3.

Die middag besteedde Ayla aan het wrijven en roskammen van Whinney met een zacht stuk leer en de gedroogde ronde kop van een kaardebol. Het was net zo ontspannend voor haar als voor het paard. Jondalar hield haar gezelschap en gebruikte een kaardebol om de kriebelende plaatsen van Renner te krauwen terwijl hij de ruige wintervacht van het veulen gladstreek, hoewel het jonge dier liever speelde dan dat het stil bleef staan. Renners warme zachte ondervacht was al veel dikker geworden en dat herinnerde de man eraan hoe snel de koude kon komen. Het zette hem aan het denken. Waar zouden ze de winter doorbrengen? Hij wist nog steeds niet wat Ayla van de Mamutiërs vond, maar de paarden en de mensen van het kamp begonnen tenminste aan elkaar te wennen.

Ayla zag ook wel dat de spanningen minder groot werden, maar waar moesten de paarden 's nachts blijven als zij binnen was? Ze waren gewend om een grot met haar te delen. Jondalar bleef haar verzekeren dat het niets hinderde, paarden waren gewend om buiten te blijven. Ze besloot tenslotte om Renner bij de ingang vast te zetten. Dan wist ze dat Whinney, zonder haar veulen, niet ver zou afdwalen en dat de merrie haar wakker zou maken wanneer er gevaar dreigde.

De wind werd koud bij het vallen van de avond en er hing sneeuw in de lucht toen Ayla en Jondalar naar binnen gingen. De Mammoetvuurplaats in het midden van de half onderaardse woonruimte was lekker warm toen de mensen binnenkwamen. Velen hadden nog wat koude resten van de maaltijd meegenomen: witte aardnootjes, wilde wortelen, bessen en plakken mammoetvlees. Ze aten de groente en de vruchten met de vingers of een paar stokjes die ze als tang gebruikten, maar Ayla zag dat iedereen, behalve de kleine kinderen, voor het vlees een eetmes gebruikte. Het boeide haar om te zien hoe iemand een grote plak tussen de tanden hield en er dan met een snelle opwaartse beweging van het mes een stukje afsneed—zonder de neus te raken.

Grote bruine waterzakken—de bewerkte waterdichte blazen en magen van verschillende dieren—werden doorgegeven en de mensen dronken er met volle teugen uit. Talut bood haar ook iets te drinken aan. Het gistte en het rook niet zo lekker. De smaak was enigszins zoet, maar het brandde haar op de tong. Bij het tweede aanbod bedankte ze. Ze vond het niet lekker, hoewel Jondalar ervan leek te genieten.

De mensen zochten pratend en lachend een plaatsje op de platforms of op de vachten en matten op de vloer. Ayla zat naar een gesprek te luisteren toen het lawaai merkbaar minder werd. Ze draaide zich om en zag de oude Mamut rustig achter de vuurplaats staan waarin een vuurtje brandde. Toen alle gesprekken verstomden en hij ieders aandacht had, pakte hij een kleine fakkel en hield die boven de vlammen tot hij brandde. Terwijl iedereen vol verwachting de adem inhield, bracht hij de vlam naar een stenen lampje dat in een nis achter hem stond. De droge pit van korstmos sputterde in het mammoetvet, begon te branden en verlichtte een ivoren beeldje van een corpulente, rijk begiftigde vrouw, dat achter de lamp stond.

Ayla kreeg een gevoel van herkenning hoewel ze nog nooit zo'n beeldje had gezien. Dat is wat Jondalar een donii noemt, dacht ze. Hij zegt dat het de geest van de Grote Aardmoeder bevat. Of misschien een deel ervan. Het lijkt te klein om hem helemaal te bevatten. Maar hoe groot is een geest dan?

Haar gedachten dwaalden terug naar een andere ceremonie, bij welke gelegenheid ze de zwarte steen kreeg die ze in het amuletzakje om haar hals droeg. Het stukje zwart mangaandioxyde bevatte een deel van de geest van iedereen in de hele Stam, niet alleen haar eigen groep. Ze had de steen gekregen toen ze medicijnvrouw werd en er in ruil een deel van haar eigen geest voor gegeven. Het betekende dat, wanneer ze iemands leven redde, die persoon niet verplicht was haar er iets voor te geven dat in waarde overeenkwam. Dat was al gedaan.

Ze voelde zich nog altijd bezwaard wanneer ze eraan dacht dat de geesten niet waren teruggegeven toen ze de doodvloek had gekregen. Creb had ze wel teruggenomen van Iza toen de oude medicijnvrouw stierf, zodat ze niet met haar naar de wereld van de geesten zouden gaan. Maar niemand had ze van Ayla weggenomen. Als ze een stukje van de geest van ieder lid van de Stam had, had Broud die dan ook doodverklaard?

Ben ik dood? vroeg ze zich af, zoals ze al zo vaak had gedaan. Ze dacht van niet. Ze had geleerd dat de kracht van de doodvloek zat in het geloof en dat je net zo goed kon sterven wanneer degenen van wie je hield niet langer erkenden dat je bestond en je geen plaats meer had om naar toe te gaan. Maar waarom was ze dan niet gestorven? Wat had haar weerhouden het op te geven? En, wat belangrijker was, wat zou er met de Stam gebeuren als ze werkelijk stierf? Zou haar dood schade toebrengen aan degenen van wie ze hield? Misschien aan de hele Stam? Het leren zakje woog zwaar onder het gewicht van de verantwoordelijkheid, alsof ze het lot van de hele Stam om haar nek had hangen.

Ayla werd uit haar gepeins gehaald door een ritmisch geluid. Met een stuk van een gewei, dat de vorm van een hamer had, sloeg Mamut op de schedel van een mammoet, die beschilderd was met geometrische figuren en symbolen. Ayla dacht dat ze behalve het ritme nog iets anders hoorde en ze keek en luisterde aandachtig. Het geluid werd versterkt door de schedelholte, maar het was meer dan alleen de resonantie van het instrument. Toen de oude medicijnman op de verschillende afgetekende delen van de benen trommel speelde veranderde de toonhoogte met zulke ingewikkelde en verfijnde variaties dat het leek alsof Mamut de oude mammoetschedel liet spreken.

De oude man zette met een lage stem een lied in mineur in. Uit verschillende hoeken vielen stemmen in, terwijl het geluid van de trommel en zijn stem zich vermengden tot een ingewikkeld geluidspatroon. Ze pasten zich aan bij de ingezette toonaard, maar maakten wel variaties. Het ritme van de trommel werd aan de andere kant van de ruimte overgenomen door een gelijksoortig geluid. Ayla keek en zag dat Deegie ook op een schedel speelde. Toen begon Tornec met een stuk gewei op een mammoetbot te tikken. Het was een schouderblad, bedekt met evenwijdige lijnen van rode verf. De zwaar resonerende klanken van de schedels en de hogere tonen van het schouderblad vulden de ruimte met een prachtig, spookachtig geluid. Ayla voelde haar lichaam trillen en ze zag dat anderen begonnen te bewegen op het ritme. Opeens hield het op. Het was of er nog meer zou komen, maar het laatste geluid stierf weg. Het was ook geen formele plechtigheid. De mensen zouden gewoon bij elkaar komen voor een gezellige avond en wat met elkaar praten.

Tulie begon en maakte bekend dat er overeenstemming was bereikt en dat Deegie en Branag de volgende zomer een verbintenis zouden aangaan. Er klonken instemmende woorden en men wenste de jonge mensen geluk, hoewel iedereen het wel had verwacht. Het jonge paar straalde van blijdschap. Toen vroeg Talut Wymez om te vertellen over zijn handelsreis en ze hoorden dat hij zout, barnsteen en vuursteen had geruild. Verscheidene mensen stelden vragen of gaven commentaar terwijl Jondalar belangstellend luisterde, maar Ayla begreep niet alles en besloot hem er later naar te vragen. Daarna vroeg Talut naar Danugs vorderingen en dat bracht de jongeman in verlegenheid.

'Hij heeft aanleg en hij is erg handig. Nog een paar jaar erva- ring en dan is hij een uitstekend vakman. Ze vonden het jammer dat hij wegging. Hij heeft veel geleerd en dat jaar was de moeite waard,' zei Wymez. De groep liet weer instemming horen. Toen werd de korte stilte benut om met elkaar te praten tot Talut zich tot Jondalar wendde, wat enige opwinding veroorzaakte.

'Vertel ons eens, man van de Zelandoniërs, hoe het is gekomen dat jullie hier zo zitten in de woning van het Leeuwekamp van de Mamutiërs,' zei hij.

Jondalar nam een teug uit een van de kleine bruine waterzak- ken met de geurige drank en keek naar de mensen die nieuwsgie- rig zaten te wachten. Toen glimlachte hij naar Ayla. Dit heeft hij eerder gedaan! dacht ze, een beetje verbaasd. Ze begreep dat het nu zijn beurt was om zijn verhaal te vertellen. Ze ging er rustig bij zitten om ook te luisteren.

'Het is een lang verhaal,' begon hij. De mensen knikten. Ze wilden het graag horen. 'Mijn volk woont hier ver vandaan, heel ver naar het westen. Nog verder dan de bron van de Grote Moe- derrivier die uitmondt in de Zwarte Zee. Wij wonen ook bij eenrivier, net als jullie, maar onze rivier stroomt naar de Grote Wateren in het westen.

De Zelandoniërs zijn een nobel volk. Net als jullie zijn we kinderen van de Aarde; degene die jullie Mut noemen, noemen wij Doni. Zij is de Grote Aardmoeder. We jagen en drijven han- del. Soms maken we lange Tochten. Mijn broer en ik besloten zo'n Tocht te maken.' Heel even sloot Jondalar de ogen en hij kreeg rimpels in zijn voorhoofd.'Thonolan... mijn broer... lachte veel en hij hield van avontuur. Hij was een lieveling van de Moe- der.'

Het verdriet was te echt. Iedereen begreep dat dit geen aan- stellerij was om er een mooi verhaal van te maken. Ze begrepen de oorzaak, ook zonder dat hij het zei. Zij hadden ook een uit- drukking over de Moeder, die degenen van wie ze veel hield vroeg wegnam. Jondalar was niet van plan geweest om zijn gevoelens zo te laten blijken. De smart overviel hem en bracht hem min of meer van zijn stuk. Maar voor een dergelijk verlies hebben alle mensen overal begrip. Zijn ongewilde gevoelsuiting wekte hun sympathie en de warmte die ze voor hem voelden overtrof de nieuwsgierigheid en beleefdheid die ze gewoonlijk toonden aan vreemden die geen bedreiging vormden.

Hij haalde diep adem en probeerde de draad van zijn verhaal weer op te pakken. 'De Tocht was aanvankelijk die van Thono- lan. Ik was van plan maar een stukje met hem mee te gaan, niet verder dan de woonplaats van wat familieleden, maar toen besloot ik bij hem te blijven. We staken een kleine gletsjer over die de bron van de Donau is—de Grote Moederrivier—en zeiden dat we haar tot het eind zouden volgen. Niemand geloofde dat we het zouden halen. Ik wist niet of het zou lukken, maar we gingen steeds verder. We staken veel zijrivieren over en ontmoetten veel mensen. Op een keer, het was in de eerste zomer, onderbraken we de Tocht even om te jagen en toen we het vlees droogden waren we plotseling omringd door mannen die hun speren op ons gericht hielden... *

Jondalar kwam weer op dreef en hij boeide het kamp met het verhaal over zijn avonturen. Hij was een goed verteller en had er slag van de spanning op te voeren. Er werd geknikt en instemmend gemompeld. Er klonken zelfs aanmoedigingen en opgewonden kreten. Zelfs als ze luisteren, zijn mensen die met woorden spreken niet stil, dacht Ayla.

Ze werd net zo geboeid als de anderen, maar ze kon het niet laten af en toe naar de mensen te kijken die naar hem luisterden. Volwassenen hadden jonge kinderen op schoot terwijl de oudere kinderen bij elkaar zaten en met glinsterende ogen naar de inspirerende vreemde keken. Danug in het bijzonder. Hij leek gefascineerd en ging helemaal op in Jondalars verhaal.

'... Thonolan ging de kloof in en voelde zich veilig nu de leeuwin weg was. Toen hoorden we een leeuw brullen... * 'Wat gebeurde er toen?' vroeg Danug. 'Ayla zal jullie de rest moeten vertellen. Ik herinner me niet veel van wat er daarna is gebeurd.'

Alle ogen werden op haar gericht. Ayla was stomverbaasd. Dat had ze niet verwacht, ze had nog nooit tegen zoveel mensen gepraat. Jondalar glimlachte haar toe. Hij was plotseling op het idee gekomen dat de beste manier om haar te leren wennen aan het praten tegen de mensen was het haar te laten doen. Het zou niet de laatste keer zijn dat er van haar werd verwacht verslag te doen van een ervaring en met haar macht over de paarden nog vers in hun geheugen zou het verhaal over de leeuw geloofwaar diger klinken, het was een opwindend verhaal, dat wist hij, en het zou het mysterie rondom haar persoon vergroten—en misschien hoefde ze niet over haar afkomst te praten wanneer ze hen met dit verhaal tevreden stelde.

'Wat gebeurde er toen, Ayla?' vroeg Danug, die nog helemaal in het verhaal zat. Rugie was een beetje verlegen en terughoudend geweest tegenover haar grote broer die zo lang was weggeweest, maar nu ze terugdacht aan vorige keren dat ze in de kring zaten en er verhalen werden verteld, besloot ze op zijn schoot te gaan zitten. Hij verwelkomde haar met een afwezige glimlach en sloeg een arm om haar heen, maar hij bleef vol verwachting naar Ayla kijken.

Ayla keek om zich heen en zag de ogen die op haar waren gericht. Ze probeerde te beginnen, maar ze had een droge mond en zweet in de handen.

'Ja, wat is er gebeurd?' herhaalde Latie. Ze zat bij Danug, met Rydag op schoot.

De grote bruine ogen van de jongen schitterden van opwinding. Hij opende ook zijn mond om iets te vragen, maar niemand begreep het geluid dat hij maakte—behalve Ayla. Niet het woord zelf maar wel de bedoeling. Ze had vroeger soortgelijke geluiden gehoord en ze had ook geleerd ze te gebruiken. De mensen van de Stam waren niet stom, maar ze hadden een beperkt vermogen tot articuleren. In plaats daarvan communiceerden ze met een rijke, veelomvattende gebarentaal en ze gebruikten alleen woorden om ergens de nadruk op te leggen. Ze begreep dat het kind haar vroeg door te gaan met het verhaal en dat de woorden voor hem die betekenis hadden.

'Ik was samen met Whinney,' begon Ayla. De manier waarop ze de naam van de merrie uitsprak was altijd een nabootsing geweest van het zachte hinniken van een paard. De mensen om haar heen beseften niet dat ze de naam van het dier noemde. Ze dachten dat het de bedoeling was het verhaal nog wat op te smukken. Ze glimlachten, gaven blijk van instemming en moedigden haar aan om in dezelfde geest door te gaan.

'Ze kreeg spoedig klein paard. Heel dik,' zei Ayla, terwijl ze haar handen voor haar buik hield om aan te duiden dat het paard drachtig was. Ze glimlachten begrijpend. 'Iedere dag rijden. Whinney moet naar buiten. Niet ver, niet snel. Altijd naar het oosten, gemakkelijk naar het oosten. Te gemakkelijk, niets nieuws. Op een dag naar het westen, niet naar oosten. Nieuwe omgeving bekijken.' Ayla ging door en richtte haar woorden tot Rydag.

Jondalar had haar Mamutisch geleerd en ook de andere talen die hij kende, maar ze sprak het niet zo vloeiend als zijn taal, die ze het eerst had leren spreken. Ze had een vreemde manier van spreken, het was moeilijk uit te leggen hoe, en ze moest naar de woorden zoeken. Ze werd er verlegen van. Maar als ze aan de jongen dacht die zich helemaal niet verstaanbaar kon maken, moest ze het proberen. Omdat hij het had gevraagd.

'Ik hoor leeuw.' Ze wist niet precies waarom ze het deed, maar ze liet het woord leeuw volgen door een dreigend gegrom dat echt klonk alsof er een echte leeuw was. Misschien was het de hoopvolle blik van Rydag, of de manier waarop hij zijn hoofd draaide om goed te kunnen luisteren, of omdat ze er een instinct voor had. Ze hoorde mensen naar lucht happen van angst, gevolgd door nerveus gegrinnik en goedkeurend gemompel. Ze had een groot talent om diergeluiden na te bootsen. Het gaf extra spanning aan haar verhaal. Jondalar glimlachte ook en knikte goedkeurend.

'Ik hoor man schreeuwen.' Ze keek naar Jondalar en haar ogen toonden weer verdriet. 'Ik blijf staan, wat te doen? Whinney is dik van kleintje.' Ze maakte de briesende geluidjes van een veulen en werd beloond met een stralende glimlach van Latie. 'Ik bezorgd over paard, maar man gilt. Ik hoor leeuw weer. Ik luister.' Op de een of andere manier lukte het haar het geluid van een leeuw speels te doen klinken. 'Het is Kleintje. Ik ga kloof in. Ik weet dat paard niets overkomt.'

Ayla zag verbaasde blikken. Het woord dat ze had gebruikt was onbekend, hoewel Rydag het had kunnen weten wanneer hij onder andere omstandigheden was opgegroeid. Ze had Jondalar verteld dat de Stam het gebruikte voor een jong.

'Kleintje is leeuw,' zei ze, toen ze probeerde het uit te leggen. 'Kleintje is leeuw die ik ken, Kleintje is... als zoon. Ik ga kloof in, jaag leeuw weg. Ik vind een man dood. Andere man Jondalar, heel zwaar gewond. Whinney brengt terug naar vallei.'

'Ha!' riep een spottende stem. Ayla keek op en zag dat het Frebec was, de man die eerder die dag ruzie had gehad met de oudere vrouw. 'Probeer je me te vertellen dat je tegen een leeuw hebt gezegd dat hij bij een gewonde man vandaan moet gaan?'

'Niet een leeuw. Kleintje,' zei Ayla.

'Wat is dat dan... waar heb je het over?'

'Kleintje is woord van Stam. Betekent kindjong. Naam die ik leeuw geef toen hij bij me woont. Kleintje is leeuw die ik ken. Paard kent ook. Niet bang.' Ayla raakte in de war. Er was iets verkeerd gegaan, maar ze wist niet wat.

'Heb je samen met een leeuw gewoond? Dat geloof ik niet,' zei hij met een spotlach.

'Geloof je dat niet?' vroeg Jondalar en zijn stem klonk boos. De man beschuldigde Ayla van een leugen en hij wist maar al te goed dat ze de waarheid sprak. 'Ayla liegt niet,' zei hij en stond op om de leren riem om zijn broek los te maken. Hij liet hem aan een kant zakken en toonde zijn lies en dij waar diepe littekens op zaten. 'Die leeuw heeft me aangevallen en Ayla heeft me niet alleen uit zijn klauwen gered, maar ze is ook een heel knappe genezer. Zonder haar was ik mijn broer gevolgd naar de andere wereld. Ik zal je nog wat anders vertellen. Ik heb haar op de rug van die leeuw zien rijden, net zoals ze op het paard rijdt. Wil je mij een leugenaar noemen?'

'Een gast van het Leeuwekamp wordt geen leugenaar genoemd,' zei Tulie en keek dreigend naar Frebec in een poging een mogelijk vervelende situatie te bezweren. 'Ik geloof dat het duidelijk is dat je erg was toegetakeld en we hebben goed kunnen zien hoe de vrouw... Ayla... het paard berijdt. Ik zie geen reden om aan jullie woorden te twijfelen.'

Er viel een gespannen stilte. Ayla keek verward van de een naar de ander. Het woord 'leugenaar' kende ze niet en ze begreep niet waarom Frebec zei dat hij haar niet geloofde. Ayla was opgegroeid bij mensen die communiceerden met gebaren. Behalve gebaren kende de Stam ook de uitdrukking van houding en gelaat om bedoelingen wat af te zwakken en nuances aan te brengen. Het was onmogelijk om met het hele lichaam te liegen. Men kon er op zijn hoogst van afzien om iets mee te delen en zelfs dat werd opgemerkt, maar het was toegestaan uit het oogpunt van privacy. Ayla wist niet hoe ze moest liegen. Dat had ze nooit geleerd.

Maar ze begreep wel dat er iets niet goed was. Ze voelde de ergernis en vijandigheid net zo duidelijk als wanneer ze het hadden uitgeschreeuwd. Ze begreep ook dat ze hun best deden om het niet te laten merken. Talut zag Ayla naar de man met de donkere huid kijken en toen haar blik afwenden. Toen hij Ranec zag, kreeg hij een idee om de spanning te breken en weer verder te gaan met de verhalen.

'Dat was een goed verhaal, Jondalar,' bromde Talut, met een strenge blik naar Frebec. 'Het zijn altijd spannende verhalen over lange Tochten. Willen jullie nog een verhaal horen over een lange Tocht?'

'Ja, graag.'

Er werd weer geglimlacht nu de mensen kalmeerden. Het was een geliefd verhaal voor de groep en er was niet vaak een gelegenheid om ernaar te luisteren met mensen die het nog nooit hadden gehoord.

'Het is het verhaal van Ranec...' begon Talut.

Ayla keek vol verwachting naar Ranec. 'Ik zou wel willen weten hoe man met bruine huid in Leeuwekamp komt wonen,' zei ze.

Ranec glimlachte naar haar, maar hij wendde zich tot de man van zijn vuurplaats. 'Het is mijn verhaal, maar jij moet het vertellen, Wymez,' zei hij.

Jondalar was weer gaan zitten en was er helemaal niet van overtuigd dat hij het eens was met de wending die het gesprek had genomen—of misschien met Ayla's belangstelling voor Ranec—hoewel het beter was dan de bijna openlijke vijandigheid, en het interesseerde hem eigenlijk ook wel.

Wymez ging er gemakkelijk bij zitten, knikte naar Ayla, glimlachte tegen Jondalar en begon. 'Wij hebben meer gemeen dan ons gevoel voor steen, jongeman. Ik heb in mijn jeugd ook een lange Tocht gemaakt. Ik ben naar het zuiden gereisd. Eerst naar het oosten, voorbij de Zwarte Zee, helemaal naar de kust van een veel grotere zee en toen naar het zuiden. Die Zuidelijke Zee heeft vele namen, want er wonen veel mensen langs de kust. Ik ben langs de oostkust gereisd en toen naar het westen, langs de zuidkust, door gebieden met veel bos. Het was er veel warmer en er viel meer regen dan hier.

Ik zal niet proberen jullie alles te vertellen wat ik heb meegemaakt. Ik wil ook wat bewaren voor een volgende keer. Ik zal jullie het verhaal van Ranec vertellen. Toen ik naar het westen reisde, ontmoette ik veel mensen en logeerde soms bij hen. Daar leerde ik nieuwe dingen, maar dan werd ik weer onrustig en reisde verder. Ik wou zien hoe ver ik naar het westen kon.

Na verscheidene jaren kwam ik op een plaats, niet ver van jullie Grote Water, denk ik, Jondalar, maar aan de overkant van de smalle doorgang naar de Zuidelijke Zee. Daar zag ik mensen met een huid zo donker dat hij zwart leek en ik ontmoette er een vrouw. Een vrouw die me aantrok. Misschien was het aanvankelijk omdat ze anders was—haar exotische kleren, haar huidkleur, haar donkere schitterende ogen. Haar glimlach was onweerstaanbaar... en de manier waarop ze danste en hoe ze bewoog—ze was de opwindendste vrouw die ik ooit heb gezien.'

Wymez praatte openhartig, zonder te overdrijven, maar het verhaal was zo boeiend dat hij geen moeite hoefde te doen om indruk te maken. Toch veranderde de houding van de gedrongen man merkbaar toen hij het over die vrouw had.

'Toen ze ermee instemde een verbintenis met me aan te gaan, besloot ik daar bij haar te blijven. Ik had altijd al belangstelling voor het bewerken van steen, als kind al, en ik leerde hoe zij speerpunten maakten. Ze hakten de steen aan beide kanten af, begrijp je wel?' Hij richtte zich met zijn vraag tot Jondalar.

'Ja, tweezijdig, net als bij een bijl.'

'Maar de punten waren niet zo ruw en dik. Ze hadden een goede techniek. Ik liet ze ook het een en ander zien en nam graag hun manieren over, vooral toen de Moeder haar zegende met een kind, een jongen. Ze vroeg me een naam te bedenken, zoals het gebruik was. Ik koos de naam Ranec.'

Dat verklaart alles, dacht Ayla. Zijn moeder had een donkere huid.

'Waarom beslootje terug te komen?' vroeg Jondalar.

'Een paar jaar na de geboorte van Ranec begonnen de moeilijkheden. De mensen met de donkere huid, tussen wie ik woonde, hadden zich daar gevestigd vanuit het zuiden en er waren volken uit naburige kampen die de jachtgronden niet wilden delen. Er waren ook verschillen in gewoonten. Ik had hen bijna zo ver dat ze er gezamenlijk over zouden praten, maar toen besloten wat jonge heethoofden van beide partijen om het uit te vechten. Het eerste slachtoffer vroeg om nieuwe slachtoffers, uit wraak, en vervolgens werden de kampen aangevallen.

We bouwden een goede verdediging op, maar zij waren groter in aantal. Het ging zo enige tijd door, maar er bleven doden vallen, de een na de ander. Na een poosje begon het zien van iemand met een lichte huid angst en haat op te roepen. Hoewel ik een van hen was, begonnen ze me te wantrouwen, en Ranec ook. Zijn huid was lichter dan die van de anderen en zijn trekken waren ook anders. Ik praatte met de moeder van Ranec en we besloten weg te gaan. Het was triest om de familie en veel vrien den achter te laten, maar het was niet langer veilig om te blijven. Een paar heethoofden probeerden ons zelfs te beletten om weg te gaan, maar met hulp van anderen zijn we er 's nachts heimelijk vandoor gegaan.

We reisden noordwaarts, naar de zeestraat. Ik kende daar een paar mensen die bootjes maakten om het open water over te steken. We werden gewaarschuwd dat het niet het geschikte jaargetijde was en het was onder gunstiger omstandigheden al een moeilijke oversteek. Maar ik vond dat we moesten gaan en besloot het te wagen. Het was een verkeerde beslissing,' zei Wymez en het kostte hem moeite zich goed te houden. 'De boot sloeg om. Alleen Ranec en ik haalden de overkant en we hadden anders niets bij ons dan een bundeltje met onze bezittingen.' Hij wachtte even voor hij doorging met zijn verhaal. 'We waren nog ver van huis en het duurde een hele tijd, maar we kwamen tenslotte hier aan, tijdens een Zomerbijeenkomst.'

'Hoe lang was je weg geweest?' vroeg Jondalar.

'Tien jaar,' zei Wymez en hij glimlachte. 'We veroorzaakten een hele opschudding. Niemand had verwacht me ooit weer te zien, zeker niet met Ranec. Ik was tien jaar weggeweest. Nezzie herkende me niet eens en mijn jongere zusje was nog maar een meisje toen ik wegging. Zij en Talut hadden juist hun verbintenis gesloten en waren bezig het Leeuwekamp in te richten, samen met Tulie en haar beide vrienden met hun kinderen. Ze nodigden me uit bij hen te komen wonen. Nezzie nam Ranec aan als kind hoewel hij de zoon van mijn vuurplaats bleef. Ze verzorgde hem alsof hij haar eigen kind was, ook na de geboorte van Danug.'

Toen hij ophield met praten, duurde het even voor men besefte dat hij klaar was. ledereen wilde nog meer horen. Hoewel de meesten al veel over zijn belevenissen hadden gehoord, scheen hij altijd weer nieuwe verhalen te hebben of hij gaf een andere wending aan een oud verhaal.

'Ik geloof dat Nezzie de moeder van iedereen zou willen zijn, als dat kon,' zei Tulie toen ze terugdacht aan de tijd van zijn thuiskomst. 'Ik had Deegie toen aan de borst en Nezzie kon er maar niet genoeg van krijgen om met haar te spelen.'

'Ze doet voor mij meer dan me bemoederen!' zei Talut met een schalkse glimlach en een tikje op haar brede achterste. Hij had weer een waterzak met sterke drank gepakt en gaf hem door nadat hij een teug had genomen.

'Talut! Ik zal meer doen dan je bemoederen, goed?' Ze pro beerde te doen of ze boos was, maar ze moest een glimlach onderdrukken.

'Is dat beloofd?' kaatste hij terug.

'Je weet best wat ik bedoel, Talut,' zei Tulie en negeerde de vrij duidelijke toespelingen tussen haar broer en zijn vrouw. 'Ze kon Rydag ook niet aan zijn lot overlaten, maar hij is zo ziekelijk dat hij dan misschien beter af was geweest.'

Ayla keek naar het kind. De opmerking van Tulie had hem gehinderd. Haar woorden waren niet onvriendelijk bedoeld, maar Ayla begreep dat hij het niet prettig vond dat er over hem werd gepraat alsof hij er niet bij was. Hij kon er echter niets aan doen. Hij kon haar niet vertellen wat hij voelde en zonder erbij na te denken nam ze aan dat hij geen gevoel had omdat hij het niet kon uiten.

Ayla wilde ook naar het kind vragen, maar ze had het gevoel dat het misschien onbeleefd was. Jondalar deed het voor haar omdat hij ook zijn eigen nieuwsgierigheid wou bevredigen.

'Nezzie, zou je ons iets over Rydag willen vertellen? Ik denk dat het Ayla bijzonder zal interesseren—en mij ook.'

Nezzie boog voorover en nam het kind over van Latie. Ze nam het op haar schoot en dacht even na.

'We waren op jacht naar megaceros, je weet wel, de reuzen- herten met de grote geweien,' begon ze, 'en we waren van plan een afgesloten ruimte te maken om ze in te drijven. Dat is de beste manier om ze te vangen. Toen zag ik voor het eerst de vrouw die zich in de buurt van ons jagerskamp verborg. Ik vond het vreemd. Je ziet zelden platkopvrouwen en nooit alleen.'

Ayla boog voorover en luisterde met volle aandacht.

'Toen ze zag dat ik naar haar keek, liep ze niet weg, alleen toen ik probeerde dichterbij te komen. Toen zag ik dat ze zwanger was. Ik dacht dat ze wel honger kon hebben, dus liet ik wat voedsel achter in de buurt van de plaats waar ze zich verschool. De volgende morgen was het weg, dus liet ik nog wat achter toen we het kamp opbraken.

Ik meende haar de volgende dag een paar keer te zien, maar ik wist het niet zeker. Toen ik die avond Rugie verzorgde, zag ik haar weer. Ik stond op en probeerde bij haar te komen. Ze liep weer weg, maar aan haar bewegingen meende ik te zien dat ze pijn had en ik begreep dat ze weeën had. Ik wist niet wat ik moest doen. Ik wou helpen, maar ze liep steeds weg en het begon donker te worden. Ik vertelde het aan Talut en die verzamelde wat mensen om haar te volgen.'

'Dat ging ook vreemd,' voegde Talut op zijn beurt toe aan het verhaal van Nezzie. 'Ik dacht dat we haar moesten omsingelen om haar te vangen, maar toen ik een schreeuw gaf om haar tot staan te brengen, ging ze gewoon op de grond zitten wachten. Ze scheen niet bang voor me te zijn en toen ik haar wenkte om te komen, stond ze op en kwam achter me aan alsof ze begreep wat ze moest doen en wist dat ik haar geen kwaad zou doen.'

'Ik begrijp niet hoe ze nog kon lopen,' vervolgde Nezzie. 'Ze had zo'n pijn. Ze begreep meteen dat ik haar wou helpen, maar ik weet niet of ze er veel aan had. Ik wist niet eens of ze het wel zou halen tot de geboorte van haar kind. Maar ze gaf geen kik. Eindelijk, tegen de morgen, werd haar zoon geboren. Ik was verbaasd toen ik zag dat hij er een was van gemengde geesten. Je kon zien dat hij anders was, zo klein als hij was.

De vrouw was zo zwak dat ik dacht dat ze de kracht zou krijgen om te leven als ik haar liet zien dat haar zoon leefde en ze scheen hem graag te willen zien. Maar ik vermoed dat ze te zwak was. Ze had waarschijnlijk te veel bloed verloren. Het leek wel of ze het gewoon opgaf. Ze stierf voor de zon opkwam.

Iedereen zei dat ik hem bij zijn moeder moest achterlaten om te sterven, maar ik gaf Rugie toch de borst en ik had veel melk. Het was niet zo'n probleem om hem ook de borst te geven.' Ze sloeg beschermend een arm om hem heen. 'Ik weet dat hij zwak is. Misschien had ik hem daar moeten laten, maar ik houd van Rydag net zoveel als van een eigen kind en ik heb er geen spijt van dat ik hem heb gehouden.'

Rydag keek met zijn grote, glanzende bruine ogen op naar Nezzie, sloeg zijn magere armen om haar hals en legde zijn hoofd tegen haar borst. Nezzie wiegde hem terwijl ze hem stevig vasthield.

'Sommigen zeggen dat hij een dier is omdat hij niet kan praten, maar ik weet dat hij me begrijpt. En hij is ook geen "gruwel", zei ze, met een boze blik naar Frebec. 'Alleen de Moeder weet waarom de geesten, die hem maakten, werden gemengd.'

Ayla vocht tegen haar tranen. Ze wist niet hoe deze mensen op tranen reageerden; haar vochtige ogen hadden de mensen van de Stam altijd geïrriteerd. Als ze naar de vrouw en het kind keek, werd ze overweldigd door herinneringen. Wat verlangde ze ernaar haar zoon vast te houden en ze dacht met verdriet terug aan Iza die haar had aangenomen en verzorgd terwijl ze voor de Stam net zo anders was als Rydag voor het Leeuwekamp. Maar het liefst zou ze Nezzie willen uitleggen hoe het haar had getroffen en hoe dankbaar ze was voor Rydag... en zichzelf. Ze kon het niet uitleggen, maar Ayla had het gevoel dat ze op de een of andere manier iets terugdeed voor Iza als ze iets voor Nezzie kon doen.

'Nezzie, hij begrijpt,' zei Ayla zacht. 'Hij is geen dier, geen platkop. Hij is kind van Stam en kind van Anderen.'

'Ik weet wel dat hij geen dier is, Ayla,' zei Nezzie, 'maar wat is Stam?'

'Mensen als moeder van Rydag. Jullie zeggen platkop; zij zeggen Stam,' legde Ayla uit.

'Wat bedoel je, "zij zeggen Stam"? Ze kunnen niet praten,' bracht Tulie in het midden.

'Zeggen niet veel woorden. Maar ze praten. Ze praten met handen.'

'Hoe weet je dat?' vroeg Frebec. 'Hoe kom je aan die wijsheid?'

Jondalar hield zijn adem in en wachtte op haar antwoord.

'Ik woonde vroeger bij Stam. Ik praatte als Stam. Niet met woorden. Tot Jondalar kwam,' zei Ayla. 'De Stam was mijn volk.'

Er viel een doodse stilte toen de betekenis van haar woorden duidelijk werd.

'Je bedoelt dat je bij platkoppen hebt gewoond! Je hebt bij die smerige beesten gewoond!' riep Frebec vol walging uit. Hij sprong op en trok zich terug. 'Geen wonder dat ze niet goed kan praten. Als ze bij hen heeft gewoond, is ze net zo slecht als zij. Het zijn beesten, allemaal, ook dat produkt van pervers seksueel gedrag dat jij daar hebt, Nezzie.'

Het kamp was in rep en roer. Frebec was te ver gegaan, ook al zou iemand het met hem eens zijn. Hij had de grenzen van de beleefdheid tegenover gasten overschreden en hij had zelfs de vrouw van het stamhoofd beledigd. Maar het had hem al lang dwars gezeten dat hij bij een kamp hoorde dat 'een gruwel van gemengde afkomst' had aangenomen en hij was nog nijdig over de hatelijke opmerkingen van Fralies moeder bij de laatste ruzie van een eindeloze reeks. Hij wou zijn ergernis op iemand afreageren.

Talut nam het bulderend op voor Nezzie en Ayla. Tulie haastte zich om de eer van het kamp te verdedigen. Crozie, die boos aardig zat te grijnzen, nam beurtelings Frebec flink onder handen en blafte Fralie af. De anderen gaven luidkeels hun mening. Ayla keek van de een naar de ander en ze wou haar handen wel voor haar oren houden om het lawaai niet te horen.

Plotseling schreeuwde Talut om stilte. Luid genoeg om iedereen verschrikt te doen zwijgen. Toen klonk Mamuts trommel. Het geluid werkte kalmerend.

'Ik geloof dat voor iemand anders nog iets wil zeggen, we moeten luisteren naar wat Ayla te zeggen heeft,' zei Talut toen de trommel zweeg.

De mensen bogen oplettend voorover. Ayla wist niet of ze nog iets wilde zeggen tegen deze drukke, ruwe mensen, maar ze had het gevoel dat ze geen keus had. Toen dacht ze, terwijl ze haar kin naar voren stak, als ze het wilden horen zou ze het vertellen, maar morgenochtend ging ze weg.

'Ik niet... ik herinner me niet mijn eerste jaren,' begon Ayla, 'alleen aardbeving en holeleeuw die littekens op mijn been maakt. Iza vertelt me ze vindt me bij rivier... wat is woord, Mamut? Niet wakker?'

'Bewusteloos.'

'Iza vindt me bij rivier bewusteloos. Ik ben ongeveer zo oud als Rydag, jonger. Misschien vijf jaar. Ik ben gewond aan been door klauw holeleeuw. Iza is... medicijnvrouw. Zij geneest mijn been. Creb... Creb is Mog-ur... zoals Mamut... heilige man... kent geestenwereld. Creb leert me spreken op manier van Stam. Iza en Creb... allemaal Stam... ze zorgen voor me. Ik ben niet Stam, maar ze zorgen voor me.'

Ayla spande zich in om zich alles te herinneren wat Jondalar haar over hun taal had verteld. Ze had het niet leuk gevonden dat Frebec zei dat ze niet goed kon praten. Wat hij verder had gezegd, kon haar niet zoveel schelen. Ze wierp een blik op Jondalar. Hij fronste zijn voorhoofd. Hij wou haar waarschuwen. Ze wist niet precies de reden van zijn bezorgdheid, maar misschien was het niet noodzakelijk om alles te vertellen.

Tk groei op bij Stam, maar vertrek... om Anderen te zoeken, zoals ik. Ik ben...' Ze wachtte om het juiste telwoord te bedenken. 'Toen veertien jaar. Iza vertelt me dat Anderen in het noorden wonen. Ik zoek lang, vind niemand. Dan vind ik vallei en blijf, om klaar te maken voor winter. Ik dood paard, voor vlees, zie dan klein paard, haar baby. Ik heb geen mensen. Jong paard is als baby. Ik zorg voor jong paard. Later vind ik jonge leeuw,

gewond. Neem leeuw ook, maar hij wordt groot, gaat weg, vindt gezellin. Ik woon drie jaar alleen in vallei. Dan komt Jondalar.'

Hier hield Ayla op. Niemand zei iets. Haar toelichting, zo eenvoudig verteld, zonder opsmuk, kon alleen maar waar zijn, al was het moeilijk te geloven. Ze riep meer vragen op dan ze beantwoordde. Kon ze echt zijn opgenomen en grootgebracht door platkoppen? Konden ze echt praten, of tenminste communiceren? Konden ze wel zo humaan zijn, zo menselijk? En zij dan? Als ze door hen was opgevoed was ze dan als andere mensen?

In de stilte die volgde keek Ayla naar Nezzie en de jongen en ze herinnerde zich een voorval uit haar vroege jeugd bij de Stam. Creb had haar leren communiceren met handgebaren, maar er was een gebaar dat ze zelf had geleerd. Dat werd dikwijls tegenover baby's gemaakt en kinderen gebruikten het altijd bij de vrouwen die voor hen zorgden. Ze herinnerde zich hoe Iza zich voelde toen zij voor het eerst tegenover haar dat gebaar maakte.

Ayla boog zich naar Rydag en zei: 'Ik wil je woord laten zien. Woord dat je met handen zegt.'

Hij ging rechtop zitten en uit zijn ogen bleek belangstelling en opwinding. Hij had het verstaan zoals elk woord dat werd gezegd en het verhaal over gebaren had vage prikkels opgewekt. Terwijl iedereen toekeek, maakte ze een gebaar, een gerichte beweging met haar handen. Hij deed een poging om haar na te doen, maar hij fronste zijn wenkbrauwen en kwam er niet uit. Toen kwam uit zijn onderbewustzijn plotseling de herinnering boven. Het was aan zijn gezicht te zien. Hij corrigeerde zichzelf terwijl Ayla hem glimlachend toeknikte. Toen wendde hij zich tot Nezzie en maakte het gebaar opnieuw. Ze keek Ayla aan.

'Hij zegt "moeder" tegen je,' legde Ayla uit.

'Moeder?' zei Nezzie. Toen kneep ze haar ogen dicht om haar tranen te bedwingen terwijl ze het kind, dat ze van zijn geboorte af had verzorgd, tegen zich aandrukte. 'Talut! Zag je dat? Rydag heeft me "moeder" genoemd. Ik had nooit gedacht dat ik nog zou meemaken dat Rydag me "moeder" noemt.'