donderdag 22 oktober

 

 

 

Moeder had tranen in haar ogen toen ze Oskars hand boven de keukentafel vastpakte en er hard in kneep.

   “Je mag absoluut het bos niet meer in, hoor je dat?”

   In Vällingby was gisteren een jongen van Oskars leeftijd vermoord. Het had ’s middags in de krant gestaan en zijn moeder was helemaal over haar toeren toen ze thuiskwam.

   “Het had hier ook … Ik moet er niet aan denken.”

   “Het was toch in Vällingby?”

   “En jij denkt dat een kinderlokker niet twee stations verder kan gaan met de metro? Of kan lopen? Hier naar Blackeberg lopen en hetzelfde nog een keer doen? Ga je vaak naar het bos?”

   “Nee.”

   “Je moet bij de flat blijven, zolang dit … Totdat ze hem gevangen hebben genomen.”

   “Mag ik dan niet naar school?”

   “Ja, je moet wel naar school. Maar na schooltijd kom je meteen naar huis en dan blijf je bij huis totdat ik thuiskom.”

   “Daarna dan?”

   Het verdriet in moeders ogen vermengde zich met boosheid.

   “Wíl je vermoord worden? Nou? Moet je het bos in om vermoord te worden en moet ik me hier zorgen zitten maken terwijl jij in het bos ligt … op beestachtige wijze in stukken gehakt door een … ”

   De tranen schoten haar in de ogen. Oskar legde zijn hand op de hare.

   “Ik gá het bos niet in. Dat beloof ik.”

   Moeder aaide over zijn wang.

   “Lieve jongen. Jij bent alles wat ik heb. Jou mag niets overkomen. Dan ga ik ook dood.”

   “Mmm. Hoe is het gebeurd?”

   “Wat?”

   “Dat. Die moord.”

   “Dat weet ik toch niet. Hij is vermoord door een gek met een mes. Hij is dood. Het leven van zijn ouders is verwoest.”

   “Staat het niet in de krant?”

   “Ik heb de krant niet gelezen. Dat kon ik niet.”

   Oskar pakte de Expressen en bladerde erin. Er waren vier pagina’s aan de moord gewijd.

   “Dat moet je niet lezen.”

   “Ik kijk gewoon even. Mag ik de krant meenemen?”

   “Je moet daar niet over lezen. Al die griezelige dingen die jij leest zijn niet goed voor je.”

   “Ik ga gewoon even kijken of er iets op tv komt.”

   Oskar stond op en wilde met de krant naar zijn kamer gaan. Zijn moeder omhelsde hem onhandig en duwde haar natte wang tegen de zijne.

   “M’n lieve jongen. Je snapt toch wel dat ik ongerust ben? Als jou iets zou overkomen …”

   “Ik weet het, mama. Ik weet het. Ik doe voorzichtig.”

   Oskar knuffelde een beetje terug, wurmde zich toen los en ging naar zijn kamer, terwijl hij zijn moeders tranen van zijn wang veegde.

   Dit was iets heel heftigs.

   Voor zover hij begreep, was die jongen dus vermoord op ongeveer hetzelfde moment dat hij in het bos aan het spelen was geweest. Helaas was het niet Jonny Forsberg die was vermoord maar een onbekende jongen uit Vällingby.

   Vanmiddag had er een begrafenisstemming geheerst in Vällingby. Hij had de krantenbulletins gezien voordat hij er arriveerde en misschien verbeeldde hij het zich maar, maar hij dacht dat de mensen op het plein zachter hadden gepraat en langzamer hadden gelopen dan anders.

   In de ijzerhandel had hij een ongelooflijk mooi jachtmes van driehonderd kronen gestolen. Hij had zijn uitleg klaar voor het geval hij gesnapt zou worden.

   “Het spijt me, meneer. Maar ik ben zo bang voor de moordenaar.”

   Hij zou er ook nog wel een paar tranen uit kunnen persen als het daarop hing. Ze zouden hem laten gaan. Zeker weten! Maar hij werd niet gesnapt en het mes lag nu naast het plakboek in de bergplaats.

   Hij moest nadenken.

   Was het mogelijk dat zijn spel op de een of andere manier de moord had laten plaatsvinden? Hij dacht van niet, maar je kon het niet uitsluiten. In de boeken die hij las, wemelde het van die dingen. Een gedachte op de ene plaats creëerde elders een gebeurtenis.

   Telekinese, voodoo.

   Maar waar precies, wanneer en vooral hóé was de moord gepleegd? Ging het om een groot aantal steken in een liggend lichaam, dan moest hij serieus met de mogelijkheid rekening houden dat hij gewoon een ontzaglijke macht bezat. Een macht die hij moest leren sturen.

   Of misschien is de … BOOM … de verbinding.

   De vermolmde boom waar hij op in had gestoken. Dat er nou net met die boom iets speciaals aan de hand was, wat ervoor zorgde dat wat je die boom aandeed vervolgens werd … overgebracht.

   Details.

   Oskar las alle artikelen die over de moord gingen. De politieman die bij hen op school was geweest om over drugs te praten stond op een foto. Hij kon geen uitspraken doen. Specialisten van het Forensisch Instituut waren erbij gehaald om sporen veilig te stellen. Ze moesten afwachten. Een foto van de vermoorde jongen, uit de schoolalmanak. Oskar had hem nooit eerder gezien. Hij leek een Jonny- of Micke-type. Misschien was er nu een Oskar op de Vällingbyschool bevrijd.

   De jongen was op weg geweest naar handbaltraining in de Vällingbyhal en was er nooit gearriveerd. De training begon om halfzes. De jongen was vermoedelijk rond vijf uur van huis weggegaan. Ergens tussen die tijdstippen. Oskar werd overvallen door duizeligheid. Het klopte precies. En hij was in het bos vermoord.

   Is het zo? Ben ík degene die …

   Een zestienjarig meisje had het lichaam rond acht uur ’s avonds gevonden en de politie van Vällingby gealarmeerd. Ze verkeerde nu in een ‘zware shock’ en stond onder behandeling van een arts. Niets over de toestand van het lichaam. Maar dat het meisje een zware shock had, betekende dat het lichaam op de een of andere manier verminkt was. Anders schreven ze alleen ‘shock’.

   Wat had dat meisje bij donker in het bos te zoeken? Was waarschijnlijk niet van belang. Dennenappels rapen, wat dan ook. Maar waarom stond er niets in over hóé de jongen was vermoord? Alleen een foto van de plaats van de moord. Een doodgewone vallei in het bos met een grote boom in het midden waaromheen de politie een lint met zuurstokstrepen had gespannen.

   Morgen of overmorgen zou er weer een foto van dezelfde plaats in de krant staan, dan vol met kaarsjes en bordjes met waarom? en we missen je. Oskar kende het riedeltje; hij had meer van dergelijke gevallen in zijn plakboek.

   Vermoedelijk was het allemaal puur toeval. Maar stel dat.

   Oskar luisterde aan de deur. Moeder was met de afwas bezig. Hij ging op zijn buik op bed liggen en haalde het jachtmes tevoorschijn. De greep lag goed in de hand en het mes woog zeker drie keer zo veel als het keukenmes dat hij gisteren had gebruikt.

   Hij stond op en ging midden in de kamer staan met het mes in zijn hand. Het was mooi, het gaf macht aan de hand die het vasthield.

   Gerinkel van vaatwerk in de keuken. Hij stak een paar keer in de lucht. De Moordenaar. Als hij zijn kracht eenmaal goed kon gebruiken, zouden Jonny, Micke en Tomas hem nooit meer pesten. Hij wilde nog een uitval doen, maar hield in. Iemand zou hem vanaf de binnenplaats kunnen zien. Het was donker buiten en in zijn kamer was het licht aan. Hij wierp een blik op de binnenplaats, maar zag alleen zijn eigen spiegelbeeld in de ruit.

   De Moordenaar.

   Hij borg het mes weer op in de bergplaats. Dit was maar een spel. Zoiets gebeurde in het echt niet. Maar hij moest details weten. Hij moest het nú weten.

 

Tommy zat in de stoel in een motortijdschrift te bladeren, knikte en humde. Af en toe hield hij het blad omhoog naar Lasse en Robban, die op de bank zaten, om hun een bijzonder interessante foto te laten zien, met een opmerking over cilinderinhoud en maximumsnelheid. Het kale peertje aan het plafond weerspiegelde zich in het gladde papier, wierp bleke reflecties over de cementen muur en de houten wanden.

   Hij hield hen in spanning.

   Tommy’s moeder had verkering met Staffan, die bij de politie van Vällingby werkte. Tommy mocht Staffan niet bepaald graag, nee, integendeel. Iemand met een opgeheven vingertje, een glad type. Gelovig bovendien. Maar via zijn moeder hoorde Tommy wel eens iets wat Staffan eigenlijk niet aan zijn moeder hoorde te vertellen en wat zijn moeder eigenlijk niet aan Tommy hoorde te vertellen …

   Zodoende wist hij bijvoorbeeld hoe het ervoor stond met het onderzoek naar de kraak in de radiowinkel aan het IJslandplein. Die hij, Robban en Lasse hadden gezet.

   Van de daders geen spoor. Precies zo had zijn moeder het gezegd: “Van de daders geen spoor.” Staffans woorden. Ze hadden niet eens een signalement van de auto.

   Tommy en Robban waren zestien en zaten op de middelbare school. Lasse was negentien en in zijn hoofd zat iets niet helemaal goed; hij werkte bij Ericsson in Ulvsunda, waar hij ijzeren plaatjes sorteerde. Maar hij had wel een rijbewijs. En een witte Saab ’74, waarvan ze voor de kraak met viltstift het kenteken hadden veranderd. Nergens voor nodig, aangezien niemand de auto had gezien.

   Ze hadden de buit opgeslagen in de ongebruikte schuilruimte tegenover de kelderberging, die hun clublokaal was. Ze hadden de ketting op de deur doorgeknipt met een betonschaar en er een nieuw slot op gezet. Ze wisten niet goed hoe ze alles kwijt moesten raken; de inbraak zelf, daar was het om te doen geweest. Lasse had voor tweehonderd kronen een cassettedeck aan een collega verkocht, maar dat was alles.

   Daarnaast hadden ze het het veiligst gevonden om een tijdje niet in de gaten te lopen met de spullen. En zeker Lasse de verkoop niet te laten regelen, aangezien hij … een tik van de molen had, zoals moeder het noemde. Maar nu waren er twee weken voorbij sinds de inbraak en bovendien had de politie nu dus wel iets anders om over na te denken.

   Tommy bladerde in het tijdschrift en lachte in zichzelf. Ja, ja, een helebóél andere dingen om over na te denken. Robban trommelde met kletsende trommelslagen op zijn bovenbenen.

   “Toe. Vertel.”

Tommy hield het tijdschrift naar hem op.

   “Kawasaki. Driehonderd cc. Directe injectie en …”

   “Toe nou zeg! Nu vertellen.”

   “Wat … over de moord?”

   “Ja!”

   Tommy beet op zijn lip, deed net of hij nadacht.

   “Hoe zat het ook alweer …”

   Lasse boog zijn lange lichaam voorover op de bank, vouwde zich op als een zakmes.

   “Ah! Zeg op!”

   Tommy legde het tijdschrift neer en keek Lasse strak aan.

   “Weet je zeker dat je het wilt horen? Het is heel akelig.”

   “Ah!”

   Lasse deed wel stoer, maar Tommy zag de ongerustheid in zijn ogen. Je hoefde maar een lelijk gezicht te trekken, een raar stemmetje op te zetten en dat een tijdje vol te houden, dan was Lasse al echt bang. Tommy en Robban hadden zich een keer als zombies geschminkt met de make-up van Tommy’s moeder, hadden de gloeilamp aan het plafond losgedraaid en Lasse opgewacht. Het eind van het liedje was dat Lasse in zijn broek had gepoept en dat Robban een blauwe plek had gekregen op dezelfde plaats die hij met donkerblauwe oogschaduw had gekleurd. Daarna keken ze wat meer uit hoe bang ze Lasse maakten.

   Nu draaide Lasse heen en weer op de bank en kruiste zijn armen voor zijn borst als om te laten zien dat hij op alles voorbereid was.

   “Ja, dus … dit was geen gewone moord, zal ik maar zeggen. Ze hebben die jongen dus gevonden … hij hing aan een boom.”

   “Wat? Opgehangen?” vroeg Robban.

   “Ja, opgehangen. Maar niet aan zijn nek. Aan zijn voeten. Hij hing dus op zijn kop. Aan die boom.”

   “Ja, maar daar ga je toch niet aan dood?”

   Tommy keek lang naar Robban, alsof hij een interessant punt naar voren had gebracht, ging toen verder: “Nee, dat is waar. Maar zijn keel was ook doorgesneden. En dáár ga je wel aan dood. Zijn hele nek. Opengesneden. Als een … meloen.” Hij ging met zijn wijsvinger langs zijn hals om te laten zien hoe het mes was gegaan.

   Lasses hand ging naar zijn keel als om die te beschermen. Hij schudde langzaam zijn hoofd. “Maar waarom hing hij zo?”

   “Ja, wat denk je?”

   “Ik weet het niet.”

   Tommy kneep in zijn onderlip en trok een nadenkend gezicht.

   “Maar het rare is, moeten jullie horen: je snijdt iemands keel door, zodat hij doodgaat. Dan komt er veel bloed uit, of niet?” Lasse en Robban knikten. Tommy liet hen een moment in spanning voordat hij de bom liet vallen.

   “Maar op de grond eronder … waar die jongen hing. Lag bijna helemaal geen bloed. Een paar druppels maar. En hij moet dus wel een paar liter zijn kwijtgeraakt. Toen hij daar hing.”

   Het werd stil in de kelderruimte. Lasse en Robban staarden met een lege blik voor zich uit, totdat Robban rechtop ging zitten en zei: “Ik weet het. Hij is ergens anders vermoord. En later daar opgehangen.”

   “Mmm. Maar waarom hing de moordenaar hem dan op? Als je iemand hebt vermoord, wil je toch van het lijk áf?”

   “Misschien is hij … gek in zijn hoofd.”

   “Misschien wel. Maar ik denk dat het anders zit. Zijn jullie wel eens in een slachthuis geweest? Weet je wat ze met varkens doen? Voordat ze ze in stukken snijden, halen ze al het bloed eruit. En weten jullie hoe ze dat doen? Ze hangen ze op de kop. Aan een haak. En snijden ze de keel door.”

   “Dus je bedoelt … wat, dat die jongen … dat de moordenaar hem wilde sláchten?”

   “Huh?” Lasse keek onzeker van Tommy naar Robby en weer naar Tommy om te kijken of ze hem in de maling namen. Hij zag niets wat daarop wees en zei: “Doen ze dat echt zo? Met varkens?”

   “Ja, wat dacht jij dan?”

   “Dat ze er een … machine voor hadden.”

   “Zou dat beter zijn volgens jou?”

   “Nee, maar … léven ze dan nog? Als ze ze … op de kop hangen?”

   “Ja. Ze leven. En spartelen. En gillen.”

   Tommy deed een gillend varken na, en Lasse plofte op de bank neer, staarde naar zijn knieën. Robban stond op, liep een paar stappen heen en weer en ging weer op de bank zitten.

   “Maar het klopt toch niet. Als de moordenaar van plan was hem te slachten, zou er toch bloed moeten liggen?”

   “Jíj zei dat hij hem wilde slachten. Ik denk dat niet.”

   “Nee? Wat denk jij dan?”

   “Ik denk dat het hem om het bloed te doen was. Dat hij de jongen daarom heeft vermoord. Om aan het bloed te komen. Dat hij dat heeft meegenomen.”

   Robban knikte langzaam, peuterde met zijn vinger aan het korstje van een puistje in zijn mondhoek. “Maar waarom dan? Om het te drínken, of zo?”

   “Ja. Bijvoorbeeld.”

   Tommy en Robban verzonken in innerlijke voorstellingen van de moord en wat er daarna was gebeurd. Na een poosje tilde Lasse zijn hoofd op en keek hen vragend aan. Hij had tranen in zijn ogen.

   “Zijn ze gauw dood, die varkens?”

   Tommy keek hem ernstig in de ogen.

   “Nee.”

 

“Ik ga even naar buiten.”

   “Nee …”

   “Ik blijf op de binnenplaats.”

   “Je gaat nergens anders heen.”

   “Nee, is goed.”

   “Zal ik je roepen als …”

   “Nee. Ik kom wel. Ik heb een horloge. Je hoeft níét te roepen.”

   Oskar trok zijn jas aan en zette zijn muts op. Hij bleef met zijn ene voet in zijn schoen staan. Liep zachtjes naar zijn kamer en haalde het mes tevoorschijn, stopte het in zijn jas. Strikte zijn veters. Vanuit de woonkamer klonk weer de stem van zijn moeder.

   “Het is koud buiten.”

   “Ik heb mijn muts.”

   “Heb je hem op?”

   “Nee, aan mijn voet.”

   “Maak jij maar grapjes. Je weet hoe …”

   “Tot zo.”

   “… Je oren.”

   Hij liep naar buiten en keek op zijn horloge. Kwart over zeven. Nog drie kwartier voordat het tv-programma begon. Vermoedelijk waren Tommy en de anderen in de kelder, maar daar durfde hij niet heen te gaan. Tommy was oké, maar de anderen … Vooral als ze hadden gesnoven, kwamen ze soms op rare ideeën.

   Dus ging hij naar de speeltuin midden op de binnenplaats. Twee dikke bomen die soms als goal werden gebruikt, een klimrek met een glijbaan, een zandbak en een schommel met drie autobanden die aan een ketting waren opgehangen. Hij ging in een van de banden zitten en schommelde zachtjes.

   ’s Avonds vond hij dit een fijne plek. Om hem heen het grote vierkant van honderden verlichte ramen, terwijl hijzelf in het donker zat. Tegelijkertijd veilig en alleen. Hij trok het mes uit de schede. Het lemmet was zo glad dat hij er de ramen in weerspiegeld zag. De maan.

   Een bloedige maan

   Oskar stond op van de schommel, sloop naar een van de bomen, begon ertegen te praten.

   “Wat sta je daar te staren, stomme idioot? Wil je dood of zo?”

   De boom gaf geen antwoord en Oskar zette zijn mes erin, voorzichtig. Hij wilde het gladde lemmet niet beschadigen.

   “Dat heb je ervan. Als je naar me staart.”

   Hij draaide het mes om, zodat een snipper van de boom losliet. Een stukje vlees. Hij fluisterde: “Gil maar als een varken.”

   Hij bleef staan. Dacht dat hij een geluid hoorde. Met het mes tegen zijn heup keek hij om zich heen. Hij hief het mes tot ooghoogte, keek ernaar. De punt was nog even glad als eerst. Hij gebruikte het lemmet als spiegel en hield het zo dat hij het klimrek kon zien. Daar stond iemand. Iemand die er net nog niet had gestaan. Een vage omtrek tegen het zuivere staal. Hij liet het mes zakken en keek rechtstreeks naar het klimrek. Inderdaad. Maar het was niet de Vällingbymoordenaar. Het was een kind.

   Er was genoeg licht om te kunnen zien dat het een meisje was dat hij nooit eerder op de binnenplaats had gezien. Oskar deed een stap in de richting van het klimrek. Het meisje verroerde zich niet. Bleef daar maar naar hem staan kijken.

   Hij zette nog een stap en werd plotseling bang. Waarvoor? Voor zichzelf. Met het mes in een stevige greep was hij onderweg naar het meisje om het in haar te steken. Dat wás niet zo. Maar zo voelde het eventjes. Dat zíj niet bang werd?!

   Hij bleef staan, schoof het mes weer in de schede en stopte het onder zijn jas.

   “Dag.”

   Het meisje zei niets. Oskar was nu zo dichtbij dat hij kon zien dat ze donker haar had, een fijn gezichtje, grote ogen. Wijdopen ogen die hem rustig aankeken. Haar handen rustten wit op het hekje van het klimrek.

   “Ik zei dag.”

   “Dat hoorde ik wel.”

   “Waarom zei je dan niks terug?”

   Het meisje haalde haar schouders op. Haar stem was niet zo hoog als hij had gedacht. Klonk als iemand van zijn eigen leeftijd.

    Ze zag er vreemd uit. Halflang zwart haar. Een rond gezicht, een klein neusje. Als zo’n pop die je kon uitknippen op de kinderpagina van Hemmets Journal. Heel … schattig. Maar er was iets. Ze droeg geen muts en geen jas. Alleen een dunne roze trui, ondanks de kou.

   Het meisje maakte een beweging met haar hoofd in de richting van de boom waar Oskar in had gestoken.

   “Wat ben je aan het doen?”

   Oskar kreeg een kleur, maar dat zag je toch niet in het donker?

   “Ik train.”

   “Waarvoor?”

   “Voor het geval de moordenaar komt.”

   “Welke moordenaar?”

   “Die in Vällingby. Die die jongen heeft doodgestoken.”

   Het meisje zuchtte, keek omhoog naar de maan. Toen boog ze voorover.

   “Ben je bang?”

   “Nee, maar een moordenaar, dat is … dan is het mooi als je je kunt … verdedigen. Woon je hier?”

   “Ja.”

   “Waar dan?”

   “Daar.” Het meisje wees naar de deur naast die van Oskar. “Naast jou.”

   “Hoe weet je waar ik woon?”

   “Ik heb je eerder door het raam gezien.”

   Vlammen schoten over Oskars wangen. Terwijl hij nadacht over wat hij zou kunnen zeggen, sprong het meisje van het klimrek en kwam voor hem neer. Een sprong van meer dan twee meter hoogte.

   Ze doet vast aan turnen of zo.

   Ze was precies even lang als hij, maar veel slanker. De roze trui zat strak om haar dunne bovenlichaam dat nog geen aanzet van borsten vertoonde. Haar ogen waren zwart, enorm groot in het kleine, bleke gezichtje. Ze hield haar ene hand voor hem in de lucht, alsof ze iets tegenhield wat dichterbij kwam. Haar vingers waren lang en dun als takken.

   “Ik kan geen vrienden met je worden. Dan weet je dat.”

   Oskar vouwde zijn armen voor zijn borst. Door de jas heen voelde hij onder zijn ene hand de omtrek van de greep van het mes.

   “Hoezo niet?”

   De ene mondhoek van het meisje krulde omhoog in een soort glimlach.

   “Moet ik daar een réden voor geven? Ik zeg gewoon hoe het zit. Dan weet je dat.”

   “Ja, ja.”

   Het meisje keerde zich om en liep bij Oskar weg, naar haar portiek. Toen ze een paar stappen had gezet, zei Oskar: “Denk je dat ik je vriend wíl worden dan? Ben jij even stom!”

   Het meisje bleef een moment stilstaan. Draaide zich toen om en liep terug naar Oskar, ging voor hem staan. Ze vlocht haar vingers ineen en liet haar armen hangen.

   “Wat zei je daar?”

   Oskar hield zijn armen nog steviger tegen zijn borst gedrukt, duwde zijn hand tegen de greep van het mes en keek naar de grond.

   “Je bent stom … dat je zoiets zegt.”

   “Ben ik dat?”

   “Ja.”

   “Sorry dan. Maar het is zo.”

   Ze stonden stil, een halve meter van elkaar. Oskar keek nog steeds naar de grond. Een vreemde geur kwam van het meisje naar hem toe drijven.

   Een jaar geleden had zijn hond Bobby een infectie aan zijn poten gekregen en ze hadden hem uiteindelijk moeten laten inslapen. De laatste dag was Oskar thuisgebleven van school, had uren bij de zieke hond gelegen en afscheid genomen. Bobby had net zo geroken als het meisje. Oskar trok zijn neus op.

   “Ruik jij zo raar?”

   “Dat zal best.”

   Oskar keek op. Hij had spijt van wat hij had gezegd. Ze zag er zo … broos uit in haar dunne trui. Hij maakte zijn gevouwen armen los en maakte een gebaar in haar richting. “Heb je het niet koud?”

   “Nee.”

   “Waarom niet?”

   Het meisje fronste haar wenkbrauwen, trok haar gezicht samen en zag er even veel, veel ouder uit dan ze was. Als een oud vrouwtje dat bijna moest huilen.

   “Ik ben zeker vergeten hoe dat moet.”

   Het meisje draaide zich snel om en liep naar haar portiek. Oskar bleef staan en keek haar na. Toen ze bij de zware deur kwam verwachtte Oskar dat ze twee handen zou gebruiken om hem open te krijgen. Maar ze pakte de klink met één hand vast en rukte de deur zo hard open dat die tegen de metalen knop op de grond knalde, terugstuiterde en achter haar dichtging.

   Hij stak zijn handen in zijn jaszakken en voelde zich verdrietig. Hij dacht aan Bobby. Aan hoe hij eruit had gezien toen hij in de kist lag die zijn vader had getimmerd. Aan het kruis dat hij bij handenarbeid had gemaakt, dat was kapotgegaan toen ze het in de bevroren grond wilden slaan.

   Hij moest een nieuw maken.

 

Laat de ware binnenkomen
titlepage.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_000.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_001.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_002.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_003.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_004.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_005.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_006.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_007.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_008.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_009.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_010.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_011.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_012.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_013.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_014.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_015.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_016.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_017.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_018.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_019.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_020.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_021.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_022.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_023.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_024.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_025.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_026.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_027.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_028.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_029.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_030.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_031.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_032.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_033.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_034.xhtml