woensdag 28 oktober

 

 

 

Op school gonsde het tijdens de lunch van de geruchten. Een leraar had in de korte pauze naar de radio geluisterd, het aan zijn klas verteld en in de lunchpauze wist iedereen het.

   De Russen waren gekomen.

   Hét gespreksonderwerp van de kinderen was de afgelopen week de Vällingbymoordenaar geweest. Verscheidene kinderen hadden hem gezien, één kind beweerde zelfs door hem te zijn aangevallen.

   Ze hadden de moordenaar gezien in elk duister type dat de school passeerde. Toen een oudere man in vieze kleren het schoolplein was overgestoken, waren de kinderen gillend weggerend en hadden ze zich in het schoolgebouw verstopt. Een paar wat stoerdere jongens hadden zich gewapend met ijshockeysticks en stonden klaar om hem in elkaar te slaan. Gelukkig had iemand de man herkend als een van de drop-outs van het plein. Hij mocht doorlopen.

   Maar nu waren het dus de Russen. Ze wisten niet veel van Russen. Ze kenden hen alleen van de mopjes over een Duitser, een Rus en een Zweed, en ze wisten dat ze de besten waren in ijshockey. Hun land heette Sovjet-Unie. Zij en de Amerikanen vlogen door de ruimte. De Amerikanen hadden een neutronenbom gebouwd om zich tegen de Russen te beschermen.

   Oskar besprak de zaak tijden de lunchpauze met Johan.

   “Denk je dat de Russen ook een neutronenbom hebben?”

   Johan haalde zijn schouders op. “Vast wel. Misschien hebben ze er een op die onderzeeboot.”

   “Moet je geen vliegtuig hebben om die bommen te laten vallen?”

   “Nee. Ze zitten in raketten die gewoon alle kanten op vliegen.”

   Oskar keek naar de lucht. “Kunnen ze in een onderzeeboot zitten?”

   “Dat zeg ik toch. Ze kunnen overal zitten.”

   “De mensen gaan dood en de huizen blijven staan.”

   “Precies.”

   “Ik vraag me af hoe het met de dieren zit.”

   Johan dacht even na.

   “Die gaan waarschijnlijk ook dood. De grote in elk geval wel.”

   Ze zaten op de rand van de zandbak, waar op dat moment geen kleine kinderen speelden. Johan pakte een grote steen en gooide daar zo hard mee dat het zand rondstoof. “Pow! Iedereen is dood!”

   Oskar pakte een kleinere steen.

   “Nee. Eentje heeft het overleefd. Pshiieuw! Raketaanval in de rug!”

   Ze gooiden met stenen en grind, vernietigden alle steden van de wereld, totdat er een stem achter hen klonk.

   “Waar zijn jullie mee bezig?”

   Ze draaiden zich om. Jonny en Micke. Jonny had de vraag gesteld. Johan gooide de steen weg die hij in zijn hand had gehad.

   “Nee, we zijn gewoon …”

   “Ik vroeg jou niks. Varkentje? Wat zijn jullie aan het doen?”

   “Stenen aan het gooien.”

   “Waarom?”

   Johan had een stap achteruit gedaan, was zijn veters opnieuw aan het strikken.

   “Zomaar.”

   Jonny keek naar de zandbak en zwaaide met zijn hand zodat Oskar ervan schrok.

   “Hier moeten de kleintjes spelen. Snap je dat niet? Je verpest de zandbak.”

   Micke schudde zorgelijk zijn hoofd. “Ze kunnen wel vallen en zich bezeren aan de stenen.”

   “Je moet ze maar gaan oprapen, Varkentje.”

   Johan was nog steeds met zijn veters bezig.

   “Hoor je wat ik zeg? Je moet ze maar gaan oprapen!”

   Oskar stond stil, kon niet besluiten wat hij zou gaan doen. Natuurlijk kon de zandbak Jonny niets schelen. Het was gewoon hetzelfde als altijd. Het zou minstens tien minuten kosten om alle stenen op te rapen die ze hadden gegooid, en Johan zou hem niet helpen. De bel kon elk moment gaan.

   Nee.

   Het woord trof Oskar als een openbaring. Net alsof iemand voor het eerst het woord ‘god’ in zijn mond neemt en ook echt … ‘God’ bedoelt.

   Het beeld van hemzelf bezig stenen op te rapen terwijl de anderen al naar binnen zijn, alleen omdat Jonny dat heeft gezegd, was door zijn hoofd geflitst. Maar ook nog iets anders. In de zandbak stond een klimrek dat leek op dat bij Oskar thuis op de binnenplaats.

   Oskar schudde zijn hoofd.

   “Wat zullen we nou hebben?”

   “Nee.”

   “Hoezo nee? Mankeer je wat aan je oren? Ik zeg dat je de boel moet oprapen en dan doe je dat.”

   “NEE.”

   De bel ging. Jonny stond stil en keek naar Oskar. “Je snapt wel wat er nu gaat gebeuren, zeker? Micke.”

   “Ja.”

   “We pakken hem na schooltijd.”

   Micke knikte. “Tot ziens, Varkentje.”

   Jonny en Micke gingen naar binnen. Johan kwam overeind, hij was klaar met zijn veters.

   “Dat was ontzettend stom.”

   “Ik weet het.”

   “Waarom deed je dat?”

   “Omdat …” Oskar wierp een blik op het klimrek. “Gewoon.”

   “Idioot.”

   “Ja.”

 

Toen de school die dag uitging, bleef Oskar zitten. Hij legde twee blanco blaadjes op zijn bank, haalde het naslagwerk dat achter in de klas stond en bladerde erin.

   Mammoet … Medici … mongool … Morpheus … morse.

   Ja. Daar stond het. De stippen en strepen van het morsealfabet namen een kwart bladzijde in beslag. Met grote, duidelijke letters begon hij de code over te schrijven op een van de blaadjes:

   A = .-

   B = -…

   C = -.-.

   enzovoort. Toen hij klaar was, deed hij hetzelfde nog eens op het andere blaadje. Hij was niet tevreden. Hij gooide de blaadjes weg en begon opnieuw, schreef de tekens en de letters nog netter over.

   Weliswaar hoefde maar een van de blaadjes netjes te worden: het blaadje dat Eli zou krijgen. Maar hij vond het leuk werk, en het gaf hem een reden om te blijven zitten.

   Eli en hij hadden elkaar nu een week lang elke avond gezien. Gisteren had Oskar op de muur geklopt voordat hij naar buiten ging, en Eli had antwoord gegeven. Daarna gingen ze tegelijkertijd naar buiten. Oskar had toen het idee gekregen om de communicatie uit te breiden met behulp van een soort systeem, en aangezien het morsealfabet al bestond …

   Hij bekeek de beschreven vellen. Mooi. Eli zou het vast mooi vinden. Ze hield van puzzels, van systemen, net als hij. Hij vouwde de blaadjes op, stopte ze in zijn schooltas, leunde met zijn armen op de bank. Een zuigend gevoel in zijn maag. De klok in het klaslokaal stond op twintig over drie. Hij pakte het boek dat hij in zijn vak had liggen, Ogen van vuur, en las erin tot vier uur.

   Ze zouden toch geen twee uur op hem hebben gewacht?

   Als hij gewoon de stenen had opgeraapt, zoals Jonny had gezegd, was hij nu thuis geweest. Gezond en wel. Een paar stenen oprapen was nou echt niet het ergste wat ze hem hadden opgedragen en wat hij had gedaan. Hij had spijt.

   Als ik het nu doe?

   Morgen zou hij misschien minder straf krijgen als hij vertelde dat hij na schooltijd was gebleven en …

   Ja, zo zou hij het doen.

   Hij nam zijn spullen mee het lokaal uit en ging naar buiten, naar de zandbak. Het kostte immers maar tien minuten om het in orde te maken. Als hij het morgen vertelde, zou Jonny schaterlachen, hem over zijn hoofd aaien en “braaf varkentje” of iets dergelijks zeggen. Maar dat was toch beter.

   Hij gluurde naar het klimrek, zette zijn tas bij de zandbak neer en begon stenen op te rapen. Eerst de grote. Londen, Parijs. Terwijl hij de stenen opraapte, speelde hij in zijn hoofd dat hij nu de wereld redde. Hij bevrijdde de wereld van de vreselijke neutronenbommen. Toen hij de stenen optilde, kwamen de overlevenden uit de ruïnes van hun huizen gekropen, als mieren uit een mierenhoop. Maar de neutronenbommen beschadigden toch geen huizen? Nou ja, dan waren er ook een paar atoombommen gedropt.

   Toen hij naar de rand van de zandbak ging om een lading te dumpen, stonden ze daar zomaar. Hij had hen niet horen aankomen, hij was te zeer verdiept in het spel. Jonny, Micke. En Tomas. Ze hadden alle drie lange, dunne hazelaartakken in hun handen. Zwepen. Jonny wees met de zweep op een steen.

   “Daar ligt er één.”

   Oskar liet de stenen vallen die hij in zijn handen had en raapte de steen op die Jonny aanwees. Jonny knikte. “Goed zo. We hebben op je gewacht, Varkentje. Een hele poos.”

   “Toen hoorden we van Tomas dat je hier was”, zei Micke.

   Tomas’ ogen waren uitdrukkingsloos. In de onderbouw waren Oskar en Tomas vrienden geweest, ze hadden veel bij Tomas achter het huis gespeeld, maar na de zomer tussen de vierde en de vijfde was Tomas veranderd. Hij was anders gaan praten, volwassener. Oskar wist dat de leraren Tomas de intelligentste jongen van de klas vonden. Dat merkte je aan de manier waarop ze met hem praatten. Hij had een computer. Wilde dokter worden.

   Oskar wilde de steen die hij in zijn hand hield recht in Tomas’ gezicht gooien. In de mond die nu openging en iets zei.

   “Moet je niet wegrennen? Schiet op en ren weg.”

   Jonny liet zijn zweep in de lucht knallen. Oskar kneep de steen steviger vast.

   Waarom ren ik niet weg.

   Hij kon de gloeiende pijn in zijn benen al voelen als de zweep neerkwam. Als hij maar één keer bij de parkweg was, waar misschien volwassenen waren, zouden ze hem niet durven slaan.

   Waarom ren ik niet weg.

   Omdat hij toch geen kans had. Ze zouden hem op de grond gooien voordat hij vijf stappen had verzet.

   “Hou op.”

   Jonny draaide zijn hoofd om, deed net of hij het niet had ge-hoord.

   “Wat zei je, Varkentje?”

   “Hou op.”

   Jonny keerde zich naar Micke.

   “Hij vindt dat we op moeten houden.”

   Micke schudde zijn hoofd.

   “Terwijl we deze net hebben gemaakt, deze mooie …” Hij zwaaide met zijn zweep.

   “Wat vind jij, Tomas?”

   Tomas bekeek Oskar alsof hij een rat was, nog levend, spartelend in zijn val.

   “Ik vind dat Varkentje een paar tikken moet hebben.”

   Ze waren met zijn drieën. Ze hadden zwepen. Het was een uiterst ongunstige situatie. Hij zou de steen in Tomas’ gezicht kunnen gooien. Of ermee slaan als hij dichtbij kwam. Er zou een gesprek met de directeur op volgen, enzovoort. Maar ze zouden hem begrijpen. Drie jongens met zwepen.

   Ik was … wanhopig.

   Hij was helemaal niet wanhopig. Integendeel, nu hij een besluit had genomen voelde hij dwars door de angst heen een soort rust. Dan moesten ze hem maar slaan, als het hem maar een reden gaf om Tomas met de steen op zijn lelijke smoel te slaan.

   Jonny en Micke stapten naar voren. Jonny gaf Oskar een klap tegen zijn ene dijbeen, zodat hij dubbel klapte van de snijdende pijn. Micke kwam achter hem staan en klemde zijn armen tegen zijn lichaam.

   Nee.

   Nu kon hij niet gooien. Jonny sloeg hem op zijn benen, draaide rond net als Robin Hood in de film, sloeg weer.

   Oskars benen brandden van de slagen. Hij probeerde zich uit Mickes greep los te wurmen, maar dat lukte niet. De tranen sprongen hem in de ogen. Hij schreeuwde. Jonny gaf Oskar nog een laatste, harde klap, die ook Mickes been even raakte, zodat die schreeuwde: “Kijk toch uit, verdomme!” maar hij liet niet los.

   Er liep een traan over Oskars wang. Het was niet eerlijk! Hij had de stenen toch opgeraapt, hij had gebogen, waarom moesten ze hem dan toch pijn doen?

   De steen, die hij de hele tijd in zijn hand had geklemd, viel uit zijn greep en hij begon echt te huilen.

   Met een stem vol medelijden zei Jonny: “Varkentje moet huilen.”

   Jonny leek tevreden. Klaar voor deze keer. Hij gaf Micke een teken dat hij los moest laten. Oskar trilde over zijn hele lichaam van het huilen, van de pijn in zijn benen. Zijn ogen stonden vol tranen toen hij zijn gezicht naar hen ophief en Tomas’ stem hoorde.

   “En ik dan?”

   Micke greep Oskars armen weer vast en door de waas die zijn ogen bedekte zag hij Tomas op zich af komen. Hij snotterde: “Alsjeblieft, niet doen.”

   Tomas tilde zijn zweep op en sloeg. Eén keer. Oskars gezicht explodeerde en hij trok zo hard naar opzij dat Micke zijn grip verloor of hem losliet en zei: “Verdorie, Tomas. Dat was …”

   Jonny klonk boos.

   “Nu mag jíj met zijn moeder praten.”

   Oskar hoorde niet wat Tomas antwoordde. Als hij al iets antwoordde.

   Hun stemmen verdwenen in de verte, ze lieten hem achter met zijn gezicht in het zand. Zijn linkerwang brandde. Het zand was koud, verkoelde zijn gloeiende benen. Hij wilde ook met zijn wang op het zand gaan liggen, maar begreep dat hij dat beter niet kon doen.

   Hij lag daar zo lang dat hij het koud begon te krijgen. Toen ging hij zitten en voelde voorzichtig aan zijn wang. Hij kreeg bloed aan zijn vingers.

   Hij liep naar de wc’s buiten, keek in de spiegel. Zijn wang was gezwollen en bedekt met half gestold bloed. Tomas moest uit alle macht hebben geslagen. Oskar waste zijn wang en keek weer in de spiegel. De wond bloedde niet meer, hij was niet diep. Maar hij liep wel over bijna zijn hele wang.

   Mama. Wat moet ik tegen mama zeggen.

   De waarheid. Hij had behoefte aan troost. Over een uur kwam zijn moeder thuis. Dan zou hij vertellen wat ze met hem hadden gedaan en ze zou helemaal overstuur raken en hem knuffelen en knuffelen en hij zou wegzinken in haar armen, in haar tranen en ze zouden samen huilen.

   Dan zou ze de moeder van Tomas bellen.

   Dan zou ze de moeder van Tomas bellen en ze zouden ruziemaken en dan zou moeder huilen omdat de moeder van Tomas zo lelijk deed en dan …

   Handenarbeid.

   Hij had een ongelukje gehad onder handenarbeid. Nee. Dan zou ze misschien de leraar handenarbeid bellen.

   Oskar bekeek de wond in de spiegel. Hoe kon je zo’n wond krijgen? Hij was van het klimrek gevallen. Dat kon eigenlijk niet, maar zijn moeder wílde er vermoedelijk in geloven. Ze zou toch medelijden met hem hebben en hem troosten, maar zonder de rest. Het klimrek.

   Een koud gevoel in zijn broek. Oskar maakte de knopen los en keek. Zijn onderbroek was drijfnat. Hij haalde de Pisbol tevoorschijn en spoelde hem uit. Hij wilde hem weer in zijn natte onderbroek stoppen, maar hield in en zag zichzelf in de spiegel.

   Oskar. Dat is … Oooskar.

   Hij pakte de uitgespoelde Pisbol en zette hem op zijn neus. Net een clownsneus. De gele bol en de rode wond op zijn wang. Oskar. Hij sperde zijn ogen open, probeerde een waanzinnig gezicht te trekken. Ja. Hij zag er echt eng uit. Hij praatte tegen de clown in de spiegel.

   “Nu is het afgelopen. Nu is het genoeg. Hoor je dat? Het is nu mooi geweest.”

   De clown gaf geen antwoord.

   “Zo wil ik het niet. Dit was de laatste keer, hoor je dat?”

   Oskars stem galmde door het lege toilet.

   “Wat moet ik doen? Wat vind jij dat ik moet doen?”

   Hij vertrok zijn gezicht in een grimas, zodat het trok in zijn wang, hij verdraaide zijn stem en maakte hem zo zwaar en rasperig mogelijk. De clown sprak.

   “… dood ze … dood ze … dood ze …”

   Oskar huiverde. Dit was echt een beetje eng. Het klonk werkelijk als een andere stem, en het gezicht in de spiegel was niet zijn gezicht. Hij haalde de Pisbol van zijn neus en stopte hem in zijn onderbroek.

   De boom.

   Niet dat hij het echt geloofde, maar … hij zou in de boom kunnen steken. Misschien. Misschien. Als hij zich goed concentreerde, dan …

   Misschien.

   Oskar haalde zijn tas en ging snel naar huis; zijn hoofd vulde zich met lieflijke beelden.

   Tomas zit achter zijn computer als hij de eerste steek voelt. Hij begrijpt niet waar die vandaan komt. Hij strompelt naar de keuken terwijl het bloed uit zijn buik gutst: “Mama, mama, iemand steekt me.”

   De moeder van Tomas zou raar staan te kijken. De moeder van Tomas, die haar Tomas altijd in bescherming nam, wat hij ook deed. Ze zou zich een ongeluk schrikken. Terwijl de steken doorgingen met het lek prikken van Tomas’ lichaam.

   Hij valt op de keukenvloer in een plas bloed, “… mama … mama …”, terwijl het onzichtbare mes zijn buik opensnijdt, zodat zijn ingewanden op het linoleum vallen.

   Niet dat het zo werkte.

   Maar toch.

 

Het appartement stonk naar kattenpis.

   Giselle lag op zijn schoot te spinnen. Bibi en Beatrice rolden samen over de vloer. Manfred zat als altijd met zijn snuitje tegen het raam gedrukt, terwijl Gustaf de aandacht van Manfred probeerde te trekken door met zijn kop in zijn zij te stoten.

   Måns, Tufs en Cleopatra lagen te dutten in de fauteuil; Tufs pulkte met zijn pootje aan een paar losse draadjes. Karl-Oskar probeerde op de vensterbank te springen, maar miste die en viel achterover op de grond. Hij was blind aan één oog.

   Lurvis lag in de hal en hield de brievenbus in de gaten, klaar om op te springen en reclameblaadjes te verscheuren als die kwamen. Vendela lag op de kapstok naar Lurvis te kijken; haar misvormde rechtervoorpoot hing tussen de spijlen door, schokte soms.

   Een paar katten zaten in de keuken te eten of lagen loom op tafels en stoelen. Vijf lagen er op het bed in de slaapkamer. Nog een paar hadden hun lievelingsplekje in kasten die ze zelf hadden leren openmaken.

   Sinds Gösta de katten niet meer naar buiten liet gaan, onder druk van de buren, kwam er geen vers genetisch materiaal meer binnen. De meeste jongen werden dood geboren of hadden zulke ernstige misvormingen dat ze na een paar dagen stierven. Ruim de helft van de achtentwintig katten die in Gösta’s flat woonden had een of andere handicap. Ze waren blind of doof, hadden geen tanden of waren motorisch niet in orde.

   Hij was dol op ze.

   Gösta krabde Giselle achter haar oor.

   “Jaa … meisje … wat zullen we doen? Weet je het niet? Nee, ik ook niet. Maar we moeten íéts doen, of niet? Zoiets moet toch gewoon niet mogen. Het was Jócke. Ik kende hem. En nu is hij dood. Maar niemand weet het. Want zij hebben niet gezien wat ik heb gezien. Heb jij het gezien?”

   Gösta boog zijn hoofd, fluisterde.

   “Het was een kínd. Ik zag het beneden over straat aankomen. Het wachtte op Jocke. Onder de brug. Hij ging erin … en kwam er niet meer uit. De volgende ochtend was hij weg. Maar hij is dood. Ik wéét het.

   Wat?

   Nee, ik kan niet naar de politie gaan. Dan gaan ze vragen stellen. Er komen een heleboel mensen bij en dan gaan ze vragen … waarom ik niets heb gezegd. Schijnen ze met zo’n lamp in mijn gezicht.

   Het is nu drie dagen geleden. Of vier. Ik weet het niet. Wat voor dag is het vandaag? Ze gaan vragen stellen. Ik kan het niet doen.

   Maar we moeten iets doen.

   Wat moeten we doen?”

   Giselle keek naar hem op. Begon toen zijn hand te likken.

 

Toen Oskar thuiskwam uit het bos, zat het mes onder de vermolmde splinters. Hij spoelde het af onder de keukenkraan en droogde het af met een handdoek die hij daarna onder de koude kraan hield, uitwrong en tegen zijn wang hield.

   Zijn moeder kwam zo thuis. Hij moest even naar buiten, hij had wat meer tijd nodig ... het huilen stond hem nog steeds nader dan het lachen, zijn benen deden zeer. Hij haalde de sleutel uit de keukenkast, schreef een briefje. Ben zo terug. Oskar. Hij legde het mes op zijn plaats en ging naar de kelder. Deed de zware deur open, glipte naar binnen.

   De kelderlucht. Hij hield ervan. Een veilige geur van hout, oude spullen en mufheid. Er sijpelde wat licht naar binnen door een raam op de begane grond en in het duister suggereerde de kelder geheimen, verborgen schatten.

   Links van hem was een langwerpige gang met vier bergingen. Wanden en deuren van hout, de deuren afgesloten met grote of minder grote hangsloten. Een van de deuren had versterkte slotbeugels; iemand bij wie was ingebroken.

   Op de houten wand helemaal achter in de gang stond met stift kiss geschreven. De s’en waren geschreven als uit elkaar getrokken, omgekeerde z’s.

   Het interessante zat aan de andere kant van de gang: het vuilnishok. Daar had Oskar een aardbol gevonden met een lamp erin die het nog deed en die nu in zijn kamer stond, en een aantal oude nummers van De Hulk. Onder andere.

   Maar vandaag lag er bijna niets. Het hok was zeker pas leeggehaald. Wat kranten, een paar mappen waar ‘Engels’ en ‘Zweeds’ op stond. Mappen had Oskar genoeg. Hij had een jaar geleden een heel stel uit de container voor de drukkerij gered.

   Hij liep verder de kelder door naar het volgende portiek van het rijtje, dat van Tommy. Hij maakte de volgende kelderdeur open en ging naar binnen. Deze kelder rook anders; een zwakke geur van verf of een oplosmiddel.

   Hier was ook de schuilkelder van het rijtje. Hij was er nog maar één keer in geweest, drie jaar geleden, toen een paar oudere jongens er een boksclub hadden gehad. Op een middag mocht hij met Tommy mee kijken. De jongens stompten elkaar met bokshandschoenen aan en Oskar was een beetje bang geworden. Het gekreun en het zweet, de gespannen, geconcentreerde lichamen, het geluid van de klappen dat opgezogen werd door de dikke betonnen muren. Later was er iemand gewond geraakt of zoiets, en de wielen waaraan je moest draaien om de grendels op de ijzeren deur opzij te trekken, zaten met kettingen en hangsloten vast. Afgelopen met het boksen.

   Oskar deed het licht aan en liep naar de schuilkelder. Als de Russen kwamen, zou hij wel opengaan.

   Als ze de sleutel niet kwijt waren.

   Oskar bleef voor de massieve ijzeren deur staan en toen kwam er een gedachte bij hem op. Dat hier iemand … iets zat opgesloten. Dat die kettingen en sloten daarvoor waren. Een monster.

   Hij luisterde. Verre geluiden van de straat, van de mensen die met dingen bezig waren in de appartementen hierboven. Hij vond het echt leuk in de kelder. Het was net of je in een andere wereld was, terwijl je wist dat de gewone wereld buiten was, boven, als je hem nodig had. Maar hier beneden was het stil en niemand kwam hier en zei iets tegen je of deed iets met je. Je hoefde niets.

   Tegenover de schuilkelder zat het lokaal van de Kelderclub. Verboden terrein.

   Ze hadden weliswaar geen slot, maar dat betekende niet dat iedereen zomaar naar binnen mocht. Hij haalde diep adem en opende de deur.

   Er stond niet veel in de berging. Een doorgezakte bank en een al even doorgezakte stoel. Een kleed op de vloer. Een kastje met afgebladderde verf. Van de lamp op de gang liep een extra, stiekem afgetapte leiding naar een kaal peertje dat aan een snoer aan het plafond hing. De lamp was uit.

   Hij was hier een paar keer eerder geweest en wist dat je alleen maar aan de lamp hoefde te draaien om hem aan te doen. Maar dat durfde hij niet. Het licht dat door de kieren in de houten wand naar binnen kwam was genoeg. Zijn hart ging sneller slaan. Als ze hem hier betrapten, zouden ze …

   Wat? Ik weet het niet. Dat is juist het erge. Niet slaan, maar …

   Hij ging op zijn knieën op het kleed zitten en tilde een kussen op van de bank. Er lagen een paar tubes contactlijm onder, een rol plastic zakjes en een bus aanstekergas. Onder het kussen op de andere hoek van de bank lagen de pornoblaadjes. Een paar stukgelezen exemplaren van Lektyr en Fib Aktuellt.

   Hij pakte een nummer van Lektyr en schoof wat dichter naar de deur toe, waar het lichter was. Nog steeds op zijn knieën legde hij het blad voor zich op de grond en bladerde. Hij had een droge mond. De vrouw op de foto lag in een ligstoel met alleen een paar schoenen met hoge hakken aan. Ze drukte haar borsten tegen elkaar aan en pruilde met haar mond. Haar benen waren gespreid en midden in de bos haar tussen haar bovenbenen liep een streep roze vlees met een snee in het midden.

   Hoe kom je daar in?

   Hij kende de woorden van opmerkingen die hij had gehoord, van woorden die hij op muren en deuren had gelezen. Kut. Doos. Schaamlippen. Maar dit wás helemaal geen doos. Alleen maar een snee. Ze hadden seksuele voorlichting gehad op school en hij wist dat er een … tunnel moest zijn vanaf de kut. Maar in welke richting? Recht naar binnen of naar boven of … hij kon het niet zien.

   Hij bladerde verder. Verhalen van lezers. Een zwembad. Een kleedhokje bij de meisjes. Haar tepels werden hard onder haar badpak. Mijn pik klopte als een hamer in mijn zwembroek. Ze pakte de kleerhangers vast en draaide haar kontje naar me toe, kermde: “Neem me, neem me nu.”

   Ging dat continu zo, achter gesloten deuren, op plaatsen waar je het niet zag?

   Hij was aan een nieuw verhaal begonnen, over een familiereünie die een onverwachte wending nam, toen hij de kelderdeur hoorde opengaan. Hij sloeg het blad dicht, stopte het weer onder het kussen van de bank en wist niet wat hij moest doen. Zijn keel werd dichtgesnoerd, hij durfde niet te ademen. Stappen op de gang.

   Lieve Heer, laat ze niet komen. Laat ze niet komen.

   Krampachtig klemde hij zijn handen om zijn knieschijven, hij beet zijn kiezen op elkaar zodat zijn kaken er zeer van deden. De deur ging open. Tommy stond voor de deur met zijn ogen te knipperen.

   “Wat nou, verdorie?”

   Oskar wilde iets zeggen, maar zijn kaken zaten op slot. Hij zat daar maar op zijn knieën midden op het kleed van licht dat door de deuropening naar binnen was gerold, haalde adem door zijn neus.

   “Wat doe jij hier, verdorie? Wat heb je gedaan?”

   Bijna zonder zijn kaken te bewegen, slaagde Oskar erin uit te brengen: “… Niets.”

   Tommy zette een stap de berging in, hij torende boven hem uit.

   “Met je wang, bedoel ik. Hoe komt dat?”

   “Ik … niets.”

   Tommy schudde zijn hoofd, draaide aan de lamp zodat het licht aanging en deed de deur dicht. Oskar kwam overeind, ging midden in het vertrek staan met zijn handen stijf langs zijn lichaam, hij wist niet wat hij moest doen. Hij deed een stap in de richting van de deur. Tommy plofte met een zucht in de stoel neer, wees naar de bank.

   “Ga zitten.”

   Oskar ging op het middelste kussen van de bank zitten, waar niets onder lag. Tommy zat een poosje zwijgend naar hem te kijken. Toen zei hij: “Nou? Zeg het maar.”

   “Wat?”

   “Wat je met je wang hebt gedaan.”

   “… Ik … ik heb alleen.”

   “Iemand heeft je geslagen, dat blijkt. Toch?”

   “… ja …”

   “Waarom?”

   “Weet ik niet.”

   “Wat? Ze slaan je zomaar, zonder reden?”

   “Ja.”

   Tommy knikte, prutste aan een paar losse draden die aan de stoel hingen. Haalde een doos pruimtabak tevoorschijn, stopte een pluk onder zijn bovenlip en hield Oskar de doos voor.

   “Jij ook wat?”

   Oskar schudde zijn hoofd. Tommy stopte de doos terug, duwde de pluk op zijn plaats met zijn tong, leunde achterover in de stoel en vouwde zijn handen op zijn buik.

   “Ja, ja. En wat doe je hier?”

   “Nou, ik wilde alleen …”

   “Meisjes kijken? Toch? Want je snuift toch niet? Kom eens hier.”

   Oskar stond op en liep naar Tommy toe.

   “Dichterbij. Adem mijn kant op.”

   Oskar deed wat hij zei en Tommy knikte, wees naar de bank en zei dat Oskar weer kon gaan zitten.

   “Dat moet je nooit doen, hoor je dat?”

   “Dat heb ik ook nog …”

   “Nee, dat heb je niet. Maar dat moet je ook nooit doen, hoor je? Dat is niet goed. Tabak is goed. Ga maar pruimen.” Hij wachtte even. “Nou? Ga je hier de hele avond naar me zitten gluren of zo?” Hij gebaarde naar het kussen naast Oskar. “Ga je nog meer lezen?”

   Oskar schudde zijn hoofd.

   “Nee. Ga dan naar huis. De anderen komen zo, die zullen er niet zo verrukt van zijn jóú hier te zien. Ga nu maar naar huis.”

   Oskar stond op.

   “En dan nog wat …” Tommy keek hem aan, schudde zijn hoofd, zuchtte. “Nee, niks. Ga naar huis. En Oskar, je moet hier maar niet meer komen.”

   Oskar knikte, deed de deur open. In de deuropening bleef hij staan.

   “Sorry.”

   “Dat is oké. Kom hier gewoon niet meer. Trouwens. Het geld?”

   “Krijg ik morgen.”

   “Oké. Prima. Ik heb een bandje voor je opgenomen met Destroyer en Unmasked. Kom die maar een keer halen.”

   Oskar knikte. Hij voelde een brok in zijn keel. Als hij nog even bleef staan, ging hij huilen. Dus fluisterde hij: “Bedankt” en ging weg.

 

Tommy bleef in de stoel zitten, zoog op de tabak en keek naar de stofvlokken die onder de bank bij elkaar klonterden.

   Hopeloos.

   Oskar zou tot en met de laatste klas worden geslagen. Zo’n type was het. Tommy had wel iets willen doen, maar als de rollen eenmaal zijn verdeeld, ligt het vast. Niets meer aan te doen.

   Hij diepte een aansteker op uit zijn zak, hield hem voor zijn mond en liet gas naar binnen. Toen het koud aan begon te voelen in zijn mondholte haalde hij de aansteker weg, deed hem aan, ademde uit.

   Een vuurplof voor zijn gezicht. Hij werd er niet vrolijker van. Hij was rusteloos, stond op en liep een paar stappen over het kleed. Stofvlokken wervelden op.

   Wat zal ik eens doen, verdorie?

   Hij telde zijn passen over het kleed, stelde zich voor dat het een gevangenis was. Je komt niet los. Je moet je plaats kennen en daar moet je blijven, blabla. Blackeberg. Hij moest hier weg, hij zou … zeeman worden of zoiets. Wat dan ook.

   Het dek zwabberen, naar Cuba varen, joho, joho.

   Tegen de muur stond een bezem die bijna nooit werd gebruikt. Hij pakte hem, begon te vegen. Er kwam stof in zijn neus. Toen hij een poosje had geveegd, schoot hem te binnen dat er geen blik was. Hij veegde de hoop stof onder de bank.

   Een beetje rommel in een hoek is beter dan één grote troep.

   Hij bladerde in een pornoblad, legde het terug. Hij wikkelde zijn sjaal om zijn nek, trok hem zo strak aan dat zijn hoofd wel kon knappen en liet weer los. Stond op, deed een paar stappen over het kleed. Viel op zijn knieën, bad tot God.

 

Om halfzes kwamen Robban en Lasse. Tommy zat toen achterovergeleund in de stoel en keek alsof er geen zorgen op de wereld bestonden. Lasse zoog op zijn lippen, hij leek zenuwachtig. Robban grijnsde en sloeg Lasse op zijn rug.

   “Lasse heeft nog een cassettedeck nodig.”

   Tommy trok zijn wenkbrauwen op.

   “Waarom?”

   “Lasse, vertel.”

   Lasse snoof, durfde Tommy niet in de ogen te kijken.

   “Uh … er is een jongen op het werk …”

   “Die wil kopen?”

   “Mmmm.”

   Tommy haalde zijn schouders op, kwam uit de stoel en peuterde de sleutel van de schuilkelder uit de bekleding. Robban keek teleurgesteld, hij had zeker een leuke scheldpartij verwacht, maar dat vond Tommy niet de moeite. Lasse mocht van hem GESTOLEN GOED TE KOOP! omroepen door de luidsprekers op zijn werk als hij daar zin in had. Dat kon hem niets schelen.

   Tommy duwde Robban opzij en liep de gang op, maakte het hangslot los, haalde de ketting uit de wielen en gooide die naar Robban. De ketting gleed uit Robbans handen, kletterde op de grond.

   “Wat is er met je? Heb je de smoor in of zo?”

   Tommy schudde zijn hoofd, draaide de sluitwielen om en duwde de deur open. De tl-buis in de schuilkelder was kapot, maar er kwam genoeg licht van de gang om de stapels dozen langs de ene lange wand te zien. Tommy tilde er een doos met een cassettedeck af en gaf die aan Lasse.

   “Veel plezier ermee.”

   Lasse keek Robban onzeker aan, alsof hij hulp wilde bij het interpreteren van Tommy’s gedrag. Robban trok een gezicht dat van alles kon betekenen en zei tegen Tommy, die bezig was af te sluiten: “Nog iets meer van Staffan gehoord?”

   “Nee.” Tommy klikte het hangslot dicht, hij zuchtte. “Ik ga morgen bij hem eten. Maar eens kijken.”

   “Eten?”

   “Ja, hoezo?”

   “Nee, nee. Ik dacht alleen dat smerissen op benzine liepen of zoiets.”

   Lasse proestte het uit, blij dat de bedrukte stemming over was.

   “Benzine …”

 

Hij had tegen zijn moeder gelogen. Ze had hem geloofd. Nu lag hij in bed en voelde zich beroerd.

   Oskar. De jongen in de spiegel. Wie is dat? Er overkomen hem een heleboel dingen. Slechte dingen. Goede dingen. Rare dingen. Maar wie is hij? Jonny kijkt naar hem en ziet Varkentje, die slaag moet hebben. Zijn moeder kijkt naar hem en ziet Lieve jongen, die geen kwaad mag overkomen.

   Eli kijkt naar hem en ziet … wat?

   Oskar draaide zich om naar Eli. De twee figuren op de muur keken door de bladeren. Zijn wang was nog steeds pijnlijk gezwollen, er kwam een korstje op de wond. Wat zou hij tegen Eli zeggen als ze vanavond kwam?

   Het hing samen. Wat hij tegen haar zou zeggen hing af van wat hij voor haar was. Eli was nieuw voor hem en hij had dus de kans om iemand anders te zijn, iets anders te zeggen dan wat hij tegen anderen zei.

   Hoe moet je dat eigenlijk doen? Zorgen dat iemand je aardig vindt?

   De klok op zijn bureau stond op kwart over zeven. Hij keek in het gebladerte op de muur, probeerde nieuwe figuren te ontwaren. Hij had een kabouter met een puntmuts gevonden en een omgekeerde trol, toen er op de muur werd geklopt.

   Tok-tok-tok.

   Een voorzichtig kloppen. Hij klopte terug.

   Tok-tok-tok.

   Wachtte. Na een paar seconden weer geklop.

   Tok-toktoktok-tok.

   Hij vulde de twee ontbrekende in: tok-tok.

   Hij wachtte. Geen geklop meer.

   Hij pakte het blaadje met het morsealfabet, trok zijn jas aan, zei “dag” tegen zijn moeder en ging naar de speelplaats. Hij had nog maar een paar stappen buiten gezet toen Eli’s deur openging en zij naar buiten kwam. Ze had gymschoenen aan, een blauwe spijkerbroek en een zwarte collegetrui waar in zilveren letters star wars op stond.

   Eerst dacht hij dat het zijn eigen trui was; hij had er net zo een, die had hij eergisteren aangehad en die zat nu in de was. Had zij er net zo een gekocht alleen omdat hij er een had?

   “Moi.”

   Oskar deed zijn mond open om het ‘hoi’ uit te spreken dat hij al paraat had gehad en deed zijn mond weer dicht. Deed hem weer open om ‘moi’ te zeggen, bedacht zich en zei toch maar “hoi”.

   Eli kreeg een rimpel tussen haar wenkbrauwen.

   “Wat is er met je wang gebeurd?”

   “Ik uh … ben gevallen.”

   Oskar liep door naar de speelplaats, Eli kwam achter hem aan. Hij liep langs het klimrek, ging op een schommel zitten. Eli ging op de schommel naast hem zitten. Ze zwaaiden een poosje zwijgend heen en weer.

   “Iemand heeft dat gedaan, hè?”

   Oskar schommelde nog een paar keer.

   “Ja.”

   “Wie?”

   “Een paar … vrienden.”

   “Vríénden?”

   “Een paar jongens uit mijn klas.”

   Oskar zette weer af en ging verder: “Op welke school zit jij eigenlijk?”

   “Oskar.”

   “Ja.”

   “Wacht even.”

   Hij remde met zijn voeten, keek voor zich op de grond.

   “Ja, wat is er?”

   “Zeg …”

   Ze stak haar hand uit, pakte de zijne. Hij stopte helemaal en keek Eli aan. Haar gezicht was haast alleen een silhouet tegen de verlichte ramen achter haar. Natuurlijk was het verbeelding, maar het was net of haar ogen oplichtten. Ze waren in elk geval het enige wat hij duidelijk kon zien van haar gezicht.

   Met haar andere hand raakte ze de wond aan en toen gebeurde dat vreemde. Er zat iemand anders in haar; een veel ouder, harder mens zat van binnenuit tegen haar huid te duwen. Er liep een koude rilling over Oskars rug, alsof hij in een waterijsje had gebeten.

   “Oskar. Laat ze dat niet doen. Hoor je me? Sta het niet toe.”

   “… Nee.”

   “Je moet terugslaan. Je hebt nog nooit teruggeslagen, zeker?”

   “Nee.”

   “Begin daar dan mee. Sla terug. Hard.”

   “Ze zijn met zijn drieën.”

   “Dan moet je harder slaan. Gebruik een wapen.”

   “Ja.”

   “Stenen. Stokken. Sla ze erger dan je eigenlijk durft. Dan houden ze op.”

   “En als ze terugslaan?”

   “Je hebt een mes.”

   Oskar slikte. Op dit moment, met Eli’s hand in de zijne, met haar gezicht voor zich, leek alles vanzelfsprekend. Maar als ze ergere dingen gingen doen wanneer hij zich verzette, als ze …

   “Ja. Maar stel je voor dat ze …”

   “Dan help ik je.”

   “Jij. Maar jij bent …”

   “Dat kan ik, Oskar. Dát … kan ik.”

   Eli gaf een kneepje in Oskars hand. Hij gaf een kneepje terug, knikte. Maar Eli kneep harder. Zo hard dat het zeer deed.

   Wat is ze sterk.

   Eli liet los en Oskar haalde het blaadje tevoorschijn dat hij op school had gemaakt, streek de vouwen glad en gaf het aan haar. Eli fronste haar wenkbrauwen.

   “Wat is dat?”

   “Kom, dan gaan we in het licht staan.”

   “Nee, ik kan het wel zien. Maar wat is het?”

   “Het morsealfabet.”

   “Ja, ja. Natuurlijk. Tof.”

   Oskar giechelde. Ze zei het op zo’n … hoe heette dat? … geforceerde manier. Het woord paste eigenlijk niet in haar mond.

   “Ik dacht … dan kunnen we … meer praten door de muur.”

   Eli knikte. Het leek net of ze nadacht over wat ze moest zeggen. Zei toen: “Wat goed.”

   “Beregoed?”

   “Ja. Béreleuk. Beregoed.”

   “Je bent een beetje gek, weet je dat?”

   “Is dat zo?”

   “Ja, maar dat is wel oké.”

   “Je moet me maar vertellen hoe het moet, dan. Hoe je niet gek moet zijn.”

   “Ja. Wil je iets zien?”

   Eli knikte.

   Oskar deed zijn speciale truc. Ging op de schommel zitten waar hij zonet ook op had gezeten, zette af. Bij elke zwaai die hij maakte, bij elk tandje dat hij hoger kwam, groeide het gevoel in zijn borst: vrijheid.

   De verlichte ramen van de flats schoten als veelkleurige, oplichtende strepen langs hem heen en hij schommelde hoger en hoger. De speciale truc lukte niet altijd, maar nu zou het hem wel lukken, want hij was licht als een veertje en kon bijna vliegen.

   Toen de schommel zo hoog was gekomen dat de kettingen slap begonnen te hangen en een schok gaven bij het terugschommelen, spande hij zijn hele lichaam. De schommel ging nog een keer terug en bij de volgende keer vooruit liet hij op het hoogste punt de kettingen los en stak zijn benen omhoog en naar voren zo hard als hij kon. Zijn benen maakten een halve salto in de lucht en hij landde op zijn voeten, zakte zo diep mogelijk door zijn knieën om de schommel niet tegen zijn hoofd te krijgen en toen de schommel voorbij was, stond hij op en stak zijn armen opzij. Perfect.

   Eli applaudisseerde en riep: “Bravo!”

   Oskar ving de zwaaiende schommel op, bracht hem weer terug in zijn uitgangspositie en ging zitten. Opnieuw was hij dankbaar voor het donker, dat een triomfantelijke glimlach verborg die hij niet kon tegenhouden, ook al trok zijn wond. Eli stopte met applaudisseren, maar de glimlach was er nog.

   Alles zou nu anders worden. Natuurlijk kun je geen mensen doden door op bomen in te steken. Dat begreep hij wel.

Laat de ware binnenkomen
titlepage.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_000.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_001.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_002.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_003.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_004.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_005.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_006.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_007.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_008.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_009.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_010.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_011.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_012.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_013.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_014.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_015.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_016.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_017.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_018.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_019.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_020.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_021.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_022.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_023.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_024.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_025.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_026.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_027.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_028.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_029.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_030.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_031.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_032.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_033.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_034.xhtml