1

Bevend van angst klemde Ayla zich vast aan de grote man naast haar toen ze de vreemden zag naderen. Jondalar legde beschermend zijn arm om haar heen, maar ze bleef trillen.

Hij is zo groot! dacht Ayla, terwijl ze naar de man staarde die voorop liep. Zijn haar en zijn baard hadden de kleur van vuur. Ze had nog nooit iemand gezien die zo groot was. Bij hem vergeleken was zelfs Jondalar klein, hoewel de man die haar vasthield groter was dan de meeste mannen. De roodharige man die naar hen toekwam was meer dan groot; hij was een reus, een beer van een vent. Hij had een brede nek, zijn borst was zo breed als van twee normale mannen en zijn indrukwekkende biceps waren bijna zo dik als de dijen van de meeste mannen.

Ayla wierp een blik op Jondalar en zag dat zijn gezicht geen angst uitdrukte, maar aan zijn glimlach kon ze zien dat hij op zijn hoede was. Het waren vreemden en op zijn lange reizen had hij geleerd voorzichtig te zijn. 'Ik herinner me niet jullie eerder te hebben ontmoet,' zei de grote man, zonder inleiding. 'Uit welk kamp komen jullie?' Hij sprak de taal van Jondalar niet, merkte Ayla, maar een van de andere die hij haar had geleerd. 'Geen kamp,' zei Jondalar. 'Wij zijn geen Mamutiërs.' Hij liet Ayla los en deed een stap vooruit terwijl hij zijn handen uitstak met de palmen naar boven om te laten zien dat hij niets verborg en de begroeting vriendschappelijk was. 'Ik ben Jondalar van de Zelandoniërs.' De handen werden niet geaccepteerd. 'Zelandoniërs? Dat is een vreemde... Wacht, waren er niet twee vreemde mannen bij de riviermensen die in het westen wonen? De naam komt me bekend voor.' 'Ja, mijn broer en ik hebben bij hen gewoond,' gaf Jondalar toe. De man met de rode baard keek even peinzend voor zich uit en deed toen een onverwachte uitval naar Jondalar. Hij greep de grote blonde man vast in een omhelzing die zijn botten bijna deed kraken. 'Dan zijn we familie!' brulde hij en er kwam een brede glimlach op zijn gezicht.'Tholie is de dochter van mijn neef!' Jondalar glimlachte weer hoewel hij nog wel wat uit zijn even wicht was. 'Tholie! Een Mamutische vrouw die Tholie heette was getuige bij de verbintenis van mijn broer! Zij heeft me jullie taal geleerd.' 'Natuurlijk! Ik zei het al. We zijn familie.' Hij greep de handen die Jondalar vriendschappelijk had uitgestoken en die hij eerst had geweigerd. 'Ik ben Talut, stamhoofd van het Leeuwekamp.' Ayla zag dat iedereen glimlachte. Talut grijnsde naar haar en bekeek haar waarderend. 'Ik zie dat je nu niet samen met een broer reist,' zei hij tegen Jondalar. Jondalar sloeg zijn arm weer om haar heen en ze zag even een pijnlijke trek om zijn mond voor hij antwoordde. 'Dit is Ayla.' 'Dat is een ongewone naam. Is ze er een van het riviervolk?' Jondalar werd overdonderd door zijn bruuske manier van vragen, maar toen moest hij aan Tholie denken en inwendig lachen. De kleine, mollige vrouw die hij kende leek niet veel op de beer van een vent die op de oever van de rivier stond, maar ze waren uit hetzelfde hout gesneden. Ze hadden beiden die directe manier van benaderen, dezelfde ongedwongen—bijna unieke—openhartigheid. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Het zou niet eenvoudig zijn om uit te leggen waar Ayla vandaan kwam. 'Nee, ze heeft in een dal gewoond, een paar dagen reizen vanhier.' Talut weifelde. 'Ik heb nog nooit van een vrouw gehoord met die naam die hier in de buurt woont. Weet je zeker dat ze een Mamutische is?' 'Ik weet zeker van niet.' 'Bij welke mensen hoort ze dan? In deze streek wonen alleen mammoetjagers, zoals wij.' 'Ik heb geen familie,' zei Ayla, terwijl ze een beetje uitdagend haar kin naar voren stak. Talut nam haar scherp op. Ze had de woorden in zijn taal gesproken, maar de klank van haar stem en de manier waarop ze de woorden uitsprak waren... vreemd. Niet onvriendelijk, maar vreemd. Jondalar sprak met het accent van een taal die hij niet kende; het verschil met de wijze waarop zij sprak was niet alleen een accent. Taluts belangstelling was gewekt.

'Kom, dit is geen plaats om te praten,' zei Talut tenslotte. 'Nezzie zal de woede van de Moeder over me uitroepen als ik jullie niet uitnodig voor een bezoek. Gasten brengen altijd wat afleiding en we hebben al een tijdje geen bezoek gehad. Jullie zijn welkom in het Leeuwekamp, Jondalar van de Zelandoniërs en Ayla Zonder Volk. Komen jullie mee?'

'Wat vind je, Ayla? Wil je erheen?' vroeg Jondalar, die overschakelde op Zelandonisch, zodat ze rustig kon antwoorden zonder angst beledigend te zijn. 'Wordt het geen tijd dat je mensen van je eigen soort ontmoet? Heeft Iza niet gezegd dat je dat moest doen? Dat je je eigen mensen moest opzoeken?' Hij wilde niet de schijn wekken dat hij het graag wou, maar nu hij al zo lang met niemand anders had gepraat, voelde hij er veel voor om die mensen te bezoeken.

'Ik weet het niet,' zei ze besluiteloos. 'Wat zullen ze van me denken? Hij wou weten waar ik vandaan kom. Ik hoor nergens meer bij. Wat moeten we doen als ze me niet mogen?' 'Ze zullen je wel mogen, Ayla, geloof me. Ik weet het zeker. Talut heeft je toch uitgenodigd. Het kon hem niet schelen dat je geen familie hebt. Bovendien zul je er nooit achter komen of ze je accepteren—of dat jij hen aardig vindt—als je hun de kans niet geeft. Dit is het soort mensen waar je bij had moeten opgroeien, weet je. We hoeven er niet lang te blijven. We kunnen op ieder moment vertrekken.' 'Kunnen we weggaan wanneer we willen?' 'Natuurlijk.' Ayla keek naar de grond en probeerde een besluit te nemen. Ze wou wel mee, ze voelde zich aangetrokken tot deze mensen en was benieuwd om meer over hen te weten te komen, maar een zekere angst gaf haar toch een onaangenaam gevoel in de maagstreek. Ze keek op en zag twee ruigharige steppepaarden grazen in het overvloedige gras op de vlakte bij de rivier en dat deed haar angst toenemen. 'Hoe moet het dan met Whinney? Wat moeten we met haar? Als ze haar willen doden? Ik zal nooit toestaan dat ze Whinney iets doen!'

Jondalar had niet aan Whinney gedacht. Wat zouden zij ervan vinden? vroeg hij zich af. 'Ik weet niet wat ze zullen doen, Ayla, maar ik geloof niet dat ze haar zullen doden als we uitleggen dat het een bijzonder dier is dat niet bedoeld is om als voedsel te dienen.' Hij herinnerde zich zijn verbazing en hoe hij in het begin respect had gehad voor Ayla's relatie met het paard. Het zou interessant zijn om hun reactie te zien. 'Ik heb een idee.'

Talut verstond niet wat Ayla en Jondalar tegen elkaar zeiden, maar hij begreep dat de vrouw weifelde en de man probeerde haar over te halen. Hij merkte ook dat ze met hetzelfde vreemde accent sprak, ook in zijn taal. Zijn taal, besefte het stamhoofd, niet de hare. Hij dacht na over het mysterie van de vrouw en hij voelde daarbij een zekere opwinding—hij genoot van het nieuwe en ongewone; het onverklaarbare was een uitdaging voor hem. Maar toen kreeg het mysterie een volkomen nieuwe dimensie. Ayla floot, luid en schel. Plotseling kwamen een lichtkleurige merrie en een veulen met een donkerbruine tint aan galopperen. Ze liepen regelrecht naar de vrouw en bleven rustig staan terwijl zij ze streelde! De grote man onderdrukte een huivering van ontzag. Zo iets had hij nog nooit gezien.

Was ze Mamut? Hij vroeg het zich met groeiende bezorgdheid af. Iemand met bijzondere macht? Velen van Hen die de Moeder Dienden beweerden dat ze de magische kracht bezaten om dieren te roepen en de jacht te leiden, maar hij had nog nooit iemand gezien die zo'n macht over dieren had dat ze kwamen wanneer ze een teken kregen. Ze had een heel bijzondere gave. Het was een beetje beangstigend—maar bedenk eens hoe een kamp kon profiteren van zo'n talent. Het jagen zou een stuk gemakkelijker zijn!

Toen Talut wat van de schrik was bekomen, bezorgde de jonge vrouw hem een nieuwe schok. Ze pakte de manen van de merrie, sprong op haar rug en ging schrijlings zitten. De mond van de grote man viel open van verbazing terwijl het paard met Ayla op haar rug langs de oever van de rivier galoppeerde. Met het veulen erachteraan renden ze de helling op naar de steppen die erachter lagen. De verbazing in Taluts ogen werd gedeeld door de rest van de groep, vooral door een meisje van twaalf jaar. Ze liep ongemerkt naar het stamhoofd en leunde tegen hem aan alsof ze steun zocht.

'Hoe deed ze dat, Talut?' vroeg het meisje zachtjes, met een stem die verbazing en bewondering uitdrukte, maar ook een beetje afgunst. 'Dat kleine paard kwam zo dichtbij dat ik het bijna kon aanraken.'

Taluts trekken werden zachter. 'Dat zul je haar moeten vragen, Latie. Of misschien Jondalar,' zei hij, terwijl hij zich omdraaide naar de vreemde.

'Ik weet het zelf niet precies,' antwoordde hij. 'Ayla gaat op een speciale manier met dieren om. Ze heeft Whinney verzorgd sinds het een veulen was.' 'Whinney?' 'Zo ongeveer probeer ik de naam uit te spreken die ze de merrie gaf. Als zij het zegt, zou je geloven dat ze een paard was. Het veulen heet Renner. Ik heb een naam bedacht—omdat zij het vroeg. Dat is Zelandonisch voor iemand die snel loopt. Het betekent ook iemand die zich inspant om de beste te zijn. De eerste keer dat ik Ayla zag, hielp ze de merrie het veulen ter wereld brengen.' 'Dat moet een mooi gezicht geweest zijn! Ik had nooit gedacht dat een merrie op zo'n moment iemand in de buurt verdraagt,' zei een van de andere mannen. De demonstratie van Ayla had de uitwerking waar Jondalar op had gehoopt en hij vond dat de tijd rijp was om haar bezorgdheid ter sprake te brengen. 'Ik geloof dat ze wel graag jullie kamp wil bezoeken, Talut, maar ze is bang dat jullie zullen denken dat de paarden gewone paarden zijn, om op te jagen, en omdat ze niet bang voor mensen zijn, zouden jullie ze te gemakkelijk kunnen doden.' 'Dat is waar. Je moet geweten hebben wat ik dacht, maar daar kon ik niets aan doen.' Talut zag dat Ayla weer in zicht kwam. Het leek wel een of ander vreemd dier, half mens, half paard. Hij was blij dat hij ze niet onverwacht was tegengekomen, dat was afschrikwekkend geweest. Hij vroeg zich even af hoe het zou zijn om op een paard te rijden en of hij er dan ook zo angstaanjagend zou uitzien. En toen begon hij luid te lachen om het beeld van zichzelf, schrijlings zittend op het vrij kleine, maar sterke steppepaard. 'Ik zou dat paard gemakkelijker kunnen dragen dan omgekeerd,' zei hij. Jondalar grinnikte. Het was niet zo moeilijk om Taluts gedachtegang te volgen. Enkele anderen glimlachten of grinnikten en Jondalar begreep dat ze allemaal aan het rijden op een paard hadden gedacht. Dat was niet zo vreemd. Toen hij Ayla voor het eerst op Whinney's rug zag zitten, had hij dezelfde ervaring.

Ayla had de stomme verbazing gezien op de gezichten van het groepje mensen en als Jondalar niet op haar had staan wachten, was ze regelrecht teruggereden naar haar vallei. Ze had genoeg van de afkeurende blikken in haar jeugd wanneer ze iets deed dat niet gewaardeerd werd. En later, toen ze alleen woonde, had ze zoveel vrijheid gekend dat ze er geen behoefte aan had zich te onderwerpen aan kritiek wanneer ze haar eigen zin deed. Ze zou tegen Jondalar zeggen dat hij die mensen kon bezoeken als hij dat wilde; maar zij ging terug.

Maar toen ze terugkwam en Talut zag, die nog steeds stond te grinniken om het idee dat hij op een paard reed, bedacht ze zich. Lachen was haar dierbaar geworden. Het was haar niet toegestaan om te lachen toen ze in de Stam leefde; ze werden er nerveus van en voelden zich niet op hun gemak. Alleen met Dure had ze stiekem hardop gelachen. Kleintje en Whinney hadden haar leren genieten van de lach, maar Jondalar was de eerste mens waar ze vrijuit mee kon lachen.

Ze keek naar de man die zo ontspannen met Talut lachte. Hij keek op en glimlachte. De uitstraling van zijn ongelooflijk levendige, blauwe ogen veroorzaakte diep in haar een warm tintelend gevoel van grote liefde voor hem. Ze kon niet meer terug naar de vallei, niet zonder hem. Alleen al door de gedachte dat ze zonder hem zou moeten leven werd haar keel dichtgesnoerd en voelde ze brandende pijn van de tranen die ze wilde bedwingen.

Toen ze naar hem toe reed, zag ze dat Jondalar niet zo groot was als de roodharige man, maar hij was wel groter dan de drie andere mannen. Of nee, een van hen was een jongen, zag ze. En was dat niet een meisje? Ze merkte dat ze het groepje heimelijk bekeek, ze wou hen niet aanstaren.

De bewegingen van haar lichaam deden Whinney stoppen. Ze zwaaide haar been omhoog en liet zich van het paard glijden. Toen Talut dichterbij kwam, werden de beide paarden onrustig, maar ze streelde Whinney en sloeg een arm om Renners hals. Ze had, net als zij, behoefte aan de vertrouwde zekerheid van eikaars aanwezigheid.

'Ayla Zonder Volk,' zei hij, zonder te weten of dat wel de juiste manier was om haar aan te spreken, hoewel, voor deze vrouw met haar bovennatuurlijke gave kon dat wel eens kloppen. 'Jondalar zegt dat je bang bent dat deze paarden iets overkomt als je ons bezoekt. Ik verzeker je, zolang Talut stamhoofd is van het Leeuwekamp, overkomt die merrie en haar veulen niets. Ik zou het prettig vinden als je ons bezoekt en de paarden meebrengt.' Zijn glimlach ging over in gegrinnik. 'Anders zal niemand ons geloven.!' Ze was er nu veel geruster op en ze wist dat Jondalar er graag heen wilde. Ze had geen echt excuus meer om te weigeren en voelde zich aangetrokken door de rustige, vriendelijke lach van de reusachtige roodharige man. 'Goed, ik kom,' zei ze. Talut knikte glimlachend. Hij verbaasde zich over haar vreemd accent en had respect voor de wijze waarop ze met paarden omging. Wie was die Ayla Zonder Volk? Ayla en Jondalar hadden hun kamp aan de oever van de snel- stromende rivier opgeslagen en ze hadden die morgen, voor ze de groep van het Leeuwekamp ontmoetten, besloten dat het tijd werd om terug te gaan. De steppen ten oosten van de vallei, waar Ayla drie jaar alleen had gewoond, waren toegankelijker en de jonge vrouw had zelden de moeite genomen om de moeilijke omweg te nemen uit het dal naar het westen, zodat ze dit gebied nauwelijks kende.

Jondalar had haar overgehaald om het gebied in het westen te verkennen en daardoor te wennen aan het reizen. Hij wou haar meenemen naar zijn stam, maar die woonde ver weg in het westen. Ze voelde er niets voor om haar veilige vallei te verlaten en zag ertegenop om bij vreemde mensen te gaan wonen in een onbekend gebied. Hoewel hij ernaar verlangde om na vele jaren reizen terug te gaan, had hij zich verzoend met de gedachte de winter nog met haar in de vallei door te brengen. Het zou een lange tocht worden naar huis—ze zouden waarschijnlijk wel een jaar onderweg zijn—en het was in ieder geval beter om er in het voorjaar aan te beginnen. Hij was ervan overtuigd dat hij haar tegen die tijd kon overhalen om mee te gaan. Hij wou ook niet aan een andere mogelijkheid denken.

In het begin van het warme jaargetijde, dat nu ten einde liep, had Ayla hem gevonden. Hij was zwaar toegetakeld en bijna dood. Ze kende het drama dat hem was overkomen. Ze werden verliefd terwijl ze hem verpleegde, hoewel het een hele tijd had geduurd voor ze de hindernissen hadden overwonnen die er waren door hun totaal verschillende achtergrond. Ze moesten nog altijd wennen aan eikaars manier van doen en eikaars stemmingen.

Ayla en Jondalar waren klaar met het opbreken van hun kamp en tot verbazing van de wachtende mensen, die belangstellend toekeken, pakten ze hun voorraad en uitrusting op het paard in plaats van in draagstellen of proviandtassen die zij zelf zouden dragen. Hoewel ze vaak samen op het sterke paard hadden gereden, dacht Ayla dat Whinney en haar veulen minder nerveus zouden zijn als ze haar zagen. Ze liepen samen naast het groepje mensen. Jondalar had Renner aan een lang touw dat aan een halster zat, dat hij zelf had bedacht en gemaakt. Whinney volgde Ayla, zo te zien, uit vrije wil.

Ze volgden verscheidene kilometers de loop van de rivier door een breed dal dat tussen de hogere grasvlakten lag. Op de hellingen in de nabijheid stond het gras tot borsthoogte. De zware, rijpe zaadpluimen bogen als gouden golven op het koude ritme van de ijzige wind die bij vlagen van de enorme gletsjers in het noorden kwam. Op de open steppen stonden een paar kromme knoestige dennen en berken langs stroompjes. Hun wortels zochten het vocht dat weer werd afgestaan aan de sterk drogende wind. Dicht bij de rivier waren het riet en het cipergras nog groen, hoewel een koude wind de kale takken die van hun bladeren waren beroofd, deed zwiepen.

Latie bleef wat achter en keek af en toe naar de paarden en de vrouw, tot ze om een bocht in de rivier een aantal mensen zagen. Toen rende ze vooruit om de eerste te zijn die het nieuws over de bezoekers kon vertellen. Op haar geschreeuw draaiden de mensen zich om en stonden hen aan te gapen.

Er kwamen nog meer mensen uit een ruimte die in Ayla's ogen een groot gat in de oever leek, misschien een soort grot, maar heel anders dan ze ooit had gezien. Het leek wel of hij uit de helling tegenover de rivier was gegroeid, maar de ruwe vorm van rotsblokken of aarden wallen ontbrak. Op het dak van plaggen groeide gras, maar de ingang was te vlak, te regelmatig en deed heel onnatuurlijk aan. het was een volkomen symmetrische poort.

Het bouwsel maakte een diepte indruk op haar. Het was geen grot en dit waren geen mensen van de Stam! Ze leken niet op Iza, de enige moeder die ze zich kon herinneren, of op Creb of Brun, die klein en gespierd waren, met grote ogen onder hun zware wenkbrauwen en lage voorhoofd. Hun kaak, zonder kin, stak vooruit. Deze mensen leken op haar. Ze zagen eruit als het volk waar ze geboren was. Haar moeder, haar echte moeder, moet er hebben uitgezien als een van deze vrouwen. Dit waren de Anderen! Hier woonden ze! Toen dit tot haar doordrong, voelde ze opwinding, maar ook een zekere angst.

De vreemdelingen met hun nog vreemdere paarden werden onder een doodse stilte ontvangen bij hun aankomst in het permanente winterverblijf van het Leeuwekamp. Vervolgens leek het wel of ze allemaal tegelijk begonnen te praten. 'Talut! Wat heb je nu meegebracht?' 'Waar heb je die paarden vandaan? Wat heb je ermee gedaan?' vroeg iemand aan Ayla. 'Hoe heb je ze zo mak gekregen?' 'Uit welk kamp komen ze, Talut?' De drukke groep mensen drong naar voren, verlangend om de mensen te zien en de paarden aan te raken. Ayla werd erdoor overweldigd en raakte in de war. Ze was niet gewend aan zoveel mensen, zoveel pratende mensen, en zeker niet als ze allemaal tegelijk praatten. Whinney stapte opzij. Ze had het hoofd omhoog, bewoog haar oren snel heen en weer en boog haar hals. Ze probeerde haar angstige veulen te beschermen en de mensen te ontwijken die steeds dichterbij kwamen. Jondalar zag Ayla's verwarring en de angst van de paarden, maar hij kon het Talut en de anderen niet duidelijk maken. De merrie zweette en draaide met een zwiepende staart in het rond. Opeens verdroeg ze het niet langer. Ze ging op de achterbenen staan, hinnikte angstig en deed een uitval met haar hoeven zodat de mensen terugweken. Alle aandacht van Ayla was gericht op de angstige Whinney. Ze riep met een zachte, kalmerende stem haar naam en gebruikte de gebaren waar ze het contact mee legde voor Jondalar haar had leren spreken.

'Talut! Niemand moet de paarden aanraken, tenzij Ayla het toestaat! Zij alleen kan ze in bedwang houden. Ze zijn mak, maar de merrie kan gevaarlijk zijn als ze geprikkeld wordt of het gevoel krijgt dat haar veulen bedreigd wordt. Dan zou ze iemand kunnen verwonden,' zei Jondalar. 'Achteruit! Jullie hebben het gehoord,' schreeuwde Talut, met een bulderende stem die iedereen deed zwijgen. Toen de mensen en de paarden tot rust waren gekomen, ging Talut op een normale toon verder. 'De vrouw is Ayla. Ik heb haar beloofd dat de paarden met rust gelaten zouden worden als ze ons bezochten. Dat heb ik beloofd als hoofd van het Leeuwekamp. Dit is Jondalar en hij is familie, een broer van de man die Tholie als getuige had bij zijn verbintenis. Vervolgens voegde hij er met een zelfvoldane grijns aan toe, 'Talut heeft een paar gasten meegebracht!' Er werd instemmend geknikt. De mensen bleven met ongeveinsde nieuwsgierigheid staan kijken, maar op veilige afstand van de paardehoeven. Ook als de vreemden op dat moment waren weggegaan, had hun bezoek voorjaren voldoende stof tot praten opgeleverd. Er was op de Zomerbijeenkomsten gepraat over twee vreemdelingen die in de streek waren en bij de riviermensen in het zuidwesten woonden. De Mamutiërs dreven handel met de Sharamudiërs en omdat Tholie, die familie was, een rivierman had gekozen, had het Leeuwekamp nog meer belangstelling. Maar ze hadden nooit verwacht dat een van die vreemdelingen hun kamp zou bezoeken en zeker niet met een vrouw die de een of andere geheimzinnige macht over paarden had. 'Voel je je wel goed?' vroeg Jondalar aan Ayla. 'Ze lieten Whinney schrikken en Renner ook. Praten mensen altijd allemaal tegelijk, zoals zij? Vrouwen en mannen tegelijk? Dat is verwarrend en ze praten zo luid. Hoe weet je dan wat ze zeggen? Misschien hadden we beter terug kunnen gaan naar de vallei.' Ze had haar armen om de hals van de merrie en leunde tegen haar aan. Zo gaven ze elkaar wat steun. Jondalar begreep dat Ayla bijna net zo van streek was als de paarden. Het opdringen van de mensen en al dat lawaai had haar geschokt. Ze was het niet gewend. Misschien moesten ze maar niet te lang blijven. Misschien was het beter om met twee of drie mensen tegelijk te beginnen tot ze weer wat vertrouwd was geraakt met haar soort mensen, maar hij vroeg zich wel af wat hij moest doen als het niet echt lukte. Enfin, ze waren hier nu en hij zou maar rustig afwachten. 'Soms zijn mensen druk en praten allemaal tegelijk, maar meestal praat er maar een tegelijk. En ik denk dat ze nu wel voorzichtig met de paarden zullen zijn, Ayla,' zei hij, terwijl ze de manden losmaakte die aan weerszijden van het dier op een draagstel waren gebonden dat ze van stroken leer had gemaakt. Terwijl ze daar mee bezig was, nam Jondalar Talut even ter zijde en vertelde hem rustig dat de paarden en Ayla een beetje nerveus waren en wat tijd nodig hadden om aan iedereen te wennen. Het zou beter zijn als ze een poosje met rust gelaten konden worden. Talut begreep het en begaf zich onder de mensen van het kamp om met iedereen te praten. Ze verspreidden zich en gingen weer aan hun werk dat bestond uit eten klaarmaken en het bewerken van huiden en gereedschap, zodat ze konden kijken zonder dat het zo opviel. Zij waren ook uit hun doen. Vreemden trokken hun belangstelling, maar een vrouw met zo'n fascinerende toverkracht kon wel eens iets onverwachts doen. Er bleven alleen een paar kinderen met gretige belangstelling staan kijken hoe de man en de vrouw alles uitpakten, maar dat vond Ayla niet erg. Ze had in geen jaren kinderen gezien, niet meer sinds ze de Stam had verlaten, en ze bekeek hen net zo nieuwsgierig al ze haar bekeken. Ze haalde het draagstel eraf en het halster van Renner. Toen aaide ze Whinney en streelde haar, daarna Renner. Nadat ze het veulen eens lekker had gekrauwd en liefdevol had omhelsd, keek ze op en zag dat Latie begerig naar het dier stond te kijken. 'Wil je paard aanraken?' vroeg Ayla. 'Kan dat?' 'Kom. Geef hand. Ik voordoen.' Ze pakte Laties hand en hield die tegen de ruige wintervacht van het jonge paard. Renner draaide briesend zijn hoofd naar het meisje om haar te besnuffelen. De dankbare glimlach van het meisje deed haar goed. 'Hij vindt me aardig!' 'Hij vindt krauwen ook lekker. Kijk, zo,' zei Ayla en ze liet het kind zien waar het veulen graag gekrauwd werd.

Renner vond al die aandacht verrukkelijk en dat liet hij merken. Latie was buiten zichzelf van blijdschap. Het veulen had haar meteen al aangetrokken. Ayla draaide ze de rug toe om Jondalar te helpen en ze merkte niet dat er nog een kind naderbij kwam. Toen ze zich weer omdraaide, moest ze naar adem happen en voelde het bloed uit haar gezicht wegstromen.

'Mag Rydag het paard ook strelen?' vroeg Latie. 'Hij kan niet praten, maar ik weet zeker dat hij het graag wil.' De mensen reageerden altijd verbaasd op Rydag, daar was Latie wel aan gewend.

'Jondalar!' riep Ayla zachtjes, met een hese stem. 'Dat kind, dat kon mijn zoon wel zijn. Hij lijkt op Dure!'

Hij draaide zich om en keek stomverbaasd. Het kind was half mens, half dier.

Voor de meeste mensen waren platkoppen dieren. Het waren de wezens waar Ayla altijd over sprak als ze het over de Stam had. Zulke kinderen werden door velen beschouwd als 'gruwels'. Hij was geschokt toen hij voor het eerst hoorde dat Ayla zo'n kind ter wereld had gebracht. De moeder van zo'n kind was meestal een paria, verstoten uit vrees dat ze de kwade dierlijke geest weer zou oproepen en er de oorzaak van zou zijn dat andere vrouwen zulke gruwels baarden. Sommigen wilden niet eens aannemen dat ze bestonden en het was volkomen onverwacht dat er hier een bij de mensen woonde. Dat was een schok. Waar kwam die jongen vandaan?

Ayla en het kind stonden elkaar aan te staren en vergaten hun omgeving. Hij is mager voor een die voor een deel tot de Stam behoort, dacht Ayla. Gewoonlijk zijn ze gespierd en hebben zware botten. Ook Dure was niet zo mager. Het geoefende oog van de medicijnvrouw vertelde Ayla dat hij ziekelijk was. Ze dacht dat het een geboorteafwijking was aan de sterke spier in de borst, die klopte en het bloed in beweging hield. Maar die feiten nam ze in zich op zonder erbij na te denken. Ze bekeek zijn gezicht en zijn hoofd nauwkeuriger om de gelijkenis en de verschillen tussen dit kind en haar zoon te zien.

Zijn grote bruine, intelligente ogen leken op die van Dure, ook die vroegwijze uitdrukking—ze voelde opeens een brok in haar keel—maar ze zag ook pijn en het lijden was niet alleen lichamelijk. Maar dat had Dure nooit gekend. Ze werd vervuld van medelijden. Dit kind had niet zulke dikke wenkbrauwen, vond ze, nadat ze hem goed had bekeken. Dure was pas drie jaar oud toen ze wegging, maar zijn wenkbrauwen waren goed ontwikkeld. Durcs ogen en vooruitstekende wenkbrauwogen hoorden echt bij de Stam, maar zijn voorhoofd leek op dat van dit kind. Het was niet afgeplat, zoals bij de mensen van de Stam, maar hoog en gewelfd, zoals het hare.

Haar gedachten dwaalden af. Dure zou nu zes zijn, herinnerde ze zich, oud genoeg om met de mannen mee te gaan wanneer ze oefenden met de jachtwapens. Maar Brun zal hem leren jagen, Broud niet. Ze voelde woede opkomen als ze aan Broud dacht. Ze zou nooit vergeten hoe de zoon van Bruns gezellin zijn haat tegenover haar had gekoesterd tot hij, zonder gewetenswroeging, haar baby kon wegnemen en haar uit de Stam kon verdrijven. Ze sloot de ogen omdat de pijn van de herinnering door haar ziel sneed. Ze kon niet geloven dat ze haar zoon nooit meer zou zien.

Ze opende haar ogen om naar Rydag te kijken en haalde diep adem.

Ik vraag me af hoe oud deze jongen is. Hij is klein, maar hij moet ongeveer zo oud zijn als Dure, dacht ze, toen ze de twee weer met elkaar vergeleek. Rydag had een lichte huid en donker krulhaar, maar het was lichter en zachter dan het ruige bruine haar van de meeste mensen van de Stam. Het grootste verschil tussen dit kind en haar zoon, merkte Ayla op, waren de kin en de hals. Haar zoon had een lange hals, zoals zij—hij verslikte zich soms, wat de andere kleintjes van de Stam nooit deden—en een terugwijkende maar goedgevormde kin. Deze jongen had de korte nek van de Stam en een vooruitstekende onderkaak. Toen herinnerde ze zich dat Latie had gezegd dat hij niet kon praten.

Opeens begreep ze in een flits wat voor leven het moest zijn voor dit kind. Het was al heel wat voor een meisje van vijf jaar, dat haar familie had verloren bij een aardbeving en werd gevonden door een Stam die niet in staat was om behoorlijk te spreken, om de gebarentaal te leren die zij gebruikten, het was nog heel wat anders om bij sprekende mensen te wonen en niet te kunnen praten. Ze herinnerde zich nog haar teleurstelling omdat ze eerst geen contact kon krijgen met de mensen die haar opnamen, maar ook dat het nog veel moeilijker was geweest om Jondalar iets duidelijk te maken voor ze weer had leren spreken. Hoe zou het zijn gegaan als ze het niet had kunnen leren?

Ze maakte een gebaar naar de jongen, een eenvoudige groet, een van de gebaren die ze lang geleden had geleerd.

Even lichtte er iets op in zijn ogen, maar toen schudde hij zijn hoofd en keek onzeker. Hij had nooit geleerd om op de manier van de Stam te spreken, met gebaren, begreep ze, maar er moest toch iets zijn blijven hangen van de herinnering aan de Stam. Hij had een moment het gebaar herkend, dat wist ze zeker.

'Mag Rydag het paardje strelen?' vroeg Latie weer.

'Ja,' zei Ayla en pakte zijn hand vast. Hij is zo tenger en zwak, dacht ze, en toen begreep ze het. Hij kon niet rennen zoals andere kinderen. Hij kon niet meedoen met de normale ruwe spelletjes en het stoeien. Hij kon slechts toekijken en hunkeren.

Ayla tilde de jongen op en zette hem op Whinney's rug met een tedere uitdrukking op haar gezicht die Jondalar nog niet eerder had gezien. Ze gaf het paard een teken dat het moest volgen en liep langzaam om het kamp heen. De gesprekken werden even onderbroken omdat iedereen naar Rydag wilde kijken die op het paard zat. Hoewel ze er wel over hadden gepraat, had niet een van hen ooit iemand een paard zien berijden, behalve Talut en de mensen die ze bij de rivier hadden ontmoet. Niemand had ooit aan zoiets gedacht.

Een dikke, moederlijke vrouw kwam te voorschijn uit het vreemde onderkomen en toen ze Rydag op het paard zag zitten, die haar bijna tegen haar hoofd schopte, was haar eerste reactie hem snel te hulp te komen. Maar toen ze dichterbij kwam, werd ze zich bewust van de stille triomf in het schouwspel. Het gezicht van het kind straalde van verwondering en verrukking. Hoe vaak had hij begerig zitten kijken omdat zijn zwakte en anders zijn hem verhinderden te doen wat andere kinderen deden? Hoe vaak had hij ernaar verlangd dat hij iets kon doen waarom hij bewonderd of benijd zou worden. En nu hij op de rug van het paard zat, stonden alle kinderen van het kamp en alle volwassenen voor het eerst met afgunstige blikken naar hem te kijken. De vrouw die naar buiten was gekomen zag het en vroeg zich af hoe deze vreemde de jongen zo snel had begrepen. Hem zo gemakkelijk had geaccepteerd. Ze zag hoe Ayla naar Rydag keek en begreep dat het waar was. Ayla zag hoe de vrouw haar opnam en vervolgens tegen haar glimlachte. Ze glimlachte terug en bleef bij haar staan. 'Je hebt Rydag heel gelukkig gemaakt,' zei de vrouw die haar armen uitstak naar de jongen die door Ayla van het paard werd getild. 'Het is niets,' zei Ayla. De vrouw knikte. 'Ik heet Nezzie,' zei ze. 'Ze noemen me Ayla.' De twee vrouwen bekeken elkaar aandachtig, niet vijandig, maar ze onderzochten de basis voor een toekomstige vriendschappelijke relatie.

Er schoten allerlei vragen door Ayla's hoofd over Rydag, maar ze aarzelde omdat ze niet wist of het wel gepast was om ze te stellen. Was Nezzie de moeder van de jongen? Zo ja, hoe kwam het dan dat ze een kind van gemengde afkomst had gebaard? Ayla werd weer onzeker over een vraag die haar had beziggehouden sinds de geboorte van Dure. Hoe begon het leven? Een vrouw wist pas dat het er was als haar lichaam veranderde omdat de baby groeide. Hoe kwam het in een vrouw?

Creb en Iza geloofden dat er een nieuw leven begon wanneer een vrouw de totemgeesten van een man in zich opnam. Jondalar dacht dat de Grote Aardmoeder de geesten van een man en een vrouw samensmolt en ze in de vrouw deed wanneer ze zwanger werd. Maar Ayla had zelf een mening gevormd. Toen ze merkte dat haar zoon een aantal van haar eigenschappen had en een aantal van de Stam, besefte ze dat er geen leven in haar begon te groeien voor Broud in haar was binnengedrongen.

Ze huiverde bij de herinnering, maar ze kon het niet vergeten omdat het zo pijnlijk was en ze was gaan geloven dat het iets te maken had met het feit dat een man zijn lid erin stak op de plaats waar de baby's uitkomen en dat zo het leven in een vrouw begon. Jondalar had het een vreemde gedachte gevonden toen ze het hem vertelde en hij had geprobeerd haar te overtuigen dat het de Moeder was die het leven schiep. Ze geloofde hem niet helemaal, maar nu begon ze te twijfelen. Ayla was opgegroeid bij de Stam. Ze was een van hen, hoewel ze er anders uitzag. Ze had er een hekel aan gehad toen Broud het deed, maar hij nam alleen zijn rechten. Maar hoe kon een man van de Stam Nezzie verkracht hebben?

Haar gedachtengang werd onderbroken door de beroering die de komst van een groepje jagers teweegbracht. Toen een van de mannen dichterbij kwam en de kap van zijn hoofd schoof, staarden zowel Ayla als Jondalar hem verbaasd aan. De man was bruin! Hij had een donkerbruine huid.

Hij had zwart haar, stevige weerbarstige krullen, die een wollige hoofdbedekking vormden, als de vacht van een zwarte moeflon. Zijn ogen waren ook zwart en ze schitterden vrolijk als hij glimlachte en zijn glanzende witte tanden liet zien. Zijn roze tong stak af bij zijn donkere huid. Hij wist dat hij veel opzien baarde wanneer vreemden hem voor het eerst zagen en daar genoot hij van.

Verder was het een heel gewone man van normale grootte, nauwelijks groter dan Ayla, met een normaal postuur. Maar hij was zeer levendig, beheerst in zijn bewegingen en zijn zelfvertrouwen vestigde de indruk dat hij wist wat hij wou en geen tijd zou verliezen om het te bereiken. Zijn ogen fonkelden nog sterker toen hij Ayla zag.

Jondalar herkende in die blik een zekere aantrekkingskracht. Hij fronste zijn voorhoofd, maar noch de blonde vrouw noch de man met de bruine huid merkten dat. Zij was geboeid door het nieuwe van de ongewone gelaatskleur van de man en staarde hem aan met de onbeschaamde verwondering van een kind. Hij voelde zich aangetrokken, niet alleen door haar kinderlijke onschuld maar ook door haar schoonheid.

Opeens besefte Ayla dat ze hem aanstaarde en ze kreeg een vuurrode kleur terwijl ze haar ogen neersloeg. Van Jondalar had ze geleerd dat het heel gewoon was wanneer een man en een vrouw elkaar recht in de ogen keken, maar voor de mensen van de Stam was het niet alleen onbeleefd maar ook beledigend om iemand aan te staren, vooral voor een vrouw. Het was haar opvoeding die haar zo in verlegenheid bracht, de gewoonten van de Stam die haar telkens weer door Creb en Iza waren ingeprent opdat men haar gemakkelijker zou accepteren.

Maar de belangstelling van de donkere man werd alleen maar groter toen hij duidelijk zag dat ze verlegen werd. Hij was vaak het middelpunt van de bijzondere aandacht van vrouwen. De eerste verrassing bij zijn verschijnen scheen nieuwsgierigheid op te roepen. Of hij ook in andere opzichten anders was. Hij vroeg zich op de Zomerbijeenkomsten soms af of iedere vrouw moest ontdekken of hij inderdaad net zo'n man was als alle andere. Niet dat hij er bezwaar tegen had, maar hij vond Ayla's reactie net zo interessant als zij zijn huidskleur vond. Hij was het niet gewend om een opvallend mooie, volwassen vrouw bescheiden te zien blozen als een meisje.

'Ranec, heb je al kennis gemaakt met onze gasten?' riep Talut, die naar hen toekwam.

'Nog niet, maar ik wacht vol ongeduld.'

Bij het geluid van zijn stem keek Ayla op en zag een paar diepzwarte ogen, vol verlangen, met een mysterieus temperament. Ze drongen door tot haar binnenste en raakten een snaar die alleen Jondalar eerder had laten trillen. Haar lichaam reageerde met een onverwachte tinteling die haar lichtjes deed hijgen en haar blauwgrijze ogen werden groter. De man boog naar voren en wilde haar handen vastpakken, maar voor de gebruikelijke kennismaking kon volgen, stapte de grote vreemdeling tussen hen in en stak met een stuurse uitdrukking op zijn gezicht zijn beide handen uit.

'Ik ben Jondalar van de Zelandoniërs,' zei hij. 'De vrouw met wie ik reis is Ayla.'

Er zat Jondalar iets dwars. Ayla wist het. Het had iets te maken met de donkere man. Ze had geleerd de betekenis te begrijpen van een houding en een gelaatsuitdrukking en ze had Jondalar nauwlettend geobserveerd, als leidraad voor haar eigen gedrag. Maar de taal van het lichaam van mensen die afhankelijk waren van woorden was veel minder doelgericht dan die van de mensen van de Stam, die beweging en gebaar gebruikten om te communiceren. Daarom vertrouwde ze haar waarnemingen niet. Deze mensen leken gemakkelijker maar ook moeilijker te begrijpen, zoals bleek uit deze plotselinge verandering in Jonda- lars houding. Ze wist dat hij boos was, maar ze begreep niet waarom. De man nam Jondalars beide handen in de zijne en schudde ze krachtig. 'Ik ben Ranec, mijn vriend, de beste, of enige beeldhouwer van het Leeuwekamp van de Mamutiërs,' zei hij met een glimlach vol zelfspot en hij voegde eraan toe, 'Als je met zulk mooi gezelschap reist, moet je verwachten dat ze de aandacht trekt.'

Nu was het Jondalars beurt om verlegen te zijn. De vriendelijke openhartigheid van Ranec gaf hem het gevoel dat hij een sukkel was en met de bekende smart moest hij weer aan zijn broer denken. Thonolan had dat zelfde vriendelijke zelfvertrouwen en hij had altijd de eerste stappen gedaan wanneer ze op hun Tocht mensen ontmoetten.

Jondalar raakte van zijn stuk wanneer hij iets doms deed—dat was altijd al zo geweest—en hij hield er niet van om op de verkeerde manier een relatie met nieuwe mensen aan te knopen. Nu had hij, op zijn best, slechte manieren getoond.

Maar zijn plotselinge woede had hem verrast en daardoor had hij zijn zelfbeheersing verloren. De stekende pijn van de jaloezie was voor hem een nieuwe gewaarwording, of tenminste een die hij al zo lang niet had ervaren dat hij het niet verwachtte. Hij zou de eerste zijn om het te ontkennen, maar de grote knappe man met het onbewust charisma, die zo bedreven en gevoelig in bed was, was er meer aan gewend dat vrouwen jaloers waren om zijn attenties.

Waarom zou hij zich druk maken om het feit dat een man naar Ayla keek? dacht Jondalar. Ranec had gelijk, dat kon hij verwachten omdat ze zo mooi was. En ze had het recht om zelf een keuze te maken. Dat hij de eerste man van haar soort was die ze had ontmoet betekende nog niet dat hij de enige was die ze aantrekkelijk moest vinden. Ayla zag dat hij tegen Ranec glimlachte, maar het viel haar op dat de spanning in zijn schouders nog niet was verdwenen.

'Ranec praat er altijd luchtig over hoewel het niet zijn gewoonte is om zijn andere vaardigheden te verbergen,' zei Talut, terwijl hij hen voorging naar de ongewone grot, die wel gemaakt scheen van grond uit de rivieroever. 'Hij en Wymez zijn in dat opzicht hetzelfde, anders dan vele anderen. Wymez geeft niet graag toe dat hij een bekwaam gereedschapmaker is, net zomin als de zoon van zijn vuurplaats over zijn werk wil praten. Ranec is de beste vakman van de Mamutiërs.'

'Hebben jullie een bekwame gereedschapmaker? Een steenklopper?' vroeg Jondalar aangenaam verrast. Zijn opwelling van jaloezie was verdwenen bij de gedachte dat hij iemand zou ontmoeten die ook verstand had van zijn vak.

'Ja, en hij is ook de beste. Het Leeuwekamp is bekend. We hebben de beste steenklover, de beste gereedschapmaker en de oudste Mamut, verklaarde het stamhoofd.

'En een stamhoofd dat groot genoeg is om ervoor te zorgen dat ze het allemaal met hem eens zijn, of ze het menen of niet,' zei Ranec met een laconieke grijns.

Talut grijnsde ook, omdat hij wel wist dat Ranec geneigd was de lof over zijn werk met een grapje af te wimpelen. Maar dat weerhield Talud er niet van om door te gaan met zijn opschepperij. Hij was trots op zijn kamp en aarzelde niet dat iedereen te laten horen.

Ayla zag hoe prettig de twee mannen met elkaar omgingen —de oudere was een reus met vuurrood haar, de andere donker en gedrongen—en ze voelde de grote verbondenheid en trouw hoewel ze zo verschillend waren als twee mannen maar konden zijn. Ze waren beiden mammoetjagers en leden van het Leeuwekamp van de Mamutiërs.

Ze liepen naar de poort die Ayla eerder was opgevallen. Hij leek uit te komen op een heuveltje, of misschien een hele reeks, verborgen in de helling tegenover de brede rivier. Ayla had er mensen zien binnengaan en naar buiten komen. Ze begreep dat het een grot of een onderkomen of iets dergelijks moest zijn en het leek wel helemaal gemaakt van slib; samengeperst, maar wel met gras begroeid, vooral op de grond en de zijkanten. Het paste zo goed bij de achtergrond dat de woning, behalve de ingang, moeilijk te onderscheiden was van de omgeving.

Toen ze het wat nauwkeuriger bekeek, zag ze dat de ronde top van het heuveltje een bewaarplaats was voor verscheidene merkwaardige uitrustingsstukken en andere voorwerpen. Toen zag ze vlak boven de ingang iets heel bijzonders en haar adem stokte.

Het was de schedel van een holeleeuw!