4
De bergen in
De volgende morgen werd ik wakker en rook de lucht van gebakken eieren met uien. Ik stond op, waste me en ging ontbijten. Daarna namen we afscheid van de familie. Ik voelde me heel wat beter na een goede nachtrust. Wat mij betreft kon mijn vakantie nu beginnen, en ik verheugde me op wat avonturen.
'Kunnen we de stad ingaan om te winkelen?' vroeg ik. 'Ik wil wat cadeautjes kopen voor thuis.'
'Daarvoor is straks nog tijd genoeg,' zei Abdul Khada tegen me. 'Vandaag gaan we de bergen van Mokbana in om de rest van mijn familie te ontmoeten, en te logeren in mijn huis.' Hij waarschuwde me dat het een lange, hobbelige rit zou worden, dus pakte ik wat fruit en een pak sinaasappelsap in voor onderweg. In het huis was het koel en vredig. Zodra we echter door de grote houten deur de straat opgingen, troffen het lawaai en de stank en hitte me als een mokerslag. Doordat de hitte zo drukkend was, had ik totaal geen trek, maar ik had wel constant dorst.
Abdul Khada stelde voor dat ik wat ansichtkaarten naar huis zou sturen, om hun te vertellen dat ik goed was aangekomen en genoot van mijn vakantie. Hij zou ze dan voor me posten in de stad, waardoor ze sneller in Engeland zouden aankomen. Ik stemde toe. De enige manier om in Mokbana te komen was per jeep: Land Rovers en Range Rovers. Ze fungeerden voor de hele streek als bus en taxi, omdat dit de enige voertuigen waren die over de ruwe, kronkelige wegen de bergen in konden rijden. Iedere straat was vol gewone taxi's, maar Abdul Khada had voor die dag een Range Rover besteld.
De zon was op z'n felst toen we na de lunch in de Range Rover klommen. Hij werd bestuurd door de man van Abdul Khada's nicht. Abdul Khada leek iedereen die we ontmoetten, te kennen of er familie van te zijn. We waren niet de enige reizigers; alles bij elkaar waren er twaalf passagiers, Abdul Khada, Mohammed en mezelf meegerekend. Er waren nog twee andere vrouwen, die voorin zaten, totaal in het zwart en gesluierd, en de rest van ons werd achterin door elkaar geschud.
We reden en uur over een aangelegde weg die betrekkelijk vlak was. Ik kreeg te horen dat die door Duitsers was aangelegd. Het landschap aan weerszijden was niets anders dan droog, met struikgewas bedekt land. Ongeveer om de 30 km waren er wegversperringen en controleposten, bemand door gewapende politie en soldaten. De meesten stonden qat - de landelijke soft drug - te kauwen, en afwezig aan de trekker van hun geweer te friemelen. Telkens weer wilden ze onze identiteitspapieren zien.
Iedereen moet toestemming hebben om in Jemen te reizen, zelfs de eigen bevolking, maar de soldaten leken niet bijzonder geïnteresseerd te zijn in een van ons. Ik kwam er later achter dat de meeste van deze wegversperringen bedoeld waren om de grenzen tussen de gebieden van de diverse stammen aan te geven. In ieder van de dorpen zijn de mensen verwant aan elkaar en behoren tot dezelfde 'stam'. In het verleden is er een hoop strijd geweest en zijn er heel wat mensen vermoord, en het leger wordt geacht te helpen bij het bewaren van de vrede. Na een uur gingen we van de hoofdweg af en volgden toen een pad dat de bergen inging. De andere mannen in de Range Rover leken ook vrienden van Abdul Khada en zijn zoon te zijn. Ze praatten en lachten terwijl we reden. Ik veronderstelde dat de meeste mannen uit de dorpen elkaar wel kenden. Omdat ik op het landschap was uitgekeken, begon ik te bedenken wat voor cadeautjes ik voor mama en de anderen thuis zou kopen. Ik at wat fruit en dronk uit het pak sinaasappelsap.
De dorpen waar we doorheen reden, zagen er naargeestig en ongastvrij uit, met weinig tekenen van leven. Af en toe zagen we een groezelig kind dat doelloos rondliep met een paar schapen of een koe, terwijl de broodmagere dieren op zoek waren naar iets eetbaars op de steenachtige grond, of samen met kippen aan het rondscharrelen waren temidden van de gebroken stenen van oude huizen. Er zwierven groepjes broodmagere, door vlooien bestookte honden rond, snuffelend in het afval tussen de huizen.
Bij het passeren van de dorpjes zagen we gesluierde vrouwen die van de bron kwamen met een kruik water op hun hoofd, en groepen oudere dorpelingen die voor hun huis stonden te kletsen. Wanneer de Range Rover naderde, hielden ze allemaal op met praten en begonnen ze de inzittenden kritisch op te nemen. Ze leken vooral mij aan te staren; ik nam aan dat dit kwam omdat ik westerse kleding droeg en niet was gesluierd. We stopten in sommige dorpen om mensen in en uit te laten stappen. Een paar vrouwen met een waterkruik op hun hoofd bleven staan om naar ons te kijken. Haveloze kinderen op blote voeten staarden ons aan met hun vinger in de mond. Kleine meisjes, die net als hun moeder water of sprokkelhout op hun hoofd droegen, wendden meestal hun ogen verlegen af. De mannen van de dorpen, die op hun hurken gezeten qat aan het kauwen waren, wuifden en schreeuwden naar Abdul Khada, naar ik vermoedde om hem welkom te heten, nadat hij vier jaar was weggeweest.
Ik kon zien dat ze over mij aan het praten waren, maar ik wist niet wat ze zeiden. Ik bleef maar zo beleefd mogelijk glimlachen en knikken, en keek om me heen terwijl zij praatten.
De huizen met platte daken leken me honderden jaren oud; het waren weinig meer dan stapels stenen in de woestijn, de luiken voor de kleine ramen stevig gesloten tegen de hitte van de middagzon. Ze bouwden al duizend jaar op dezelfde manier huizen, dus het was onmogelijk om de nieuwe van de oude te onderscheiden. Ieder dorp lag heel geïsoleerd. Soms reden we wel langer dan een half uur tussen de dorpen zonder huizen of mensen te zien.
Een van de dorpen waar we stopten om wat te drinken, heette Risean. Er liep een klein riviertje door dat ervoor zorgde dat alles kilometers in de omtrek groen was. Het was net alsof we in een oase waren beland. Er waren overal korenvelden en fruitbomen. Ik stond te kijken naar de dorpsbewoners terwijl ze hun velden ploegden en in hun dorp werkten.
Er groeiden aardappels en groenten zoals wortels, uien, sla en kool op het veld en kruiden die ik niet herkende. Er waren zelfs een paar wijngaarden, hoewel wijn is verboden in Jemen, maar er worden wel veel rozijnen gegeten. Er waren bomen met amandelen, walnoten, perziken, abrikozen, peren, citroenen en vruchten die ik niet herkende. Er werd me echter verteld dat het granaatappels waren.
Terwijl we in de andere dorpen die we passeerden nauwelijks mensen hadden gezien, leek iedereen hier buiten in de zon druk aan het werk te zijn. Het was een prachtig oord en ik hoopte dat we ergens zouden gaan logeren waar alles net zo weelderig groeide en goed verzorgd was als hier. Alle mensen in Risean waren zwarte Arabieren. Ik wilde een heleboel vragen over hen stellen maar durfde niet, dus hield ik mijn mond en stapte weer in de Range Rover toen Abdul Khada zei dat we de reis zouden gaan vervolgen. Ik ontdekte later dat Jemen dichtbij zwarte Afrikaanse landen zoals Ethiopië en Somalië ligt, slechts gescheiden door een smalle strook zee.
'Je zult mijn dorp ook prachtig vinden.' Ik realiseerde me dat Abdul Khada in het Engels tegen me aan het praten was terwijl we verder reden.
'O ja?' zei ik glimlachend terug. Ik verheugde me erop nieuwe mensen te ontmoeten.
'We hebben prachtige appel- en sinaasappelbomen.'
'Dat klinkt leuk.' Ik ging weer naar het landschap kijken dat we passeerden, en stelde me voor dat we op weg waren naar een dorp zoals Risean. Het landschap veranderde echter al snel weer in net zo'n verschroeide, kleurloze woestijn als waar we al eerder doorheen waren gereden. Ik vroeg me af wanneer alles weer groen zou worden.
Toen we verder de bergen in reden, begonnen we meer uitzicht op de omgeving te krijgen. De Range Rover ging terug naar de laagste versnelling, terwijl hij omhoogklom over het bijna verticale rotspad, hotsend en kreunend over losse keien en rotsen. Na twee uur zo gereden te hebben, stopten we in niemandsland.
'Hier moeten we eruit,' legde Abdul Khada uit, en we klommen met ons drieën naar buiten en stonden daar aan de kant van de weg. De mannen schreeuwden allemaal ten afscheid, en de Range Rover schoot de wegweer op in een wolk van stof. Ik keek om me heen, maar zag helemaal geen huizen. In feite zag ik helemaal niets, behalve kale bergen en een paar armetierige bomen.
'Waar woon jij?' vroeg ik.
Abdul Khada wees omhoog naar de berg achter ons. 'Daarboven.' Hij grinnikte, pakte mijn koffer op en gedrieën begonnen we langzaam omhoog te klimmen via de bijna verticale rotsachtige paden. Ik begon te wensen dat ik nooit aan deze reis was begonnen. Mijn sandalen bleven maar onder me wegglijden op de losse stenen, en ik voelde me weer warm, vies en dorstig.
Toen we de top van de berg hadden bereikt, spreidde het dorp Hockail zich onder ons uit, en ik slaakte een zucht van opluchting. Het was zeker niet zo mooi als Risean, maar we waren er tenminste en ik zou me kunnen wassen.
'Wat is jouw huis?' vroeg ik, hopend dat het een van de dichtstbijzijnde zou zijn.
'Dat huis daarboven.' Abdul Khada wees weg van het dorp naar een huis dat in zijn eentje op de top van de hoogste berg uit de buurt stond. Buizerds cirkelden in de lucht eronder. Om er te komen zouden we een steil pad moeten beklimmen waarin ruwe treden waren uitgehakt. De aanblik van het huis bezorgde me een schok vanwege de geïsoleerde ligging. Het torende kaal en verlaten boven een droge, lege, levenloze wereld uit. Van onderaf gezien zag het er groot uit, maar het maakte geen verwelkomende of comfortabele indruk. Nou ja, dacht ik, het is maar voor een paar nachten, dan reizen we weer verder om Leilah en Ahmed te bezoeken. Dit ontzagwekkende huis leek toen niet meer dan een nieuw stuk van het grote avontuur, en ik wilde graag weten hoe deze mensen leefden in hun vreemd uitziende huizen. Het eerste huis waar we aankwamen, behoorde toe aan Abdul Noor, de broer van Abdul Khada. Het was een klein huis met één verdieping, met een deur en niet meer dan twee ramen. Ik kon me niet voorstellen hoe iemand in zoiets kon wonen. Het stond recht onder Abdul Khada's huis dat zich op de steile rots erboven bevond, zodat iemand die op het dak van Abdul Noors huis ging staan, naar de mensen boven hem kon schreeuwen om te laten weten dat er iets gaande was in het dorp, of dat er iemand voor hen was gekomen en op hen wachtte in een van de andere huizen. Het nieuws van de weg zou het eerst het huis van Abdul Noor bereiken, en dan zouden zij het omhoog schreeuwen naar het huis bovenop de berg.
'Kom.' Abdul Khada leidde me naar de onderkant van de steile rots.
'Daar kan ik echt niet tegenop klimmen!' protesteerde ik.
'Natuurlijk wel,' zei hij, en ging me voor over het bijna onzichtbare voetpad.
Als door een wonder leek er een smal geitepaadje op te duiken uit de rotsbodem. We vervolgden behoedzaam onze weg omhoog, waarbij ik wanhopig probeerde om niet te kijken naar de steile helling van de rotsen onder me. Halverwege de weg omhoog voelde ik hoe de losse stenen onder een van mijn voeten afbrokkelden; mijn sandalen schoten weg en ik viel pijnlijk op mijn knieën, waarna ik omlaag gleed temidden van de vallende kiezels. Ik gilde, en Abdul Khada greep mijn hand en trok me omhoog op het pad. Tegen de tijd dat we de top bereikten, hadden we ongeveer een half uur geklommen. Ik was doornat van het zweet, mijn knieën waren geschaafd en bloedden, en iedere spier in mijn lichaam deed pijn. De mannen leken eraan gewend te zijn. Hoog bovenop de top van de wereld had het huis een indrukwekkend uitzicht in alle richtingen over honderden kilometers kaal, bergachtig landschap. Het leek net een klein eiland dat zweefde aan de hemel. De lucht leek heel zuiver. Het begon toen al te schemeren en de hitte van de dag begon af te nemen. De zon verdween achter de bergen en alle dieren waren in het huis gebracht voor de nacht.
Toen we aankwamen, kwam de familie naar buiten om ons te begroeten. Dat waren Abdul Khada's vrouw Ward, zijn oude moeder Saeeda en zijn blinde vader. Verder waren er nog Mohammeds vrouw Bakela en hun twee dochtertjes Shiffa en Tamanay, die ongeveer acht en vijf jaar oud waren.
Ik werd aan hen allemaal voorgesteld en ik bleef maar glimlachen en knikken, wensend dat ik kon begrijpen wat ze zeiden. Ze leken het allemaal heel leuk te vinden om kennis met mij te maken, en ze waren heel hartelijk. Ik had het gevoel alsof ik voor hen een eregast was.
Alle vrouwen droegen traditionele Arabische kleding, zelfs de kleine meisjes, met hun jurk tot over de knie en daaronder een broek tot op de enkels en teenslippers aan hun voeten. Hun hoofd was omwikkeld door een sjaal om het haar te bedekken, omdat meisjes hun zedigheid moeten tonen vanaf het moment dat ze kunnen lopen. Wanneer de vrouwen in of rondom hun eigen huis en dorp zijn, mogen ze hun gezicht en de rand van hun haar tonen, en hun haar mag dan onder de sjaal uitkomen in lange vlechten. Zodra ze echter naar een ander dorp gaan of op een weg komen waar ze door andere mannen gezien kunnen worden, dienen ze zich volkomen te verbergen achter een sluier. Iedereen droeg teenslippers, met uitzondering van de grootvader die traditionele schoenen droeg die waren gemaakt van zwaar hout met een leren band erop gespijkerd.
Toen ik het huis binnenliep, had ik het gevoel alsof ik een grot binnenging. Ik wist dat hier de dieren waren, omdat ik ze vanachter de staldeuren kon ruiken en horen bewegen. Het was er zo donker dat het een paar minuten kostte voordat mijn ogen waren gewend aan het duister. Er scharrelden een paar kippen om onze voeten.
Er waren een paar stenen treden die leidden naar de verdieping erboven waar de familie leefde. Alle muren en vloeren waren van steen, maar waren met de hand besmeerd met een mengsel van gedroogde koeienmest en zand, wat het hele huis de lucht van een koeienstal gaf.
De treden leidden eerst naar een hal die kaal was, op een stapel zelfgemaakte kussens in een hoek na, en alle vertrekken kwamen uit op deze leefruimte. Alle kamers waren klein en hadden staldeuren met grote grendels erop. De deuren waren allemaal heel smal, zodat je je zijwaarts moest draaien om erdoor te kunnen.
Ik merkte dat ik inderdaad werd behandeld als een eregast. Ward had haar slaapkamer voor mij afgestaan. Er lag een stuk linoleum op de vloer, wat geen van de andere kamers had, en er waren vijf kleine getraliede raampjes, twee in een muur en drie in een andere. Dat betekende dat er een briesje waaide wanneer de luiken waren geopend en ik uitzicht had over de bergen in twee richtingen. Er hing een olielamp aan het plafond die zou worden aangestoken wanneer de zon uiteindelijk onderging, en die een rokerige lucht gaf.
Er was ook een kleine zwart-wit tv, die op een autoaccu liep, en die Abdul Khada voor me had gekocht zodat ik me niet zou vervelen. Ik had al snel door dat ik alleen maar Arabische kanalen kon ontvangen, die ik absoluut niet kon begrijpen en die me ook niet interessant leken. Ik wilde trouwens niet binnen zitten, ik wilde buiten zijn in de ijle en frisse lucht.
Het enige meubilair in de kamer bestond uit een eenpersoons ijzeren bed met een dunne matras, een kussen en een deken, en een verhoging langs een muur, gemaakt van hetzelfde ruwe mengsel van koeienmest en zand. Daar kon ik op zitten als ik niet in bed lag. Er was een soortgelijke verhoging buiten bij de voordeur, waar de twee oude mensen het grootste deel van de dag zaten op smalle matrassen, waar ze niets anders deden dan zich koesteren in de zon en kijken naar het landschap. De oude mensen daar worden door iedereen met respect behandeld. Men vindt dat ze hun bijdrage hebben geleverd aan de familie, en men verwacht niet meer van hen dat ze nog iets doen; anderen zorgen nu voor hen.
Op dezelfde verdieping was een kamer voor de grootouders, en nog een voor Mohammed en zijn gezin, waarvan de kinderen op de grond sliepen. Verder was er nog een lange, smalle kamer voor Abdul Khada en Ward. Een andere stenen trap leidde naar het dak, waar ik nog een hoop tijd zou doorbrengen, en op weg naar boven bevond zich een kleine, zwarte keuken met een houtkachel voor het bakken van chapati's, die hun hoofdvoedsel vormden, en een kleine petroleumkachel voor het koken van water of het snel bakken van iets. Naast de keuken bevond zich de badkamer.
Ik moest naar het toilet en ik vroeg Abdul Khada waar dat was. Hij bracht me naar een kleine deur in de muur en opende die. Ik moest me buigen om erdoor te kunnen. Daarbinnen was het volslagen donker, met uitzondering van een kleine lichtcirkel die door een gat in de grond kwam dat zich in een hoek bevond. Het plafond was zo laag dat ik me moest bukken zolang ik daarbinnen was, en bukkend middenin die ruimte kon ik alle vier de muren aanraken. Ik moest een toorts gebruiken om te zien wat ik deed.
Er stond een kom water om je te wassen, en om het toilet te gebruiken, moest ik hurken boven het gat. Alles wat door het gat viel, lag gewoon op de rotsen onder het huis te drogen in de zon tussen doornstruiken. Ik geneerde me te erg om er gebruik van te maken zolang er nog iemand ergens om het huis kon lopen, dus sloop ik er later meestal s nachts heen. Als ik overdag naar het toilet moest, ging ik eerst naar het dak en keek dan om het huis om er zeker van te zijn dat er niemand was die kon zien wat ik deed.
Er was één permanente bak met water in de badkamer, die de vrouwen vulden uit de tanks van beneden, en waarmee je je kon wassen nadat je naar het toilet was geweest. Wanneer ik mijn gezicht wilde wassen, moest ik een andere kom met water pakken en de kleine zeephouder meenemen die ik had meegebracht uit Engeland. Er was geen warm water, maar de hitte buiten zorgde ervoor dat je de hele dag niets anders wilde dan je onderdompelen in koud water.
Die avond vroeg ik me nog niet af waar het water in de tanks vandaan moest komen. Het was er gewoon, net als in Engeland, en dat was het enige wat me interesseerde. In de dagen erna merkte ik pas hoe hard de vrouwen moesten werken om ervoor te zorgen dat het water er was wanneer dat nodig was.
Die eerste avond had ik geen honger. Het was allemaal zo vreemd, en ik was verlegen en had tijd nodig om weer op adem te komen en te begrijpen wat er allemaal gebeurde. Dus ging ik op de grond in mijn kamer zitten met de deur open, en keek toe hoe de familie bij elkaar zat aan de maaltijd in de hal. Ze zaten allemaal in een cirkel op de kussens, verlicht door olielampen, met in het midden op de grond een schaal met chapati's, die waren gebroken en gemengd met melk. Ze visten het deegachtige mengsel met hun handen eruit en aten het dan vanuit hun eigen kom op. Ze zaten allemaal te praten en te lachen. Ik kon me niet voorstellen dat ik mezelf ooit zover zou krijgen om op die manier te eten. Ik keek gefascineerd toe, niet in staat ook maar iets te verstaan van wat ze zeiden. Iedereen dronk water, hoewel ze wat Vimto binnenbrachten, omdat het een bijzondere gelegenheid was door mijn komst en de terugkeer van de twee mannen. Vimto is een soort aangelengde rode limonade, en ze kochten het alleen als er iets te vieren viel.
Ik merkte dat Abdul Khada in het middelpunt van de belangstelling stond, omdat hij zo lang was weggeweest. Hij was het meest aan het woord, waarbij iedereen eerbiedig luisterde. Toen ze klaar waren met eten, kwam de hele familie in mijn kamer zitten om nog wat te praten. Het was een plezierig gevoel om zo te worden geaccepteerd; ik verheugde me erop mijn vrienden in Engeland alles over deze mensen te kunnen vertellen. Uiteindelijk gingen ze allemaal naar bed, en ik sloop naar de badkamer om te proberen erachter te komen hoe ik me kon wassen na de lange, warme reis.
Tegen de tijd dat ik naar bed ging, voelde ik me niet erg prettig. Het bed zelf lag niet lekker. Ik voelde me niet schoon en ik had nu honger, maar het was allemaal nog steeds een avontuur en ik verwachtte niet dat ik nog veel langer in dit huis zou logeren. Uiteindelijk viel ik in slaap. De volgende morgen werd ik bij het aanbreken van de dag gewekt door de geluiden van de haan beneden en de vrouwen die water uit de bron binnenbrachten en in de keuken werkten. De bergen zagen er heel indrukwekkend uit vanuit mijn raampjes, badend in het vroege morgenlicht. Het ontbijt bestond weer uit chapatis, maar nu gebakken in een koekepan met een beetje olie, en eieren. Ze maakten ook een thermosfles met zwarte en zoete thee klaar, waaruit de familie gedurende de dag kon drinken. Ze hadden speciaal voor mij wat melk in de winkel gekocht, omdat ze de Engelse voorkeur voor thee met melk kenden.
De volgende twee dagen leefde ik als hun nietsvermoedende gast. Ik verheugde me erop dat we weer verder zouden gaan en wat meer van het land zouden zien, en op de ontmoeting met Leilah en Ahmed. Ook al had ik hen nooit ontmoet en wist ik dat ze geen Engels spraken, ze waren in ieder geval familie van me, wat een band tussen ons zou vormen in een land zo ver van huis. Hoewel ik ongeduldig was, zei ik niets. Ik wachtte gewoon tot Abdul Khada me zou vertellen wat we zouden gaan doen. Ik speelde het grootste deel van de tijd buiten met de kinderen. Ze probeerden me wat elementaire Arabische woorden bij te brengen. Het waren heel aardige, blije meisjes en ze stalen meteen mijn hart.
Abdul Khada was die twee dagen heel aardig voor me. Hij realiseerde zich dat ik ermee zat om met mijn handen te eten, zittend op de grond, en bracht me een bord en vork op mijn kamer en kookte apart eten voor me. Op de tweede middag liep hij met me naar de winkels. In mijn ogen waren het meer hutten vol fruit, sigaretten, conservenblikken en andere levensmiddelen. Hoewel de vrouwen daar normaal gesproken niet mogen roken, was ik al een rookster, en Abdul Khada wist wel dat ik er toch niet mee zou stoppen, dus kocht hij sigaretten voor me. Al die tijd behandelde hij me als een Engels meisje, alsof ik zijn gelijke was, en niet zoals de vrouwen daar. Ik had nog steeds geen reden om te vermoeden dat er iets niet goed zat.
Iedereen in het dorp kende hem goed, en hij scheen van de meesten van hen familie te zijn. De meeste mensen stopten om met hem te praten, en veel van de oudere mannen die vroeger in Engeland hadden gewerkt, kwamen naar mij toe om in het Engels met me te praten, waarbij ze me vroegen hoe ik het vond in Jemen te zijn. Niemand van hen gaf me ook maar een hint over de ware reden van mijn komst.
Toen we terugkwamen van de winkels, zaten Abdul Khada en ik buiten op de verhoging met het oude echtpaar en de kinderen te praten, toen Mohammeds jongere broer Abdullah arriveerde via hetzelfde pad dat wij eerst hadden beklommen. Ik wist dat er nog een jongen was, en ze hadden me verteld dat hij in een ander dorp was dat op ongeveer twee uur rijden lag en Campais heette. Abdul Khada bezat een restaurant in Campais, dat aan de hoofdweg naar Sana'a ligt. Abdullah had zijn vader geholpen om het op te knappen, en het zou binnenkort worden geopend. Ik had foto's te zien gekregen van de jongen voordat ik naar Jemen ging, maar ik had er niet veel aandacht aan besteed. Ik wist dat hij veertien jaar was, maar ik vond dat hij er eerder uitzag als tien. De jongen maakte een zwakke en ziekelijke indruk en was heel mager en bleek. De hele familie kwam het huis uit om hem te begroeten, en zijn moeder nam zijn tas voor hem mee naar binnen. Ward leek erg dol te zijn op haar tweede zoon. Later kwam ik erachter dat hij al vanaf zijn geboorte ziekelijk was, en dat had ervoor gezorgd dat ze bijzonder beschermend deed ten opzichte van hem.
'Dit is mijn zoon Abdullah,' zo stelde Abdul Khada ons aan elkaar voor. We gaven elkaar formeel een hand, net zoals ik dat met de anderen twee dagen ervoor had gedaan. Zijn handdruk leek heel slap en zijn hand was kleiner dan de mijne. We gingen daarna weer allemaal buiten zitten, en ik praatte verder met Abdul Khada en de anderen en besteedde verder geen aandacht meer aan Abdullah, op wat beleefdheden na. Hij leek me niet erg interessant, maar ik wilde als het kon goed omgaan met iedereen van de familie en hen leren kennen. Ik wilde dat het een goede vakantie zou worden.
Toen de zon begon onder te gaan achter de bergen en het frisser werd, gingen we allemaal naar mijn kamer, waar we verder praatten. Na een poosje verliet de rest van de familie de kamer. Abdul Khada ging op de met de deken bedekte verhoging zitten, tussen mij en de jongen in. Ik zat op mijn favoriete plekje naast het raam, wat de koelste plek in de kamer was. De jongen staarde naar de grond en zei niets.
Abdul Khada zei ineens zacht en terloops tegen mij: 'Dit is je man.'
Ik dacht dat het een grap was. Ik keek alleen maar naar hem, niet wetend of ik nu moest lachen of niet. 'Wat?' zei ik.
'Abdullah is je man,' herhaalde hij. Ik probeerde me te concentreren op de woorden die hij sprak, niet in staat om te geloven dat ik het goed hoorde. Mijn hart bonkte zo hard achter mijn ribben dat ik niet zeker wist of ik het wei goed had verstaan. Ik kreeg haast geen adem en werd door paniek gegrepen.
'Hij kan helemaal mijn man niet zijn.' Ik wist nog steeds niet of hij een grap maakte of serieus was. Ik begreep niet wat er gaande was.
Mohammed moest aan de deur hebben staan luisteren, omdat hij zijn hoofd om de hoek stak en naar binnen keek.
'Waar heeft hij het over, Mohammed?' vroeg ik.
'Abdullah is je man, Zana,' antwoordde Mohammed en ik zag nu wel dat ze serieus waren. Ik probeerde te bedenken wat er gebeurd kon zijn.
'Hoe kan hij nu mijn man zijn?' was het enige wat ik wist te zeggen. 'Wat is hier aan de hand?'
'Je vader heeft het huwelijk in Engeland geregeld,' legde hij uit, 'ook voor je zus Nadia. Die is nu getrouwd met Gowads zoon. We hebben een trouwakte, dus het is echt. Jij bent getrouwd en Abdullah hier is je man.'
Ik zat in het briesje voor het raam, met stomheid geslagen. Ik kon alleen maar met mijn hoofd schudden en telkens weer zeggen: 'Dat kan niet waar zijn. Hoe kan dat nu gebeurd zijn?'
Mijn gedachten tolden in mijn hoofd rond. Abdul Khada en zijn twee zoons gingen weer met elkaar in het Arabisch praten alsof ik er niet was. Uiteindelijk verlieten ze de kamer en lieten me huilend achter. Ik denk dat ze gingen eten. Het kon me niets schelen. Ik wilde alleen maar weer thuis zijn bij mijn moeder. Ik wilde iemand tot wie ik me kon wenden om hulp, iemand die ervoor zou zorgen dat alles weer in orde zou komen. Ik had geen idee hoe ik de situatie moest aanpakken.
Het werd donker in de kamer terwijl ik daar maar zat, starend in de lucht. Toen kwam Abdullah terug in de kamer, en ik besefte dat het nacht was en dat hij van plan was om met me te slapen. Abdul Khada was bij hem.
'Hij komt hier niet slapen,' zei ik. 'Ik wil alleen zijn.'
'Hij is je man,' zei Abdul Khada vastberaden. 'Je moet met hem slapen.' Hij duwde de jongen naar binnen en sloeg de deur dicht. Ik hoorde hoe de grendel buiten op de deur werd geschoven.
Ik keek niet naar Abdullah, en hij zei niets tegen mij. Ik hoorde hoe hij door de kamer liep. Hij wist evenmin als ik wat hij moest doen. Hij stapte in het bed, en ik ging op de deken op de verhoging onder de ramen liggen. Ik was niet van plan om bij hem in bed te stappen. Ik kon die nacht niet slapen, ik moest telkens maar denken aan wat er was gebeurd en bekeek het van alle kanten, in een poging om te begrijpen wat er allemaal gaande was in mijn leven. Ik hoorde de wolven en hyena's huilen in de bergen, en het geritsel van de dieren een verdieping lager. In het maanlicht kon ik de hagedissen op het plafond zien. De uren gingen langzaam voorbij.
De volgende dag moest Abdullah aan zijn vader hebben verteld dat ik niet in het bed had geslapen. Abdul Khada was woedend en begon tegen me te schreeuwen. 'Waarom heb je niet met hem geslapen?' vroeg hij.
'Ik pieker er niet over,' zei ik. 'Ik wil niet met hem slapen.' Ik voelde hoe de paniek in me omhoog kwam, telkens als er iemand tegen me sprak. Ik huilde de hele dag, en liep achter Abdul Khada aan, hem smekend om me te vertellen wat er met me zou gebeuren, en om me naar huis te laten gaan. Hij zei dat ik 'nog niet' naar huis kon. Ik klemde me vast aan dit ene sprankje hoop, en geloofde dat als ik het maar niet op zou geven, ik door deze nachtmerrie heen zou komen en terug zou keren naar mijn huis in Birmingham.
'Wanneer?' smeekte ik, 'wanneer kan ik naar huis?' Maar hij wilde me geen antwoord geven.
Abdullah leek bijna net zo bang als ik. Hij moest hebben geweten dat er iemand uit Engeland zou worden meegenomen om met hem te trouwen, maar de manier waarop ik me gedroeg en de manier waarop ik me kleedde, moesten een schok voor hem zijn geweest, omdat ik zo anders was dan de vrouwen die hij in zijn leven had meegemaakt. Wat hem betrof was ik onrein en onfatsoenlijk. Ik denk dat hij bang voor me was, maar hij was nog banger voor zijn vader.
Ze negeerden, me allemaal en lieten me half verdoofd rond het huis lopen. Ik ging Mohammeds kamer in. Bakela was kort daarvoor ziek geweest en er moesten nog wat tabletten op de verhoging liggen. Ik herinnerde me dat ik ze daar eerder had gezien en ik ging naar binnen om ze te zoeken. Ik wist niet wat voor tabletten het waren, maar ik dacht dat wanneer ik er maar genoeg van zou kunnen nemen, ze een uitweg uit de nachtmerrie zouden zijn. Ik liep de kamer binnen en pakte het flesje op. Ik ging terug naar mijn eigen kamer, schudde de tabletten in de palm van mijn hand en slikte ze in. Mohammed had me kennelijk in de gaten gehouden, want hij rende op dat moment de kamer binnen en greep me bij mijn keel. Hij wurgde me bijna en dwong zo de tabletten weer omhoog.
Ik mocht Mohammed wel, ik kon met hem praten en ik geloofde dat hij medelijden met me had, en meestal was hij aardig tegen me. 'Help me alsjeblieft,' smeekte ik, maar hij haalde alleen maar zijn schouders op.
'Er is niets wat ik kan doen,' zei hij. 'Geen enkele man kan zijn vader ongehoorzaam zijn.'
Ook hij was bang voor zijn vader, ook al was hij een volwassen man met een eigen gezin. Arabische mannen gehoorzamen altijd hun vader, ontdekte ik, zelfs wanneer ze het niet met hem eens zijn. Het enige wat ik wist te bedenken was om te blijven weigeren mee te werken, totdat ze genoeg van me zouden krijgen en me terug zouden sturen naar huis. Die avond kwam Abdul Khada weer naar me toe en zei nogmaals dat ik met Abdullah moest slapen.
'Ik denk er niet over,' zei ik.
'O jawel,' zei hij vastberaden, 'anders zullen we je moeten dwingen. Dan binden we je vast op het bed.' Mohammed kwam binnen en zei hetzelfde. Ik kon aan hun gezichten zien dat ze het meenden. Ze hadden niet verwacht dat ze zulke problemen zouden krijgen met een vrouw, zeker niet met een jong meisje dat zo ver van huis was. Ze waren vastbesloten me te dwingen om te doen wat ze zeiden. Ik kon niets anders doen dan toegeven, als ik tenminste niet gedwongen wilde worden.
Ze hoefden ons die nacht niet samen op te sluiten; ik kon toch nergens heen. Abdullah kwam en deed wat zijn vader hem had gezegd. Ik lag stil en liet hem zijn gang gaan.