13.

Nezzie schudde de arm van het grote stamhoofd en fluisterde hem in het oor, 'Talut, slaap je?'

'Hè? Wat is er?' zei hij, opeens klaarwakker.

'Ssst. Je moet niet iedereen wakker maken. Talut, we kunnen Ayla nu niet laten gaan. Wie moet er voor Rydag zorgen als het weer gebeurt? Ik vind dat we haar moeten aannemen, dat we haar lid van onze familie moeten maken, een Mamutiër.'

Hij keek haar aan en zag de gloed van het opgebankte vuur in haar glanzende ogen weerkaatsen. 'Ik weet dat je je zorgen maakt over de jongen, Nezzie. Dat doe ik ook. Maar kan jouw liefde voor hem een reden zijn om een vreemde te adopteren? Wat zou ik tegen de leden van de Raad moeten zeggen?'

'Het gaat niet alleen om Rydag. Ze is een Genezer. Een goede Genezer. Hebben de Mamutiërs zoveel Genezers dat we zo'n goede kunnen laten gaan? Kijk eens wat er in een paar dagen is gebeurd. Ze heeft Nuvie van de verstikkingsdood gered... Ik weet wel dat Tulie zei dat het gewoon een techniek kan zijn geweest die ze heeft geleerd, maar dat kan je zuster niet van Rydag zeggen. Ayla wist wat ze deed. Dat waren medicijnen van een Genezer. En ze heeft het ook bij het rechte eind wat Fralie betreft. Ik kan ook wel zien dat ze het moeilijk heeft met die zwangerschap en al die ruzies doen haar geen goed. En wat zeg je van je hoofdpijn?'

Talut grijnsde: 'Dat was meer dan de magie van de Genezer; dat was verbijsterend!'

'Ssst! Je maakt iedereen wakker. Ayla is meer dan een Genezer. Mamut zegt dat ze ook een Ziener is, al zal ze nog moeten oefenen. En als je ziet hoe ze met dieren omgaat, zou het me niet verbazen als ze ook een Roeper is. Bedenk eens hoe gunstig het voor een kamp zou zijn als blijkt dat ze niet alleen in staat is om de dieren te zien waar we op zullen jagen, maar ze ook te roepen?'

'Dat weet je niet, Nezzie. Dat zijn alleen maar vermoedens.'

'Nou, het zijn in ieder geval geen vermoedens wat haar vaardigheid met die wapens betreft. Je weet dat ze een goede Bruidsprijs in zou brengen als ze een Mamutische vrouw was, Talut. Wat dacht je dat ze waard was als dochter van jouw vuurplaats, met alles wat zij te bieden heeft.'

'Hmmm. Als ze een Mamutische vrouw was en dochter van de Leeuwevuurplaats... Maar misschien wil ze geen Mamutiër worden, Nezzie. En die jongeman dan, Jondalar. Het is duidelijk dat die twee veel voor elkaar voelen.'

Nezzie had er een poosje over nagedacht en ze wist de oplossing. 'Vraag hem ook.'

'Allebei!' viel Talut uit en hij ging rechtop zitten.

'Ssst! Niet zo luid!'

'Maar hij heeft een volk. Hij zegt dat hij een Zei... Zei... of wat dan ook is.'

'Zelandoniër,' fluisterde Nezzie. 'Maar zijn volk woont een heel eind hier vandaan. Waarom zou hij zo'n lange terugreis willen maken als hij bij ons een thuis kan vinden? Je zou het hem in ieder geval kunnen vragen, Talut. Dat wapen dat hij heeft uitgevonden, moet toch voldoende reden zijn om de leden van de Raad tevreden te stellen. En Wymez zegt dat hij een uitstekend gereedschapmaker is. Je weet dat de Raad hem niet weigert wanneer mijn broer een aanbeveling geeft.'

'Dat is waar... maar, Nezzie,' zei Talut, en hij ging weer liggen, 'hoe weetje dat ze willen blijven?'

'Dat weet ik niet, maar je kunt het toch vragen?'

In de loop van de morgen stapte Talut naar buiten en hij zag dat Ayla en Jondalar de paarden naar de steppe wilden brengen. Het sneeuwde niet, maar de rijp had schitterende kristallen gevormd op hun vacht en de hoofden verdwenen bij elke ademhaling in wolken stoom. De koude droge vrieslucht zat vol statische elektriciteit. De vrouw en de man waren op de kou gekleed, in anoraks van bont, en de capuchons zaten strak om hun gezicht. De broekspijpen waren in het schoeisel gestoken.

'Jondalar! Ayla! Gaan jullie weg?' riep hij en hij haastte zich om bij hen te komen.

Ayla knikte bij wijze van een bevestigend antwoord en dat had tot gevolg dat Taluts glimlach verdween, maar Jondalar legde uit: 'We willen de paarden gewoon wat beweging geven. We komen vanmiddag weer terug.'

Hij zei er niet bij dat ze ook wat rust zochten, een plaats waar ze, zonder te worden gestoord, samen konden praten over het teruggaan naar de vallei of niet. Jondalar hoopte eigenlijk dat hij het Ayla uit haar hoofd kon praten.

'Goed. Als het weer opknapt, zou ik nog wel wat willen oefe nen met die speerwerpers. Ik wil graag zien hoe ze werken en of ik er iets mee kan,' zei Talut.

'Ik denk dat je wel eens verbaasd kunt staan als je ziet hoe goed ze het doen,' antwoordde Jondalar met een glimlach.

'Ja, maar niet vanzelf. Ik weet dat jullie er goed mee omgaan, maar daar is enige vaardigheid voor nodig en misschien is er niet veel tijd meer om te oefenen voor het weer lente wordt.' Talut wachtte even om na te denken.

Ayla stond te wachten, met haar hand op de schoften van de merrie, vlak onder haar korte, stugge manen. Er bungelde een zware want van bont aan een koord dat door de mouw achter de nek langs liep en door de andere mouw weer naar buiten kwam. Ook aan dat eind hing een want. Zo konden ze, als het nodig was, de wanten snel uittrekken zonder bang te zijn er een te verliezen. In een land waar het zo koud kon zijn en hard kon waaien kon een verloren want je een hand kosten, en misschien wel je leven. Het jonge paard brieste en steigerde ongeduldig. Hij stootte Jondalar aan. Ze schenen te popelen om te gaan en wachtten alleen uit beleefdheid tot hij was uitgesproken. Talut begreep het en hij besloot dan maar met de deur in huis te vallen.

'Nezzie begon er vannacht over en vanmorgen heb ik nog met een paar anderen gepraat. Het zou handig zijn als we iemand hadden die ons kon leren om met die jachtwapens om te gaan.'

'Jullie gastvrijheid was buitengewoon groot. Je weet dat ik iedereen graag laat zien hoe je de speerwerper kunt gebruiken. Dat is niet zoveel, voor alles wat jullie voor ons hebben gedaan,' zei Jondalar.

Talut knikte, toen vervolgde hij, 'Wymez zegt dat je een goede steenbewerker bent, Jondalar. De Mamutiërs kunnen altijd iemand gebruiken die goed gereedschap maakt. En ieder kamp zou graag profiteren van de vele vaardigheden die Ayla heeft. Ze is niet alleen heel bedreven in het omgaan met de speerwerper en de slinger—zoals je al zei,' en hij keek nu Ayla aan, 'ze is een Genezer. We willen graag dat jullie hier blijven.'

'Ik hoopte dat we bij jullie mochten overwinteren, Talut, en ik waardeer je aanbod, maar ik weet niet hoe Ayla erover denkt,' antwoordde hij glimlachend en hij had het gevoel dat Taluts uitnodiging op geen beter moment had kunnen komen. Hoe kon ze nu nog weggaan? Taluts aanbod had ongetwijfeld veel grotere waarde dan de hatelijkheden van Frebec.

Talut ging door en richtte zijn opmerkingen nu tot de jonge vrouw. 'Ayla, je hebt nu geen volk en dat van Jondalar woont ver weg. Misschien wel verder dan hij reizen wil als hij hier een thuis kan vinden. We willen graag dat jullie beiden hier blijven, niet alleen deze winter, maar voor altijd. Ik nodig je uit om een van ons te worden en dat doe ik ook namens anderen. Tulie en Barzec willen Jondalar opnemen in de Oerosvuurplaats en Nezzie en ik willen dat jij een dochter wordt van de Leeuwevuurplaats. Omdat Tulie leidster is en ik stamhoofd ben, krijgen jullie een hoge status onder de Mamutiërs.'

'Je bedoelt dat jullie ons willen opnemen? Je wilt dat wij Mamutiërs worden?' flapte Jondalar eruit. Het overrompelde hem een beetje en hij kreeg een kleur van verbazing.

'Jullie willen mij? Jullie willen mij opnemen?' vroeg Ayla. Ze had het gesprek met gefronste wenkbrauwen gevolgd, want ze wilde geen woord missen, maar ze wist niet of ze haar oren wel kon geloven. 'Jullie willen van Ayla Zonder Volk, Ayla van de Mamutiërs maken?'

De grote man glimlachte. 'Ja.'

Jondalar was sprakeloos. Gastvrijheid kon een gebruik zijn en iets om trots op te zijn, maar geen enkel volk maakte er een gewoonte van om zonder serieuze overwegingen vreemden te vragen tot hun stam en familie toe te treden.

'Ik... eh... ik weet niet... wat ik moet zeggen,' zei hij. 'Ik vind het een grote eer en zeer vleiend om te worden gevraagd.'

'Ik begrijp dat jullie wat tijd nodig hebben om erover na te denken,' zei Talut. 'Het zou me verbazen als dat niet zo was. We hebben het nog niet tegen iedereen gezegd en het hele kamp moet het ermee eens zijn, maar dat hoeft geen probleem te zijn, met alles wat jullie inbrengen en de steun van Tulie en mij. Ik wou jullie eerst vragen. Als jullie ermee instemmen, roep ik een vergadering bij elkaar.'

Ze keken het grote stamhoofd zwijgend na toen hij weer naar huis liep. Hun plan was een plaats te vinden om te praten. Elk hoopte een oplossing te vinden voor de problemen die duidelijk tussen hen beiden waren gerezen. Taluts uitnodiging had een totaal nieuwe dimensie aan hun gedachten toegevoegd, ook in verband met de beslissingen die ze voor de toekomst moesten nemen. Ayla besteeg Whinney, zonder een woord te zeggen en Jondalar ging achter haar zitten. Renner volgde hen de helling op en ze reden, in gedachten verzonken, over de open vlakte.

Ayla was diep getroffen door Taluts aanbod. Toen ze nog bij de Stam woonde, had ze zich vaak een vreemde gevoeld, maar dat was niets vergeleken bij de pijnlijke eenzaamheid, de hopeloze leegte die ze had gevoeld toen ze alleen was. Ze was alleen geweest vanaf het moment dat ze de Stam had verlaten tot Jondalar kwam en dat was nog geen jaar geleden. Ze had niemand gehad bij wie ze hoorde, geen thuis, geen familie, geen volk en ze wist dat ze haar volk nooit meer zou zien. De aardbeving, die haar als wees had achtergelaten, was de oorzaak van een definitieve scheiding van een volk tot ze door de Stam werd gevonden. In haar onderbewustzijn leefde een diepe angst door de combinatie van verschrikkingen bij een aardbeving en de smart van een meisje dat alles had verloren, zelfs de herinnering aan degenen bij wie ze had gehoord. Er was niets dat Ayla meer vreesde dan aardschokken. Ze leken altijd nog plotselinge en grote veranderingen in haar leven aan te kondigen, zoals ook het landschap werd veranderd. Het leek wel alsof de aarde zelf haar vertelde wat ze kon verwachten... of trilde van medelijden.

Maar toen ze die eerste keer alles had verloren, werd de Stam haar volk. Als ze wilde kon ze nu weer tot een volk gaan behoren. Ze kon Mamutiër worden en dan zou ze niet meer alleen zijn.

En hoe moest het dan met Jondalar? Hoe kon ze een ander volk kiezen dan het zijne? Zou hij wel willen blijven en Mamutiër worden? Ayla betwijfelde het. Ze wist dat hij naar zijn eigen volk terug wilde. Maar hij was bang geweest dat alle Anderen haar net zo zouden behandelen als Frebec. Hij wou niet dat ze over de Stam praatte. Dat vond hij niet nodig. En als ze met hem meeging en ze accepteerden haar niet. Misschien reageerde zijn volk wel net als Frebec. Ze zou niet nalaten over de Stam te praten, alsof Iza, Creb, Brun en haar zoon mensen waren voor wie ze zich zou moeten schamen. Ze wou zich niet schamen voor de mensen van wie ze hield!

Wou ze wel naar zijn volk, met het risico dat ze zou worden behandeld als een beest? Of wou ze hier blijven, waar ze werd geaccepteerd en waar ze haar nodig hadden. Het Leeuwekamp had zelfs een kind van gemengde afkomst aangenomen, een jongen zoals haar zoon... Opeens schoot er een gedachte door haar heen. Als ze er een hadden aangenomen, zouden ze er dan nog een aannemen? Een die niet zwak en ziekelijk was? Een die kon leren praten? Het gebied van de Mamutiërs strekte zich uit tot aan de Zwarte Zee. Had Talut niet gezegd dat iemand daar een Wilgekamp had? Het schiereiland waar de Stam woonde, was niet veel verder. Als ze een Mamutiër werd, zou ze misschien eens... Maar Jondalar dan? Als hij wel wegging? Ayla voelde pijn in haar maag als ze daaraan dacht. Zou ze zonder Jondalar kunnen leven? vroeg ze zich af terwijl ze hinkte op twee gedachten.

Jondalar worstelde ook met tegenstrijdige verlangens. Hij dacht nauwelijks nog aan het aanbod dat hem was gedaan, behalve dan dat hij een reden moest vinden om te weigeren zonder dat het beledigend was voor Talut en de Mamutiërs. Hij was Jondalar van de Zelandoniërs en hij wist dat zijn broer gelijk had gehad. Hij zou nooit iets anders kunnen zijn. Hij wou naar huis, maar het was meer een zeurende pijn dan een bittere noodzaak. Hij kon het ook niet anders zien. Zijn volk woonde zo ver weg dat het wel een jaar zou kosten om de afstand af te leggen.

Zijn grootste probleem was Ayla. Hoewel hij nooit gebrek had gehad aan gewillige gezellinnen, van wie de meesten heel graag een vaste verbintenis met hem hadden gesloten, had hij nooit de juiste vrouw gevonden tot hij Ayla ontmoette. Niet een van de vrouwen van zijn volk, en niet een van de vrouwen die hij op zijn reizen had ontmoet, was in staat geweest hem in de toestand te brengen die hij bij anderen had gezien en zelf nooit had gevoeld, tot hij haar ontmoette. Hij hield meer van haar dan hij voor mogelijk had gehouden. Zij had alles wat hij altijd in een vrouw had gewenst en meer dan dat. Hij moest er niet aan denken om zonder haar te leven.

Maar hij wist ook wat het was om zichzelf een slechte naam te bezorgen. En dezelfde eigenschappen die hem aantrokken—haar combinatie van onschuld en wijsheid, eerlijkheid en geheimzinnigheid, zelfvertrouwen en kwetsbaarheid—waren het resultaat van dezelfde omstandigheden die hem de pijn van een slechte naam en verbanning konden doen ervaren.

Ayla was grootgebracht door de Stam, mensen die nu eenmaal anders waren, al kon hij niet uitleggen waarom. De meeste mensen die hij kende, beschouwden de mensen van de Stam niet als mensen. En Ayla had daar bij gehoord. Het waren dieren, maar anders dan de andere dieren, die door de Moeder waren geschapen in dienst van de mensen. Hoewel het niet werd toegegeven werd de overeenkomst tussen mensen en de Stam wel erkend. Maar de duidelijk menselijke eigenschappen van de Stam gaven geen aanleiding tot gevoelens van verwantschap. Ze werden eerder als een bedreiging gezien en de nadruk werd gelegd op de verschillen met de mensen. Door mensen als Jondalar werd de Stam beschouwd als een verfoeilijke diersoort, die niet eens was opgenomen in de rijke schakering van de schepping van de Grote Aardmoeder, alsof ze waren uitgebroed door de een of andere raadselachtige boze geest.

Maar ze erkenden wederzijds eikaars menszijn beter in daden dan in woorden. Jondalars soort was niet zoveel generaties terug het gebied van de Stam binnengedrongen en had goede woongebieden en jachtgronden, met een overvloed aan voedsel, overgenomen waarbij de Stam naar andere gebieden werd verdreven. Maar net als troepen wolven een gebied onderling verdelen en beschermen, werden ook deze grenzen stilzwijgend gerespecteerd.

Toen Jondalar zijn gevoelens voor Ayla begon te beseffen, ging hij begrijpen dat alle leven een schepping was van de Grote Aardmoeder, de platkoppen inbegrepen. Maar, hoewel hij van haar hield, was hij ervan overtuigd dat zijn volk Ayla nooit zou opnemen. Het was niet alleen haar relatie met de Stam die haar tot een uitgestotene maakte. Ze zou worden beschouwd als een verfoeilijke gruwel, die door de Moeder was veroordeeld, omdat ze een kind van gemengde geesten had gebaard, half dier, half mens.

Dat was voor iedereen taboe. Zo dachten alle mensen erover die hij op zijn reizen had ontmoet, hoewel, de een had het sterker dan de ander. Sommige mensen weigerden zelfs te geloven aan het bestaan van zulke bastaards, anderen beschouwden het als een misplaatste grap. Daarom was hij zo geschrokken toen hij Rydag aantrof in het Leeuwekamp. Hij wist dat het niet gemakkelijk voor Nezzie moest zijn geweest en om eerlijk te zijn, zij had de felste kritiek en de vooroordelen moeten trotseren. Alleen iemand met een groot zelfvertrouwen, die zeker was van haar standpunt, durfde de lasteraars te overbluffen en uiteindelijk hadden haar oprechte barmhartigheid en menselijkheid het gewonnen. Maar ook Nezzie had niet gepraat over Ayla's zoon, toen ze de anderen probeerde over te halen haar op te nemen.

Ayla kende de pijn niet die Jondalar voelde toen Frebec haar belachelijk had gemaakt, hoewel hij had verwacht dat het erger zou zijn. Maar hij voelde zich niet alleen beledigd uit begrip voor haar. Die hele nare confrontatie herinnerde hem aan het moment dat hij zelf door zijn emoties op een dwaalspoor was gebracht en die pijn was weer bovengekomen. Maar wat hij erger vond, was zijn eigen onverwachte reactie. Die hinderde hem nu nog het meest. Hij kreeg nu nog een kleur van schaamte omdat hij zich even gekrenkt had gevoeld vanwege zijn omgang met haar onder Frebecs scheldwoorden. Hoe kon hij van een vrouw houden en zich ook voor haar schamen?

Na dat verschrikkelijke moment in zijn jeugd had Jondalar zijn uiterste best gedaan om zich te beheersen, maar de problemen waar hij nu mee worstelde leken te groot. Hij wou Ayla meenemen naar zijn volk. Hij wou dat ze Dalanar ontmoette en de mensen van zijn Grot, en zijn moeder, Marthona, en zijn oudere broer, zijn zusje, zijn neven en nichten en Zelandoni. Hij wou dat ze haar zouden verwelkomen, zijn vuurplaats met haar inrichten, een plaats waar ze kinderen kon krijgen die misschien van zijn geest zouden zijn. Hij wilde niemand anders, maar hij kromp ineen bij de gedachte aan de minachting die zijn deel kon worden omdat hij zo'n vrouw meebracht en hij voelde er niet veel voor haar daaraan bloot te stellen.

Vooral niet als het niet hoefde. Als ze niet over de Stam praatte, hoefde niemand het te weten. Maar wat moest ze zeggen wanneer iemand vroeg wat haar volk was? Waar ze vandaan kwam? De mensen die haar hadden grootgebracht waren de enigen die ze kende, tenzij... ze Taluts aanbod aannam. Dan kon ze Ayla van de Mamutiërs zijn, alsof ze bij hen was geboren. Haar eigenaardige manier om sommige woorden uit te spreken kon gewoon een accent zijn. Wie weet? dacht hij. Misschien is ze wel Mamutiër. Haar ouders kunnen dat wel zijn geweest. Ze weet niet wat ze waren.

Maar als ze een van de Mamutiërs wordt, zou ze wel eens kunnen besluiten om te blijven. En als ze dat doet? Zou ik ook kunnen besluiten om te blijven? Zou ik op den duur deze mensen kunnen accepteren als mijn eigen volk? Thonolan deed het wel. Was zijn liefde voor Jetamio groter dat de mijne voor Ayla? Maar de Sharamudiërs waren haar volk. Ze was daar geboren en getogen. De Mamutiërs zijn Ayla's volk net zomin als het mijne. Als ze hier gelukkig kan zijn, kan ze dat ook bij de Zelandoniërs. Maar wanneer ze een van hen wordt, zou het wel eens kunnen zijn dat ze niet met mij mee naar huis wil. Het zou voor haar geen enkel probleem zijn om hier iemand te vinden... Ik ben er zeker van dat Ranec het niet erg zou vinden.

Ayla voelde dat hij haar stevig vastgreep en ze vroeg zich af wat de reden was. Ze zag verderop wat struikgewas en ze dacht dat daar wel een riviertje was. Ze stuurde Whinney erheen. De paarden roken het water en hadden weinig aansporing nodig. Toen ze het riviertje bereikten, stapten Ayla en Jondalar af en zochten een geschikt plaatsje om te zitten.

Het stroompje kreeg al een ijslaagje aan de oever. De lagen zouden steeds dikker en groter worden naarmate het seizoen vorderde tot de wilde donkere stroom geheel was ingesloten en tot staan gebracht. Bij de wisseling van de jaargetijden zou de stroom weer in grote vrijheid losbarsten.

Ayla opende een draagtas van ongelooide huid waar ze voedsel voor hen beiden in had, wat gedroogd vlees, waarschijnlijk van een oeros en een mandje gedroogde bosbessen. Verder nog kleine zure pruimen. Ze haalde een koperachtig grauw klompje pyriet te voorschijn met een stukje vuursteen om een vuurtje te maken en thee te zetten. Jondalar verbaasde zich weer over het gemak waarmee ze vuur maakte met een vuursteen. Het was toverij, een wonder. Hij had nog nooit zoiets gezien voor hij Ayla ontmoette.

Het rotsstrandje in haar vallei lag bezaaid met klompjes pyriet en vuursteen. Bij toeval had ze ontdekt dat ze een vonk kreeg door vuursteen tegen pyriet te slaan en die gloeide lang genoeg om vuur te maken. Ze had er haar voordeel mee gedaan. Op een keer was haar vuur uitgegaan. Ze wist hoe ze vuur moest maken op de manier die de meeste mensen toepasten, door met een stok te draaien in het gat van een plankje. Het was een heel werk voor de hitte groot genoeg was om een smeulend vuurtje te maken. Bij vergissing pakte ze een keer een brok pyriet in plaats van haar klopsteen en de klap op de vuursteen gaf de eerste vonk.

Jondalar had de techniek van Ayla geleerd. Als hij met vuursteen werkte, had hij vaak kleine vonken gezien, maar die beschouwde hij als de levende geest van de steen die vrijkwam. Het was niet bij hem opgekomen om te proberen vuur te maken met die vonken. Maar hij woonde toen ook niet alleen in een vallei, met minder overlevingskansen; gewoonlijk waren er mensen om hem heen die bijna altijd een vuur brandende hadden. De vonken, die hij uit vuursteen sloeg, gloeiden trouwens te kort om er een vuur mee te maken. Het was Ayla's toevallige combinatie van vuursteen en pyriet die de juiste vonk opleverde. Hij had echter onmiddellijk de waarde ervan begrepen en zag de voordelen wel om zo snel en gemakkelijk een vuur te kunnen maken.

Terwijl ze aten, moesten ze lachen om de capriolen van Renner die zijn moeder probeerde te verleiden tot een spelletje van 'pak me dan'. Even later lagen de beide paarden op hun rug te rollen en sloegen met hun benen in de lucht. Ze lagen op een zandbank, uit de wind, die door de zon werd verwarmd. Ze vermeden het hun gedachten uit te spreken, maar het lachen verbrak de spanning en de rust en eenzaamheid deden hen denken aan de mooie dagen in de vallei. Tegen de tijd dat ze een slokje van de warme thee namen, waren ze zover dat ze zich aan moeilijker onderwerpen durfden te wagen.

'Ik denk dat Latie zou genieten als ze die twee paarden zo zag spelen,' zei Jondalar.

'Ja. Ik geloof dat ze de paarden graag mag.'

'Ze mag jou ook graag, Ayla. Ze is je gaan bewonderen.' Jondalar aarzelde, toen vervolgde hij, 'er zijn hier veel mensen die je graag mogen en je bewonderen. Je wilt toch niet echt terug naar de vallei om daar alleen te wonen?'

Ayla keek in het kopje dat ze in de hand had, draaide het laatste beetje thee met de bladeren rond en nam nog een slokje. 'Het is een verademing om weer eens samen te zijn. Ik besefte niet hoe heerlijk het zou zijn, zo zonder al die mensen, en er zijn een paar dingen in mijn grot in de vallei die ik graag zou willen hebben. Maar je hebt gelijk. Nu ik de Anderen heb ontmoet, zou ik niet altijd meer alleen willen wonen. Ik mag Latie erg graag, en Deegie, en Talut en Nezzie, iedereen... behalve Frebec.'

Jondalar slaakte een zucht van verlichting. De eerste en grootste hindernis was gemakkelijk genomen. 'Frebec is de enige. Je kunt niet alles laten bederven door een persoon. Talut... en Tulie hadden ons niet gevraagd om bij hen te blijven als ze je niet mochten en niet het gevoel hadden dat je iets waardevols te bieden hebt.'

'Jij hebt iets waardevols te bieden, Jondalar. Wil jij blijven en Mamutiër worden?'

'Ze zijn vriendelijk voor ons geweest, veel vriendelijker dan eenvoudige gastvrijheid vereist. Ik zou kunnen blijven, zeker zolang de winter duurt, en ook wel langer, en ik zou ze graag willen geven wat ik kan. Maar ze hebben mijn steenbewerking niet nodig. Wymez kan het veel beter dan ik en Danug zal het spoedig ook kunnen. En ik heb hun de speerwerper al uitgelegd. Ze hebben gezien hoe hij wordt gemaakt. Na enige oefening kunnen ze hem gebruiken. Ze moeten het alleen willen. En ik ben Jondalar van de Zelandoniërs...'

Hij zweeg en zijn ogen kregen een vage uitdrukking alsof ze een grote afstand wilden overbruggen. Toen keek hij om in de richting waar ze vandaan waren gekomen en hij kreeg rimpels in zijn voorhoofd terwijl hij probeerde het uit te leggen. 'Ik zal eens terug moeten... al was het alleen maar om mijn moeder te vertellen dat mijn broer dood is... en Zelandoni een kans te geven zijn geest te vinden en die naar de volgende wereld te leiden. Ik zou nooit Jondalar van de Mamutiërs kunnen worden in de wetenschap dat ik mijn plicht niet mag verzaken.'

Ayla nam hem scherp op. Ze wist dat hij niet wou blijven. Niet vanwege verplichtingen, hoewel hij die misschien wel voelde. Hij wou naar huis.

'En jij dan?' vroeg Jondalar en hij probeerde de toon zo neutraal mogelijk te houden. 'Wil jij blijven en Ayla van de Mamutiërs worden.'

Ze sloot de ogen en probeerde de juiste woorden te vinden. Ze wist dat ze niet genoeg woorden kende, of dat woorden te kort schoten. 'Omdat Broud me vervloekte, had ik geen volk meer, Jondalar. Dat heeft me een leeg gevoel gegeven. Ik mag de Mamutiërs graag en ik waardeer hen. Ik voel me er thuis. Het Leeuwekamp... lijkt op Bruns Stam... de meeste mensen zijn goed. Ik weet niet wat mijn volk was voor ik bij de Stam kwam en ik geloof niet dat ik het ooit zal weten, maar 's nachts denk ik soms... ik wou dat het Mamutiërs waren.'

Ze bekeek hem aandachtig, zijn sluike blonde haar dat afstak bij het donkere bont van zijn capuchon, zijn knappe gezicht dat ze mooi vond, al had hij gezegd dat dat niet het juiste woord was voor een man, zijn sterk, gevoelig lichaam en zijn grote sterke handen, zijn blauwe ogen, die zo ernstig en bezorgd leken. 'Maar voor de Mamutiërs kwam jij. Jij verdreef de eenzaamheid en je gaf me liefde. Ik wil bij je blijven, Jondalar.'

De bezorgdheid verdween uit zijn ogen en de ontspannen warmte, waar ze in de vallei zo aan gewend was, kwam ervoor in de plaats, met dat dwingende verlangen waaraan haar lichaam geen weerstand kon bieden. Zonder het bewust te willen, voelde ze zich tot hem aangetrokken, ze voelde zijn mond op de hare en zijn armen om haar heen.

'Ayla, mijn Ayla, ik houd zoveel van je,' riep hij met een rauwe verstikte stem vol angst maar ook opluchting. Hij drukte haar stijf tegen zich aan en toch teder, alsof hij haar nooit wou laten gaan, maar bang was dat ze zou breken. Hij gaf haar net ruimte genoeg om haar hoofd achterover te houden, haar voorhoofd, haar ogen en het puntje van haar neus te kussen. Toen kuste hij haar op de mond en hij voelde dat zijn verlangen groter werd. Het was koud. Ze konden geen beschut, warm plekje vinden, maar hij wou haar hebben.

Hij maakte het koord van haar capuchon los en vond haar hals en haar nek terwijl zijn handen onder haar anorak en haar tuniek gingen en haar warme huid en de volle borsten vonden, met hun harde tepels. Ze kreunde zacht toen hij ze streelde, erin kneep en eraan trok. Hij maakte het koord los en stak zijn hand in haar broek om haar venusheuvel te zoeken. Ze drukte zich tegen hem aan toen hij haar vochtige warme spleet vond en ze een tinteling voelde.

Toen zocht ze onder zijn anorak en tuniek naar zijn koord, maakte het los, greep zijn stijve, kloppend lid en streelde het. Hij slaakte een diepe zucht van genot toen ze voorover boog en hem in haar mond nam. Ze voelde met haar tong de zachte huid en duwde hem er zo ver in als ze kon, toen eruit en er weer in, terwijl ze zijn gebogen penis met haar handen bleef strelen.

Ze hoorde hem kreunen. Hij haalde diep adem en duwde haar zachtjes van zich af. 'Wacht, Ayla, ik wil je hebben,' zei hij.

'Dan zal ik mijn broek uit moeten doen,' zei ze.

'Nee, het is te koud. Draai je om, weet je nog wel?'

'Zoals Whinney en haar hengst,' fluisterde Ayla.

Ze draaide zich om en ging op haar knieën zitten. Een ogenblik deed deze houding haar niet aan Whinney en haar begerige hengst denken, maar aan Broud, toen ze werd neergegooid en verkracht. Maar Jondalars liefdevolle strelingen waren anders. Ze liet haar broek zakken, ontblootte haar stevige, warme billen en de opening die hem lokte als een bloem de bijen, met haar zachte bloembladen en dieproze keel. De uitnodiging was bijna te veel voor hem. Hij voelde bijna een orgasme komen. Hij wachtte even en kroop dicht tegen haar aan om haar warm te houden terwijl hij haar volle billen streelde. Zijn vingers dwaalden naar haar uitnodigende vagina en hij streelde haar warme, vochtige schaamlippen tot haar zachte kreungeluidjes hem zeiden dat hij niet langer hoefde te wachten.

Hij spreidde haar billen en leidde zijn stijve, begerige mannelijkheid binnen in haar diepe, gewillige vagina. Dat gaf zoveel genot dat ze beiden een kreet slaakten. Hij trok hem er bijna helemaal weer uit, duwde hem erin en trok haar tegen zich aan. Hij genoot ervan dat ze hem helemaal omsloot. Hij bleef doorstoten tot, met een uitbarsting, het bevrijdende orgasme kwam.

Na een paar laatste stoten die het laatste sperma aan hem onttrokken, sloeg hij zijn armen om haar heen en liet hen beiden op de zij rollen terwijl zijn lid nog in haar warmte bleef. Ze bleven even rusten, stijf tegen elkaar aan, met zijn anorak gedeeltelijk over haar heen.

Eindelijk trok Jondalar zich terug en ging staan. De wind stak op en Jondalar keek bezorgd naar de samenpakkende wolken.

'Ik wil me een beetje schoonmaken,' zei Ayla die opstond. 'Dit is een nieuwe broek van Deegie.'

'Als we thuiskomen, kun je hem buiten laten liggen. Als hij bevriest kun je hem afborstelen.'

'Er is nog water in de rivier...'

'Het is ijskoud, Ayla!'

'Dat weet ik, maar ik kan het vlug.'

Ze liep voorzichtig over het ijs, hurkte bij het water en spoelde zich met een hand af. Toen ze weer op de oever stapte kwam Jondalar achter haar staan en droogde haar af met het bont van zijn anorak.

'Ik wil niet dat dat bevriest,' zei hij met een brede grijns, terwijl hij haar met het bont streelde.

'Ik denk dat jij het warm genoeg zal houden,' zei ze glimlachend terwijl ze haar anorak rechttrok en het koord dichtbond.

Dit was de Jondalar van wie ze hield. De man die haar een warm gevoel kon geven en haar deed huiveren met een blik van zijn ogen of een streling met zijn handen; de man die haar lichaam beter kende dan zijzelf en gevoelens kon opwekken die ze niet eerder had gekend; de man die haar de pijn en de vernedering van Brouds eerste ruwe verkrachting deed vergeten en haar leerde wat genot was. De Jondalar van wie ze hield was een speelse, zorgzame, liefhebbende minnaar. Zo was hij in de vallei geweest en nu ook, nu ze alleen waren. Waarom was hij zo anders in het Leeuwekamp?

'Je hoeft niet meer naar je woorden te zoeken, meisje. Ik krijg moeite om je in mijn eigen taal bij te houden!' Hij sloeg zijn armen om haar middel en keek haar vol trots en liefde in de ogen. 'Je bent goed in talen, Ayla. Ik begrijp niet hoe snel je het leert. Hoe doe je dat?'

ik moet wel. Dit is nu mijn wereld. Ik heb geen volk. Voor de Stam ben ik dood, ik kan niet terug.'

'Je zou een volk kunnen hebben. Je kunt Ayla van de Mamutiërs worden, als je wilt. Wat denk je?'

'Ik wil bij jou zijn.'

'Je kunt toch bij me blijven? Het betekent toch niet dat je nooit meer weg kunt omdat iemand je aanneemt? We zouden hier kunnen blijven... een tijdlang. En als er iets met mij gebeurt—dat zou toch kunnen—zou het niet zo slecht uitkomen dat je een volk hebt. Mensen die je nodig hebben.'

Ayla meende enige aarzeling te horen, maar hij leek het ernstig te menen. 'Jondalar, ik ben alleen maar Ayla. Ik heb geen volk. Als ze me aannemen zou ik iemand hebben. Dan zou ik Ayla van de Mamutiërs zijn.' Ze liep bij hem vandaan. 'Ik moet erover nadenken.'

Ze draaide zich om en liep naar haar tas. Als ik binnenkort met Jondalar zou weggaan, deed ik het niet, dacht ze. Dat zou niet eerlijk zijn. Maar hij zei dat hij wel een tijdje wou blijven. Misschien verandert hij wel van gedachten en vindt hij hier zijn thuis als hij een tijd bij de Mamutiërs woont. Ze vroeg zich af of ze voor zichzelf een excuus probeerde te vinden.

Ze zocht de amulet in haar anorak en richtte haar gedachten op haar totem. 'Holeleeuw, ik wou dat er een middel was om te weten wat het beste is. Ik houd van Jondalar, maar ik wil ook bij mensen van mijn eigen soort horen. Talut en Nezzie willen me aannemen, ze willen me een dochter van de Leeuwe... de Leeu- wevuurplaats maken. En het Leeuwe kamp! O, grote Holeleeuw, heb je me de hele weg geleid en heb ik niet opgelet?'

Ze draaide zich om. Jondalar stond nog op dezelfde plaats en keek zwijgend naar haar.

'Ik heb mijn besluit genomen. Ik doe het! Ik word Ayla van het Leeuwekamp van de Mamutiërs!'

Ze zag even een zorgelijke trek op zijn gezicht voor hij glimlachte. 'Goed, Ayla. Ik ben blij voor jou.'

'O, Jondalar. Zal het goed gaan? Zal het allemaal goed aflopen?'

'Dat weet niemand,' zei hij. Hij kwam naar haar toe en keek naar de lucht die donker begon te worden. 'Ik hoop het... voor ons allebei.' Ze klemden zich even aan elkaar vast. 'Ik geloof dat we terug moeten.'

Ayla pakte haar tas om hem in te pakken toen haar oog op iets viel. Ze steunde op een knie en raapte een goudkleurige steen op.

Ze veegde hem schoon en bekeek hem nauwkeuriger. In de gladde steen, die warm werd door het wrijven, zag ze een insekt met vleugels, volledig ingekapseld.

'Jondalar! Kijk eens. Heb jij ooit zoiets gezien?'

Hij pakte hem aan, bekeek hem nauwkeurig en toen keek hij met enig respect naar haar. 'Dat is barnsteen. Mijn moeder heeft er zo een. Ze hecht er grote waarde aan. Deze is misschien nog mooier.' Hij zag dat Ayla hem aanstaarde. Ze leek stomverbaasd. Hij dacht niet dat hij iets verkeerds had gezegd. 'Wat is er, Ayla?'

'Een teken. Het is een teken van mijn totem, Jondalar. De Geest van de Grote Holeleeuw vertelt me dat ik de juiste beslissing heb genomen. Hij wil dat ik Ayla van de Mamutiërs word!'

Toen Ayla en Jondalar terugreden, nam de wind in kracht toe en hoewel het nog in het begin van de middag was, werd het zonlicht verduisterd door wolken löss-stof, die voortrolden over de bevroren vlakte. Na korte tijd konden ze nauwelijks hun weg vinden door de stofwolken. Er flitsten bliksemstralen door de droge vrieslucht en de donder rolde overal om hen heen. Whinney hinnikte angstig en Renner steigerde toen, dichtbij, de bliksem met een donderende knal insloeg. Ze stegen af om het onrustige jonge paard te kalmeren en gingen verder te voet, met de paarden aan de hand.

Toen ze bij het kamp kwamen, raasde er een stofstorm die de hemel verduisterde en in hun gezicht sloeg. Bij het huis kwam er een figuur uit het halfduister die iets vasthield dat flapperde en rukte als een levend wezen dat probeerde los te komen.

'O, daar zijn jullie. Ik begon ongerust te worden,' schreeuwde Talut boven de storm en de donder uit.

'Wat ben je aan het doen? Kunnen we helpen?' vroeg Jondalar.

'We hebben een afdak gemaakt voor de paarden van Ayla toen er een onweersbui kwam opzetten. Ik wist niet dat het een stofstorm werd. De wind heeft het stukgemaakt. Ik denk dat we ze beter binnen kunnen brengen. Ze kunnen wel in de hal staan,' zei Talut.

'Gebeurt dit vaak?' vroeg Jondalar, die een eind van de grote huid vastgreep die als windbreker was bedoeld.

'Nee, er gaan jaren voorbij dat we geen stofstormen hebben. Als we een flink pak sneeuw krijgen, is het voorbij,' zei Talut lachend. 'Dan krijgen we alleen maar sneeuwstormen!' Hij dook naar binnen en hield de zware mammoethuid open zodat Ayla en Jondalar de paarden binnen konden brengen.

De paarden gingen nerveus de vreemde ruimte vol onbekende geurtjes in, maar ze hadden ook niet veel op met het geraas van de storm en ze vertrouwden op Ayla. Het was een hele opluchting dat ze de wind niet meer voelden en de paarden werden gauw rustig. Ayla was dankbaar dat Talut zo bezorgd om hen was, maar het verbaasde haar ook enigszins. Toen ze door de tweede poort ging, merkte Ayla hoe koud ze was. De prikkende stofdeeltjes hadden haar gedachten afgeleid, en ze was tot op haar botten verkleumd door de ijskoude wind.

Buiten bleef de wind razen. Hij deed de overkappingen van de rookgaten ratelen en rukte aan de zware kleden. Onverwachte windvlagen deden het stof opwaaien en het vuur in de stookplaats laaide op. De mensen zaten in willekeurige groepjes rond de eerste vuurplaats. Ze hadden het avondeten op, dronken hun kruidenthee, praatten wat en wachtten tot Talut begon.

Eindelijk ging hij staan en liep naar de Leeuwevuurplaats. Toen hij terugkwam had hij een ivoren staf in de hand die langer was dan hijzelf. Het ondereind was dikker en hij liep naar boven spits toe. Hij was versierd met een soort wiel, met spaken, dat op ongeveer een derde van de hoogte hing. Halverwege de bovenste helft waren witte kraanvogelveren aangebracht die in een halve cirkel uitwaaierden terwijl onderin mysterieuze zakjes, uitgesneden ivoor en stukjes bont aan riemen bungelden. Toen ze wat nauwkeuriger keek, zag Ayla dat de staf was gemaakt uit een enkele slagtand van een mammoet. Ze begreep niet hoe ze hem zo recht hadden gekregen. Hoe kon men de kromming uit zo'n slagtand halen?

Het werd rustig en alle aandacht was gericht op het stamhoofd. Hij keek naar Tulie, die knikte. Toen stampte hij vier keer op de grond met het stompe eind van de staf.

'Ik moet een belangrijke zaak aan het Leeuwekamp voorleggen,' begon Talut. 'Het gaat iedereen aan en daarom gebruik ik de Spreekstaf opdat er goed wordt geluisterd en niemand me in de rede valt. Iedereen die het woord wil over deze zaak, kan de Spreekstaf vragen.'

Er was enige spanning merkbaar terwijl de mensen rechtop gingen zitten en aandachtig luisterden.

'Ayla en Jondalar zijn niet zo lang geleden naar het Leeuwekamp gekomen. Toen ik de dagen telde was ik verbaasd dat ze hier nog maar zo kort zijn. Het lijken al oude vrienden, die erbij horen. Ik denk dat de meesten van jullie hetzelfde voelen. Op grond van die warme gevoelens voor onze verwante, Jondalar, en zijn vriendin Ayla had ik gehoopt dat hun bezoek wat langer zou duren en ik was van plan hun te vragen bij ons te overwinteren. Maar in de korte tijd dat ze hier waren hebben ze meer dan vriendschap getoond. Ze hebben allebei waardevolle vaardigheden en kennis meegebracht en die hebben ze ons zonder voorbehoud aangeboden, alsof ze een van ons waren.

Volgens Wymez is Jondalar een bekwaam vuursteenbewerker. Hij heeft Wymez en Danug vrijelijk in zijn kennis laten delen. Bovendien heeft hij een nieuw jachtwapen meegebracht, een speerwerper, die de kracht en de reikwijdte van een worp met een speer vergroot.'

Er werd instemmend geknikt en gemompeld en Ayla zag weer dat de Mamutiërs zelden hun mond hielden. Ze namen graag actief deel aan ieder gesprek.

'Ayla brengt veel buitengewone talenten mee,' vervolgde Talut. 'Ze werpt goed en zuiver met de speerwerper en met haar eigen wapen, de slinger. Mamut zegt dat ze een Ziener is, al moet ze nog oefenen, en Nezzie denkt dat ze ook wel een Roeper kon zijn. Misschien is dat niet zo, maar het is waar dat paarden haar gehoorzamen en ze mag op hun rug rijden. Ze heeft ons ook een manier geleerd om te praten zonder woorden zodat we Rydag beter kunnen begrijpen. Maar wat misschien het belangrijkste is, ze is Genezer. Ze heeft al twee kinderen het leven gered... en ze heeft een fantastisch middel tegen hoofdpijn!'

De laatste opmerking veroorzaakte een luid gelach.

'Ze brengen zoveel mee dat ik niet wil dat het Leeuwekamp of de Mamutiërs hen verliest. Ik heb hun gevraagd om bij ons te blijven, niet alleen voor de winter, maar voor altijd. In de naam van Mut, de Moeder van Allen,'—Talut stampte een keer stevig met zijn staf op de grond—'vraag ik of ze tot ons toetreden en of jullie hen aannemen als Mamutiërs.'

Talut knikte naar Ayla en Jondalar. Ze stonden op en liepen naar hem toe op de waardige wijze die bij een vooraf overeengekomen plechtigheid hoort. Tulie, die aan de kant had staan wachten, ging naast haar broer staan.

ik vraag de Spreekstaf,' zei ze.

Talut gaf hem aan haar.

'Als leidster van het Leeuwekamp verklaar ik dat ik het eens ben met wat Talut heeft gezegd. Jondalar en Ayla zouden waardevolle- leden van het Leeuwekamp zijn en van de Mamutiërs.' Ze ging tegenover de lange blonde man staan. 'Jondalar,' zei ze, en ze stampte drie keer met de Spreekstaf, 'Tulie en Barzec hebben je gevraagd om een zoon van de Oerosvuurplaats te worden. Wat is je antwoord, Jondalar?'

Hij liep naar haar toe, nam de staf over en stampte er drie keer mee. 'Ik ben Jondalar van de Negende Grot van de Zelandoniërs, zoon van Marthona, de vroegere leidster van de Negende Grot, geboren bij de vuurplaats van Dalanar, de leider van de Lanzadoniërs,' begon hij. Omdat het een formele gebeurtenis was, besloot hij heel formeel zijn afkomst en zijn naaste verwanten te noemen, wat met goedkeurende glimlachen en knikjes werd ontvangen. Al die vreemde namen gaven de plechtigheid een exotisch en belangrijk tintje. 'Ik ben zeer vereerd door jullie uitnodiging, maar ik moet eerlijk zijn en jullie vertellen dat ik zware verplichtingen heb. Eens moet ik terug naar de Zelandoniërs. Ik moet mijn moeder vertellen dat mijn broer dood is en ik moet het Zelandoni, onze Mamut, meedelen, zodat zij zijn geest kan zoeken en hem naar de wereld van de geesten kan leiden. Ik waardeer onze verwantschap en ben getroffen door jullie vriendschap. Ik wil niet weg. Ik wil zolang ik kan bij mijn vrienden en verwanten blijven.' Jondalar gaf de Spreekstaf weer aan Tulie.

'Het doet ons verdriet dat je je niet bij onze vuurplaats kunt voegen, Jondalar, maar we begrijpen je verplichtingen. Die respecteren we. Omdat we verwanten zijn, je broer was familie van Tholie, kun je zo lang blijven als je wilt,' zei Tulie en toen gaf ze de staf terug aan Talut.

'Ayla,' zei Talut en hij stampte weer drie keer op de grond, 'Nezzie en ik willen je aannemen als dochter van de Leeuwevuurplaats. Wat is je antwoord?'

Ayla pakte de staf aan en stampte drie keer op de grond. 'Ik ben Ayla. Ik heb geen volk. Ik ben vereerd en blij omdat jullie me vragen een van jullie te worden. Ik zal er trots op zijn om Ayla van de Mamutiërs te zijn,' zei ze in zorgvuldig voorbereide zinnen.

Talut pakte de staf weer en stampte vier keer. 'Als niemand bezwaar maakt wil ik deze bijzondere bijeenkomst sluiten...'

'Ik vraag de Spreekstaf,' riep een stem uit de kring van toe hoorders. Iedereen keek verbaasd toen Frebec dichterbij kwam.

Hij nam de staf over van het Stamhoofd en sloeg drie keer op de grond.

ik ben het er niet mee eens. Ik heb geen behoefte aan Ayla,' zei hij.