26.

Jondalar ging zo zitten dat hij het grootste deel van de Mammoetvuurplaats kon overzien via het middenpad en de open ruimten van de vuurplaatsen die ertussen lagen. Het was zo'n gewoonte geworden om naar Ayla te kijken dat hij er nauwelijks meer over nadacht. Het hinderde hem ook niet meer, het was een deel van zijn bestaan geworden. Het maakte geen verschil wat hij deed, ze was altijd in zijn gedachten, zij het ook dat hij het zich vaak nauwelijks bewust was. Hij wist wanneer ze sliep en wanneer ze wakker was, wanneer ze at en wanneer ze met iets bezig was. Hij wist wanneer ze naar buiten ging, wie bij haar op bezoek kwamen en hoe lang ze bleven. Hij had zelfs een vermoeden waar ze over praatten.

Hij wist dat Ranec er het grootste deel van zijn tijd doorbracht. Hoewel hij het niet prettig vond om hen samen te zien, wist hij dat Ayla niet meer intiem met hem was geweest en elk nauw contact leek te willen vermijden. Haar manier van doen had hem de situatie tot op zekere hoogte doen accepteren en zijn zorgen wat doen afnemen, zodat het hem overviel toen hij haar met Ranec naar de Vossevuurplaats zag lopen terwijl iedereen zich gereedmaakte om naar bed te gaan. Hij kon het eerst niet geloven. Hij nam aan dat ze alleen iets ging halen en naar haar eigen bed terug zou gaan. Toen hij zag dat ze Wolf naar de Mammoetvuurplaats stuurde, drong het tot hem door dat ze van plan was om de nacht met de beeldhouwer door te brengen.

Op dat moment leek het wel of er in zijn hoofd een vuur begon te branden en de pijn en woede trokken door zijn lichaam. Dit was verschrikkelijk. Zijn eerste gedachte was om naar de Vossevuurplaats te rennen en haar weg te sleuren. In zijn fantasie zag hij hoe Ranec hem bespotte en hij wou dat donkere, lachende gezicht wel in elkaar slaan en voor goed een einde maken aan die spottende, geringschattende glimlach. Hij probeerde zich te beheersen en tenslotte pakte hij zijn anorak en rende naar buiten.

Jondalar zoog zo heftig de koude lucht naar binnen, in een poging om dat brandende jaloerse gevoel kwijt te raken, dat zijn longen pijn deden. Het was nog vroeg in het voorjaar en de temperatuur was weer onder het vriespunt gedaald, zodat de sneeuwbrij was bevroren en het moeilijk werd om over de hard-

bevroren grond te lopen. De stroompjes waren bedekt met een verraderlijk glad ijslaagje. Hij begon te lopen, maar hij had moeite om op de been te blijven en zijn evenwicht te bewaren. Toen hij bij het paardenverblijf kwam, ging hij weer naar binnen.

Whinney brieste bij wijze van groet en Renner brieste en stootte hem in het donker aan op zoek naar wat genegenheid. Hij had in de moeilijke winter heel wat tijd bij de paarden doorgebracht en nog meer tijdens de lente vol onzekerheid. Ze waren blij met zijn gezelschap en hij kwam tot rust door hun vriendelijke, ongecompliceerde aanwezigheid. Hij zag het binnenkleed bewegen. Toen voelde hij pootjes tegen zijn been en hoorde een smekend gejank. Hij bukte en pakte de kleine wolf.

'Wolf!' zei hij glimlachend, maar hij trok zijn hoofd terug toen het diertje begerig zijn gezicht likte. 'Wat doe jij hier?' Toen verdween zijn glimlach. 'Het is haar schuld dat je bent weggegaan, nietwaar? Je bent eraan gewend dat ze bij je blijft en nu mis je haar. Ik weet hoe je je voelt. Het valt niet mee om alleen te slapen, wanneer je gewend bent dat ze naast je slaapt.'

Terwijl hij de kleine wolf aaide en streelde, voelde hij zijn spanning verminderen en hij wou hem niet neerzetten. 'Wat moet ik met je doen, Wolf? Ik wil je eigenlijk niet terugsturen. Ik denk dat je wel bij mij kunt slapen.'

Toen fronste hij zijn wenkbrauwen, omdat hij besefte dat hij voor een probleem kwam te staan. Hoe moest hij met de jonge wolf terug naar zijn bed? Het was koud buiten en hij wist niet of het kleine dier wel met hem naar buiten wou, maar als hij door de ingang van de Mammoetvuurplaats naar binnen ging, zou hij door de Vossevuurplaats moeten lopen om bij zijn bed te komen. Op dit moment ging hij in geen geval door de Vossevuurplaats. Jondalar wou dat hij zijn slaapvachten bij zich had. Het was in het nieuwe gedeelte wel koud, zo zonder vuur, maar met de vachten tussen de paarden zou het warm genoeg zijn. Hij had geen keus. Hij zou de jonge wolf mee naar buiten moeten nemen en dan door de hoofdingang weer naar binnen.

Hij aaide de paarden, drukte de kleine wolf tegen zijn borst, duwde het kleed opzij en stapte naar buiten, de koude nacht in. De ijskoude wind prikte hem nu in het gezicht en rukte aan het bont van zijn anorak. Wolf jankte en probeerde dichter tegen hem aan te kruipen, maar hij deed geen poging om weg te komen. Jondalar liep voorzichtig over de ongelijke, bevroren grond en opgelucht bereikte hij de poort.

Het was rustig in het huis toen hij de kookplaats binnenstapte. Hij liep naar zijn slaapvachten en zette Wolf op de grond. Jondalar vond het prettig dat hij scheen te willen blijven. Hij trok snel zijn anorak en schoeisel uit. Toen kroop hij met de kleine wolf onder de vachten. Hij had wel gemerkt dat het over de vloer van de open kookplaats niet zo warm was als in de afgesloten slaapruimte en daarom hield hij zijn kleren aan, al raakten die wel vol kreukels. Hij moest even een gemakkelijke houding zoeken om te slapen, maar het warme, donzige bolletje naast hem sliep meteen in.

Dat geluk had Jondalar niet. Zodra hij de ogen sloot, hoorde hij de nachtelijke geluiden die hem beletten te slapen. Normaal schonk Jondalar geen aandacht aan de bekende geluiden in de nacht, zoals het ademhalen, mensen die zich omdraaiden, hoestten of fluisterden, maar nu hoorden Jondalars oren wat hij niet wilde horen.

Ranec legde Ayla op zijn vachten en keek naar haar. 'Wat ben je mooi, Ayla, zo volmaakt. Ik wil je zo graag hebben, ik wil dat je altijd bij me blijft. O, Ayla...' zei hij en hij boog voorover, blies zijn adem in haar oor en snoof haar vrouwelijke geur op. Ze voelde zijn zachte, volle lippen op de hare en dat riep een reactie bij haar op. Even later legde hij zijn hand op haar buik en met een zachte druk maakte hij langzaam draaiende bewegingen.

Weldra kwam de hand omhoog en omvatte een borst. Hij boog het hoofd, nam een stijf geworden tepel in zijn mond en zoog eraan. Ze kreunde toen ze het tintelende gevoel kreeg en drukte haar heupen tegen hem aan. Hij duwde zich tegen haar aan en ze voelde iets warms en stijfs tegen haar dij terwijl hij haar andere tepel in zijn mond nam. Hij zoog er flink aan en maakte genietende geluiden.

Zijn hand gleed naar beneden, langs haar zij, over haar heup en haar been, naar de binnenkant van haar dijen. Zijn vingers vonden de vochtige lippen en gingen naar binnen. Ze voelde hem zoeken en ze drukte zich tegen hem aan. Hij draaide zich om tot hij stijf tegen haar aan lag, zoog aan de ene borst en toen aan de andere en duwde vervolgens zijn mond ertussenin.

'O, Ayla, mijn mooie, volmaakte vrouw. Hoe komt het dat mijn driften bij jou zo snel ontwaken? Jij kent de geheimen van de Moeder. Jij bent de volmaakte vrouw...'

Hij zoog weer en ze voelde huiverend de spanning in haar lichaam toenemen terwijl zijn hand het plekje van haar Genot vond. Ze schreeuwde het uit terwijl hij het ritmisch streelde, steeds harder en sneller. Opeens kreeg ze een orgasme. Ze schreeuwde, bewoog haar heupen, drukte zich tegen hem aan en trok hem naar zich toe.

Hij ging tussen haar benen liggen, ze trok hem omhoog, hielp hem en slaakte een zucht van genot toen ze voelde dat hij bij haar binnendrong. Hij begon te stoten en voelde de spanning toenemen terwijl hij haar naam schreeuwde.

'O, Ayla, Ayla, ik wil je zo graag hebben. Word mijn vrouw, Ayla. Word mijn vrouw,' zei Ranec, op de steeds hoger wordende golven van genot. Zij stootte haar kreten uit in een ritmisch hijgen. Zijn bewegingen werden steeds sneller tot de warme golf met de onbeschrijflijke gewaarwording hen beiden bevrijdde en over hen heen spoelde.

Ayla hijgde snel en probeerde op adem te komen terwijl Ranec nog op haar lag. Het was lang geleden dat ze Genot had gedeeld. De laatste keer was geweest in de nacht van haar adoptie en ze besefte nu dat ze het had gemist. Ranec had zo naar haar verlangd en hij was zo heet dat het bijna te snel ging, maar ze had er meer aan gehad dan ze had verwacht en hoewel alles snel was gegaan, had ze geen onbevredigd gevoel.

'Voor mij was het volmaakt,' fluisterde Ranec. 'Ben jij tevreden, Ayla?'

'Ja, je geeft me veel Genot, Ranec,' zei ze. Ze hoorde hem zuchten.

Ze bleven stil liggen, nagenietend, maar Ayla dacht na over zijn vraag. Was ze tevreden? Ze was niet ontevreden. Ranec was een goede, zorgzame man en ze had Genot gevoeld, maar... er ontbrak iets. Het was niet hetzelfde als met Jondalar, maar ze wist niet wat het verschil was.

Misschien was het gewoon dat ze nog niet helemaal aan Ranec gewend was, dacht ze, terwijl ze probeerde een wat gemakkelijker houding aan te nemen. Ze begon hem een beetje zwaar te vinden. Ranec voelde haar beweging. Hij kwam iets overeind, glimlachte tegen haar, draaide zich om en ging op zijn zij naast haar liggen, stijf tegen haar aan.

Hij streek zijn mond over haar hals en fluisterde haar in het oor: ik houd van je, Ayla. Ik wil je zo graag hebben. Zeg dat je mijn vrouw wilt worden.'

Ayla gaf geen antwoord. Ze kon geen ja zeggen en ze wou geen nee zeggen.

Jondalar greep knarsetandend zijn slaapvacht en maakte er een prop van terwijl hij, tegen zijn wil, luisterde naar het gemompel, het gehijg en de zware ritmische bewegingen in de Vossevuurplaats. Hij trok de vachten over zijn hoofd, maar hij hoorde toch de gedempte kreten van Ayla. Hij beet op een stuk leer om te voorkomen dat iemand hem zou horen, maar hij kreunde van verdriet en diepe wanhoop. Wolf hoorde het. Hij jankte, kroop tegen hem aan en likte de zoute tranen weg die de man probeerde te onderdrukken.

Hij verdroeg het niet langer. Jondalar kon er niet meer tegen als hij eraan dacht dat Ayla bij Ranec was. Maar het was haar keus, en de zijne. En als ze weer naar het bed van de beeldhouwer ging? Hij verdroeg die geluiden niet langer. Maar wat kon hij doen? Weggaan. Hij kon weggaan. Hij moest weggaan. Morgen. Morgenochtend zou hij vertrekken, als het licht werd.

Jondalar sliep niet. Hij lag verstijfd van spanning tussen zijn vachten en hij besefte dat ze alleen maar lagen te rusten, het was nog niet afgelopen. Toen hij alleen nog maar geluiden van slapende mensen in het huis hoorde, kon hij nog niet slapen. In zijn verbeelding hoorde hij Ayla en Ranec telkens weer en dan zag hij hen weer samen.

Bij het eerste sprankje licht dat door het afgedekte rookgat viel, vóór iemand zich verroerde, stond hij al zijn slaapvachten in een rugzak te stoppen. Hij trok zijn anorak en schoeisel aan en pakte zijn speren en de speerwerper. Hij liep zachtjes naar de eerste poort en duwde het gordijn opzij. Wolf wou hem achterna, maar Jondalar fluisterde dat hij moest blijven en hij liet het gordijn achter zich vallen.

Toen hij eenmaal buiten was, zette hij de capuchon op tegen de scherpe wind en trok hem strak om zijn gezicht zodat er alleen wat ruimte overbleef om te kunnen zien. Hij trok de wanten aan die met koorden aan zijn mouwen bungelden, deed de rugzak om en begon de helling op te lopen. Hij ijs kraakte onder zijn voeten en hij strompelde vooruit in het flauwe licht van de grauwe morgen, verblind door hete tranen nu hij alleen was. Toen hij boven kwam, voelde hij hoe de scherpe koude wind hem bij vlagen in het gezicht sloeg. Hij bleef even staan en probeerde tot een besluit te komen welke richting hij zou kiezen. Toen volgde hij de rivier, naar het zuiden. Het lopen ging moeilijk. Het had hard genoeg gevroren om hier en daar een ijskorst over smeltende sneeuwlagen te vormen en hij zakte er tot zijn knieën in weg. Hij moest bij elke stap zijn voeten eruit trekken. Waar geen sneeuw lag, was de grond hard en ongelijk en vaak glad. Hij glibberde, gleed uit en viel een keer, waarbij hij zijn heup bezeerde.

Hoewel het al wat later werd, kwam de zon niet door de zware bewolking. Het enige bewijs van haar aanwezigheid was het grijze licht, zonder schaduwen, dat wel wat sterker werd. In gedachten verzonken ploeterde hij voort en hij lette er nauwelijks op waar hij heen ging.

Waarom kon hij de gedachte niet verdragen dat Ayla en Ranec bij elkaar waren? Wou hij haar alleen voor zichzelf hebben? Zouden andere mannen zich ook zo voelen? Dat verdriet? Kwam het omdat een andere man haar aanraakte? Was het de angst dat hij haar ging verliezen?

Of was er meer dan dat? Had hij het gevoel dat hij het verdiende om haar te verliezen. Zij praatte gemakkelijk over haar leven bij de Stam en hij accepteerde dat net zo goed als ieder ander tot hij eraan dacht wat zijn volk misschien zou denken. Dan raakte hij meestal in grote verlegenheid. Zou ze bij de Zelandoniërs ook zo openhartig over haar jeugd kunnen praten? Ze paste zo goed in het Leeuwekamp. Ze accepteerden haar onvoorwaardelijk, maar zouden ze dat ook doen wanneer ze het wisten van haar zoon? Hij had er een hekel aan om op die manier te denken. Als hij zich zo voor haar schaamde, kon hij haar misschien beter opgeven, maar anderzijds moest hij er niet aan denken dat hij haar zou verliezen. Tenslotte begon de dorst het te winnen van zijn sombere overpeinzingen. Hij bleef staan, zocht naar zijn waterzak en kwam tot de ontdekking dat hij had vergeten die mee te nemen. Bij de volgende sneeuwlaag brak hij de ijskorst, stak een handvol sneeuw in zijn mond en wachtte tot die smolt. Dat deed hij instinctmatig. Hij hoefde er niets eens over na te denken. Als kind was hem geleerd geen sneeuw tegen de dorst te eten zonder deze eerst te smelten. Eigenlijk was het nog beter de sneeuw te smelten voor ze in de mond te steken: het lichaam koelde te veel af wanneer sneeuw werd doorgeslikt. Zelfs het smelten in de mond werd alleen in geval van nood gedaan.

Het feit dat hij geen waterzak bij zich had, deed hem wel even nadenken over zijn situatie. Het drong tot hem door dat hij ook had vergeten eten mee te nemen, maar dat verdween weer uit zijn gedachten. Zijn geest werd totaal in beslag genomen door de herinnering aan de geluiden, de beelden en de gedachten die ze opriepen.

Hij kwam voor een witte uitgestrektheid te staan en bedacht zich nauwelijks voor hij verder ploeterde. Als hij beter om zich heen had gekeken, had hij misschien gezien dat dit meer was dan een sneeuwlaag, maar hij had maar een gedachte. Na de eerste paar stappen zakte hij door de korst, niet in de sneeuw, maar tot aan zijn knieën in een poel smeltwater. Zijn leren schoeisel, waar een laag vet op zat, was voldoende waterdicht om tot op zekere hoogte weerstand te bieden aan sneeuw, ook natte, smeltende sneeuw, maar niet aan water. De plotselinge gewaarwording van kou schudde hem wakker uit zijn gepeins over de problemen. Hij baande zich een weg door het ijs en waadde naar de kant. Toen merkte hij pas goed hoe koud de wind was.

Wat dom, dacht hij. Ik heb niet eens extra kleren bij me. Geen eten en geen waterzak. Ik moet terug. Ik heb me helemaal niet voorbereid op een reis. Waar heb ik mijn gedachten gehad? Dat weet je heel goed, Jondalar, zei hij bij zichzelf en hij sloot de ogen omdat hij weer werd overvallen door verdriet.

Hij voelde de kou door de natte kleding optrekken in zijn voeten en onderbenen. Hij vroeg zich af of hij zou proberen alles te drogen voor hij terugging, maar toen drong het tot hem door dat hij geen steen had meegenomen om vuur te slaan en ook geen ander materiaal en in zijn schoeisel zat een voering van gevilte mammoetwol. Zelfs als deze nat was, beschermde ze zijn voeten tegen bevriezing, als hij maar in beweging bleef. Hij begreep niet hoe hij zo dom had kunnen zijn, maar hij begon aan de terugweg al deed hij iedere stap met tegenzin.

Terwijl hij zijn eigen spoor terugvolgde, moest hij aan zijn broer denken. Hij herinnerde zich hoe Thonolan was vastgeraakt in het drijfzand bij de monding van de Grote Moederrivier en daar wou sterven. Voor het eerst kon Jondalar volledig begrijpen waarom Thonolan niet meer wou leven na de dood van Jeta- mio. Hij herinnerde zich dat zijn broer had verkozen om bij het volk te blijven van de vrouw die hij liefhad. Maar Jetamio was geboren bij het volk van de rivier, dacht hij. Voor de Mamutiërs was Ayla net zo goed een vreemde als hij. Nee, dat was niet zo. Ayla is nu een Mamutische.

Toen hij het huis naderde, zag hij een omvangrijke gestalte op zich afkomen.

'Nezzie was ongerust over je en ze heeft me erop uitgestuurd om je te zoeken. Waar ben je geweest?' vroeg Talut terwijl hij met hem meeliep.

ik heb een wandeling gemaakt.'

Het grote stamhoofd knikte. Dat Ayla bij Ranec had geslapen was geen geheim, net zomin als het verdriet van Jondalar, al dacht hij dat wel.

'Je hebt natte voeten.'

ik ben door het ijs van een plas gezakt. Ik dacht dat het een laag sneeuw was.'

Terwijl ze de helling naar het Leeuwekamp afliepen, zei Talut, 'Je moest eigenlijk meteen andere laarzen aantrekken, Jondalar. Ik heb nog een extra paar en die zal ik je geven.'

'Dank je wel,' zei de jongere man, die zich opeens bewust werd van het feit dat hij een echte buitenstaander was. Hij had zelf niets en hij was volkomen afhankelijk van de goede wil van het Leeuwekamp, zelfs voor de noodzakelijke kleding en het voedsel om te reizen. Hij had er een hekel aan om meer te vragen, maar als hij van plan was te vertrekken had hij geen keus en als hij eenmaal weg was, zou hij niet meer van hen eten en hen verder niet lastig vallen.

'Daar ben je al,' zei Nezzie, toen hij het huis binnenkwam. 'Jondalar! Wat ben je koud en nat! Ik zal wat warm drinken halen en doe die laarzen uit.'

Nezzie bracht hem iets warms te drinken en Talut gaf hem een paar oude laarzen en een droge broek. 'Die kun je houden,' zei hij.

ik ben je dankbaar, Talut, voor alles wat je voor me hebt gedaan, maar ik moet je nog een gunst vragen. Ik moet weg. Ik moet weer naar huis. Ik ben al te lang weg geweest. Het wordt tijd dat ik terugga, maar ik heb een reisuitrusting nodig en wat voedsel. Als het wat warmer wordt, is het gemakkelijker om onderweg voedsel te vinden, maar ik moet wat hebben voor de eerste tijd.'

ik geef je graag alles wat je nodig hebt. Hoewel mijn kleren je wat te groot zijn, kun je ze dragen,' zei het grote stamhoofd. Toen voegde hij er grijnzend aan toe terwijl hij zijn ruige rode baard gladstreek: 'Maar ik heb een beter idee. Waarom vraagje Tulie niet om een uitrusting?'

'Waarom Tulie?' vroeg Jondalar verbaasd.

'Haar eerste man was ongeveer zo groot als jij en ik weet zeker dat ze nog veel van zijn kleren heeft. Ze waren uitstekend, daar zorgde Tulie wel voor.'

'Maar waarom zou ze ze aan mij geven?'

'Je hebt nog altijd haar vrije inzet bij de weddenschap niet opgehaald en ze staat nog bij je in de schuld. Wanneer je zegt dat je het wilt hebben in de vorm van een uitrusting voor de reis en een voorraadje voedsel, zorgt ze wel dat je het beste krijgt dat er is om aan haar verplichtingen te voldoen,' zei Talut.

'Dat is goed,' zei Jondalar glimlachend. Hij was de weddenschap vergeten die hij had gewonnen. Het was een prettig gevoel te weten dat hij niet helemaal zonder middelen was. ik zal het haar vragen.'

'Maar je bent toch niet van plan om nu al weg te gaan?'

'Jawel, ik ga zo gauw ik kan,' zei Jondalar.

Het stamhoofd ging zitten om er serieus over te praten. 'Het is niet verstandig om nu te reizen. Alles begint te smelten. Je hebt gezien wat er gebeurde op een wandeling,' zei Talut, 'en ik rekende erop dat je met ons meeging naar de Zomerbijeen- komst.'

ik weet het niet,' zei Jondalar. Hij zag Mamut bij een van de stookplaatsen zitten eten en dat herinnerde hem aan Ayla. Hij geloofde niet dat hij nog een dag langer kon blijven. Hoe zou hij dan kunnen blijven tot de Zomerbijeenkomst.

'Je hoeft niet de hele zomer te blijven. Als we er zijn, wordt de eerste mammoetjacht al spoedig gehouden. Het begin van de zomer is een betere tijd om aan een lange reis te beginnen. Dat is veiliger. Je kunt beter wachten, Jondalar.'

ik zal erover nadenken,' zei Jondalar, hoewel het niet zijn bedoeling was om langer te blijven dan absoluut nodig was.

'Goed, doe dat,' zei Talut en hij ging staan. 'Nezzie heeft gezegd dat ik ervoor moet zorgen dat je wat van haar warme soep krijgt die ze voor het ontbijt heeft gemaakt. Ze heeft de laatste goede wortels erin gedaan.'

Jondalar bond Taluts laarzen dicht, stond op en liep naar de stookplaats waar Mamut zijn kom soep bijna leeg had. Hij groette de oude man, pakte een van de kommen en schepte er wat voor zichzelf in. Hij ging naast de medicijnman zitten, trok zijn eetmes en stak het in een stuk vlees.

Mamut veegde met een vinger zijn kom schoon en zette hem neer. Toen wendde hij zich tot Jondalar. ik hoorde toevallig dat je van plan bent om binnenkort weg te gaan.'

'Ja, morgen of overmorgen. Zodra ik alles klaar heb,' zei Jondalar.

'Dat is te gauw!' zei Mamut.

'Dat weet ik. Talut zei dat het een slechte tijd is om te reizen, maar ik heb eerder in slechte jaargetijden gereisd.'

'Dat bedoel ik niet. Je moet blijven tot het Lentefeest,' zei Mamut op ernstige toon.

ik weet dat het een hele gebeurtenis is. Iedereen praat erover, maar ik moet echt weg.'

'Je kunt niet weg. Het is niet veilig.'

'Waarom niet? Wat maken een paar dagen verschil uit. Dan is er ook nog smeltwater met overstromingen.' De jonge gast begreep niet waarom de oude man er zo op aandrong dat hij moest blijven voor een feest dat voor hem geen bijzondere betekenis had.

'Jondalar, ik twijfel er niet aan dat jij onder alle weersomstandigheden kunt reizen. Ik dacht ook niet aan jou, ik dacht aan Ayla.'

'Ayla?' zei Jondalar en hij fronste zijn wenkbrauwen terwijl zijn maag ineenkromp. 'Dat begrijp ik niet.'

ik heb haar een aantal gebruiken van de Mammoetvuurplaats geleerd en we willen voor dit Lentefeest met haar een bijzondere ceremonie houden. We willen een wortel gebruiken die ze heeft meegebracht van de Stam. Ze heeft hem een keer gebruikt... onder leiding van haar Mog-ur. Ik heb ervaring met verscheidene magische planten die je naar de wereld van de geesten kunnen leiden, maar ik heb die wortel nooit gebruikt en Ayla heeft hem nooit alleen gebruikt. Wat we gaan proberen is voor ons allebei nieuw. Ze schijnt zich zorgen te maken en... bepaalde veranderingen zouden haar volkomen van de wijs kunnen brengen. Als jij weggaat, zou dat een uitwerking op Ayla kunnen hebben die we niet kunnen voorzien.'

'Wou je zeggen dat die ceremonie met de wortel voor Ayla niet helemaal zonder gevaar is?' vroeg Jondalar met een angstige blik.

'Er zit altijd een element van gevaar in het contact met de wereld van de geesten,' legde de medicijnman uit, 'maar ze heeft daar alleen gereisd, zonder begeleiding en als het weer gebeurt, zou ze kunnen verdwalen. Daarom leid ik haar. De magische planten helpen, maar ik heb deze nog niet eerder geprobeerd,

Jondalar. Ayla zal de hulp nodig hebben van degenen die haar goedgezind zijn en van haar houden. Het is erg belangrijk dat je erbij bent.'

'Waarom ik?' vroeg Jondalar. 'We zijn... niet meer bij elkaar. Er zijn wel anderen die haar goedgezind zijn... die van Ayla houden. Anderen die zij goedgezind is.'

De oude man stond op. ik kan het je niet uitleggen, Jondalar. Het is een gevoel, een intuïtie. Ik kan alleen zeggen dat ik een verschrikkelijk somber voorgevoel kreeg toen ik je hoorde zeggen dat je weg wou gaan. Ik weet niet wat het betekent, maar ik had liever... nee, ik wil het sterker uitdrukken. Ga niet weg, Jondalar. Als je van haar houdt, beloof me dan dat je blijft tot na het Lentefeest,' zei Mamut.

Jondalar stond op en keek naar het oude, ondoorgrondelijke gezicht van de medicijnman. Het was niets voor hem om zonder reden zo'n verzoek te doen, maar waarom was het dan zo belangrijk dat hij er zou zijn? Wat wist Mamut dat hij niet wist? Wat het ook was, het angstige vermoeden van Mamut vervulde hem met zorg. Hij kon niet vertrekken wanneer Ayla gevaar liep. ik zal blijven,' zei hij. ik beloof dat ik pas wegga na het Lentefeest.'

Het duurde een paar dagen voor Ayla weer naar Ranecs bed ging, hoewel hij haar wel voortdurend aanmoedigde om te komen. Het was moeilijk voor haar om te weigeren toen hij haar de eerste keer rechtstreeks vroeg. Haar opvoeding was zo streng geweest dat ze het gevoel had iets verschrikkelijks te doen door nee te zeggen en ze verwachtte bijna dat Ranec boos zou worden. Maar hij toonde begrip en zei dat hij wist dat ze tijd nodig had om na te denken.

Ayla had gehoord van Jondalars lange wandeling op de dag na haar nacht met de donkere beeldhouwer en ze vermoedde dat het iets met haar te maken had. Was dat zijn manier om te laten merken dat hij nog altijd om haar gaf? Hoe het ook zij, Jondalar hield zich nog meer op een afstand. Hij ontweek haar zoveel mogelijk en zei alleen iets wanneer het niet anders kon. Ze kwam tot de conclusie dat ze het verkeerd zag. Hij hield niet van haar. Ze was diep bedroefd toen het tot haar doordrong, maar ze probeerde het niet te laten merken.

Ranec, daarentegen, liet er geen enkele twijfel over bestaan dat hij van haar hield. Hij bleef druk op haar uitoefenen, zowel om bij hem te slapen als zijn vuurplaats te delen in een formeel erkende verbintenis; door zijn vrouw te worden. Ze stemde er tenslotte in toe om weer bij hem te slapen, voornamelijk door het begrip dat hij toonde, maar ze aarzelde nog wat de verbintenis betrof. Ze bracht verscheidene nachten bij hem door, maar toen besloot ze er weer een tijdje van af te zien en ze vond het ook gemakkelijker om te weigeren. Ze vond dat het allemaal te snel ging. Hij wou de aankondiging van hun verbintenis op het Lentefeest doen en dat was al over een paar dagen. Ze had tijd nodig om na te denken. Ze genoot van het vrijen met Ranec; hij hield van haar en hij wist hoe hij haar kon laten genieten en ze gaf ook wel om hem. Ze mocht hem heel graag, maar er ontbrak iets aan. Ze had een vaag gevoel dat het niet volmaakt was. Ze wou dat ze van hem kon houden, maar ze kon het niet.

Jondalar sliep niet wanneer Ayla bij Ranec was en de spanningen waren hem aan te zien. Nezzie vond dat hij mager werd, maar het was moeilijk te zien met de oude kleren van Talut, die om hem heen hingen, en de onverzorgde winterhaard. Het viel zelfs Danug op dat hij er slecht en vermoeid uitzag en hij dacht dat hij de reden wel wist. Hij wou dat hij iets kon doen om te helpen, want hij gaf veel om zowel Jondalar als Ayla, maar niemand kon hen helpen. Ook Wolf niet, hoewel het jonge dier meer troost bracht dan het wist. Telkens wanneer Ayla niet in de vuurplaats was, zocht de jonge wolf Jondalar op. Het gaf de man het gevoel dat hij niet alleen was met zijn verdriet. Hij merkte dat hij ook meer tijd bij de paarden doorbracht. Soms sliep hij zelfs bij ze om de pijnlijke ervaringen in het huis te ontlopen, maar hij zorgde er wel voor dat hij wegbleef wanneer Ayla in de buurt was.

Het werd de volgende paar dagen warmer en voor Jondalar dus moeilijker om haar te ontwijken. Ondanks de modder en het hoge water ging ze vaker rijden met de paarden en hoewel hij probeerde weg te glippen wanneer hij haar zag aankomen, gebeurde het verscheidene keren dat hij wat verontschuldigingen stamelde en snel wegging wanneer hij haar toevallig ontmoette. Als ze ging rijden, nam ze Wolf regelmatig mee en soms Rydag, maar wanneer ze helemaal vrij wou zijn, zonder op iemand te passen, liet ze het jonge dier achter onder de hoede van de jongen, wat hij ook fijn vond. Whinney en Renner waren helemaal aan de jonge wolf gewend en Wolf scheen te genieten van het gezelschap van de paarden, of hij nu met Ayla op Whinney's rug zat of dat hij meedraafde en probeerde ze bij te houden. Het was een goede oefening en voor haar een welkom excuus om het huis achter zich te laten dat zo klein leek en een opgesloten gevoel gaf na de lange winter, maar ze kon niet ontkomen aan de hevige gevoelens die haar beroerden en op haar afkwamen.

Ze begon Renner aan te moedigen en te leiden met fluiten, tekens en met haar stem, terwijl ze op Whinney reed, maar telkens wanneer ze eraan dacht dat ze er maar eens mee moest beginnen hem te laten wennen aan een ruiter, moest ze aan Jondalar denken en dan stelde ze het weer uit. Het was minder een bewust genomen beslissing dan een vertragingstactiek en de vurige wens dat alles toch nog zou lopen zoals ze eens had gehoopt en dat Jondalar hem zou beleren en berijden.

Jondalar dacht ongeveer hetzelfde. Bij een van hun toevallige ontmoetingen had Ayla hem aangemoedigd met Whinney een rit te maken omdat zij het te druk had en het paard er behoefte aan had na de lange winter. Hij was de pure sensatie vergeten van het rennen in de wind op de rug van een paard. Toen hij Renner naast zich zag draven en vervolgens voor zijn moeder uit, droomde hij ervan om op de jonge hengst te rijden, naast Ayla en Whinney. Hoewel hij over het algemeen de merrie wel kon leiden, merkte hij wel dat ze het alleen maar toeliet en dan nog met tegenzin. Whinney was Ayla's paard en hoewel hij de bruine hengst met grote genegenheid bekeek, wist hij dat Renner ook Ayla's paard was.

Naarmate het warmer werd, begon Jondalar meer aan zijn vertrek te denken. Hij besloot Taluts raad op te volgen en Tulie te vragen om haar vrije inzet, in de vorm van de hoognodige kleding en het een en ander voor de reis. Zoals het stamhoofd had geopperd, was Tulie blij dat ze zo gemakkelijk aan haar verplichtingen kon voldoen.

Jondalar was bezig een riem om zijn nieuwe, donkerbruine tuniek te knopen toen Talut met grote stappen de kookplaats binnenkwam. Het Lentefeest zou overmorgen zijn. Iedereen stond mooie kleren te passen voor de grote dag en sommigen rustten uit na een zweetbad en een onderdompeling in de koude rivier. Voor het eerst sinds hij van huis was gegaan had Jondalar nu meer dan voldoende goede, prachtig versierde kleding, rugzakken, tenten en andere reisbenodigdheden. Hij had altijd gehouden van goede kwaliteit en zijn waardering was aan Tulie goed besteed. Ze had altijd al vermoed en nu was ze ervan overtuigd dat, wie de Zelandoniërs ook waren, Jondalar uit een volk met een hoge status kwam.

'Het lijkt wel of het voor je gemaakt is, Jondalar,' zei Talut. 'De kralen over de schouders vallen precies goed.'

'Ja, de kleren passen inderdaad goed en Tulie is meer dan royaal geweest. Bedankt voor de suggestie.'

'Ik ben blij dat je hebt besloten niet meteen weg te gaan. je zult genieten van de Zomerbijeenkomst.'

'Wel... eh... ik ben niet... Mamut...' Jondalar zocht naar woorden om uit te leggen waarom hij niet was weggegaan toen het wel zijn bedoeling was.

'... en ik zal ervoor zorgen dat je wordt uitgenodigd voor de eerste jacht,' vervolgde Talut, die aannam dat Jondalar op zijn advies en uitnodiging was gebleven.

'Jondalar?' zei Deegie, enigszins geschrokken. 'Van achteren dacht ik dat je Darnev was!' Ze liep glimlachend om hem heen terwijl ze hem goed bekeek. Het beviel haar wel. 'Je hebt je geschoren,' zei ze.

'Het is lente. Ik vond dat het tijd werd,' zei hij met een glimlach en ze zag aan zijn ogen dat hij haar ook aantrekkelijk vond.

Ze werd getroffen door zijn blauwe ogen en zijn sterke aantrekkingskracht. Toen lachte ze en ze kwam tot de conclusie dat het tijd werd dat hij zich wat opknapte en behoorlijke kleren ging dragen. Hij had er zo sjofel en verwilderd uitgezien met zijn onverzorgde baard, in de afdankertjes van Talut, dat ze was vergeten hoe knap hij was.

'Het staatje goed, Jondalar. Het past je. Wacht maar tot je op de Zomerbijeenkomst bent. Een vreemde krijgt altijd veel aandacht en ik denk dat de Mamutische vrouwen je graag het gevoel zullen geven dat je welkom bent,' zei Deegie met een plagend lachje.

'Maar...' Jondalar gaf zijn pogingen op om hun uit te leggen dat het niet zijn bedoeling was met hen mee te gaan naar de Zomerbijeenkomst. Hij kon het hun later wel vertellen, als hij wegging.

Hij paste nog iets anders toen ze weg waren, iets dat meer geschikt was voor iedere dag, wanneer hij op reis was en toen ging hij naar buiten om de leidster te zoeken, om haar nog een keer te bedanken en haar te laten zien hoe goed de kleren pasten.

In de hal kwam hij Danug, Rydag en Wolf tegen die net naar binnen gingen. Ze hadden een vacht om zich heen en hun haren waren nog nat. De jongeman had Rydag op de ene arm en Wolf op de andere. Danug had de jongen van de rivier naar boven gedragen, na hun zweetbad. Hij zette ze allebei neer.

'Jondalar, je ziet er netjes uit,' gebaarde Rydag. 'Alles klaar voor Lentefeest?'

'Ja. Jij ook?'

ik heb ook nieuwe kleren. Heeft Nezzie voor me gemaakt, voor Lentefeest,' antwoordde Rydag glimlachend.

'Ook voor de Zomerbijeenkomst,' voegde Danug eraan toe. 'Ze heeft nieuwe kleren voor mij gemaakt en voor Latie en Rugie.'

Jondalar merkte dat Rydags glimlach verdween toen Danug over de Zomerbijeenkomst praatte. Hij scheen er niet zo naar uit te kijken als de anderen.

Toen Jondalar het zware kleed openduwde en naar buiten stapte, fluisterde Danug tegen Rydag: 'Hadden we moeten zeggen dat Ayla buiten staat? Telkens als hij haar ziet, ontloopt hij haar.'

'Nee. Hij wil haar zien. Zij wil hem zien. Geven juiste signalen, gebruiken verkeerde woorden,' gebaarde Rydag.

'Je hebt gelijk, maar waarom zien ze het niet? Hoe zullen ze elkaar dan ooit begrijpen?'

'Woorden vergeten. Gebaren gebruiken,' antwoordde Rydag met zijn glimlach die niet aan de Stam herinnerde. Hij tilde de jonge wolf op en droeg hem naar binnen.

Op het moment dat Jondalar naar buiten stapte, ontdekte hij wat de jongelui hem niet hadden verteld. Ayla stond met de twee paarden voor de hoofdingang. Ze had net Wolf aan Rydag gegeven om op hem te passen en ze verheugde zich op een flinke lange rit om de spanningen te vergeten. Ranec wou haar instemming voor het Lentefeest en zij kon geen besluit nemen. Ze hoopte dat de rit haar zou helpen om eruit te komen. Toen ze Jondalar zag, was haar eerste reactie hem aan te bieden met Whinney te gaan rijden, zoals ze al eens eerder had gedaan. Ze wist dat hij ervan genoot en ze hoopte dat zijn liefde voor de paarden hem dichter bij haar zou brengen. Maar zij wou gaan rijden. Ze had ernaar uitgekeken en ze stond net klaar om te vertrekken.

Toen ze weer naar hem keek, hield ze de adem in. Hij had met een van zijn scherpe vuurstenen messen zijn baard afgeschoren en hij zag er weer bijna net zo uit als de vorige zomer in haar vallei. Haar hart bonsde en ze kreeg een kleur. Hij reageerde onbewust op de reacties van haar lichaam en ze voelde zich aangetrokken door die geheimzinnige kracht van zijn ogen.

'Je baard is eraf,' zei Ayla.

Zonder er bij na te denken had ze Zelandonisch gesproken. Het duurde even voor het verschil hem opviel en toen moest hij wel glimlachen. Hij had zijn eigen taal een hele tijd niet gehoord. De glimlach gaf haar moed en ze kreeg een idee.

ik zou net met Whinney gaan rijden en ik heb erover nagedacht dat iemand een begin moet maken met Renner aan een ruiter te laten wennen. Waarom ga je niet mee? Dan kun je proberen hem te berijden. Het is mooi weer. De sneeuw is bijna verdwenen, het nieuwe gras komt erdoor en de grond is nog niet zo hard voor het geval een van ons beiden eraf valt,' zei ze snel, voor er iets kon gebeuren dat hem van gedachten zou doen veranderen en de afstand weer vergroten.

'Uh... Ik weet het niet,' zei Jondalar aarzelend, ik dacht dat jij hem eerst zou berijden.'

'Hij is aan jou gewend, Jondalar, en het doet er niet toe wie hem eerst berijdt, het is altijd beter dat er twee mensen zijn. Een om hem te kalmeren terwijl de ander opstijgt.'

ik denk dat je gelijk hebt,' zei hij en hij fronste de wenkbrauwen. Hij wist niet of hij er goed aan deed met haar de steppen op te gaan, maar hij wist ook niet hoe hij moest weigeren en hij wou graag op het paard rijden. 'Ik denk dat ik wel kan, als je het echt wilt.'

ik zal een touw halen om hem te leiden en het halster dat je voor hem hebt gemaakt,' zei Ayla en ze rende naar het nieuwe gedeelte voor hij van gedachten kon veranderen. 'Waarom ga je niet alvast met ze de helling op?'

Hij wilde terugkrabbelen, maar het was te laat om het besluit te herroepen, ze was al weg. Hij riep de paarden en ging op weg naar de wijde vlakte. Ayla haalde hen in toen ze bijna boven waren. Ze had een rugzak en een waterzak, het halster en een touw. Op de steppe aangekomen leidde Ayla Whinney naar een heuveltje dat ze vaker had gebruikt wanneer ze iemand van het Leeuwekamp, vooral de jongeren, op de merrie liet rijden. Met een handige sprong zat ze op de rug van het lichtbruine paard.

'Stap op, Jondalar. We kunnen samen rijden.'

'Samen rijden!?' zei hij, bijna in paniek. Hij had er geen moment aan gedacht om samen met Ayla te rijden en hij stond op het punt om de benen te nemen.

'Tot we een mooi open stuk vinden met vlakke grond. Hier kunnen we het niet proberen. Dan zou Renner in een geul kunnen raken of de helling af rennen,' zei ze.

Hij voelde dat hij geen kant op kon. Hoe kon hij zeggen dat hij liever niet samen met haar wou rijden? Hij liep naar het heuveltje en ging voorzichtig op de merrie zitten. Hij probeerde zo ver mogelijk naar achteren te gaan zitten en Ayla niet aan te raken. Zodra hij zat, gaf ze Whinney het teken voor een snelle draf.

Er viel niet aan te ontkomen. Hij kon niet verhinderen dat hij op het stotende paard naar haar toe gleed. Hij voelde de warmte van haar lichaam door hun kleren heen en hij rook de aangename geur van de gedroogde bloemen die ze gebruikte bij het wassen, vermengd met haar vertrouwde vrouwelijke geur. Bij iedere stap die het paard deed, voelde hij haar benen, haar heupen en haar rug tegen zich aandrukken en hij voelde hoe zijn lid reageerde. Het duizelde hem en hij had de grootste moeite zich te beheersen en haar nek niet te kussen of zijn arm om haar heen te slaan en een volle stevige borst te pakken.

Waarom had hij ermee ingestemd? Waarom had hij zich er niet van afgemaakt? Wat maakte het voor verschil of hij Renner ooit zou berijden? Ze zouden toch nooit samen rijden. Hij had de mensen horen praten; Ayla en Ranec zouden op het Lentefeest hun verbintenis aankondigen en daarna zou hij vertrekken en aan zijn lange Tocht naar huis beginnen.

Ayla gaf Whinney een teken om te stoppen. 'Wat denk je, Jondalar? Daar voor ons ligt een goed vlak stuk.'

'Ja, dat ziet er goed uit,' zei hij vlug en hij trok zijn been terug en sprong op de grond.

Ayla trok haar been op en gleed er aan de andere kant af. Ze ademde snel, ze had een kleur en haar ogen schitterden. Ze had zijn mannelijke geur diep ingeademd en genoten van de warmte van zijn lichaam. Ze had gehuiverd toen ze de harde, warme bobbel van zijn mannelijkheid voelde. Ik voelde hoe hij naar me verlangde, dacht ze. Waarom had hij zo'n haast om achter me vandaan te komen? Waarom wil hij me niet hebben? Waarom houdt hij niet meer van me?

Ze stonden tegenover elkaar, met de merrie tussen hen in en ze probeerden hun kalmte te herwinnen. Ayla floot Renner en dat klonk anders dan wanneer ze Whinney floot. Tegen de tijd dat ze hem had geaaid, gekrauwd en tegen hem had gepraat was ze zover dat ze zich weer tot Jondalar kon wenden.

'Wil je hem de leidsels omdoen?' vroeg ze terwijl ze de jonge hengst naar een stapel grote botten leidde, die ze zag liggen.

ik weet het niet. Wat zou jij doen?' vroeg hij. Hij had zijn zelfbeheersing ook weer terug en hij keek met spanning uit naar het berijden van het jonge paard.

ik heb nooit iets gebruikt om Whinney te leiden, behalve mijn bewegingen, maar Renner is gewend aan leidsels. Ik geloof dat ik ze zou gebruiken,' zei ze.

Ze deden Renner samen de halster om. Omdat hij iets vermoedde, was hij speelser dan normaal en ze streelden en aaiden hem om hem te kalmeren. Ze stapelden een paar mammoetbot- ten op zodat Jondalar wat gemakkelijker kon opstijgen en toen leidden ze het jonge paard erheen. Op voorstel van Ayla streek Jondalar hem over de nek, de rug en langs zijn benen en leunde over hem heen terwijl hij hem kr auwde en streelde tot hij volkomen vertrouwd was met de man.

'Als je op hem zit, sla dan meteen je armen om zijn nek. Hij kan steigeren om te proberen je van zijn rug te schudden,' zei Ayla, die probeerde nog een laatste raad te geven. 'Maar hij raakte er wel aan gewend om de vracht te dragen op de terugweg uit de vallei, dus misschien went hij ook wel aan jou. Houd het touw goed vast zodat het niet op de grond valt en hij erover struikelt, maar verder zou ik hem gewoon laten rennen, waar hij maar heen wil, tot hij moe wordt. Ik volg wel op Whinney. Ben je zover?'

ik geloof het wel,' zei hij met een nerveus glimlachje.

Jondalar stond op de grote botten, boog zich over het ruige, sterke dier en praatte ertegen terwijl Ayla zijn hoofd vasthield. Toen legde hij een been over de rug, ging zitten en sloeg zijn armen om Renners nek. Toen deze het gewicht voelde, legde de donkere hengst de oren in de nek. Ayla liet los. Hij ging meteen op de achterbenen staan, maar Jondalar bleef hangen. Toen kromde hij de rug in een poging de last af te schudden, maar Jondalar hield vol. Daarop deed het jonge paard zijn naam eer aan. Hij ging ervandoor in een snelle galop en rende over de steppe.

Jondalar kneep de ogen half dicht in de koude wind en hij werd overweldigd door een heerlijk gevoel van grote blijdschap.

Hij zag de grond onder zich vervagen en hij kon het niet geloven. H ij reed echt op de jonge hengst en het was net zo opwindend als hij zich had voorgesteld. Hij voelde de ontzagwekkende kracht van de spieren die zich onder hem spanden en samentrokken. Het was voor hem een ongelooflijke belevenis, alsof hij voor het eerst van zijn leven deelde in het wonder en de schepping van de Grote Aardmoeder Zelf.

Hij voelde dat het jonge paard moe werd en omdat hij andere hoefslagen hoorde, opende hij zijn ogen en zag Ayla met Whinney naast zich rennen. Zijn glimlach toonde verbazing en verrukking en haar glimlach deed zijn hart sneller kloppen. Al het overige was op dat moment onbelangrijk. Voor Jondalar bestond de wereld uit die onvergetelijke rit op de rug van de snelle hengst en de wonderlijk mooie glimlach op het gezicht van de vrouw die hij liefhad.

Eindelijk ging Renner langzamer lopen tot hij bleef staan. Jondalar sprong eraf. Het jonge paard liet het hoofd bijna op de grond hangen. Hij stond met gespreide benen en ademde snel. Whinney bleef ook staan en Ayla sprong op de grond. Ze pakte een paar stukjes zacht leer uit de rugzak en gaf er een aan Jondalar om het bezwete dier droog te wrijven. Vervolgens deed ze hetzelfde bij Whinney. De paarden waren afgemat en ze zochten steun bij elkaar.

'Ayla, ik zal die rit nooit vergeten, zolang ik leef,' zei Jondalar. Hij had zich in lange tijd niet zo ontspannen gevoeld en ze voelde hoe blij hij was. Ze keken elkaar lachend aan en ze genoten van het moment. Zonder erbij na te denken ging ze op haar tenen staan om hem te kussen. Eerst wou hij toegeven, toen opeens herinnerde hij zich Ranec. Hij verstijfde en trok haar armen weg van zijn hals.

'Je moet niet met me spelen, Ayla,' zei hij met een hese stem omdat hij moeite had zich te beheersen. Hij duwde haar van zich af.

'Spelen?' zei ze met een gepijnigde blik.

Jondalar sloot zijn ogen, hij klemde de tanden op elkaar en hij beefde van inspanning om zich te beheersen. Toen, opeens, werd het te veel, zoals bij een ijsdam die breekt. Hij greep haar vast en kuste haar zo heftig en vertwijfeld dat haar mond er pijn van deed. Het volgende moment lag ze op de grond en zijn handen trokken aan het koord onder haar tuniek.

Ze probeerde hem te helpen en het voor hem los te maken,

maar hij kon niet wachten.

Hij pakte ongeduldig de tailleband van haar zachtleren broek met beide handen vast en met de kracht van een hartstocht die niet langer kon worden verloochend, scheurde hij de naden los. Met moeite kreeg hij zijn eigen broek open en toen lag hij wild van opwinding boven op haar met zijn zoekende, stotende penis.

Ze probeerde hem te helpen terwijl haar opwinding ook groeide omdat ze besefte wat hij zo wanhopig graag wou. Maar wat dreef hem tot zo' n vurige razernij ? Wat was de oorzaak van deze hartstochtelijk hete begeerte? Zag hij dan niet dat ze ook wel wou? Ze wou de hele winter al. Ze had hem nooit geweigerd. Hij hoefde maar te willen en dan wou zij ook wel, alsof haar lichaam vanaf haar jeugd had geleerd te reageren op zijn behoefte, zijn teken. Dat was alles waar ze op had gewacht. Ze kreeg tranen in de ogen van liefde en verlangen; ze had zo lang op hem gewacht.

Omdat ook zij haar hartstocht zo lang had verloochend, ontving ze hem zonder aarzeling en ze gaf hem wat hij dacht te nemen. Ze beefde toen ze voelde hoe zijn lange stijve lid haar vagina zocht en bij haar binnendrong. Hij trok terug en ze hunkerde ernaar dat hij terugkwam en haar weer zou vullen. Ze duwde om hem tegemoet te komen, zijn warme penis op te vangen en voelde diep in zich de tinteling heviger worden. Ze spande haar rug om zijn beweging te voelen, haar plekje van Genot tegen hem aan te drukken en hem weer te ontmoeten. Hij schreeuwde het uit en dat maakte haar ongelooflijk blij. Dat had hij de eerste keer ook gedaan. Ze pasten bij elkaar, haar vagina en zijn penis, alsof ze voor hem was gemaakt en hij voor haar. O, Moeder. O, Doni, wat had hij haar gemist. Wat had hij naar haar verlangd. Hij had haar zo lief. Hij stootte en hij voelde hoe haar warme, vochtige streling hem opnam, nog dieper, tot zijn penis helemaal in haar verdween.

Hij werd overspoeld door hoge golven van Genot, in het ritme van zijn bewegingen. Hij stootte weer, en telkens weer, terwijl ze hem vol begeerte tegemoetkwam. Zonder enige zelfbeheersing kwam hij telkens weer, steeds sneller, en ze bleef zijn ritme volgen. Ook zij voelde de spanning stijgen, steeds hoger naar de top, tot de laatste golf van Genot over hen uit elkaar spatte.

Hij bleef op haar liggen, op de open steppe, waar het nieuwe leven weer begon. Toen greep hij haar krampachtig vast, met zijn hoofd tegen haar hals en hij schreeuwde haar naam. 'Ayla, o mijn Ayla, mijn Ayla.'

Hij kuste haar hals en haar keel, toen kuste hij haar mond en een ooglid. Toen hield hij plotseling op, zoals hij was begonnen. Hij kwam iets overeind en keek naar haar.

'Je huilt! Ik heb je pijn gedaan! O Grote Moeder, wat heb ik gedaan?' zei hij. Hij sprong overeind en keek naar haar. Ze lag op de kale grond en haar kleren waren gescheurd. 'Doni. O Doni, wat heb ik gedaan? Ik heb haar verkracht. Hoe kon ik haar zoiets aandoen, die in het begin alleen die pijn heeft gekend. En nu heb ik het gedaan. O Doni! O Moeder! Hoe kon Je het toestaan?'

'Nee, Jondalar!' zei Ayla en ze ging rechtop zitten. 'Het was goed. Je hebt me geen pijn gedaan.'

Maar hij wou niet naar haar luisteren. Hij draaide zich om en sloeg de handen voor zijn gezicht omdat hij haar niet meer in de ogen durfde kijken. Hij kon het niet. Hij liep weg, vol zelfverwijt en schaamte. Als hij er niet meer op kon vertrouwen dat hij haar geen pijn deed, moest hij bij haar uit de buurt blijven en zeker weten dat ze niet bij hem kwam. Ze heeft gelijk dat ze Ranec kiest, dacht hij. Ik verdien haar niet. Hij hoorde dat ze ging staan en naar de paarden liep. Toen hoorde hij dat ze naar hem toe kwam en hij voelde haar hand op zijn arm.

'Jondalar, je hebt me geen...'

Hij draaide zich om. 'Blijf uit mijn buurt!' snauwde hij, vol schuldgevoel en zelfverwijt.

Ze deinsde terug. Wat had ze nu verkeerd gedaan? 'Jondalar... ?' zei ze weer en ze deed weer een stap in zijn richting.

'Blijf uit mijn buurt! Heb je me niet gehoord? Als je niet uit mijn buurt blijft, kan ik mijn zelfbeheersing verliezen en je weer verkrachten!' Het klonk bijna als een dreigement.

'Je hebt me niet verkracht, Jondalar,' zei ze terwijl ze zich omdraaide en wegliep. 'Je kunt me niet verkrachten. Ik sta altijd voor je klaar...'

Maar hij zat zo vol wroeging en zelfverwijt dat hij haar niet eens hoorde.

Hij liep door, terug naar het Leeuwekamp. Ze keek hem een poosje na en probeerde haar gedachten te ordenen. Toen ging ze terug naar de paarden. Ze nam het touw van Renner in de hand, pakte Whinney bij de manen en steeg op. Ze haalde Jondalar snel in.

'Je bent toch niet van plan om helemaal terug te lopen?' vroeg ze.

Hij antwoordde niet meteen en hij keek haar ook niet aan. Als ze soms dacht dat hij weer samen met haar op Whinney zou rijden..., dacht hij terwijl ze naast hem kwam rijden. Toen hij zag dat ze de jonge hengst aan een touw achter zich had, draaide hij zich eindelijk om en keek haar aan.

Hij keek haar aan met een blik vol tederheid en verlangen. Ze leek aantrekkelijker en begerenswaardiger en hij hield meer van haar dan ooit nu hij wist dat hij alles had bedorven. Ze was zo graag naar hem toe gegaan, om hem te vertellen hoe heerlijk het was geweest, wat een bevredigd gevoel ze had en hoe ze hem liefhad. Maar hij was zo kwaad en haar verwarring was zo groot, dat ze niet wist wat ze moest zeggen.

Ze keken elkaar aan, verlangden naar elkaar, voelden zich tot elkaar aangetrokken, maar hun schreeuw om liefde werd niet gehoord door de misverstanden en de door tradities ingewortelde overtuigingen.