7
Weer alleenEen van Abdul Khada's familieleden arriveerde de volgende morgen vroeg met zijn Land Rover, om ons allemaal naar Campais te brengen. Ik voelde me erg terneergeslagen toen we vertrokken, en het landschap vrolijkte me ook niet bepaald op, daar het steeds kleurlozer en droger werd.
Het dorp lag aan de hoofdweg die naar de hoofdstad Sana'a leidde. Vanuit de haven van Sana'a komen de meeste goederen het land binnen. Het merendeel van de gebouwen, waaronder het restaurant waar we zouden gaan wonen en werken, leek tamelijk nieuw te zijn. De kamers achter het restaurant waren beslist schoner dan die in Abdul Khada's huis in Hockail. Het was best wel een aardig, groot restaurant, dat zich temidden van een groep soortgelijke etablissementen aan de hoofdweg bevond. Maar dat alles kon me niets schelen, ik wilde alleen maar terug naar Nadia.
De stad was een mengeling van modern en traditioneel. Hoewel er grote vrachtauto's over de weg reden die goederen het land in brachten, werden er nog steeds kamelen gebruikt om goederen zoals zakken graan rond te brengen in de stad.
De drie slaapkamers op de begane grond in het huis waren groter dan die in Hockail, met fatsoenlijke cementen muren. Verder was er stromend water en elektriciteit, wat we in het dorp niet hadden. Daar moesten we olielampen gebruiken om na zes uur 's avonds nog iets te kunnen zien. We moesten die lampen overal met ons mee naar toe nemen, wat het huis vervulde van de smerige stank ervan. Er was in ieder geval een douche in dit huis, hoewel er nog steeds geen fatsoenlijk toilet was. Boven de slaapkamers kon je op het dak gaan zitten. Er was een tamelijk grote tuin, omgeven door een hoge muur, waar we niet overheen konden kijken. Abdul Khada verbouwde zijn eigen groenten zoals tomaten, en aardappelen, en ik zat daar graag, weg van de anderen. Er was een hoop water nodig voor de planten in die hitte.
Het was er veel heter dan in Hockail, en de rode mieren, vliegen en muskieten waren overal. De enige manier om te ontsnappen aan de mieren, was door met je voeten opgetrokken op een stoel te gaan zitten. Vanwege de hitte en de insecten begon ik de voordelen in te zien van het dragen van de traditionele Arabische kleding, met een broek om mijn benen te beschermen tegen de insectenbeten. Ik begon mijn haar te bedekken en een lange jurk over mijn broek te dragen. Aan de buitenkant werd ik gedwongen om een Jemenitische vrouw te worden.
Ward en ik werkten constant in de keuken aan de achterkant, die in werkelijkheid niet meer dan een portaal achter het restaurant was, terwijl Abdul Khada en Abdullah de klanten in het restaurant bedienden. In de loop van de dag werd de hitte in de keuken ondraaglijk, zelfs al stond de deur naar de tuin constant open. Ward en ik spraken nauwelijks met elkaar, we begonnen steeds meer een hekel aan elkaar te krijgen. Op een dag wierp ze me een bevroren kip toe en beval me om die te snijden en te bakken. Ik schreeuwde 'Nee' en gooide hem terug naar haar.
Het grootste deel van de tijd negeerden we elkaar gewoon, en ik werd helemaal aan mijn lot overgelaten, met niemand om tegen te praten. Omdat er niemand met me praatte, concentreerde ik me op het leren lezen en schrijven van het Arabisch voordat ik het kon spreken. Abdul Khada gaf me het alfabet en dat vormde mijn uitgangspunt, waarbij ik kinderboeken las of wat er verder maar aanwezig was. Het was tamelijk eenvoudig. Telkens als ik hem om dit soort dingen vroeg, was hij bereid om ze voor me te halen, wat ongewoon was in die maatschappij.
Geen van de andere vrouwen in de dorpen kon lezen of schrijven; de mannen stonden dat niet toe. De vrouwen kregen nooit enig onderwijs - daar zorgden de mannen wel voor — want als ze eenmaal zouden gaan leren, dan zouden ze weleens vraagtekens kunnen gaan zetten bij de manier waarop ze moesten leven en zouden ze met de mannen in discussie kunnen treden. Dat zou ondenkbaar zijn geweest. De scholen in de dorpen waren alleen voor jongens, die er al vanaf heel jonge leeftijd naar toe moesten, net als in Engeland. Als de vrouwen uit de dorpen naar de stad of naar andere landen wilden, dan waren ze afhankelijk van hun man om hen daarheen te brengen, en niet veel mannen wilden dat.
Iedere morgen was er dezelfde routine in het restaurant. Ward kookte een enorme ketel water om thee te maken voor de klanten die kwamen ontbijten, terwijl ik de boel opruimde. Abdul Khada kookte dan eieren en bonen, met daarbij brood dat ergens anders in de stad werd gekocht. Er kwam altijd een jongen om in het restaurant de chapati's te bakken in een koekepan. De mensen betaalden de jongen rechtstreeks, en die gaf het geld daarna aan Abdul Khada. Aan het einde van de week kreeg hij dan zijn loon.
Als het lunchtijd was, kookte hij grote maaltijden met vlees, aardappelen en rijst, en 's avonds nog eens een maaltijd die leek op het ontbijt en werd geserveerd tussen zes en elf uur. De hele avond door kwamen er mannen binnen om te eten, thee en koffie te drinken, te kaarten en te kletsen met Abdul Khada, die dan achter de toonbank zat, wachtend om hen te bedienen. We moesten allemaal helpen met het koken achter, ook Abdullah, maar 's avonds ging hij naar voren om met de andere mannen te praten, terwijl Ward en ik uit het zicht bleven. Abdul Khada bereidde het vlees in de zaak, terwijl wij achter het grootste deel van onze tijd besteedden aan het koken van water, het bereiden van rijst en het afwassen.
Meestal ging ik naar bed voordat ze s avonds sloten, omdat er verder toch niets te doen was. Het leven voor vrouwen in landen zoals Jemen is vreselijk saai. Als je niet werkt, valt er niets anders te doen dan te zitten nadenken, jaar in jaar uit. Er is geen prikkel of amusement. Het enige gezelschap bestaat meestal uit andere vrouwen die net zo'n monotoon leven leiden. De enige gespreksonderwerpen zijn geruchten en roddel. Geruchten verbreiden zich als een plaag over Jemen, omdat iedereen zich dood verveelt. Ze snakken zo naar nieuws over andere mensen dat leugens en verkeerde informatie snel worden geloofd.
Vanuit mijn slaapkamerraam in Campais keek ik uit op een stenen muur, net zoals de muren die de tuin omgaven en ons beletten om naar buiten te kijken, en ieder ander tevens beletten om naar binnen te kijken. Het was net alsof je in een gevangenis zat. De mannen kunnen een wandeling gaan maken, autorijden of reizen; de vrouwen mogen niets en mogen nergens heen. De eindeloze routine van de dagen maakt je haast gek. Het enige vermaak dat ik had was mijn kleine bandrecorder, met een paar bandjes die ik uit Engeland had meegenomen.
Ik had geluk dat ik de bandjes mocht houden van Abdul Khada, omdat hij altijd zei dat ik niets moest hebben wat me herinnerde aan Engeland. Hij geloofde dat ik sneller zou wennen aan mijn nieuwe leven, wanneer ik mijn oude leven helemaal zou vergeten. Op een dag kwam hij mijn kamer binnen en begon mijn tas te doorzoeken.
'Wat doe je?' vroeg ik, maar hij gaf geen antwoord. 'Waar ben je naar op zoek?'
'Hiernaar!' Hij haalde een paar foto's van mijn moeder, familie en vrienden te voorschijn, die ik mee had genomen. Ik haalde ze af en toe uit mijn tas wanneer ik alleen was, om ze te bekijken.
'Die zijn van mij,' schreeuwde ik, terwijl ik probeerde ze van hem af te pakken. 'Geef terug!'
'Nee.' Hij hield ze omhoog, buiten mijn bereik. 'Die maken je alleen maar ongelukkig. Je moet geen herinneringen meer hebben aan je oude leven. Wij zijn nu je familie.'
Ik probeerde zijn arm omlaag te trekken en de foto's te pakken, maar hij liet ze niet los en verscheurde ze toen. Daarna gaf hij mij de snippers. 'Gooi ze weg,' beval hij, 'in het vuur.'
'Dwing me daar alsjeblieft niet toe,' smeekte ik.
'Gooi ze weg.' Hij kwam op me toe om me te slaan, en ik liep snel naar de keuken waar ik de snippers van de foto's in het vuur liet vallen, zoals hij me had gezegd. Iedere dag verwachtte ik van hem dat hij mijn muziek op dezelfde manier zou vernietigen, maar dat gebeurde niet.
De hele dag door waren Ward en ik in Campais bezig met opruimen en afwassen, nadat de klanten klaar waren met eten. We mochten niet in het restaurant komen als dat open was en er mannen waren. Soms vertelde Abdul Khada ons wel wat er zoal gebeurde, als hij voor iets naar achteren kwam, bijvoorbeeld dat er een paar Amerikaanse of Duitse toeristen waren, maar meestal zaten we opgesloten in ons hete, dampige, door mieren vergeven en door vliegen bevuilde wereldje.
Op een dag vroeg Abdul Khada me of ik een dagje naar het strand wilde. Ik kon mijn oren haast niet geloven. Ik dacht dat hij me plaagde, en ik verwachtte dat hij boos zou worden en me zou slaan als ik ja zou zeggen, maar dat gebeurde niet. Hij vroeg Ward of die ook mee wilde. Ze zei nee, maar hij hield aan. We vertrokken vroeg in de morgen omdat de hitte in Campais midden op de dag tot 50°C kan oplopen. We sloten het restaurant en hij nam Ward, Abdullah en mij in een taxi mee naar de Rode Zee.
Het was maar twintig minuten rijden naar de kust. De weg erheen ging door een puur woestijngebied, met niets anders dan zand, en verspreid langs de kant van de weg telefoonpalen. Halverwege ging het gladde oppervlak van de door buitenlanders gebouwde wegen over in een hobbelige weg.
De kuststrook staat bekend als de Tihama, wat 'heet land' betekent. Het land is kilometers lang volkomen vlak, net een tropische zandvlakte die zich op indrukwekkende wijze in alle richtingen uitstrekt als je vanuit de bergen komt aangereden.
Er waren maar weinig tekenen van leven. Toen we de zee naderden, passeerden we een paar vervallen stenen huizen, die eruitzagen alsof ze half gesloopt waren. Het verlaten strand was net zo mooi als de stranden die mijn vader en zijn vrienden aan ons hadden beschreven voordat we naar Jemen gingen - volmaakte zandstranden en palmbomen - maar dit zou de enige keer zijn dat ik die zou zien in al die jaren die ik in de dorpen zou doorbrengen.
Het leek net alsof er vóór ons nooit iemand was geweest, afgezien van een paar oude Arabische vissers in hun boten, die eruitzagen alsof ze daar al waren sinds het begin der tijden. Ze sloegen geen acht op ons. We stapten uit de auto, als een typisch Arabisch gezin dat een dagje uit is. De wind blies het fijne zand in onze ogen.
'Wil je zwemmen?' vroeg Abdul Khada, vriendelijk glimlachend.
Eerst was ik bang om ja te zeggen, voor het geval hij me misschien gewoon aan het uittesten was. Als ik dan ja zou zeggen, dan kon hij me slaan vanwege mijn schaamteloosheid. Maar toen droeg ik al een lange Arabische jurk met een broek eronder, en een sjaal die mijn haar verborgen hield.
'Wil je zwemmen?' herhaalde hij zijn vraag. 'Je kunt met je kleren in het water gaan, als je wilt. Het kan best, er is niemand in de buurt.'
Dat hoefde hij me niet nog eens te vragen. Ik deed mijn sandalen uit en liep het water in, totdat het diep genoeg voor me was om te kunnen zwemmen, met mijn Arabische kleren om me heen opbollend. Mijn sjaal raakte los en dreef achter me in het warme, zoute water. Ik kon goed zwemmen in Engeland. Ik had op school bronzen en gouden medailles gewonnen; ik had altijd graag gezwommen. Ik kneep mijn ogen half dicht tegen de reflectie van de zon op het water, en staarde naar de verre horizon. Ik had zin om maar door te blijven zwemmen en pas te stoppen als ik in Afrika zou zijn. Abdul Khada was aan het pootje baden in het ondiepe en hield me in de gaten.
'Ga niet te ver!' schreeuwde hij, alsof hij mijn gedachten had gelezen, 'er zijn haaien hier.'
Ik had in Engeland de film Jaws gezien, en dat was voldoende om ervoor te zorgen dat ik niet te ver van het strand ging. Ik zwom terug naar de kust en liep het strand op. De temperatuur was al gestegen en mijn kleren waren binnen een paar minuten droog. Terwijl ik op het zand lag, voelde ik iets hard onder me. Ik ging graven en vond een paar lege bierblikjes. Ik vermoedde dat de mannen 's avonds naar het strand gingen om er alcohol te drinken, wat bij de wet verboden is. De taxichauffeur was in zijn eentje gaan wandelen, en wij bleven ongeveer een half uur op het strand zitten voordat we weer in de auto moesten om terug te gaan naar het restaurant. Dat zou mijn enige dag op het strand zijn.
Op een morgen werd ik wakker met brandende koorts en een vreselijke pijn in mijn borst. Ik probeerde uit mijn bed te komen, maar ik was te duizelig en te zwak om op te staan en viel terug op het bed. Ik vertelde Abdul Khada hoe ik me voelde, maar hij wuifde het weg. 'Dat komt gewoon door de warmte,' zei hij.
Ik was die dag niet in staat om op te staan, en twee dagen later werd ik ook nog eens misselijk. Abdul Khada begon bezorgd te kijken. Ik voelde me zo ellendig dat ik de hele dag moest liggen. Ik was niet sterk genoeg om te eten, en ik dacht dat ik misschien wel dood zou gaan. De gedachte aan doodgaan maakte me blij, omdat dat een manier zou zijn om weg te komen uit Jemen. Op dat moment wilde ik niet meer leven.
Abdul Khada was kennelijk bang dat ik zou sterven, omdat hij zei dat hij een dokter zou laten komen. Er zijn niet veel dokters in Jemen, maar in Campais was er wel een, een Soedanees die Engels sprak. Hij kwam langs en zei me dat ik malaria had. Hij gaf me een injectie en medicijnen.
De volgende drie dagen kwam hij twee keer per dag om me een injectie te geven. Ik werd geleidelijk aan voldoende sterk om te staan en weer aan het werk te gaan in de keuken. Maar ik voelde me nooit meer de oude zolang we in de hitte van Campais waren, en daarna kreeg ik nog twee keer malaria. Er was toen geen dokter meer om me te helpen; ik moest er zelf bovenop zien te komen. Het enige wat de vrouwen uit de buurt konden doen om me te helpen, was me kamelenmelk laten drinken, wat volgens hen een geneesmiddel was tegen de ziekte. De smaak ervan was best goed, alleen is de melk moeilijk te krijgen.
Eens in de paar weken kwam Mohammed, Abdul Khada's andere zoon, naar Campais om zijn ouders te bezoeken, en dan kwam hij een poosje bij mij praten. Het was heerlijk om eens iemand anders daar te hebben, zelfs al was het maar voor even. Ik smeekte hem vaak om me mee terug te nemen naar het dorp, zodat ik in de buurt van Nadia kon zijn, maar hij haalde dan alleen maar zijn schouders op en zei me dat hij niets kon doen om zijn vader te beïnvloeden.
Op een middag zat ik achter, net zo verveeld als altijd, toen ik Abdul Khada 'Nadia' hoorde roepen in het restaurant. Ik durfde er niet aan te denken tegen welke Nadia hij aan het praten was. Toen klonk er het geluid van snelle voetstappen, en hij kwam door de deuren van het restaurant aangestormd, schreeuwend dat ik moest komen omdat mijn zus er was. Nadia kwam naar achteren vanuit het restaurant, en ik zag haar toen voor het eerst in de traditionele Arabische kleding. Het was vreemd om haar zo te zien, maar voor haar moet het hetzelfde zijn geweest om mij ook zo te zien. Ik was heel blij dat ik haar weer zag.
We gingen naar mijn kamer om te praten, en ze lieten ons bijna de hele dag met ons tweeën om onze nieuwtjes uit te wisselen. Geen van ons beiden had een brief van mama gekregen. Ik vertelde haar dat Abdul Khada mijn foto's had verscheurd, waarop ze zei dat ze er in het dorp nog wel een paar had. We bleven maar praten en huilen. Ze vertelde me dat ze constant water moest dragen, en hoe Gowad haar hand in het vuur had geduwd om chapati's te maken, en hoe ze zich toen had gebrand. Ze liet me de littekens zien. Ze had een gevoeliger huid dan ik, en ik kon zien hoe ze ook nog andere littekens had op de plaatsen waar ze aan muskietenbeten had gekrabd. Jaren later zou ze die littekens nog hebben. Ze vertelde me dat Gowad haar op een dag had geslagen en in haar ribben had gestompt, toen ze weigerde met zijn zoon te slapen, maar Gowads vrouw Salama was haar te hulp gekomen. Ik vertelde haar dat ze de hoop niet moest verliezen en sterk moest blijven, omdat er uiteindelijk iets zou gebeuren waardoor we gered zouden worden.
We dachten allebei dat ze een paar dagen zou blijven logeren, maar die avond nam Gowad haar alweer mee terug naar het dorp. Ze smeekte hem om haar nog een poosje bij mij te laten blijven, maar hij weigerde.
Nadat ze weg waren, kwam Abdul Khada bij me om met me te praten. 'Je ziet hoe gelukkig je zus is,' zei hij.
'Hoe weet jij nou of ze gelukkig is?' snauwde ik. 'Hoe weet jij nou hoe ze zich voelt?'
'Dat weet ik gewoon,' zei hij schouderophalend. 'Zonder jou gaat het beter met haar in het dorp; ze is nu gewend.'
'Ze is niet gelukkig,' snauwde ik. 'Ze haat jullie allemaal net zo erg als ik.'
Ze wilden ons gescheiden houden omdat ze dachten dat ik een slechte invloed had op Nadia, dus dat was de enige keer dat ze me mocht komen opzoeken terwijl ik in Campais was.
Een paar weken later kwam een van Wards familieleden op bezoek, om haar te vertellen dat haar vriendin in het huis naast het onze in Hockail door de bliksem was getroffen en nu dood was. Abdul Khada vertelde me dat we meteen terug zouden gaan voor de begrafenis. Ik deed voor het eerst mijn sluier om en stapte samen met de anderen in de auto. Het kon me niet meer schelen wat ik van ze moest dragen, zolang ik maar terug kon naar het dorp om Nadia te zien, al was het maar voor een paar uur.
Terwijl we snel de stad uitreden, realiseerde ik me dat ik uiterlijk langzaam een Arabische vrouw begon te worden. Iedereen die op die avond een blik in de auto zou hebben geworpen, zou een gesluierde vrouw hebben gezien die door de mannen van haar familie van de ene naar de andere plaats werd gereden. Niemand zou meer staren naar dat vreemde Engelse meisje met haar korte rok en onbedekte haar. Ik was daadwerkelijk onzichtbaar geworden voor de wereld buiten de familie.
We arriveerden laat op de avond. Ward ging regelrecht naar het huis van de buren en ik volgde. Toen ik dichterbij kwam, hoorde ik een vreemd klagend geluid uit het huis komen. Ik liep achter Ward aan naar binnen, waar de kamer vol zat met buurvrouwen die huilden om hun vriendin. De vrouwen zouden blijven weeklagen, totdat het gat was gegraven en het lichaam door de mannen was begraven, terwijl de wijze man van het dorp een toespraak en een gebed zou houden boven het graf. De vrouwen mochten de plechtigheid niet bijwonen; ze mochten alleen maar toekijken vanuit het huis. Niemand nam notitie van mij, dus liep ik terug naar Abdul Khada's huis en ging naar boven, naar de kamer waar het allemaal was begonnen. Ik was blij om weer terug te zijn, na de lange maanden in het restaurant. Er lag geen matras op het bed, en Bakela bracht me een deken en een kussen, zodat ik op de verhoging onder de ramen kon slapen. Ik was blij om Bakela en de kinderen Shiffa en Tamanay weer te zien, en omdat mijn Arabisch beter was geworden tijdens mijn afwezigheid, kon ik nu beter met hen communiceren. We bleven een poosje zitten praten voordat ik ging slapen, en ik begon weer te huilen terwijl ik Bakela vertelde dat ik in het dorp wilde blijven. Ze wist niet wat ze moest zeggen, en ook zij moest huilen. Ik vond hun gezichten zo vriendelijk na mijn opsluiting met Ward in Campais.
De volgende morgen hoorde Nadia dat we terug waren gekomen naar het dorp voor de begrafenis van de buurvrouw, waarop ze naar ons huis kwam gerend. We bleven de hele dag samen in mijn oude kamer zitten praten. Abdul Khada had gezegd dat we zouden blijven overnachten, dus toen Nadia die avond terugging naar Gowads huis, beloofde ze dat ze de volgende morgen weer terug zou komen. Ook Ward was blij dat we bleven. Campais beviel haar net zo min als mij, maar ze moest daar nu eenmaal wonen omdat haar man dat zei. Ze wilde terug om bij haar familie te zijn, vooral haar moeder, die in het dorp woonde en nu een frêle, oude vrouw was. Maar vrouwen zoals Ward hebben een hoop respect voor hun man, of ze nu van hem houden of niet, en ze argumenteren nooit over hun beslissingen.
Die avond veranderde Abdul Khada van gedachten en vertelde ons dat we onmiddellijk zouden vertrekken naar Campais. Ik was ontzet.
'Maar je hebt gezegd dat we nog een nacht zouden blijven,' smeekte ik.
'We moeten terug naar het restaurant,' hield hij vol.
'Maar je hebt tegen Nadia gezegd dat ze morgenochtend terug kon komen.' Ik was wanhopig bij de gedachte dat ik weer van mijn zus zou worden gescheiden.
'Dat geeft niet,' zei hij. 'Bakela kan haar vertellen dat je weg bent.'
Ik probeerde met hem te discussiëren, maar dat maakte hem alleen maar boos, en ik durfde hem niet te ver te drijven, met het risico een pak slaag te krijgen. Dus moesten we alles weer inpakken en in het donker vertrekken. Ik dacht dat mijn hart zou breken terwijl we wegreden in de pikdonkere woestijnnacht. Ik zag al voor me hoe Nadia de volgende morgen de berg zou beklimmen, in de verwachting mij in mijn kamer aan te treffen, om dan te horen te krijgen dat ik hals over kop was vertrokken.
Tijdens een van Mohammeds bezoeken aan Campais hoorde ik toevallig een gesprek tussen hem en zijn ouders over een huwelijk dat hij had geregeld voor Shiffa met een jongen uit een van de dorpen. Ik kon toen net voldoende Arabisch verstaan om de essentie te bevatten van wat ze zeiden. Shiffa was pas negen jaar oud, en ik moest huilen bij de gedachte dat ze hetzelfde lot zou moeten ondergaan als Nadia en ik. Toen Mohammed eenmaal weg was, kwam Abdul Khada naar achteren, en ik vroeg hem wat er met Shiffa zou gaan gebeuren. Hij vertelde me dat het huwelijk al helemaal was geregeld, en dat de jongen behoorde tot een rijke familie die goed voor haar zou zorgen. Kennelijk had de vader van de jongen een goed bedrijf in Saoedi-Arabië, en aardig wat zonen om voor hem te werken. Ik denk dat het zo slecht nog niet was, omdat ze in de buurt van haar eigen familie bleef en haar moeder bijna elke dag kon bezoeken. Bovendien mocht ze zich grotendeels nog als een kind blijven gedragen. Een paar jaar zou ze nog geen sluier hoeven te dragen en zich niet hoeven te gedragen als een volwassen vrouw. Bakela liet nooit blijken wat ze ervan vond dat ze haar oudste dochter al zo jong kwijtraakte. Misschien vond ze het vanzelfsprekend dat dit gebeurde. Shiffa's nieuwe familie had een veel mooier huis dan Abdul Khada, middenin het dorp. Het was een grote familie, dus in sommige opzichten was Shiffa beter af dan bij ons.
Met een Jemenitisch huwelijk is altijd geld gemoeid, waarbij de familie van de jongen geld betaalt aan de familie van het meisje om haar te 'kopen'. Hoeveel ze betalen hangt af van de financiële situatie van de familie, hoe aardig de jongen het meisje vindt en hoeveel hij bereid is om te betalen. Ook de vader van het meisje heeft wel een idee hoeveel hij voor zijn dochter wil hebben, en ze zullen loven en bieden totdat ze het eens zijn. Sommigen van de meisjes worden heel goedkoop verkocht, en sommigen zijn heel duur. Van de echtgenoot wordt ook verwacht dat hij een bepaalde hoeveelheid kostbare gouden sieraden en kleding koopt voor het meisje. Abdul Khada kocht soms wel gouden sieraden voor mij, maar ik toonde hem nooit enige dankbaarheid. Hij kon niet begrijpen waarom ik zo deed, en ik kon niet begrijpen hoe hij dankbaarheid kon verwachten.
Dit soort marchanderen speelt zich voornamelijk afin de dorpen bij de meer traditionele families, maar in de steden gaan de meeste jongens naar de vader van het meisje en vragen dan net als in Europa om haar hand. De meisjes krijgen een trouwdag in westerse stijl, met een gouden ring en een witte trouwjurk, hoewel ze trouwen in hun eigen huis, niet in een kerk of moskee. De bruid en de bruidegom rijden na de plechtigheid rond in de stad in een sjieke auto, en als ze het zich kunnen veroorloven, gaan ze op huwelijksreis naar het buitenland. De dingen veranderen langzaam, maar niet in de dorpen. Ook in de stad zal er echter geen geslachtsgemeenschap plaatsvinden vóór het huwelijk.
Abdul Khada zei me dat Mohammed met de vader van de jongen had afgesproken dat, ook al zou Shiffa bij de familie van haar man gaan wonen, de jongen haar niet zou aanraken voordat ze veertien was. Toen ik terug was in Hockail, vertelde een vrouw uit de familie van de jongen me dat hij zijn vaders belofte had gebroken, want er had na de eerste nacht bloed gezeten op het laken.
We gingen niet naar de bruiloft, ook al was Ward de grootmoeder van Shiffa, omdat Abdul Khada zei dat hij het restaurant niet nog eens een dag wilde sluiten. Ik denk dat hij alleen maar hatelijk wilde doen. Ward was erg van streek omdat ze dol was op Shiffa, en ik was droevig bij de gedachte dat er een persoon minder zou zijn om mee te praten als ik ooit terug zou keren naar Hockail. Ik mocht Shiffa erg graag.
Ze vertelden me dat het een rustig huwelijk moest zijn, omdat het zo kort na de dood van de buurvrouw was. Meestal hebben ze groot vuurwerk bij een bruiloft, maar kleine Shiffa werd die avond zonder enige plichtpleging in een auto gezet, die haar naar het huis van haar man bracht.
Haar echtgenoot was een aardige jongen, en toen Shiffa bijna dertien was, begon ze van hem te houden. Dat jaar werd ze twee keer zwanger en beide keren kreeg ze een miskraam. Een jaar later, toen ze veertien was, werd ze weer zwanger. Toen woonde Bakela inmiddels in de stad, en ze haalde Shiffa daar naar toe voor de geboorte. Met zeven maanden bracht ze twee meisjes ter wereld in het huis van haar moeder; een baby stierf onmiddellijk en de ander ging een paar dagen later dood.
Toen ik weer terug was in de hitte van Campais duurde het niet lang voordat ik weer malaria kreeg. Deze keer lieten ze de dokter niet komen; ze gaven me alleen kamelenmelk.
Ik vermoed dat ook Ward op een gegeven moment ging vragen of we niet terug konden naar het dorp, waarop Abdul Khada besloot dat hij genoeg had van ons gezeur. Hij moest toen kennelijk hebben besloten dat hij weer een tijdje in het buitenland wilde werken, hoewel hij daarover tegen ons niets zei. Dus verkocht hij het restaurant en we gingen terug naar Hockail, een half jaar nadat we het hadden verlaten. Ik kon haast niet geloven hoe gemakkelijk we nu ineens Campais konden ontvluchten, terwijl dat een paar weken eerder nog onmogelijk had geleken. Toen Ward en ik weg wilden, gebeurde er niets; op het moment dat Abdul Khada besloot dat hij weg wilde, konden we wèl weg.