16
De andere kandidaten waren al een poos geleden vertrokken. Cher had hautain gezwaaid vanuit haar vaders Jaguar, nadat ze met een stijve luchtkus en een vinnig ‘Dat de beste van ons moge winnen’ afscheid had genomen van Zoë. Niemand had Zoë gevraagd wat zij in haar twee vrije weken ging doen.
Haar eerste daad was de honden vrijlaten uit de kamer waarin ze opgesloten zaten als het huis vol met vreemden was of met mensen die niet van honden hielden. Hoewel ze het duidelijk naar hun zin hadden in de kamer, waren ze blij haar te zien en draafden ze rustig mee naar de keuken.
Vervolgens ging Zoë naar boven om het huis te verkennen. Als Ruperts ouders er waren, wilde ze weten waar alles stond; toen Fenella in de auto was gestapt, had ze erop gestaan dat Zoë deed alsof ze thuis was en de spullen pakte die ze nodig had.
Ze kon de verleiding niet weerstaan eerst naar de bruidssuite te gaan om te zien of er nog tekenen waren waaraan ze kon zien dat Gideon er logeerde. Niets. De kamer zag er netjes uit, alsof hij nooit was gebruikt. Ze kon nergens uit afleiden dat hij terug zou komen. Hij reisde licht, wist ze, maar een tandenborstel of iets dergelijks had haar de hoop kunnen geven dat ze hem nog zou zien.
De logeerkamer lag naast de badkamer die ze samen met Fenella had gepoetst. Daar weer naast lag de droogkamer. Terwijl ze door de gang liep, opende ze aan weerskanten deuren, totdat ze aan het einde van de gang een deur ontdekte die uitkwam op een paar kamers. Eén kamer was klein maar bruikbaar als je niet op de kale houten vloeren en de barst in de wastafel lette en genoegen nam met een eenpersoonsbed. Ernaast lag een grotere kamer, vol gereedschap en ladders, en een kleine badkamer. Zoë vermoedde dat de kleine kamer de badkamer zou worden voor de grotere wanneer deze opgeknapt was.
Toen Zoë wist waar ze alles kon vinden, ging ze weer naar beneden. Ze begreep Fen maar al te goed. Niemand had graag kieskeurige schoonouders over de vloer wanneer het huis halverwege een ingrijpende opknapbeurt was.
Eenmaal beneden ruimde ze de keuken op, die eruitzag als een foto in de Mary Celeste: achtergelaten tijdens een maaltijd. Ondertussen dacht ze aan Gideon. Zou hij naar huis gaan als de jury klaar was met de nazit? Ze wist niet eens waar hij woonde. Of zou hij haar komen opzoeken? Hij wist waar ze was.
Ze wilde niet dat hij naar huis ging maar dat hij tijd met haar zou doorbrengen. Niet alleen omdat ze hem dolgraag wilde zien, maar ook omdat ze twijfelde of ze wel alleen in zo’n groot huis wilde slapen, met de honden als enig gezelschap. Om nog maar te zwijgen van de komst van Ruperts ouders, die als het zwaard van Damocles boven haar hoofd hing.
Nadat ze zich een glas wijn had ingeschonken, toostte ze op zichzelf. Ze had nooit gedacht dat ze het zo ver zou schoppen – ze stond in de finale! Ze stuurde haar moeder een sms’je met het goede nieuws. Haar moeder belde meteen terug en ze kletsten een tijdje over Zoë’s plannen. Daarna ging ze weer naar boven om te zien of de gastenkamer klaar was voor Ruperts ouders. Ze was blij dat het niet de slaapkamer was waarin ze met Gideon had geslapen, en toen ze een stapel beddengoed op het bed zag liggen, genoot ze ervan het heel strak op te maken en alles er keurig te doen uitzien, alsof het een hotelkamer was.
Ze overwoog bloemen te gaan plukken in de tuin, maar wilde het huis liever niet verlaten, zelfs niet voor even, voor het geval Gideon of Rupert zou bellen. Als compromis nam ze een paar bloemen uit het grote boeket in de hal, dat zijn beste tijd had gehad. De bloemen die er het meest verwelkt uitzagen haalde ze eruit, de mooiste liet ze zitten. De rommel op de vloer zou ze later nog opzuigen, zodra ze de stofzuiger had gevonden.
Ze ging weer terug naar de keuken. Toen ze haar wijn op had, zette ze thee en bekeek de foto’s aan de muur. Er zaten er een paar van Fenella en Rupert bij, en een paar van Somerby. Vervolgens bekeek ze de rij kookboeken op de mooie boekenplank in de hoek van de keuken. Het huis was erg stil zonder de gebruikelijke bedrijvigheid en ze merkte dat ze het niet prettig vond. Ze vreesde dat Gideon toch meteen naar huis was gegaan en kwelde zichzelf met de gedachte dat hij eieren voor zijn geld had gekozen en was vertrokken zonder afscheid te nemen. Toen ze zo somber werd dat een ui snijden de enige manier leek om weer wat perspectief te zien, ging de achterdeur open en kwam Gideon in hoogsteigen persoon binnen.
‘Je bént er nog! Rupert sms’te me dat je hier was. Het spijt me dat ik zo lang op me heb laten wachten. Ik moest Becca naar het station brengen, en toen bleek haar trein ook nog net te zijn vertrokken. Toen moest ik dus naar Hereford. En op de terugweg verdwaalde ik in het doolhof van al die kleine weggetjes hier.’
Toen hij haar in zijn armen nam viel alles op zijn plaats. Het was aan één kant vertrouwd en troostend, aan de andere kant opwindend en spannend. Hij had meteen naar haar toe willen komen. Ze lachte om haar op hol geslagen fantasie.
Ze hief haar gezicht naar hem op en na een lange, zinnelijke kus leidde hij haar aan haar hand naar de kamer waar ze hun passionele nacht hadden doorgebracht. Zwijgend legde hij haar op het bed en begon tussen de zoenen en strelingen door haar kleren uit te trekken. Het leek wel of ze steeds met elkaar versmolten en elkaar niet lang genoeg konden loslaten om zich helemaal uit te kleden. Toen Gideon in elk geval zijn riem losmaakte, klonk er een hels geschal door de gangen en werd er hard op de deur gebonsd.
‘Shit!’ hijgde hij. Zoë probeerde zich los te maken maar hij liet haar niet gaan.
‘Ruperts ouders?’ vroeg Zoë.
‘Ja,’ zei Gideon met een zucht.
Weer werd er gebonsd. ‘Laten we ze maar binnenlaten, voordat ze de verf van de deur bonken,’ mompelde Zoë tegen Gideons borst.
‘Of erdoorheen gaan,’ zei Gideon. Hij klampte zich nog altijd aan Zoë vast, als een zeeman in nood die zojuist een reddingsboei heeft gevonden. Met een beverige zucht wurmde ze zich los uit zijn armen. Vervolgens rende ze naar de badkamer, maakte haar beha weer vast en schikte haar haren, waarna ze Gideon achterliet om zich te fatsoeneren en naar beneden holde om open te doen.
‘Godzijdank is er toch nog leven in deze bodemloze put,’ bulderde een lange man met een hoed op. ‘Wie wil er ook in zo’n godvergeten uithoek wonen? En waarom nemen ze geen kindermeisje, zoals normale mensen?’
‘O, Algy, begin nu niet weer. Zo te zien hebben ze nu een hulp, dus dat is al iets.’ De vrouw die achter de man stond zag er vreemd genoeg hetzelfde uit als haar echtgenoot. ‘Goedenavond, wij zijn Lord en Lady Gainsborough. En jij bent?’
‘Zoë Harper.’ Zoë overwoog te zeggen dat ze geen dienstmeisje was, maar op hetzelfde moment vlogen de honden op de bezoekers af om ze te begroeten en was de kans verkeken.
‘Ksst, wegwezen jullie!’ schreeuwde de man. ‘Kunnen ze niet in een kennel? Honden horen niet in huis.’
Zoë riep de honden naar binnen, in de hoop dat de man zou ophouden met schreeuwen. ‘Komt u binnen. Kan ik u misschien helpen met uw bagage?’
Op dat moment verscheen Gideon in de hal. Hij zag er een stuk toonbaarder uit dan vijf minuten eerder, hoewel hij zijn overhemd nog in zijn broek aan het stoppen was. ‘Kun jij voor de bagage zorgen?’ vroeg Lord Gainsborough aan hem. ‘En mogen we er nu eindelijk in of is dat te lastig?’
Luidruchtig én sarcastisch, dacht Zoë. Ze vond het stel zowel amusant als irritant. ‘Natuurlijk. Loopt u maar met mij mee, dan wijs ik u uw kamer. Of weet u waar u moet zijn?’ Voor hetzelfde geld kwamen ze regelmatig op bezoek, hoewel Fenella’s paniekreactie anders had doen vermoeden.
‘We weten hier nooit waar we ons hoofd kunnen neervlijen,’ zei Lady Gainsborough, ‘Slechts de helft van deze berg stenen is bewoonbaar.’
‘Uw kamer is prachtig,’ zei Zoë. Ze pakte de kleinste koffers van de vloer en liep de trap op.
‘Fenella is dus eindelijk zo verstandig geweest om personeel aan te nemen,’ verklaarde Lady Gainsborough. ‘Zo’n slimme zet had ik niet van haar verwacht. Ze heeft altijd van die rare ideeën, hè? Maar ik neem aan dat jij wel weet wat ik bedoel.’
Zoë voelde zich niet in de positie om commentaar te leveren.
‘Hmm,’ vervolgde Lady Gainsborough toen Zoë haar de kamer liet zien. ‘Niet al te rommelig, zo te zien.’ Zoë was blij met de frisse uitstraling van de bloemen, de bedlampjes die ze had aangedaan en de luxueuze, rustgevende sfeer van de kamer.
Lady Gainsborough vervolgde: ‘Maar we kunnen natuurlijk niet in één bed slapen. Hij snurkt.’
Zoë liet zich even meeslepen door een lichte paniek. ‘Oké, dan zal ik nog een andere kamer voor u in orde maken. Fen, eh, mevrouw… Fenella’s achternaam wilde haar niet te binnen schieten. ‘Ze heeft niet gezegd dat u twee kamers wilde.’
Lady Gainsborough snoof. ‘Het snurken wordt gewoon steeds erger. Ik had het misschien even moeten melden,’ voegde ze er schoorvoetend aan toe.
‘Ik zal voor u kijken welke slaapkamer het meest geschikt is,’ zei Zoë. Ze zou boven snel moeten rondkijken of ze een andere kamer kon vinden. Ze hoopte maar dat Gideons kamer niet het enige alternatief was.
‘En het zou fijn zijn als je ons nog een fles whisky en een paar glazen kwam brengen,’ voegde ze eraan toe.
‘Ik zal het tegen Gideon zeggen,’ zei Zoë.
Lord Gainsborough kwam de slaapkamer binnen voordat zij eruit was.
‘Ik kan niet met mijn vrouw op één kamer slapen, want ze snurkt als een houthakker,’ verkondigde hij. Gideon, die al de andere koffers droeg, wierp Zoë een blik toe die haar bijna de slappe lach bezorgde.
‘Ik zoek een andere kamer voor uw vrouw,’ zei Zoë. ‘Ik wist niet dat u aparte kamers wilde. O ja, Gideon? Zou jij een fles whisky en een paar glazen willen halen?’
‘Als de open haard het hier doet, wat een wonder zou zijn, zou je hier dan een vuur willen aanleggen?’ voegde Lady Gainsborough eraan toe.
‘Het spijt me, maar de open haard mag niet aan. De schoorsteen moet geveegd,’ zei Zoë snel. Ze zag Gideon en zichzelf geen houtblokken de trap op sjouwen. ‘Als u me even wilt excuseren, dan maak ik eerst een andere kamer voor u in orde.’
Uiteindelijk bleek de enige geschikte kamer toch die van Gideon te zijn. Dan moest hij maar in de eenpersoonskamer aan de achterzijde van het huis slapen, besloot ze. Zij had haar kamer in de koeienstal. Ze ging ervan uit dat Lord en Lady Gainsborough het niet zouden waarderen als het personeel een slaapkamer deelde. En aangezien de vloeren bijna overal kraakten, zouden ze het zeker horen als ze elkaar ’s nachts zouden opzoeken. Haar hart kromp ineen. Het zou wel heel wreed zijn als ze vanwege Fenella’s kieskeurige schoonouders apart zouden moeten slapen.
Zoë bedankte de voorzienigheid dat ze al wist waar de droogkamer was en haalde opgelucht adem toen ze er mooi, schoon beddengoed vond. Ze vermoedde dat het bedoeld was voor de bruidssuites, en het duurde niet lang of ze had het beddengoed bij elkaar voor de kamer waar Gideon en zij zo intiem waren geweest. Lord Gainsborough moest het maar zonder bloemen doen.
Ze liep terug naar de eerste slaapkamer, waar Ruperts ouders inmiddels achter een glas whisky zaten dat groot genoeg was om een slagschip te laten zinken.
‘Ik heb de kamer klaar,’ zei ze, jaloers op Gideon omdat hij ertussenuit was geknepen, en op Ruperts ouders vanwege hun stevige borrel.
‘Dank je,’ zei Lady Gainsborough, die kennelijk had besloten in de kamer met de stoelen en de bank te blijven. ‘Hoe laat kunnen we eigenlijk eten? Fenella zei dat ze een stoofschotel zou klaarmaken, dus die kun je wel voor ons opwarmen. O, en doe er maar gepofte aardappels bij en iets van groente. Maar geen erwten of bonen.’ Ze zweeg even. ‘Daar moet hij zo van winden.’
Zoë ging naar de keuken, waar Gideon haar een glas wijn inschonk en voor zichzelf koffie had gezet.
‘Ze willen over een halfuur een stoofschotel, gepofte gaardappels en groente, maar geen erwten of bonen.’
Gideon knikte. ‘En je hebt nergens een stoofschotel kunnen vinden?’
Zoë schudde haar hoofd.
‘Misschien in de diepvries?’
Ze knikte.
‘En dan ontdooien in de magnetron?’
Ze knikte nog eens.
‘En als er niets in de diepvries ligt, bidden tot God dat er iets groens in de tuin staat?’
‘Maar voordat je gaat sprokkelen… Kom eens even hier, kleine zigeunerin.’
Ze had zich nog maar net voor de tweede keer in zijn armen genesteld toen ze werden opgeschrikt door een vaag belletje. Zoë zuchtte. ‘Ze hebben een zesde zintuig. Ze voelen het aan wanneer wij bij elkaar in de buurt komen.’ Ze fronste. ‘Het was niet de bel van de voordeur, of wel?’
Gideon schudde zijn hoofd. Er werd nog steeds gebeld. Toen lachte hij. ‘O, moet je daar zien!’
Zoë keek in de richting waarin hij wees. Op een ouderwets belpaneel trok één lampje de aandacht.
‘Het moet niet gekker worden,’ mopperde Gideon.
‘Ik kan maar beter meteen gaan,’ zei Zoë.
‘Ik wil ook wel gaan, hoor.’ Hij had het kennelijk opgegeven Zoë te kussen. ‘Maar eerst moet ik je wat…’
‘Nee, ik ga wel,’ viel Zoë hem in de rede. ‘Maar zou jij ondertussen in de diepvries willen kijken of er stoofschotel is?’
‘Waar vind ik die?’
‘Volgens mij staat er een vrieskist in een van de schuren, maar de koelkast staat daar.’ Ze wees naar de bijkeuken, waar een wasmachine en een koelkast onder schappen met blikken olijfolie en potten jam stonden.
‘Ik ga niet helemaal naar de schuur, hoor,’ waarschuwde Gideon haar. ‘Als hier niks is, eten ze maar een omelet.’
‘Of spaghetti. Daar heb ik eigenlijk ook wel zin in. Een eenvoudige spaghetti met alleen wat knoflook en olijfolie.’
‘En een beetje rode peper?’
Zoë knikte. ‘Lekker. Maar dat zal nog even moeten wachten. Ik moet gaan kijken wat mevrouw wil.’
‘Dus de bel doet het?’ zei Lady Gainsborough. ‘We twijfelden. Bijna niks werkt in deze bouwval.’
‘Wat kan ik voor u doen?’ Zoë had het gevoel dat ze een rol in een toneelstuk speelde. Ze had de neiging om een buiging te maken, ook al zou een echt dienstmeisje dat niet doen.
‘Zou je een fles water kunnen brengen? Ik neem aan dat dat er is? Ik moet mijn pillen innemen.’
Zoë keek in de richting van de badkamer en vroeg zich af waarom ze haar pillen niet gewoon met whisky kon wegspoelen. ‘Er staan glazen in de badkamer. Dat heb ik gecontroleerd.’
Lady Gainsborough schudde haar hoofd. ‘Ik vertrouw het water hier niet. De waterleiding is waarschijnlijk nog van lood.’
‘Ik zal zien wat ik kan doen,’ zei Zoë. ‘Plat water of spuitwater?’
‘Plat water, graag.’ Lady Gainsborough wendde zich af, zodat ze Zoë’s eventuele buiging niet eens zou hebben gezien.
Terwijl Zoë naar beneden holde, herinnerde ze zich dat er nog flessen water over waren van de televisieopnamen. En als er geen plat water was, zou ze er gewoon kraanwater in doen. Ze zou er geen seconde mee zitten als Fenella’s schoonmoeder een loodvergiftiging opliep. Door al haar gezeur had ze niet eens tijd om zich af te vragen hoe het met Fen in het ziekenhuis zou zijn.
‘Er ligt niets in het vriesvak wat ook maar in de verte op een stoofschotel lijkt,’ zei Gideon. ‘Maar dit vond ik wel.’
Het was een glazen schaal die tot aan de rand gevuld was met grijzig vlees waarin sjalotjes en champignons te herkennen waren. Bovenop lag een laurierblaadje en een bosje met takjes van het een of ander.
‘Ik wed dat Fen of Rupert het gemaakt heeft en in de bijkeuken heeft gezet om te laten koelen, maar dat ze vervolgens vergeten zijn het in de diepvries te doen,’ zei Zoë.
‘Maar wanneer is het gemaakt?’ vroeg Gideon.
‘Ruik er eens aan,’ opperde Zoë.
‘Nee, ruik jij maar,’ zei Gideon.
Zoë trok al bij voorbaat haar neus op en rook eraan. ‘Het ruikt een beetje naar wijn. Ruik jij eens.’
Aangemoedigd door Zoë’s reactie rook Gideon geconcentreerd aan de schotel. ‘Volgens mij kan het wel,’ zei hij ten slotte. ‘Waarschijnlijk merken ze toch niet dat het lichtelijk bedorven is.’
‘Oké, we doen het in een pan en warmen het op. Maar vraag me niet het voor te proeven.’ Zoë geeuwde hartgrondig. Ze was ineens doodmoe. ‘Sorry, maar ik was erg vroeg op.’
‘Het is een lange dag geweest.’ Gideon legde zijn arm om Zoë’s schouder en wreef over haar arm. ‘Arme schat. We zouden “hen daarboven” moeten zeggen dat ze het zelf maar moeten uitzoeken. Ik heb zin om lekker met je te vrijen. Maar ik moet je eerst iets vertellen. Hoewel, dat kan wel even wachten.’
Zoë hoopte dat hij haar iets leuks te vertellen had en wilde er graag op wachten. Ook op een passionele vrijpartij, als het moest. ‘Ik heb Fen beloofd dat ik voor haar schoonouders zou zorgen. Ik kan er ook wel om lachen, hoor. Het is best een uitdaging het die mensen naar de zin te maken.’
‘Jij schrikt ook nergens voor terug, hè?’ Gideon keek haar met een schuin hoofd aan. Hij had een bepaalde blik in zijn ogen, maar voor ze kon reageren, zei hij: ‘Wat er ook gebeurt, jij gaat het gevecht aan en komt als winnaar uit de strijd.’
‘Nou, dat weet ik niet, hoor.’
‘Je vindt in elk geval altijd een oplossing en geeft nooit zomaar op.’
Zoë dacht even na. ‘Ik vind wel dat je alles uit de kast moet halen als je ergens aan begint, of het nu een baan is of een wedstrijd, en zelfs het bereiden van een maaltijd. Ik bedoel, waarom zou je het anders doen?’
‘Dat is mijn instelling ook,’ zei Gideon. Hij pakte een pan uit een hoekkast en zette hem op het vuur. ‘Ik wilde altijd al over eten schrijven, maar wist dat ik er nooit de kost mee zou kunnen verdienen. Vandaar dat ik eerst andere dingen heb gedaan. Maar ik ben mijn ambitie nooit uit het oog verloren.’
‘En nu heb je je droom bereikt.’
‘Niet helemaal. Ik heb inmiddels andere dromen die ermee samenhangen. Zoals ik al zei, zou ik mensen kennis willen bijbrengen over voedsel. Ik wil de supermarkten meekrijgen, zodat iemand die een druk leven leidt niet alle kleine lettertjes op het pakje hoeft te lezen om te weten wat erin zit of waar het vandaan komt. Ik vind dat de consument erop moet kunnen vertrouwen dat het een ethisch verantwoord product is.’ Hij stak zijn vinger in het prutje, dat er nu nog onappetijtelijker uitzag.
‘Dat wil ik ook in mijn delicatessenwinkeltje. Ethisch verantwoorde maar smakelijke producten waarvoor niemand is uitgebuit.’ Ze keek naar hem op, blij dat ze iets deelden wat belangrijk voor haar was. Toen keek ze weer in de pan. ‘Weet je zeker dat het te eten is? Ik moet er niet aan denken hoe veeleisend ze zouden worden als ze een voedselvergiftiging opliepen.’ Alleen al bij de gedachte trok ze bleek weg.
Gideon keek haar met een pollepel in zijn hand aan. ‘Dat zou je vriendschap met Fen en Rupert zwaar op de proef stellen.’
Ze genoot van hun samenzijn. Ze waren een team dat streed tegen dezelfde vijand. Ze had het gevoel dat ze alles aankon met Gideon aan haar zij.
Zoë rook weer aan de schotel. ‘Ik zal er nog een scheutje wijn bij doen. Dan proeven ze niet dat het misschien bedorven is.’ Ze keek hem aan. ‘Ik weet dat je de alcohol eruit moet koken, maar dit is een noodgeval.’
Hij hief verdedigend zijn handen op. ‘Ik zeg niks!’
Zoë knikte. ‘Mooi zo. Ik kook de aardappels trouwens eerst gaar in de magnetron en doe ze dan in de oven zodat ze er gepoft uitzien. Zie je die verontwaardigde gezichten al voor je als ze zouden horen dat de aardappels uit de magnetron komen?’
‘Maar ze snappen toch ook wel dat gepofte aardappels niet binnen een uur klaar zijn?’
‘Volgens mij hebben ze geen idee hoe lang een gepofte aardappel in de oven moet,’ zei Zoë. ‘Sterker nog, volgens mij hebben ze nog nooit één voet in de keuken gezet, of het moest zijn omdat ze toevallig iets kwamen afleveren wat ze zelf net geschoten hadden.’
Ze was in de tuin op zoek naar groene groente – in de diepvries lagen alleen erwten, bonen en maïs – toen Gideon haar vanuit de keukendeur riep. ‘Kom gauw. Ik heb Rupert aan de telefoon. Hij wil je spreken!’
Zoë klemde de vergiet met groene blaadjes tegen haar borst en liep snel naar binnen. Ze wilde Rupert zelf ook graag even spreken. Hoe zo’n vriendelijke man aan zulke lastige ouders kwam was een mysterie.
‘Rupert? Hoe is het met Fen? Is de baby al geboren?’
Rupert lachte. ‘Nee, helaas nog niet. Ze krijgt zo een ruggenprik, dus dan zal de pijn wel zakken.’
‘Maar verder is alles oké?’
‘Ja. Iedereen hier is geweldig. Maar hoe gaat het bij jullie? Maken mijn ouders je het leven al zuur?’ Hij vatte Zoë’s stilzwijgen op als een aarzeling om hem te vertellen dat zijn ouders een regelrechte ramp waren, en vervolgde: ‘Snap je nu waarom die arme Fen zo gestrest raakte toen ze hoorde dat ze kwamen? Ze wilden per se komen helpen met de baby, terwijl wij het samen prima zullen redden. Behandelen ze jullie ook als personeel? Zeg maar dat je dat niet bent en laat je niet commanderen.’
‘Het geeft niet. Wij zijn liever personeel dan dat we moeten proberen vrienden te zijn.’
‘Daar kan ik me iets bij voorstellen.’ Rupert grinnikte. ‘Heb je de boeuf bourguignon gevonden?’
‘O, was het boeuf bourguignon? Ja.’
‘In de vrieskist? Ik heb het al een tijdje geleden klaargemaakt.’
‘Nee, in de koelkast. Maar volgens mij is het nog wel te eten. Het ruikt in elk geval goed. We hebben er een scheutje extra wijn bij gedaan. Wil je je ouders nog spreken?’
‘Nee. Ik bel mater nog wel op haar mobiel.’
Zoë pauzeerde even en zei toen: ‘Dat meen je toch niet, hè, Rupert, dat je je moeder “mater” noemt?’
Hij lachte maar gaf niet meteen antwoord. ‘Heel soms. O ja, en de groeten van Fen.’
‘De groeten terug. We denken aan jullie!’ Zoë merkte dat ze plots emotioneel werd bij het idee dat Fenella zou bevallen van haar eerste kind.
‘Ik wil niet dat ze in de keuken eten,’ zei Zoë vastberaden, nadat ze Gideon had verteld dat er nog geen nieuws uit het ziekenhuis was. ‘We moeten een andere kamer voor ze zoeken om in te eten.’
‘De eetkamer is een voetbalveld, zo groot,’ zei Gideon. ‘Maar we zouden één kant van de tafel kunnen dekken.’
‘Nee! Dan moeten we met hen praten of achter hun stoelen in de houding staan. Dat kan ik nu niet meer opbrengen. Ik loop wel even rond om te zien of we ze ergens kwijt kunnen.’
Ze liep naar het kamertje dat Fen als kantoortje gebruikte. Afgezien van het bureau, dat bezaaid lag met paperassen, was de kamer ideaal. Er stond een ronde tafel met weinig spullen erop, twee prima stoelen, en er was – verrassend genoeg – een bruikbare open haard. Het was mei en dus niet echt koud, maar een vuur zou de sfeer wat opvrolijken en een doek over het bureau zou de rommel in een ommezwaai aan het oog onttrekken.
De openhaardfee, of Rupert wellicht, had aanmaakhout boven op de mand met houtblokken gelegd. Het hout was kurkdroog. Zoë, die het heerlijk vond om vuur te maken, had de open haard binnen een mum van tijd aan. Toen alles goed brandde, zette ze het haardscherm ervoor en ging ze op zoek naar tafelkleden en bestek.
Ze vond dat ze wel even op de bank in de keuken kon gaan zitten totdat Ruperts ouders klaar waren met eten en de tafel afgeruimd zou moeten worden. Ze had het gezellig gemaakt in Fens kantoortje en de stoofschotel rook best goed tegen de tijd dat Gideon hun het eten bracht. Ze vroeg zich slaperig af waar hij bleef. Misschien klaagden ze erover dat de messen en vorken niet meer zo mooi glansden als de vorige keer. Daar konden ze wel eens gelijk in hebben: Zoë had tot haar opluchting zilveren bestek gevonden en had gemeend dat wat aanslag niet zou opvallen in het kaarslicht. De kandelaars zelf had ze nog wel even snel opgewreven.
Ze legde een kussen in de holte van haar rug en trok een mohairen plaid over haar benen. Toen sloot ze haar ogen.
‘Gaan we hier een gewoonte van maken?’ fluisterde Gideon even later in haar oor.
Met tegenzin opende Zoë haar ogen. ‘Ik ben alleen maar even gaan zitten.’ Ze glimlachte slaperig naar hem.
‘Ik snap het. Ik dutte net ook bijna in. We waren vroeg op.’
‘Vonden ze het lekker?’
‘Heerlijk. Vooral de salade. Ik herkende het niet. Wat was het?’
Zoë begreep niet meteen wat hij bedoelde. ‘O. O, je weet wel. Klein hoefblad. Het ziet er in een salade waarschijnlijk anders uit. Ik kon niets anders vinden. Thorn zei dat het prima smaakte met sesamzaad. Maar vertel hun dat maar niet.’ Ze zweeg even. ‘Ik moet weer aan de slag.’
‘Blijf nog even zitten.’ Gideon legde een hand op haar schouder. ‘Ik ben er al aan gewend je te zien slapen.’
Zoë slikte. Ze wilde niet slapen als Gideon bij haar was.
‘Ik moet morgenochtend al heel vroeg weg. Ik moet aan het werk.’
Het idee dat ze uit elkaar zouden gaan sneed haar door het hart. ‘Wat voor werk?’ vroeg Zoë. Zodra ze het had gezegd, besefte ze dat het een domme vraag was. Hij was journalist – dát was zijn werk.
‘Ik moet een artikel schrijven voor een kooktijdschrift. Ik heb het te lang uitgesteld.’
‘Moet je daarvoor naar huis? Heb je niet genoeg aan een laptop? Je zou die van mij kunnen lenen.’
‘Iemands computer gebruiken vind ik bijna nog intiemer dan een tandenborstel delen,’ zei hij.
Zoë wist niet wat ze moest zeggen. Eigenlijk vond ze dat zelf ook, maar ze wilde haar voorstel niet belangrijker maken dan het was. Ze slaagde erin onverschillig haar schouders op te halen. Ze zou zelfs een infuus met hem hebben gedeeld als ze daarmee kon voorkomen dat hij vertrok. ‘Je moet het zelf weten. Maar weet dat het kan,’ zei ze langs haar neus weg.
Gideon nam haar ernstig op. ‘Dat is heel aardig van je, maar ik heb mijn eigen laptop bij me. Maar mijn aantekeningen dus niet.’
Zoë schaamde zich dood. Natuurlijk had hij zijn laptop bij zich. Geen enkele schrijver – of in dit geval chef – ging zonder laptop de deur uit als hij met de auto was. En voor in de trein namen ze een notebook mee.
‘Maar ik kan wel vast een begin maken zonder mijn aantekeningen,’ zei Gideon. ‘Doe jij nog maar even een dutje. Ze hebben ons voorlopig toch niet nodig.’
Zoë sloot haar ogen en bedacht hoe gezellig het was: Gideon aan het werk, zij soezerig op de bank. Dat betekende dat ze niet alleen minnaars waren maar ook vrienden.
Ze zat nog steeds een beetje te mijmeren toen ze de deur hoorde opengaan. Het was Lady Gainsborough, met een paar vuile borden in haar handen.
‘We hebben geroepen, maar er kwam niemand. Zouden we nog een dessert kunnen krijgen? We sluiten onze maaltijd altijd graag af met iets zoets. Geen vers fruit. Want daar moet hij ook van winden.’
Zoë schoot overeind.
‘Maar als u in aparte kamers slaapt…’ zei Zoë. Ze was nog slaapdronken en viel even uit haar rol van gedienstige slaaf.
‘Dan kan ik het horen,’ zei Lady Gainsborough. Ze fronste licht, ten teken dat ze niet gewend was te worden tegengesproken. ‘Maar hoe zit het met het dessert?’
‘Volgens mij is er niets,’ zei Zoë ferm.
‘O? Kun je dan niet iets maken? Ben jij nou een kok of niet?’
Zoë zuchtte. Ze moest toegeven dat een dessert klaarmaken niets voorstelde na alle uitdagingen van de afgelopen weken. ‘Ik breng u wel iets zodra het klaar is. Wat dacht u van ijs?’
Lady Gainsborough schudde haar hoofd. ‘Alleen als er niets anders is, maar daar doe je Algy geen plezier mee.’
‘Oké, dan verzin ik wel iets anders.’
En weg was Lady Gainsborough. Uiteraard kon er geen bedankje vanaf. Zoë keek in de koelkast. Gideon stond op van de tafel en keek over haar schouder mee.
‘Ik wed dat jij hier geen lekker toetje van kunt maken,’ zei hij, wijzend op een restje boter, kaas, kliekjes en een paar potten jam en sausen.
‘Om hoeveel zullen we wedden?’ zei Zoë. Ze had achter in de koelkast een halve reep witte chocolade zien liggen, die er zo te zien al heel lang lag.
‘Vijf pond,’ zei Gideon.
‘Afgesproken.’ Ze bezegelden hun weddenschap met een kus.
Zoë rook aan een kartonnetje room. De room was niet zuur, ook al was hij wat dik aan de rand.
Geestdriftig pakte ze de spullen uit de koelkast en liep naar de fruitschaal voor een paar appels.
‘Wat ben je daarmee van plan?’ zei Gideon.
‘Wacht maar af. En geniet nog maar even van je briefje van vijf, want dat is straks voor mij. Maar kijk me alsjeblieft niet op de vingers. Ga jij maar verder met je artikel.’
In een mum van tijd had ze beslag gemaakt en een paar flensjes gebakken. Vervolgens bakte ze de appels in het restje boter en voegde een scheutje calvados toe. Daarna richtte ze haar aandacht op de witte chocolade en de room.
Gideons weddenschap stimuleerde haar enthousiasme. Het ging er niet om of Ruperts ouders een lekker dessert kregen, maar dat ze indruk maakte op Gideon.
Ze legde de afgebroken stukjes chocolade in een schaal, die ze op een pan met water zette totdat de chocola gesmolten was. Ze deed er een scheutje room bij en proefde een likje met haar vinger. Perfect! Net vla, dacht ze.
Gideon werd in beslag genomen door zijn artikel maar keek zo nu en dan op en snoof dan met een goedkeurende glimlach de heerlijke geuren op die zijn kant op dreven.
Een kleine twintig minuten later riep ze hem naar het fornuis.
‘Kom eens kijken en vereffen je schuld.’
Op elk van de twee borden lag een perfect flensje met een gebakken appel erop en een potje met wittechocoladevla ernaast. Ze had een beetje poedersuiker over de flensjes gezeefd, waardoor ze er bijna restaurantwaardig uitzagen.
‘Hmm, niet iedereen houdt van witte chocolade. Sterker nog, volgens sommigen mag je het niet eens chocolade noemen.’
Zoë gaf hem een speels klopje op zijn arm. ‘Hup, dokken!’ Ze wist dat hij haar voor de gek hield. ‘Maar eerst dit even wegbrengen.’
Toen ze de borden voor Ruperts ouders op tafel zette, had ze de neiging ‘tádá!’ te roepen.
‘Wat is dit?’ wilde Lord Gainsborough weten. ‘Custard? Ik lust alleen Bird’s custard.’
‘Maar je bent dol op flensjes,’ zei zijn vrouw. ‘Wees eens niet zo kieskeurig.’
Zodra Zoë de kamer uit was, lachte ze in haar vuistje.
‘En, wat vonden ze ervan?’ vroeg Gideon. ‘Als ze het niet lekker vinden, hoef ik natuurlijk niet te betalen.’
‘De custard was niet van Bird’s, wat uiteraard een tegenvaller was, maar Lord Gainsborough schijnt dol te zijn op flensjes. Dat zei zijn vrouw tenminste.’
‘In dat geval…’ Hij haalde zijn portemonnee uit zijn achterzak, pakte er een briefje van vijf uit en gaf het aan haar.
‘Ik wou dat we vaker een weddenschap konden afsluiten.’ Zoë nam het geld aan en stopte het in de zak van haar spijkerbroek. ‘Dat zou een leuke bijverdienste zijn.’
‘Ik durf het maar één keer aan,’ zei Gideon. ‘Je kunt niet alleen koken, je bent ook nog eens behoorlijk vindingrijk.’
‘Dank u, meneer,’ zei ze, op een toon waaruit hij niet zou kunnen opmaken hoeveel zijn lof voor haar betekende.
‘Mag ik misschien ook wat van het dessert? Ik heb het gevoel dat ik ervoor heb betaald.’
‘In een restaurant zou je er veel meer voor hebben betaald,’ zei Zoë, ‘maar er is genoeg beslag, dus we kunnen het maar beter meteen opmaken.’
Ze hadden de tafel net afgeruimd en filterkoffie en muntthee voor Ruperts ouders gemaakt, toen ze een auto hoorden aankomen. De honden blaften, Zoë en Gideon keken elkaar aan.
‘Wie…?’
‘Denk jij dat…?’