16 Wonen in de stad

Een paar dagen later arriveerden Abdullah en Mohammed, onze zogenaamde mannen, vanuit Saoedi-Arabië in de stad. Ze hadden bevel gekregen van de regering om te komen, om iets aan de situatie te doen. Abdul Walli had ons gewaarschuwd dat ze zouden komen, maar hij had niet gezegd wanneer. We zaten in de vrouwenzitkamer toen hij binnenkwam om ons te spreken.

'Jullie mannen zitten in de kamer hiernaast,' zei hij ons. 'Willen jullie hen komen begroeten?'

We deden met tegenzin wat hij vroeg. Ze zaten op ons te wachten en leken zich allebei zorgen te maken over wat er gebeurde. We gingen zitten en praatten even beleefd met elkaar. Toen verliet Abdul Walli het vertrek. Mohammed was enorm dik geworden, maar Abdullah was nog net zo mager als altijd.

'Wat is er allemaal aan de hand?' wilde Mohammed weten. 'We hebben alle geruchten wel gehoord, maar we weten niet wat er gaande is. We hebben gehoord over verhalen in de kranten in Engeland, en we hebben geruchten gehoord dat je moeder komt. Wat gebeurt er allemaal?'

Ik voelde me veilig en hoefde niets meer te verbergen. Ik had er alle vertrouwen in dat Abdul Walli niet zou toestaan dat we zouden worden teruggebracht naar onze dorpen, dus vertelde ik het hem.'Mijn moeder doet wat ze maar kan om ons hier vandaan te krijgen. Wat jullie en jullie vaders met ons hebben gedaan is fout, en we zullen dat nooit aanvaarden. Zo liggen de zaken.'

Abdullah bleef zwijgen.

Toen Abdul Walli terugkeerde, vroegen de jongens of ze de telefoon mochten gebruiken. Hij stemde toe en ze belden Gowad in Engeland en Abdul Khada in Saoedi- Arabië. Beide vaders vertelden hun zoon dat ze niet moesten toestemmen in een echtscheiding, en dat wij de kinderen niet mochten hebben. Ze wilden niet dat wij terug zouden keren naar Engeland, waardoor zij in verlegenheid gebracht zouden worden, en ze geloofden niet dat wij de kinderen in de steek zouden laten. Hun vaders vertelden hun dat ze ermee in moesten stemmen om in Taiz te blijven, zolang wij en de kinderen bij hen zouden blijven. Arabische mannen zijn hun vader nooit ongehoorzaam, dus weigerden ze om welk alternatief dan ook in overweging te nemen. We waren op een nieuwe hindernis voor onze ontsnapping gestuit.

We konden niet allemaal in het huis blijven; daarvoor waren we met te veel mensen. Abdul Walli had daarom een flat voor ons geregeld, die per taxi nog geen vijf minuten rijden van zijn huis was, en met ons vieren en de drie kinderen trokken we erin. Het kon me in dat stadium niet schelen waar we heengingen, zolang ik maar bij Nadia en de kinderen was, en zolang ik maar niet terug hoefde naar Hockail. Ik had het gevoel dat ik, zolang ik in Taiz was en in contact stond met Abdul Walli, door kon gaan met mijn strijd om terug te keren naar Engeland.

De flat bevond zich in een volkswijk, in een blok van drie verdiepingen hoog aan een smalle, vervallen straat. Wij zaten op de tweede verdieping. Er was een grote hal in de flat waarop twee slaapkamers en een zitkamer uitkwamen, en een badkamer en keuken. Verder was er nog een balkon dat uitkeek op de straat eronder.

We wisten dat we zouden moeten slapen met Mohammed en Abdullah; er zou geen andere keus zijn. Ook al waren we nu in de stad, we kenden de regels van het huwelijk. Ik wist dat de hele beproeving bijna voorbij was, dus wilde ik geen onnodige problemen veroorzaken tussen ons. Marcus sliep in dezelfde kamer als Abdullah en ik, en Nadia's kinderen sliepen bij haar en Mohammed.

Ze hadden onze matrassen gebracht vanuit het dorp. We legden die op de koude stenen vloer, omdat er in de flat geen ander meubilair was. Er stond alleen een tv die op stroom werkte. Ik had nog steeds mijn bandrecorder. In de keuken was de gootsteen, een klein gasfornuis en een keukenplank. Er was een douche in de badkamer, maar geen warm water. We hadden alles wat we nodig hadden, en ik was simpelweg gelukkig omdat ik de hele dag bij Nadia kon zijn. Hoewel het een achterbuurt was, vergeleken met ongeacht welke plek in Engeland waar ik had gewoond, was het een droom vergeleken met de dorpen van Mokbana. Het was fantastisch om nu eens niet van de morgen tot de avond te hoeven werken, om in bed te kunnen blijven tot de middag als we daar zin in hadden.

De jongens gedroegen zich zoals altijd. Ze waren het grootste deel van de dag in de stad met vrienden, en we namen nooit de moeite om hun te vragen waar ze naar toe gingen; dat interesseerde ons gewoon niet. Zolang Nadia en ik elkaar hadden, vonden we het prima om alleen gelaten te worden.

Abdullahs broer Mohammed woonde nog steeds met Bakela in Taiz, en af en toe kwamen ze op bezoek. Nu de regering erbij betrokken was, sprak niemand meer over onze situatie. We praatten niet over wat er was gebeurd, we zaten allemaal alleen maar te wachten op wat er zou gaan gebeuren. Nadia en ik wilden niet meer aan het verleden denken.

In het begin gingen Nadia en ik niet veel naar buiten. We voelden ons vreemd beangst door de drukke straten, de auto's en alle mannen die buiten rondliepen. Na zeven jaar praktisch gevangen te hebben gezeten in een dorp werden we overweldigd door het idee van vrijheid. Zelfs als we naar buiten gingen om onze was op het balkon te drogen te hangen, deden we een sluier voor, voor het geval er iemand achter een van de andere ramen stond te kijken. We waren net als de dorpsvrouwen geworden waartussen we hadden geleefd, zedig en bang voor de buitenwereld, omdat we waren vergeten hoe we daarmee om moesten gaan. De jongens zorgden voor het voedsel en alles wat we verder nodig hadden om te kunnen leven, terwijl wij binnen bleven.

Soms gingen de jongens 's middags naar het huis van Abdul Walli om er qat te kauwen, en wij gingen dan met hen mee voor het ritje, en om wat te praten met de andere vrouwen die daar op bezoek kwamen. Abdul Walli kwam nooit naar de flat om ons te bezoeken. We hadden altijd de kinderen bij ons, en ze leken heel gelukkig zolang wij maar in de buurt waren. Maar als Nadia of ik de kamer verliet, begonnen ze te huilen en wilden ze mee. Ik denk dat ze bang waren dat we hen weer achter zouden laten. Haney was het ergst; hij klemde zich altijd aan Nadia vast als ze ergens heenging, huilend en vragend waar ze naar toe ging. Als we allemaal bij elkaar waren, speelden ze leuk samen.

In Engeland werd mijn moeder met net zoveel frustraties geconfronteerd als wij in Taiz. Alf Dickens had haar met de Daily Mail in contact gebracht, en ze begon zich te realiseren dat ze alleen maar werd gebruikt om hun een exclusief verhaal te bezorgen en Eileen en The Observer te laten vallen. Ze ging terug naar Eileen en bracht de kerstdagen bij haar thuis in Londen door, verbouwereerd en verward door alle verschillende adviezen en de eisen die aan haar werden gesteld.

De Jemenitische ambassadeur in Londen had een verklaring uitgegeven, waarin hij zei dat hij had begrepen dat Nadia en ik onze mannen in Birmingham hadden ontmoet. We waren daar met hen getrouwd, en waren daarna in Jemen gaan wonen. Er waren volgens hem pas problemen ontstaan toen mijn moeder mijn vader verliet.

Dat was de laatste versie van mijn vader, en het stond haaks op alles wat hij tot dan toe tegen de journalisten had gezegd, toen hij had toegegeven dat we op vakantie waren gegaan en daar de jongens hadden ontmoet waaraan we heimelijk waren uitgehuwelijkt. De ambassadeur zei ook dat als mijn moeder Jemen wilde bezoeken om de familieproblemen op te lossen, ze alle mogelijke medewerking zou krijgen van de Jemenitische regering om haar dochters mee terug naar huis te nemen.

In Taiz ging ons leven door alsof niets van dit alles plaatsvond. We begonnen op bezoek te gaan bij andere mensen om de tijd te doden. We ontmoetten nu een heel ander type vrouwen dan die waaraan we gewend waren geraakt in de dorpen. De vrouwen die met hun mannen naar de stad waren gekomen, waren moderner in hun opvattingen en vonden het leuk om bij elkaar op bezoek te gaan. In tegenstelling tot de dorpsvrouwen hoefden ze niet de hele dag te werken, zoals water halen en maïs malen; ze hadden tijd genoeg. Ze gingen - meestal gesluierd - in een taxi van het ene huis naar het andere, en bezochten dan vrienden en familie. Omdat Ward en ik in Hockail maar zelden bezoek kregen, kostte het me enige tijd om gewend te raken aan dit sociale leven.

Een hoop van hen wilden kennelijk uitvissen wat er met ons aan de hand was, maar ze waren vermoedelijk gewaarschuwd dat ik nogal agressief werd wanneer mensen me vragen stelden, want meestal deden ze dat niet. Een enkele keer vroeg iemand of we teruggingen naar Engeland, of dat mijn moeder ons zou komen halen, maar dan zei ik alleen maar dat ze zich met hun eigen zaken moesten bemoeien. De meesten van hen waren wel aardig. Onze gezondheid begon beter te worden en ik begon me ook geestelijk veel beter te voelen, minder moe en depressief.

Ik moest voortdurend denken aan de telefoon in Abdul Wallis kamer, maar ik had nooit de moed om te vragen of ik die mocht gebruiken om mijn moeder te bellen. Op een dag moet een hoog geplaatst persoon aan Abdul Walli hebben gezegd dat hij ons naar huis moest laten bellen. Ze wilden dat wij zouden vertellen wat er gebeurde, en wat een verandering ten goede ons leven had ondergaan sinds we het dorp hadden verlaten. Ze hoopten dat we haar zouden vertellen hoe geweldig het nu was, en dat ze wel kon ophouden met ophef maken, en niet meer met de kranten hoefde te praten. Dat konden ze wel vergeten. Hoe dichter het moment van ons vertrek naderde, des te sneller wilde ik weg.

We vertelden Abdul Walli en de anderen dat we ons beter en gelukkiger voelden, en speelden zo hetzelfde spelletje. We logen tegen hen net zoals zij tegen ons logen, niet zozeer door wat ze zeiden, maar door wat ze niet zeiden en door wat ze niet deden. Ze hoopten dat ze niets meer voor ons hoefden te doen, dat de hele zaak gewoon tot bedaren zou komen nu we weg waren uit Mokbana. We waren bereid om hen te laten denken dat het zo was, maar we waren niet van plan om mama te vertellen dat ze kon ophouden met haar pogingen om ons Jemen uit te krijgen.

Ashia nam de telefoon op en kon niet geloven dat ze echt met mij sprak. Ze stelde me allerlei vragen over vroeger, om te controleren of ik het werkelijk was. Toen ging ze mama halen. We praatten een poosje en ze vertelde dat ze naar Taiz zou komen om ons weer op te zoeken.

Een paar weken later werd ons verteld dat we een telefoontje zouden krijgen uit Engeland, en we gingen naar Abdul Wallis huis om het aan te nemen. Het was mijn moeder die opbelde om te vragen hoe het met ons ging, en om te zeggen dat we ons geen zorgen hoefden te maken, omdat er van alles gebeurde. Ze was nog steeds van plan om te komen. Ik voerde het hele gesprek, omdat Nadia te verlegen was.

'Ik heb hier een vriend die iets tegen je wil zeggen,' zei ze.

'Goed hoor.' Ik was verbaasd, maar zei niets. Ik was bereid om mee te werken aan alles wat ze maar wilde.

'Hij heet Tom.'

'Oké.' Ik snapte er niets van. Toen kwam Tom Quirke aan de telefoon. Ik wist toen nog niet wie hij was, maar later ontdekte ik dat hij een plaatselijke reporter was die het verhaal in gang had gezet en op dat moment met me praatte op de radio, waardoor ons gesprek te horen was in heel Birmingham en omgeving. Ze konden me niet zeggen wat ze deden, voor het geval de lijn dan zou worden verbroken. Iedereen kan daar een telefoongesprek afluisteren.

'Hoe gaat het met je, Zana?' vroeg hij.

'Goed.' Ik was op mijn hoede, omdat ik niet wist wie hij was.

'Wil je nog steeds terug naar Birmingham, Zana?' vroeg hij.

'Ja,' antwoordde ik. 'Ik wil nog steeds naar huis, zo snel mogelijk.'

'Wat mis je het meest van thuis?'

'Mijn vriendinnen.' Na nog een paar vragen gaf hij me weer terug aan mijn moeder.

Toen kregen we een telefoontje van mijn vader. Hij was meer dan een uur aan de telefoon, en smeekte ons om niet terug te komen, omdat hij zich dan dood zou schamen, Hij bleef maar zeggen: 'Als jullie van me houden, kom dan niet terug.' Nou, we hielden niet van hem en dat moet hij hebben geweten. Hij smeekte ons om in Taiz te blijven totdat de pers de hele geschiedenis zou zijn vergeten. Ik zei hem dat hij dan zou boffen. Hij zei dat hij zelfmoord zou plegen als we naar huis zouden komen en ik zei: 'Goed.'

Al die tijd dat we in Taiz waren, hoorden we geruchten dat er nog meer artikelen verschenen in de kranten, en dat het probleem steeds groter begon te worden voor de regering. Abdul Walli leek zich steeds bezorgder te maken. Ik denk dat zijn superieuren druk op hem gingen uitoefenen, en wilden weten waarom hij niet in staat was om de zaak tot rust te brengen.

Telkens als we praatten over de verhalen in de buitenlandse media, en hij ons probeerde over te halen om alles nu maar te accepteren en tegen onze moeder te vertellen dat ze moest stoppen met haar campagne, zei ik alleen maar: 'Maar het is de waarheid die ze schrijven in de kranten,' en dan zei hij niets meer.

Op een gegeven moment liet hij ons onze trouwakten zien. Ze waren in het Arabisch geschreven, maar ik kon voldoende van de taal lezen om te begrijpen wat er stond. Hij liet ze aan me zien om te bewijzen dat ze echt waren.

'Wat mij betreft zijn ze vals,' zei ik boos tegen hem. 'Ik heb de koran bestudeerd, en ik weet dat daarin staat dat het verkeerd is om een meisje te dwingen tot een huwelijk dus ik accepteer niet dat die certificaten echt zijn.'

Hoewel we wisten dat hij ook maar handelde op bevelen van anderen, zagen Nadia en ik Abdul Walli toch als onze redder, aangezien hij degene was die ons daadwerkelijk uit ons dorp had gehaald. Hij was de eerste man die we daar hadden ontmoet, die ons goed had behandeld, en we waren hem daar erg dankbaar voor. Naast de vrouw die hij in de stad had, had hij er ook nog een in zijn eigen dorp. Er werd me verteld dat hij bij haar zes kinderen had, naast het kind bij zijn vrouw in Taiz. Ik weet niet of ze meer dan één vrouw mogen hebben, maar ik had de indruk dat de rijke mannen in Jemen precies deden waar ze zin in hadden.

Langzaam begonnen Nadia en ik gewend te raken aan het leven in de echte wereld. We begonnen er in een taxi op uit te gaan, samen met de kinderen, waarbij we gewoon wat rondreden in de stad. De taxi kwam voorrijden en zette ons later weer af bij onze flat, zodat we nergens hoefden te lopen.

Na een poosje werden we moedig genoeg om de taxi te laten stoppen, uit te stappen en wat te winkelen of boodschappen te doen, maar altijd droegen we onze sluier en traditionele kleren. We wilden de stad een beetje leren kennen, want we hadden inmiddels wel in de gaten dat we daar nog een poosje vast zouden zitten. We konden er daarom maar net zo goed het beste van maken. Het was geen stad om van te houden, smerig en overbevolkt als ze was. Geleidelijk begonnen we ons wat meer te voelen als de vrije Engelse meisjes die we eens waren geweest.

De gewelddadigheid van het leven daar, zelfs in de stad, werd geïllustreerd door de openbare executies die plaatsvonden op de stadspleinen, waar groepen mensen zich verzamelden - ook vrouwen en kinderen - om toe te kijken hoe gevangenen met machinegeweren werden doodgeschoten.

Doordat we gesluierd waren, waren we min of meer onzichtbaar. Niemand wist wie we waren en we hadden zo het idee dat we in de menigte konden verdwijnen. Dat was een heerlijk gevoel nadat we al die jaren constant in de gaten waren gehouden en het onderwerp van gesprek waren geweest.

Op een dag waren we in het huis van Abdul Walli toen er drie vrouwen voor ons kwamen die er belangrijk uitzagen. Ze waren heel anders dan de vrouwen waaraan we gewend waren. Ze zagen eruit alsof ze een baan en geld hadden. Ze maakten een gezonde indruk en droegen juwelen. Ze hadden boeken, pennen en papier bij zich. Een van hen werkte als secretaresse voor de burgemeester van Taiz, en de andere twee hadden iets te maken met een vrouwenbeweging die in de stad was opgericht. Ze hadden over ons gehoord en wilden meer van onze geschiedenis weten. De secretaresse zei dat ze gestuurd was door de burgemeester om meer over ons aan de weet te komen.

'Je kunt tegen de burgemeester zeggen dat het zijn zaak niet is,' snauwde ik op mijn gebruikelijke manier.

'Je hoeft niet op die manier te praten,' zei ze resoluut. 'We komen je bezoeken als vriendinnen. We gaan niets doen met de informatie die je ons geeft, we willen alleen maar horen hoe je hebt geleefd en wat er met je is gebeurd, zodat we misschien andere meisjes zoals jij kunnen helpen.'

Ik had in de gaten dat ze meende wat ze zei, en dus vertelden Nadia en ik hun over het leven in de dorpen en het werk dat we moesten doen. Ze waren duidelijk geschokt. Ook al waren het Jemenitische vrouwen, toch hadden ze er geen idee van gehad dat er dergelijke dingen gebeurden in hun eigen land. Ze dachten dat graan met de hand planten en malen iets was wat hun voorouders deden, en hadden er geen idee van gehad dat sommige mensen nog steeds op die manier leefden. We vertelden hun nogmaals hoe ongelukkig we waren en dat we naar huis wilden. Ze probeerden ons uit te leggen dat we nu Jemenitische burgers waren.

'Ik weet wat ik ben,' zei ik koppig, 'en ik weet wat ik wil. Ik wil naar huis.' Ik had het gevoel alsof ik een druppelende kraan was die maar door bleef lekken, totdat ik ze uiteindelijk murw had gemaakt en ze zouden accepteren dat ze me niet konden overhalen om van gedachten te veranderen en te blijven.

De drie vrouwen waren kennelijk geïnstrueerd door dezelfde mensen als Abdul Walli, omdat ze met precies dezelfde argumenten kwamen over in de stad blijven. Ik gaf hun dezelfde antwoorden die ik aan hem had gegeven. Ik kon merken dat ze niet tevreden waren over wat ik had gezegd, maar ze namen beleefd afscheid en vertrokken.

Een paar dagen later hoorden we dat mama onderweg was. Ze vloog vanuit Sana'a samen met Jim Halley, de Britse consul, en een ambtenaar van het ministerie van buitenlandse zaken, die hen kon helpen met vertalingen. Eindelijk, zo dachten we, gaat er iets gebeuren, maar voor mijn moeder verliep er niets echt probleemloos.

Om een visum voor Jemen te krijgen, moest ze naar de Jemenitische ambassade in Londen. Ze ging erheen met Eileen en Ben. Toen ze per taxi arriveerden bij het gebouw, ontdekten ze dat het gebouw was omringd door filmploegen, fotografen en journalisten. Mijn moeder dook neer op de bodem van de taxi en ze reden door naar een pub om de hoek. De ambtenaren van de ambassade werden van daaruit opgebeld om te vragen of ze de papieren bij haar wilden komen brengen. Ze kwamen naar mijn moeder toe, namen haar paspoort en aanvraagformulier mee, en zeiden dat ze met een half uur terug zouden zijn. Ze zeiden tegen mijn moeder dat ze op hen moest blijven wachten.

Toen de papieren eindelijk allemaal in orde waren, werd ze snel door de luchthaven Gatwick geloodst alsof ze een vip was. Tijdens de vlucht naar Sana'a met de Lufthansa was er een stewardess die constant speciale aandacht aan haar besteedde.

Jim haalde haar af in Sana'a en bracht haar naar een klein hotel in de buurt van zijn huis. De volgende dag gingen ze naar het ministerie van buitenlandse zaken, dat erop had gestaan dat mijn moeder eerst daar langs zou komen voordat ze door mocht reizen naar Taiz. Iedereen beweerde het echter te druk te hebben om hen te ontvangen toen ze daar aankwamen, en er werd gezegd dat ze geen telefonisch contact met ons mochten opnemen. Jim ging later terug en ontmoette toen een ander contactpersoon van hem, die ervoor zorgde dat ze naar Taiz konden doorvliegen. Er kon daar echter niet geland worden vanwege de mist, en pas de volgende middag vertrokken er weer vliegtuigen.

Maar uiteindelijk zaten ze dan toch in de lucht, op weg naar ons.