.
‘Dat zei Fen ook al toen ze me leerde kennen. Ze wilde pas aan hen worden voorgesteld toen we verloofd waren. En toen ook alleen maar omdat ze er niet langer onderuit kon. Ik had haar van tevoren te veel over ze verteld.’
‘O?’ zei Gideon. Zijn belangstelling was gewekt. ‘Wat gebeurde er dan toen ze ze voor het eerst zag?’
Rupert schudde beschaamd zijn hoofd bij de herinnering. ‘Het was afschuwelijk. Totdat ze hoorden dat Fens familie nog chiquer was dan de onze, ondanks onze titel. Toen was het gezeur voorbij dat ik beneden mijn stand trouwde.’ Hij staarde somber voor zich uit. ‘Maar ze begrijpen haar nog steeds niet.’
Zoë en Gideon keken elkaar even aan… Zoë begreep dat Gideon net als zij bang was dat Rupert iets te sentimenteel en melodramatisch dreigde te worden. Dat was begrijpelijk maar niet wenselijk op dit moment.
‘Ze zullen vast van haar gaan houden als ze zien wat een geweldige moeder ze is,’ zei Zoë om hem op te beuren. ‘En dat is ze, dat voel ik.’ Hoewel Zoë zelf geen moeder was en maar wat zei, vermoedde ze dat het waar was.
Rupert glimlachte en stond op. ‘Ach, wat maakt het uit. Kan ik jullie misschien overhalen een glas cognac met me te drinken? Ik ben toe aan een stevige borrel.’
‘Eh,’ zei Zoë. Ze wist niet of ze nog lang wakker kon blijven.
‘Ik niet, dank je,’ zei Gideon. ‘Ik moet nodig naar bed. Ik moet morgenochtend vroeg op pad.’ Hij keek naar Zoë terwijl hij het zei.
Zoë voelde zich verloren. Het besef dat hun idyllische samenzijn zonder stiekemdoenerij al weer voorbij was bracht haar tot tranen. Ze slikte ze in. Ze wist dat ze overdreven reageerde omdat ze moe was, maar ze kon er niets aan doen. ‘Oké, ik drink wel een glaasje met je mee, Rupert.’ Ze keek naar Gideon. Ze wilde onverschillig overkomen, maar hoe ze haar best ook deed, het lukte haar niet. Ze had niets over zijn plannen te zeggen. Hij was vrij om te gaan en staan waar hij wilde, net als zij. Ze nam een slokje van de cognac die Rupert haar over de tafel aanreikte, in de hoop dat het haar kracht zou geven.
‘Zeg, Gideon,’ zei Rupert, ‘je kunt nu niet naar bed gaan, hoor. Het wordt net gezellig!’
‘Het spijt me, maar het is niet anders. Ik moet er voor dag en dauw uit. Ik moet naar huis om een artikel te schrijven en mijn tas te pakken, want in de namiddag vertrekt mijn vlucht.’
Vlucht? Welke vlucht? Waar ging hij naartoe? Waarom had hij haar dat niet verteld? Was dat wat hij haar had willen vertellen? Zoë raakte even in paniek maar haalde toen diep adem. Hij was heel liefdevol geweest in de korte tijd dat ze samen achter Ruperts ouders aan hadden gerend. Weer voelde ze tranen in haar ogen prikken.
‘Zo ontwijk ik de file en…’ Hij keek Zoë aan.
Zoë wilde alleen met hem zijn maar wist niet hoe ze het moest aanpakken.
‘Zoë?’ zei Gideon zacht. ‘Kan ik je nog even onder vier ogen spreken voordat ik ga slapen?’
Vechtend tegen haar tranen liep ze met hem mee de keuken uit. Toen ze echter boven aan de trap was en zijn kamer binnenging, maakte ze een kalme indruk, hoewel ze zich allesbehalve kalm voelde.
‘Ik vind het ook heel vervelend dat ik weg moet,’ zei Gideon zodra de deur achter hen dichtviel. ‘Maar ik heb een vergadering met een klein consortium van olijfolieproducenten. Het staat al heel lang gepland. Ik wil graag zaken met ze doen.’ Zijn stem stierf weg.
Zoë knikte. Ze was blij dat de cognac haar de kracht had gegeven die ze nodig had. ‘Natuurlijk moet je gaan. Ik zie geen enkele reden waarom je níét zou gaan.’
‘O nee? Nee, niet echt. Jij redt je wel,’ zei hij beslist. ‘Maar wil je me wel beloven dat je je recepten uitprobeert? Word alsjeblieft geen slaaf van Ruperts ouders, en ook niet van Rupert, Fenella en de baby. De wedstrijd is belangrijker.’
‘Dat weet ik. Ik zal mijn best doen. Ik wil dat mijn patisserie net zo goed is als… die van de andere kandidaten,’ voegde ze eraan toe. Ze slikte net op tijd Chers naam in; ze wilde niet rancuneus overkomen.
Hij kuste haar op haar kruin. ‘Goed zo. Ik ben apetrots op je. Maar ga nu maar gauw weer naar Rupert. Ik wou… Maar dat kunnen we niet maken…’
Verdriet of niet, Zoë’s plaagzucht liet zich niet onderdrukken. ‘O nee? Waarom niet?’
Hij woelde met zijn hand door haar haar. ‘Je weet best waarom. Niet in dit volle huis.’ Hij trok haar naar zich toe. ‘Dit is een voorproefje voor onze volgende ontmoeting.’ Hij kuste haar lang en innig totdat ze geen lucht meer kreeg en bijna vergat dat hij zou vertrekken. ‘De rest kom ik opeisen als we weer met ons tweeën zijn,’ zei hij. Ook ademloos.
Zoë drukte haar gevoelens van verdriet en onvervuld verlangen weg en voegde zich weer bij Rupert in de keuken. Hij zat nog altijd vol adrenaline van de geboorte van zijn dochter, maar was van cognac overgestapt op thee. Zoë maakte een beker thee voor zichzelf klaar, wat slechts een paar seconden werk was, omdat de ketel zo goed als permanent op het vuur stond.
‘Hoe gaan jullie de baby echt noemen?’ zei Zoë. Ze dwong zichzelf tot een glimlach.
Rupert barstte in lachen uit. ‘O, gelukkig ben jij er niet in getrapt!’
‘Nou?’
‘Glory. We noemen haar Glory. Kort voor Glorianna.’
‘Glory,’ zei ze hem na. ‘Wat een mooie naam,’ zei ze, nadat ze er even aan had kunnen wennen. ‘En wanneer zullen je ouders haar echte naam te horen krijgen?’
‘Geen idee. Waarschijnlijk pas bij de doop.’
Zoë glimlachte. ‘Weet je al wanneer Fen naar huis mag?’
‘Over een dag of wat. Ze moet even aansterken maar ze wil dolgraag naar huis.’ Hij zweeg even. ‘Op het eind van de ontsluiting, zoals dat geloof ik heet, beweerde ze dat ze pas weer naar huis ging als mijn ouders weg waren.’
‘Nu de baby er is denkt ze daar vast anders over,’ zei Zoë. Ze was er echter minder zeker van dan ze deed voorkomen.
‘Dat hoop ik voor haar. Als mijn ouders zich iets in hun hoofd halen, dan zijn ze daar niet meer van af te brengen. Ze willen per se voor de baby zorgen.’
‘Ik hoop dat ik niets verkeerds zeg, maar je moeder lijkt me geen knuffeloma.’
Rupert lachte. ‘En ook geen knuffelmoeder, dus dat zal nu niet anders zijn. Goed gezien. Maar ze weet wel hoe het moet.’ Hij stond op en geeuwde hartgrondig. ‘Jammer dat Gideon weg moet. Ik mag hem wel. Hij heeft trouwens een hoge pet van jou op.’
Zoë bloosde. ‘Nou…’
‘Nee, serieus. Hij vindt jou van de kandidaten het meest allround.’ Hij fronste nadenkend. ‘Maar hij wilde er niet te veel over kwijt. Mensen roddelen graag. Maar ik ben doodop, dus ik ga ook maar naar bed. Jij moet ook moe zijn,’ voegde hij eraan toe. Zoë was blij dat hij zo door en door Brits was dat hij niet nieuwsgierig doorvroeg.
‘Ik ben inderdaad aan het einde van mijn Latijn.’
‘Maak je maar niet druk om het ontbijt voor mijn ouders. Ik geef ze een flinke uitsmijter met alles erop en eraan, dus daarna zijn ze wel een paar uur zoet. Je kunt opstaan wanneer je wilt.’
‘Oké. Ik vond het wel leuk om voor dienstmeisje te spelen, hoor. Of ben ik hier de kok?’
‘Geen van beiden. Je bent een vriendin!’
‘Dat weet ik. Het was maar een grapje. Ik wou alleen zeggen…’ Ze vergat wat ze wilde zeggen en geeuwde. ‘Ik ga naar bed. Welterusten. En nogmaals gefeliciteerd!’