vrijdag 23 oktober

 

 

 

Håkan zat weer in de metro, op weg naar het centrum. Hij had tien opgerolde briefjes van duizend met een elastiekje eromheen in zijn broekzak. Daar zou hij iets moois mee doen. Hij zou een leven redden.

   Tienduizend kronen was veel geld en als hij dacht aan de campagnes van Red de kinderen waar ‘duizend kronen een heel gezin een jaar lang kunnen voeden’ enzovoort, dan zou je met tíénduizend toch ook nog wel een leven in Zweden kunnen redden?

   Maar wiens leven? Waar?

   Je kon het geld toch niet aan de eerste de beste verslaafde geven en hopen dat … nee. En het moest een jong iemand zijn. Hij wist dat het belachelijk was, maar idealiter moest het zo’n huilend kind zijn als op de schilderijtjes. Een kind dat het geld met tranen in de ogen aannam en … en dan?

   Hij stapte bij Odenplan uit zonder te weten waarom en liep naar de Stadsbibliotheek. In de tijd dat hij in Karlstad woonde, toen hij Zweedse les gaf in de hoogste klassen van de basisschool en nog een huis had om in te wonen, was het in zijn kring algemeen bekend dat de Stadsbibliotheek in Stockholm een … goeie plek was.

Pas toen hij de grote ronde vorm van de bibliotheek zag, bekend van foto’s in boeken en kranten, wist hij dat hij daarom hier was uitgestapt. Omdat het een goeie plek was. Iemand uit zijn kring, waarschijnlijk Gert, had verteld hoe het ging als je hier seks kocht.

   Hij had het nooit gedaan. Nooit betaalde seks gehad.

   Eén keer hadden Gert, Torgny en Ove een jongetje opgeduikeld wiens moeder door een kennis van Ove uit Vietnam was gehaald. De jongen was een jaar of twaalf en wist wat er van hem werd verwacht, hij kreeg er goed voor betaald. Toch kon Håkan er niet toe komen. Hij had van zijn Bacardi-cola genipt en erg van het naakte lichaam van de jongen genoten toen hij zich van alle kanten liet bekijken in de kamer waar ze bij elkaar zaten.

   Maar niet meer dan dat.

   De anderen hadden zich om de beurt door de jongen laten pijpen, maar toen Håkan aan de beurt was, werd hij misselijk. De hele situatie was te akelig. Het vertrek rook naar opwinding, alcohol en zaad. Een druppel sperma van Ove glom op de wang van de jongen. Håkan duwde het hoofd van de jongen weg toen dat bij zijn middenrif naar beneden ging.

   De anderen hadden hem uitgescholden en ten slotte zelfs bedreigd. Hij was getuige, hij moest mededader worden. Ze beschimpten hem om zijn scrupules, maar dat was niet het probleem. Het was gewoon zo lelijk allemaal. De zitslaapkamer die Åke bewoonde, de vier ongelijke, speciaal voor deze gelegenheid neergezette stoelen, de dansmuziek uit de stereo.

   Hij betaalde voor zijn aandeel in de pret en zag de anderen nooit meer terug. Hij had zijn blaadjes, zijn foto’s en zijn filmpjes. Dat moest maar genoeg zijn. Vermoedelijk had hij bovendien ook echt scrupules, die zich alleen die keer in een hevige afkeer van de situatie hadden geopenbaard.

   Waarom ben ik dan onderweg naar de Stadsbibliotheek?

   Hij ging zeker een boek lenen. De brand van drie jaar geleden had zijn hele leven opgeslokt, waaronder zijn boeken. Hij kon De juwelen van de koningin van Almqvist lenen, voordat hij zijn goede daad ging doen.

   Het was rustig in de bibliotheek zo ’s ochtends. Vooral oudere mannen en studenten. Hij vond het boek dat hij zocht al gauw en las de eerste woorden.

   Tintomara! Er zijn twee dingen wit

   Onschuld – Arsenicum

   en zette het weer op de plank. Voelde niet goed. Deed hem aan zijn vorige leven denken.

   Hij had het een prachtig boek gevonden, het in zijn lessen gebruikt. Het lezen van de eerste regels deed hem verlangen naar een leesstoel. En die leesstoel moest in een huis staan dat van hem was, een huis vol boeken, en hij zou weer werk hebben en hij zou en hij wilde. Maar hij had de liefde gevonden en die dicteerde tegenwoordig de voorwaarden. Niks stoel.

   Hij wreef in zijn handen als om het boek uit te wissen dat hij had vastgehouden en ging een zijzaal binnen.

   Lange tafels met lezende mensen. Woorden, woorden, woorden. Helemaal achter in de zaal zat een jonge jongen met een leren jack aan te wippen op zijn stoel, terwijl hij ongeïnteresseerd in een prentenboek bladerde. Håkan liep die kant op, deed net of hij de plank met geologieboeken bekeek, gluurde zo nu en dan naar de jongen. Ten slotte sloeg de jongen zijn ogen op en keek hem aan, fronste zijn wenkbrauwen als een vraag. Wil je?

   Nee, dat wilde hij niet. De jongen was een jaar of vijftien en had een plat, Oost-Europees gezicht, puistjes en smalle, diepliggende ogen. Håkan haalde zijn schouders op en liep de zaal uit.

   Voor de hoofdingang haalde de jongen hem in, maakte een gebaar met zijn duim en vroeg: “Fire?” Håkan schudde zijn hoofd. “Don’t smoke.”

   “Okey.”

   De jongen haalde een plastic aansteker tevoorschijn, stak een sigaret op, gluurde naar hem door de rook. “What you like?”

   “No, I …”

   “Young? You like young?”

   Hij liep bij de jongen weg, weg van de hoofdingang waar iedereen langs kon komen. Hij moest nadenken. Hij had niet gedacht dat het zo makkelijk zou gaan. Het was gewoon een soort spelletje geweest, kijken of het waar was wat Gert had verteld.

   De jongen liep achter hem aan, ging naast hem tegen de stenen muur staan.

   “How? Eight, nine? Is difficult, but …”

   “NO!”

   Zag hij er zo duivels pervers uit? Stomme gedachte. Ove en Torgny hadden er beiden ook absoluut niet … bijzonder uitgezien. Gewone mannen met een gewone baan. Alleen Gert, die leefde van een reusachtige erfenis van zijn vader en zich alles kon veroorloven, had na zijn vele buitenlandse reizen echt een afstotelijk uiterlijk gekregen. Een weekheid om zijn mond, een waas over zijn ogen.

   De jongen zweeg toen Håkan zijn stem verhief, keek hem oplettend aan door zijn spleetjes van ogen. Hij nam nog een trekje van de sigaret, liet die op de grond vallen, zwaaide met zijn armen.

   “What?”

   “No, I just …”

   De jongen kwam een halve stap dichterbij.

   “What?”

   “I … maybe … twelve?”

   “Twelve. You like twelve?”

   “I … yes.”

   “Boy.”

   “Yes.”

   “Okey. You wait. Number two.”

   “Excuse me?”

   “Number two. Toilet.”

   “Oh. Yes.”

   “Ten minutes.”

   De jongen trok de rits van zijn leren jack omhoog en verdween de trappen af.

   Twaalf jaar. Wc twee. Tien minuten.

   Dit was echt heel stom. Als er een agent kwam. Ze moesten hier na zoveel jaar toch weten van deze activiteiten. Dan was het met hem gedaan. Hij zou in verband worden gebracht met de klus die hij eergisteren had uitgevoerd en dan was het allemaal voorbij. Hij kon dit niet doen.

   Ik ga alleen even naar de toiletten om te kijken hoe het eruitziet.

   Er was geen mens in de wc’s. Een pissoir en drie hokjes. Nummer twee was logischerwijs de middelste. Hij stopte één kroon in het slot, deed de deur open en stapte naar binnen, deed de deur dicht en ging op de wc zitten.

   De wanden van het hokje waren volgekliederd. Helemaal niet wat hij van een stadsbibliotheek verwachtte. Hier en daar een literair citaat: harry me, marry me, bury me, bite me, maar vooral obscene tekeningen en grapjes: beter een korte liefde met een happy end dan een lange liefde met een klerevent. Jongens zijn net meloenen: sappig en vol zaad, alsmede een ongebruikelijk groot aantal telefoonnummers die je kon bellen als je speciale wensen had. Enkele ervan droegen het teken en waren waarschijnlijk authentiek. Niet zomaar iemand die een loopje wilde nemen met iemand anders.

   Zo. Nu had hij het gezien. Nu zou hij weg moeten gaan. Je wist nooit wat die jongen met het leren jack zou verzinnen. Hij stond op, piste in het toilet, ging weer zitten. Waarom had hij gepist? Hij had niet erg nodig gehoeven. Hij wist waarom hij had gepist.

   Voor het geval dat.

   De deur van de wc’s ging open. Hij hield zijn adem in. Iets in hem hoopte dat het een politieagent was. Een grote, mannelijke politieagent die de deur van het hokje open zou tráppen en hem met zijn wapenstok mishandelen voordat hij hem arresteerde.

   Fluisterende stemmen, zachte stappen, een zachte klop op de deur.

   “Ja?”

   Weer kloppen. Hij slikte een stekelige brok speeksel door en deed de deur van het slot.

   Voor de deur stond een jongen van een jaar of elf, twaalf. Blond haar, uivormig gezicht. Smalle lippen en grote blauwe, uitdrukkingsloze ogen. Een rood gewatteerd jack dat hem iets te groot was. Vlak achter hem stond de oudere jongen met het leren jack. Hij stak vijf vingers op.

   “Five hundred.” Hij sprak ‘hundred’ uit als ‘chundred’.

   Håkan knikte en de oudere jongen duwde de jongere voorzichtig het hokje in en deed de deur dicht. Was vijfhonderd niet wat duur? Niet dat het wat uitmaakte, maar …

   Hij keek naar de jongen die hij had gekocht. Gehuurd. Gebruikte hij drugs? Vermoedelijk wel. Zijn ogen stonden afwezig, niet scherp. De jongen stond een halve meter van hem af tegen de deur aan gedrukt. Hij was zo klein dat Håkan zijn hoofd niet omhoog hoefde te doen om hem in de ogen te kijken.

   “Hello.”

   De jongen antwoordde niet, schudde alleen met zijn hoofd, wees naar zijn buik en gebaarde met zijn vinger: gulp openmaken. Hij gehoorzaamde. De jongen zuchtte, maakte weer een gebaar met zijn vinger: penis tevoorschijn halen.

   Hij kreeg een kleur op zijn wangen toen hij deed wat de jongen zei. Want zo was het: hij gehoorzaamde de jongen. Hij had zelf niets te willen. Hij deed dit niet. Zijn korte penis was helemaal niet stijf, kwam maar net tot aan het wc-deksel. Een kieteling toen de eikel de koude ondergrond raakte.

   Hij tuurde, probeerde de gelaatstrekken van de jongen zo te veranderen dat ze meer op die van zijn geliefde leken. Dat lukte niet zo goed. Zijn geliefde was mooi. Dat was deze jongen, die nu op zijn knieën ging zitten en zijn hoofd tegen zijn middenrif duwde, niet.

   Zijn mond.

   Er was iets mis met de mond van de jongen. Hij legde zijn hand op het voorhoofd van de jongen, voordat de mond zijn doel bereikte.

   “Your mouth?”

   De jongen schudde zijn hoofd en duwde zijn voorhoofd tegen zijn hand om door te gaan met zijn werk. Maar nu lukte het niet. Hij had van dit soort dingen gehoord.

   Hij stak zijn duim uit naar de bovenlip van de jongen en trok die omhoog. De jongen had geen tanden. Iemand had zijn tanden eruit getrokken of geslagen, zodat hij zijn werk beter kon doen. De jongen stond op; een ritselend, fluisterend geluid van het gewatteerde jack toen hij zijn armen over elkaar sloeg voor zijn borst. Håkan stopte zijn penis terug, deed zijn gulp dicht, staarde naar de grond.

   Zo niet. Zo nooit.

   Iets werd omhooggestoken in zijn gezichtsveld. Een hand met vijf uitgesperde vingers. Vijfhonderd.

   Hij haalde het rolletje bankbiljetten uit zijn zak en gaf het aan de jongen. De jongen haalde het elastiekje eraf, ging met zijn wijsvinger langs de rand van de tien briefjes, deed het elastiekje er weer omheen en stak het rolletje omhoog.

   “Why?”

   “Because … your mouth. Maybe you can get … new teeth.”

   De jongen lachte zelfs. Geen stralende lach, maar zijn mondhoeken gingen een stukje omhoog. Misschien lachte hij alleen maar om Håkans domheid. De jongen dacht na, toen haalde hij een duizendje van het rolletje en stopte het in de buitenzak van zijn jack. Het rolletje in zijn binnenzak. Håkan knikte.

   De jongen deed de deur open, aarzelde. Toen draaide hij zich om naar Håkan, aaide hem over zijn wang.

   “Sank you.”

   Håkan legde zijn hand over die van de jongen, drukte hem tegen zijn wang, deed zijn ogen dicht. Kon iemand het maar.

   “Forgive me.”

   “Yes.”

   De jongen trok zijn hand terug. De warmte ervan zat nog steeds in Håkans wang toen de deur van de wc’s achter de jongen dichtging. Hij bleef op het toilet zitten staren naar iets wat iemand op de deurpost had geschreven. Wie je ook bent. Ik hou van je. Vlak daaronder had iemand anders geschreven: Wil je pik?

   De warmte was allang van zijn wang af toen hij naar de metro ging en van zijn laatste kronen een avondblad kocht. Er werden vier pagina’s aan de moord besteed. Er stond onder andere een foto in van de vallei waar hij die had gepleegd. Die stond vol met brandende kaarsjes en bloemen. Hij keek naar de foto en voelde niet zoveel.

   Jullie moesten eens weten. Vergeef me, maar jullie moesten eens weten.

 

Onderweg van school naar huis bleef Oskar onder de twee ramen van haar appartement staan. Het dichtstbijzijnde was maar twee meter verwijderd van het raam van zijn eigen kamer. De jaloezieën waren neergelaten en de ramen waren lichtgrijze rechthoeken tegen het donkergrijze beton. Het zag er duister uit. Vermoedelijk was het een … raar gezin.

   Drugsgebruikers.

   Oskar keek om zich heen, liep toen het portiek in en keek op het tableau met namen. Vijf achternamen netjes in plastic blokletters. Eén plaats was leeg. De naam van de vorige bewoner, hellberg, had er zo lang gestaan dat je die als een donkerder contour op het door de zon gebleekte viltbord kon lezen. Maar geen nieuwe plastic letters. Niet eens een briefje.

   Hij jogde de twee trappen op naar haar deur. Daar was het hetzelfde. Niets. Geen letters op het naambordje van de brievenbus. Net als bij een appartement dat leegstond.

   Had ze misschien gelogen? Misschien woonde ze hier helemaal niet. Maar ze was toch het portiek in gegaan. Natuurlijk. Maar dat kon ze gewoon doen. Als ze …

   De deur beneden ging open.

   Hij ging weg bij de deur en liep snel de trappen af. Als zij het maar niet was. Dan dacht ze misschien dat hij op de een of andere manier … Maar ze was het niet.

   Halverwege de tweede trap kwam Oskar een man tegen die hij nog nooit eerder had gezien. Een korte, nogal brede man, die half kaal was en zo breed glimlachte dat het niet normaal was.

   De man kreeg Oskar in de gaten, hief zijn hoofd op en knikte, zijn mond nog steeds vertrokken in die circusgrijns.

   Onder in het portiek bleef Oskar staan luisteren. Hij hoorde sleutels tevoorschijn komen en een deur opengaan. Haar deur. De man was vermoedelijk haar vader. Oskar had weliswaar nog nooit zo’n oude drugsgebruiker gezien, maar hij zag er wel echt ziek uit.

   Geen wonder dat zij raar is.

   Oskar liep naar de speelplaats, ging op de rand van de zandbak zitten en hield haar raam in de gaten om te zien of de jaloezieën opgetrokken zouden worden. Zelfs het raam van de badkamer leek vanbinnen afgedekt; het matglas was donkerder dan dat van alle andere badkamerramen.

   Hij haalde zijn kubus van Rubik uit zijn jaszak. Die kraakte en piepte als hij eraan draaide. Een kopie. De echte ging veel soepeler, maar kostte vijf keer zoveel en die hadden ze alleen in de goed bewaakte speelgoedwinkel in Vällingby.

   Twee zijden waren opgelost, waren van één kleur, en op de derde zijde zat maar één klein vakje verkeerd. Maar dat kreeg hij niet goed zonder de twee opgeloste zijden weer te vernielen. Hij had een artikel uit Expressen bewaard waarin verschillende draaisystemen werden beschreven – zo had hij twee zijden voor elkaar weten te krijgen, maar daarna werd het heel wat moeilijker.

   Hij keek naar de kubus en probeerde de oplossing te vinden door te denken in plaats van alleen te draaien. Het lukte niet. Zijn hersenen konden het niet aan. Hij duwde de kubus tegen zijn voorhoofd, probeerde er diep in door te dringen. Geen reactie. Hij zette de kubus een halve meter verder op de rand van de zandbak neer, staarde ernaar.

   Draai. Draai. Draai.

   Telekinese heette dat. In de Verenigde Staten hadden ze experimenten uitgevoerd. Er waren mensen die dergelijke dingen konden. esp. Extra Sensory Perception. Oskar zou er alles voor overhebben om zoiets te kunnen.

   En misschien … misschien kon hij het wel.

   De schooldag was niet zo slecht verlopen. Tomas Ahlstedt had geprobeerd zijn stoel onder hem uit te trekken toen hij wilde gaan zitten in de eetzaal, maar hij had het op tijd gezien. Dat was alles. Hij zou het bos in gaan met het mes, naar die boom. Een serieuzer experiment uitvoeren. Niet zo opgefokt als gisteren.

   Rustig en methodisch in de boom steken, hem kapotsnijden en aldoor het gezicht van Tomas Ahlstedt voor zich zien. Hoewel … dat met die moordenaar was wel gebeurd. De échte moordenaar zat ook ergens.

   Nee. Hij moest wachten totdat de moordenaar gepakt was. Aan de andere kant: als het een normale moordenaar was, was het experiment waardeloos. Oskar keek naar de kubus, stelde zich een straal voor die van zijn ogen naar de kubus liep.

   Draai. Draai. Draai.

   Er gebeurde niets. Oskar stopte de kubus in zijn zak, stond op en klopte wat zand van zijn broek. Keek naar haar raam. De jaloezieën waren nog steeds dicht.

   Hij ging naar binnen om aan zijn plakboek te werken, artikelen over de Vällingbymoord uitknippen en inplakken. Het zouden er vermoedelijk best veel worden, mettertijd. Vooral als het nog een keer gebeurde. Daar hoopte hij een beetje op. Het liefst in Blackeberg.

   Zodat de politie op school kwam, zodat de leraren ernstig en ongerust waren, zodat die stemming ontstond die hij zo aangenaam vond.

 

“Nooit meer. Wat je ook zegt.”

   “Håkan …”

   “Nee. Het is gewoon nee.”

   “Ik ga dood.”

   “Dan ga je maar dood.”

   “Meen je dat?”

   “Nee. Dat niet. Maar je kunt toch … zelf.”

   “Ik ben te zwak. Nog steeds.”

   “Je bent niet zwak.”

   “Te zwak daarvoor.”

   “Ja, dan weet ik het niet. Maar ik doe het niet meer. Het is zo … walgelijk, zo …”

   “Dat weet ik.”

   “Dat weet je niet. Voor jou is het anders, is het …”

   “Wat weet jij ervan hoe het voor mij is?”

   “Niets. Maar jij bent tenminste …”

   “Denk je dat ik ervan … geniet?”

   “Ik weet het niet. Geniet je ervan?”

   “Nee.”

   “Nee, nou ja, hoe dan ook … ík doe het niet nog eens. Je hebt misschien andere helpers gehad, die … beter waren dan ik.”

   “ … ”

   “Is dat zo?”

   “Ja.”

   “O … ”

   “Håkan? Toe …?”

   “Ik hou van je.”

   “Ja.”

   “Hou je van mij? Een beetje?”

   “Zou je het weer doen als ik zei dat ik van je hou?”

   “Nee.”

   “Ik moet sowieso van je houden, bedoel je?”

   “Je houdt alleen van me als ik je help in leven te blijven.”

   “Ja. Is dat niet juist liefde?”

   “Als ik dacht dat je ook van me hield als ik het níét zou doen … ”

   “Ja?”

   “… dan zou ik het misschien doen.”

   “Ik hou van je.”

   “Ik geloof je niet.”

   “Håkan. Ik red het nog een paar dagen, maar dan …”

   “Zorg dan maar dat je van me gaat houden.”

 

Vrijdagavond bij de Chinees. Het is kwart voor acht en de hele club is bij elkaar. Behalve Karlsson, die thuis naar De Notenkrakers aan het kijken is en dat komt ook wel goed uit. Die man draagt niet veel bij. Hij zal later wel komen als het afgelopen is en opscheppen over hoeveel vragen hij goed had.

   Aan het hoektafeltje voor zes bij de deur zitten nu Lacke, Morgan, Larry en Jocke. Jocke en Lacke discussiëren erover welke vissoorten zowel in zoet als in zout water gedijen. Larry leest het avondblad en Morgan zit met zijn been te wippen, stampt de maat van een ander soort muziek dan de Chinese muzak die zachtjes uit de verborgen luidsprekers klinkt.

   Op de tafel voor hen staan volle en minder volle bierglazen. Aan de muur boven de bar hangen hun portretten.

   De eigenaar van het restaurant moest uit China wegvluchten in verband met de culturele revolutie, vanwege zijn satirische karikaturen van de machthebbers. Nu heeft hij zijn talenten gebotvierd op zijn stamgasten. Aan de muur hangen twaalf milde, met stift getekende spotprenten.

   Van alle jongens. En van Virginia. De portretten van de jongens zijn close-ups, waarop alle onregelmatigheden van hun fysionomie zijn benadrukt.

   Larry’s gegroefde, bijna uitgeholde gelaat en een paar enorme flaporen, die hem het aanzien van een lieve maar uitgehongerde olifant geven.

   Bij Jocke zijn de dikke, aan elkaar gegroeide wenkbrauwen geaccentueerd en veranderd in rozenstruiken waarin een vogel – misschien een nachtegaal – zit te zingen.

   Morgan heeft vanwege zijn stijl trekken van de late Elvis mogen lenen. Royale bakkebaarden en een Hunka-hunka-looooove-baby-uitdrukking in zijn ogen. Het hoofd zit op een klein lijfje dat een gitaar vasthoudt en een Elvis-pose aanneemt. Morgan is meer ingenomen met het portret dan hij wil toegeven.

   Lacke ziet er vooral bedrukt uit. Zijn ogen zijn groter gemaakt en hebben een overdreven lijdende uitdrukking gekregen. Er hangt een sigaret in zijn mondhoek en de rook daarvan is boven zijn hoofd tot een regenwolk aangegroeid.

   Virginia is de enige die ten voeten uit is geportretteerd. In avondjurk, stralend als een ster met glinsterende pailletten, staat ze met haar armen gespreid, omgeven door een troep varkens die vol onbegrip naar haar kijken. Op verzoek van Virginia heeft de eigenaar nog zo’n zelfde tekening gemaakt, die Virginia mee naar huis mocht nemen.

   Verder zijn het anderen. Een paar die niet bij de groep horen. Een paar die niet meer komen. Een paar die zijn overleden.

   Charlie was in zijn portiek van de trap gevallen, toen hij op een avond thuiskwam uit het restaurant en zijn schedel was door de val op het gespikkelde beton verbrijzeld. Gurkan had een verschrompelde lever en was overleden aan een bloeding in zijn slokdarm. Een paar weken voordat hij stierf, had hij op een avond zijn hemd omhooggetrokken en laten zien hoe een rood spinnenweb van aderen van zijn navel wegstroomde. “Verdomd dure tattoo”, had hij gezegd en kort daarna was hij dood. Ze hadden zijn gedachtenis geëerd door zijn portret bij hen op tafel neer te zetten en de hele avond met hem te proosten.

   Van Karlsson is er geen portret.

   Deze vrijdagavond zal de laatste zijn die ze samen hebben. Morgen zal een van hen voorgoed verdwijnen en zal nog een portret louter als herinnering aan de muur hangen. En niets zal ooit weer hetzelfde zijn.

 

Larry liet de krant zakken, legde zijn leesbril op tafel en nam een slok bier. “Ja, potverdomme. Hoe ziet het er in de bovenkamer van zo iemand uit?”

   Hij liet de krant zien, waar de kinderen zijn geschokt stond boven een foto van de Vällingbyschool en een kleinere foto van een man van middelbare leeftijd. Morgan wierp een blik op de krant, wees.

   “Is dat de moordenaar?”

   “Nee, dat is de directeur van de school.”

   “Ziet er wel uit als een moordenaar, vind ik. Typische moordenaar.”

   Jocke stak zijn hand uit naar de krant.

   “Laat eens zien … ”

   Larry gaf hem de krant aan en Jocke hield hem op een armlengte van zijn ogen, keek naar de foto.

   “Ik vind dat hij eruitziet als een conservatieve politicus.”

   Morgan knikte.

   “Dat zeg ik.”

   Jocke liet de krant aan Lacke zien, zodat hij de foto kon bekijken.

   “Wat vind jij?”

   Lacke keek wat onwillig.

   “Nee, ik weet het niet. Ik kan niet zo goed tegen dat soort dingen.”

   Larry ademde op zijn bril en poetste die met zijn overhemd.

   “Ze pakken hem. Hij komt niet weg met zoiets.”

   Morgan trommelde met zijn wijsvingers op tafel, reikte naar de krant.

   “Hoe heeft Arsenal het gedaan?”

   Larry en Morgan gingen over tot het bespreken van de slechte kwaliteit van het Engelse voetbal van tegenwoordig. Jocke en Lacke zwegen een poosje, zogen aan hun biertje en staken een sigaret op. Toen begon Jocke over de kabeljauw, dat die zou verdwijnen uit de Oostzee. Zo vorderde de avond.

   Karlsson liet zich niet zien, maar tegen tienen kwam er een man binnen die ze geen van allen eerder hadden gezien. De conversatie was tegen die tijd levendiger geworden en ze kregen de nieuweling pas in de gaten toen hij alleen aan een tafeltje aan het andere eind van het lokaal was gaan zitten.

   Jocke boog zich naar Larry toe.

   “Is dat voor iemand?”

   Larry keek discreet, schudde zijn hoofd.

   “Weet niet.”

   De nieuwkomer kreeg een dubbele whisky, sloeg die snel achterover en bestelde er nog een. Morgan blies met een fluitend geluid lucht tussen zijn lippen door naar buiten.

   “Niet te zuinig!”

   De man leek zich er niet van bewust te zijn dat hij werd geobserveerd. Hij zat rustig bij zijn tafeltje en keek naar zijn handen; hij zag eruit alsof alle ellende van de wereld in één rugzak was gestopt, die om zíjn schouders was gehangen. Hij dronk zijn tweede whisky snel op en bestelde er nog een.

   De ober boog zich over hem heen en zei iets. De man groef met zijn hand in zijn zak en liet een paar bankbiljetten zien. De ober maakte een gebaar met zijn handen dat hij het helemaal niet zo had bedoeld, hoewel dat natuurlijk wel zo was, en ging de bestelling halen.

   Het was geen wonder dat de kredietwaardigheid van de man in twijfel werd getrokken. Zijn kleren waren gekreukt en vlekkerig, alsof hij erin had geslapen op een plaats waar je slecht sliep. De haarkrans rondom zijn kale schedel was niet geknipt en hing half over zijn oren. Het gezicht werd gedomineerd door een tamelijk grote, lichtrode neus en een vooruitstekende kin. Daartussen zaten een paar kleine, dikke lippen, die af en toe bewogen, alsof de man in zichzelf zat te praten. Hij verroerde geen vin toen de whisky voor hem op het tafeltje werd neergezet.

   De groep ging weer over tot de discussie die ze had gevoerd: of Ulf Adelsohn nog slechter zou worden dan Gösta Bohman was geweest. Alleen Lacke gluurde af en toe naar de eenzame man. Na een poosje, toen de man weer een whisky had besteld, zei hij: “Moeten we niet … vragen of hij bij ons wil komen zitten?”

   Morgan wierp een blik over zijn schouder op de man die nu nog verder in elkaar gezakt op zijn stoel zat. “Nee, waarom? Zijn vrouw is bij hem weg, de kat is dood en het leven is een hel. Dat weet ik zo ook wel.”

   “Misschien trakteert hij wel.”

   “Dan is het wat anders. Dan mag hij nog kanker hebben ook.” Morgan haalde zijn schouders op. “Mij maakt het niet uit.”

   Lacke keek naar Larry en Jocke. Ze maakten kleine gebaren dat het oké was en Lacke stond op en liep naar het tafeltje van de man.

   “Hallo.”

   De man keek naar Lacke op. Zijn blik was behoorlijk troebel. Het glas op tafel was bijna leeg. Lacke leunde op de stoel aan de andere kant van de tafel en boog zich over de man heen.

   “We vroegen ons af of je misschien … bij ons wilt komen zitten?”

   De man schudde langzaam zijn hoofd en maakte een slaapdronken, afwerend handgebaar.

   “Nee. Bedankt. Maar ga zitten.”

   Lacke trok de stoel aan en ging zitten. De man sloeg het laatste bodempje achterover en wenkte de ober.

   “Wil jij iets? Ik trakteer.”

   “In dat geval. Hetzelfde als jij.”

   Lacke wilde het woord ‘whisky’ niet noemen, het klonk wat aanmatigend om iemand te vragen op zoiets duurs te trakteren, maar de man knikte alleen maar en toen de ober naderde, maakte hij een V-teken met zijn vingers en wees naar Lacke. Lacke leunde achterover in zijn stoel. Hoe lang was het geleden dat hij voor het laatst whisky had gedronken in een café of restaurant? Drie jaar? Minstens.

   De man gaf er geen blijk van dat hij een gesprek wilde beginnen, dus Lacke kuchte en zei: “Het is maar koud.”

   “Ja.”

   “We zullen binnenkort wel sneeuw krijgen.”

   “Mmm.”

   De whisky kwam op tafel en maakte een gesprek even overbodig. Lacke kreeg ook een dubbele en hij voelde de blikken van de jongens in zijn rug branden. Na een paar slokjes hief hij zijn glas.

   “Proost dan. En bedankt.”

   “Proost.”

   “Woon je hier in de buurt?”

   De man staarde in de lucht, leek de vraag te overpeinzen, alsof het iets was waar hij zelf nooit over had nagedacht. Lacke kon niet uitmaken of het wiebelen met zijn hoofd een antwoord was op de vraag of deel van een innerlijke dialoog.

   Lacke nam nog een slok, besloot dat de man, als hij ook geen antwoord gaf op zijn volgende vraag, met rust gelaten wilde worden en met niemand wilde praten. Dan zou Lacke zijn glas oppakken en weer bij de anderen gaan zitten. Hij had gedaan wat hij aan de beleefdheid verplicht was als je iets aangeboden kreeg. Hij hoopte dat de man niet zou antwoorden.

   “Ja, ja. En wat doe je om de tijd door te komen?”

   “Ik … ”

   De man fronste zijn wenkbrauwen en trok zijn mondhoeken spastisch omhoog in een grijnzende grimas en liet ze weer terugvallen.

   “… help een handje.”

   “O ja. Waarmee?”

   Een soort inzicht flitste voorbij achter het doorzichtige oogvlies en de blik van de man ontmoette die van Lacke. Lacke voelde een huivering in zijn onderrug, alsof een zwarte wegmier hem boven zijn staartbeentje had gebeten.

   De man wreef in zijn ogen, viste een paar honderdjes uit zijn broekzak, legde ze op tafel en stond op.

   “Neem me niet kwalijk, ik moet … ”

   “Oké. Bedankt voor de whisky.”

   Lacke hief zijn glas naar de man, maar die was al op weg naar de kapstok, pakte onhandig zijn jas van een haak en ging naar buiten. Lacke bleef zitten met zijn rug naar de jongens toe, keek naar het stapeltje bankbiljetten. Vijf honderdjes. Een dubbele whisky kostte zestig en het waren er vijf geweest, misschien zes.

   Lacke gluurde opzij. De ober was druk met het aannemen van de betaling van een ouder echtpaar, de enige tafelgasten. Terwijl Lacke opstond, frommelde hij snel een honderdje op tot een prop in zijn hand, stopte de hand in zijn zak en liep terug naar de stamtafel.

   Halverwege schoot hem iets te binnen, hij keerde terug naar het tafeltje en goot wat er nog in het glas van de man zat over in zijn eigen glas en nam dat mee.

   Een zeer geslaagde avond.

 

“Maar vanavond komen De Notenkrakers!”

   “Ja, daar ga ik ook naar kijken.”

   “Het begint over … een halfuur.”

   “Weet ik.”

   “Wat moet je nu buiten doen?”

   “Ik ga gewoon even naar buiten.”

   “Ja, je hóéft niet naar De Notenkrakers te kijken. Ik kan wel alleen kijken. Als jij naar buiten moet.”

   “Ja, maar ik … ik kom later wel.”

   “Ja, ja. Dan wacht ik nog even met het opwarmen van de crêpes.”

   “Nee, je kunt best … ik kóm nog wel.”

   Oskar rukte zich los. De Notenkrakers was een van de tv-hoogtepunten van hem en zijn moeder. Ze had crêpes met garnalenvulling gemaakt om voor de tv op te eten. Hij wist dat hij zijn moeder teleurstelde door nu naar buiten te gaan in plaats van bij haar te gaan zitten … afwachten.

   Maar hij had al vanaf dat het donker werd uit zijn raam staan kijken en zojuist had hij het meisje uit het portiek naast hen zien komen en naar de speelplaats zien lopen. Hij was meteen bij het raam weggegaan. Ze moest niet denken dat hij …

   Dus had hij vijf minuten gewacht voor hij zijn jas aantrok en naar buiten ging. Hij nam geen muts mee.

 

Hij zag het meisje niet bij de speelplaats, vermoedelijk zat ze op het klimrek, net als gisteren. De jaloezieën voor haar raam waren nog steeds neergelaten, maar er brandde licht in de flat. Alleen in de badkamer niet, daarvan was de ruit zwart.

   Oskar ging op de rand van de zandbak zitten wachten. Als op een dier dat uit zijn hol zal komen. Hij was van plan maar even te blijven zitten. Als het meisje niet kwam, zou hij weer naar binnen gaan en doen alsof er niets aan de hand was.

   Hij haalde zijn kubus tevoorschijn en draaide eraan om iets te doen te hebben. Hij had er genoeg van om met dat ene hoekstukje rekening te moeten houden en hij draaide de hele kubus weer door elkaar om opnieuw te beginnen.

   Het gekraak van de kubus werd uitvergroot in de koude lucht, het klonk als een apparaatje. Uit een ooghoek zag Oskar het meisje omhoogkomen op het klimrek. Hij draaide verder om een nieuw vlak van één kleur te krijgen. Het meisje stond stil. Hij voelde een lichte onrust in zijn buik, maar nam geen notitie van haar.

   “Ben jij er weer?”

   Oskar tilde zijn hoofd op, deed net of hij verbaasd was, liet een paar seconden verstrijken en zei toen: “Ben jíj er weer?”

   Het meisje zei niets en Oskar ging door met draaien. Zijn vingers waren stijf. Het was moeilijk de kleuren te onderscheiden in het donker, dus werkte hij alleen met de witte kant, die was het makkelijkst te zien.

   “Waarom zit je daar?”

   “Waarom sta je daar?”

   “Ik wil met rust gelaten worden.”

   “Ik ook.”

   “Ga dan naar huis.”

   “Ga zelf naar huis. Ik woon hier langer dan jij.”

   Die zat. Het witte vlak was klaar en het was moeilijk om verder te komen. De andere kleuren waren slechts een donkergrijze massa. Hij draaide op goed geluk verder.

   Toen hij weer opkeek, stond het meisje op het hekje en sprong naar beneden. Het gierde door Oskars maag toen ze op de grond neerkwam; als hijzelf die sprong had gewaagd, zou hij zich pijn gedaan hebben. Maar het meisje landde zacht als een kat en kwam naar hem toe. Hij richtte zijn aandacht op de kubus. Ze bleef voor hem staan.

   “Wat is dat?”

   Oskar keek naar het meisje, naar de kubus, weer naar het meisje.

   “Dit hier?”

   “Ja.”

   “Wéét je dat niet?”

   “Nee.”

   “De kubus van Rubik.”

   “Wat zei je?”

   Oskar sprak de woorden overdreven duidelijk uit.

   “De ku-bus van Ru-bik.”

   “Wat is dat?”

   Oskar haalde zijn schouders op.

   “Speelgoed.”

   “Een puzzel?”

   “Ja.”

   Oskar stak het meisje de kubus toe.

   “Wil je eens proberen?”

   Ze pakte de kubus uit zijn hand, draaide hem om, bekeek hem aan alle kanten. Oskar lachte. Ze was net een aap die een vrucht onderzocht.

   “Heb je er nog nooit een gezíén?”

   “Nee. Hoe moet het?”

   “Zo …”

   Oskar kreeg de kubus terug en het meisje ging naast hem zitten. Hij liet haar zien hoe je moest draaien en vertelde dat het de bedoeling was ervoor te zorgen dat alle vlakken één kleur hadden. Ze pakte de kubus en begon te draaien.

   “Zie je de kleuren?”

   “Natuurlijk.”

   Hij gluurde naar haar terwijl ze met de kubus aan de gang was. Ze droeg dezelfde roze trui als gisteren en hij snapte niet dat ze het niet koud had. Zelf kreeg hij het koud van het stilzitten, ondanks zijn jas.

   Natuurlijk.

   Ze praatte ook vreemd. Als een volwassene. Misschien was ze zelfs wel óúder dan hij, ook al was ze zo spichtig. Haar smalle, witte hals stak uit de kraag van haar polotrui, ging over in een duidelijk kaakbeen. Net een etalagepop.

   Maar nu kwam een windvlaag Oskars kant op. Hij slikte en ademde door zijn mond. De etalagepop stónk.

   Wast ze zich niet?

   Maar de lucht was erger dan alleen van oud zweet. Het was meer zoals de lucht als je het verband van een geïnfecteerde wond afhaalt. En haar haar …

   Toen hij haar wat beter durfde te bekijken, omdat ze toch in beslag werd genomen door de kubus, zag hij dat haar haar helemaal kliederig was en in klitten en klonters op haar hoofd lag. Alsof er lijm in zat of … modder.

   Terwijl hij het meisje bestudeerde, ademde hij per ongeluk door zijn neus, en een impuls om te kotsen kriebelde in zijn keel. Hij stond op, liep naar de schommels en ging zitten. Je kon niet in haar buurt verkeren. Het leek het meisje niets te kunnen schelen.

   Na een poosje stond hij op, liep naar waar zij zat, nog steeds opgeslokt door de kubus.

   “Zeg. Ik moet nu naar huis.”

   “Mmm.”

   “De kubus ...”

   Het meisje stopte. Weifelde even, stak toen zonder een woord te zeggen de kubus naar hem uit. Oskar nam hem aan, keek naar haar en gaf hem toen terug.

   “Je mag hem wel lenen. Tot morgen.”

   Ze pakte hem niet aan.

   “Nee.”

   “Waarom niet?”

   “Misschien ben ik er morgen niet.”

   “Tot overmorgen dan. Maar niet langer.”

   Ze dacht na. Pakte toen de kubus.

   “Dank je wel. Ik ben er morgen waarschijnlijk wel.”

   “Hier?”

   “Ja.”

   “Oké. Doei.”

   “Dag.”

   Toen Oskar zich omdraaide en haar verliet, hoorde hij weer het zachte kraken van de kubus. Ze bleef daar zitten met haar dunne trui aan. Haar ouders moesten wel … alternatief zijn, als ze haar zo naar buiten lieten gaan. Je kon immers wel blaasontsteking krijgen.

 

“Waar ben je geweest?”

   “Buiten.”

   “Je bent dronken.”

   “Ja.”

   “We hadden gezegd dat je daarmee op zou houden.”

   “Dat heb jíj gezegd. Wat is dat?”

   “Een puzzel. Het is niet goed dat je … ”

   “Waar heb je die vandaan?”

   “Geleend. Håkan, je moet …”

   “Van wie dan?”

   “…”

   “Håkan, doe niet zo.”

   “Maak me dan gelukkig.”

   “Wat moet ik doen?”

   “Laat me je aanraken.”

   “Ja. Op één voorwaarde.”

   “Nee. Nee, nee. Laat dan maar.”

   “Morgen. Dat moet.”

   “Nee. Niet nog eens. Hoezo ‘geleend’? Je léént toch nooit iets. Wat is dat voor iets?”

   “Een puzzel.”

   “Heb je nog niet genoeg puzzels? Je besteedt meer aandacht aan je puzzels dan aan mij. Puzzel. Kus. Puzzel. Van wie heb je die gekregen? VAN WIE HEB JE DIE GEKREGEN, VRAAG IK!”

   “Håkan, hou op.”

   (Stilte.)

   “Ik ben zo vreselijk ongelukkig.”

   “Help me. Nog één keer. Daarna ben ik sterk genoeg om mezelf te redden.”

   “Ja, dat is het nou net.”

   “Je wilt niet dat ik mezelf kan redden.”

   (Stilte.)

   “Waar heb je mij dan nog voor nodig?”

   “Ik hou van je.”

   “Dat doe je helemaal niet.”

   “Jawel. In zekere zin.”

   “Dat bestaat niet. Of je houdt van iemand of niet.”

   “Is dat zo?”

   “Ja.”

   “Dan weet ik het niet.”

Laat de ware binnenkomen
titlepage.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_000.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_001.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_002.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_003.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_004.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_005.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_006.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_007.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_008.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_009.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_010.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_011.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_012.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_013.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_014.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_015.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_016.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_017.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_018.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_019.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_020.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_021.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_022.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_023.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_024.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_025.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_026.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_027.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_028.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_029.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_030.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_031.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_032.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_033.xhtml
Laat_de_ware_binnenkomen-ebook_split_034.xhtml