14 Er verschijnt een redder

Spoedig nadat Eileen uit Mokbana was vertrokken, begonnen de geruchten zich te verspreiden. Iedereen wist nu dat ze verslaggevers waren geweest die onder valse voorwendsels reisden, maar tegen de tijd dat men in de gaten had wat er was gebeurd, waren Eileen en Ben al veilig terug in Engeland. Als ze waren gepakt, weet ik niet wat er met hen zou zijn gebeurd. Als ze nog in de bergen hadden gezeten, waren ze misschien wel doodgeschoten. Als ze in Taiz of in Sana'a waren gepakt, zouden ze waarschijnlijk in de gevangenis terecht zijn gekomen en beschuldigd van een poging tot ontvoering. Het had best gekund dat ze dan geëxecuteerd waren.

Toen we ons realiseerden dat iedereen nu wist wie we waren, werden we heel bang dat ze misschien niet op tijd uit Jemen waren ontkomen. We hadden geen manieren om erachter te komen wat er in Taiz gebeurde, laat staan in Sana'a of Londen. We hadden ze zien vertrekken, maar we hadden geen manieren om te weten te komen wat er daarna was gebeurd; of de vloedgolf van geruchten en woede hen had ingehaald, of dat ze erin waren geslaagd om alles de hele weg naar het vliegveld vóór te blijven.

We bleven in het duister tasten, totdat er een brief van mijn moeder kwam waarin ze vertelde wat Eileen had gedaan sinds haar terugkeer naar Engeland. Plotseling, zo vertelde ze ons, was het hele verhaal de wereld overgevlogen. Eileen had een lang artikel geschreven over haar ontmoeting met ons in het dorp, en iedereen had er nu belangstelling voor. De regeringen waren erbij betrokken en waren nu gedwongen om ons serieus te nemen. Na zeven jaar huilen in het donker werden de schijnwerpers van de wereld plotseling op ons gericht, hoewel er niets veranderde in Mokbana, en we alleen uit de tweede hand hoorden wat er gebeurde.

Eerder, in haar pogingen om ons te redden, had mijn moeder Roy Hattersley benaderd, het parlementslid uit haar kiesdistrict en tevens schaduwminister van binnenlandse zaken, omdat ze zijn hulp wilde vragen. De eerste keer gebeurde er niets, maar de tweede keer begon hij druk uit te oefenen op de regering. Hij sprak over onze situatie met Sir Geoffrey Howe, die toen minister van buitenlandse zaken was, en Douglas Hurd, de toenmalige minister van binnenlandse zaken. De Britse regering had het buiten de publiciteit willen houden; ze had zeker niet gewild dat verslaggevers alles zouden aanwakkeren wat er zich tussen de Britse en Jemenitische regering afspeelde. Nu was het te laat om het uit de openbaarheid te houden; de hele wereld kreeg van een ooggetuige te horen wat er met ons was gebeurd, met foto's om het verhaal te ondersteunen.

Abdul Khada was er als altijd sneller dan wie ook in geslaagd om erachter te komen wat er gaande was, ook al zat hij in Saoedi-Arabië. Hij leek altijd in staat te zijn om op hetzelfde moment dat er iets gebeurde, daar ook informatie over te krijgen. Hij moet overal bronnen hebben gehad die contact met hem opnamen over alles wat er gebeurde in Jemen en in Engeland. Jemenitische mannen zijn dol op geruchten en kletspraatjes en nieuws gaat heel snel, omdat zovelen van hen van land naar land trekken. Hij schreef me onmiddellijk een brief waarin hij me zei dat hij wist dat er journalisten in de dorpen waren geweest, en waarin hij me verzekerde dat ze niets konden doen en hij dreigde: 'Moge God je bijstaan, als je ook maar iets probeert.'

Voor het eerst besefte ik dat ik niet meer bang voor hem was. Ik trok me niets meer van iemand aan. Ik had het gevoel dat ze niets meer konden doen om me te treffen. Het enige waaraan ik nu nog kon denken, was mijn vrijheid, en ik was ervan overtuigd dat er vroeg of laat iets zou gebeuren.

Onze broer Ahmed kwam weer bij ons op bezoek toen hij verlof had van het leger, maar deze keer bracht hij een hoop problemen met zich mee. De dorpelingen hadden de politie verteld dat hij een onruststoker en een dief was, en dat er verscheidene dingen uit de dorpen waren zoek geraakt tijdens zijn vorige bezoek. Ze waren allemaal erg op hun hoede voor iedereen die eruitzag als iemand die ons zou kunnen helpen, en ze deden hun best om hem te beletten bij ons te komen. Hij kwam het eerst in Ashube en de mannen uit het dorp kwamen daar naar hem toe. Ze vertelden hem dat Abdul Khada had gehoord dat hij onderweg was, en een telegram had gestuurd waarin hij liet weten dat hij ons gedag mocht zeggen, maar daarna meteen weer weg moest gaan. Zij zouden ervoor zorgen dat dit ook gebeurde. Ze vertelden hem dat, als hij zou proberen ons te helpen, ze hem zouden laten arresteren. Tegen de tijd dat hij bij mijn huis kwam, huilde hij.

Abdul Noor, de broer van Abdul Khada, was toen net thuis in Hockail vanuit Saoedi-Arabië. Toen hij hoorde dat Ahmed naar mijn huis was gekomen, kwam hij naar boven om met hem te praten. Hij was aardiger dan zijn broer, maar hij gedroeg zich overeenkomstig Abdul Khada's wensen. Hij wilde weten wat Ahmed wilde, en of hij dacht dat hij ons weg kon halen. Ik vertelde hem dat Ahmed niet was gekomen om problemen te veroorzaken, en smeekte Abdul Noor om hem te laten blijven. Hij geloofde me en stemde toe.

Een paar dagen later bracht Abdul Noor me een nieuwe brief van Abdul Khada. Hij gaf me de brief en liet me zien dat hij ook nog een bandje had. Ik las eerst de brief. Abdul Khada vertelde me dat hij uit Engeland een kopie had ontvangen van Eileens artikel, en schreef me dat ik naar het bandje moest luisteren. Ik haalde mijn bandrecorder en gaf die aan Abdul Noor. Abdul Khada's stem klonk uit de luidspreker.

Hij zei: 'Ik heb zoveel voor je gedaan, en je hebt me er niet eens voor bedankt. Ik dacht dat je nu wel gelukkig zou zijn en je familie zou zijn vergeten. Ik dacht dat je het feit had aanvaard dat je getrouwd bent. Dan zou je je vader en moeder hebben kunnen bezoeken. Als je wilt gaan, laat me dat dan gewoon weten en ik zal je zonder meer laten gaan, maar je zoon zul je bij ons achter moeten laten. Je moeder is een heel sterke vrouw. Het is ongelooflijk wat ze voor haar kinderen heeft gedaan. Ik heb begrip voor wat ze heeft gedaan en je kunt vrijuit gaan.'

Ik wist dat hij nog steeds niet geloofde dat ik Marcus zou verlaten. Hij dacht dat hij me rustig kon aanbieden om me te laten gaan; dat het zou lijken alsof ik uit eigen vrije wil bleef. Hij leek wat onsamenhangend te praten, als iemand die paranoïde is. Het ene ogenblik zei hij dat Eileens artikel me geen goed zou doen, dat niemand er enige aandacht aan zou besteden, en het volgende ogenblik dat ik vrij was om te gaan. Hij leek me het ene moment te bedreigen en het daarna weer goed proberen te maken. Ik was blij dat ik de veranderingen in zijn toon kon horen. Ik wist dat dit betekende dat de situatie eindelijk aan het veranderen was, en dat hij zijn grip begon te verliezen. Toen het bandje was afgelopen, haalde Abdul Noor het uit de bandrecorder en stopte het in zijn zak.

'Mag ik het houden?' vroeg ik, met de gedachte het te laten horen aan de andere mannen in het dorp, die me dan zouden moeten laten gaan.

'Nee,' zei hij met zijn hoofd schuddend, 'je moest er alleen even naar luisteren.' Ik heb het bandje daarna nooit meer gezien.

Ik ging naar mijn kamer om een antwoord te schrijven. In de wetenschap dat hij van me verwachtte dat ik zou zeggen bij Marcus te willen blijven, schreef ik in plaats daarvan dat ik weg wilde, en vroeg wanneer ik kon gaan. Ik wist dat hij het aanbod niet nog een keer zou doen nu hij wist dat ik het zou aanvaarden.

Ik ging naar Nadia om te vertellen wat er was gebeurd, en beschreef het bandje. Ze leek nergens meer belangstelling voor te hebben. Eileen beschreef Nadia's ogen als 'dood', toen ze haar voor het eerst ontmoette, en ik denk dat ze inmiddels zo was geworden. Ze aanvaardde dat ze naar huis zou gaan, en ze wist dat ze haar kinderen zou moeten achterlaten, maar het brak haar hart. Ik denk dat ze eigenlijk die gedachte niet kon verdragen, dus verdrong ze het en leefde verder als een zombie. Ze waren erin geslaagd om alle pit die in Nadia had gezeten toen ze een meisje was, te laten verdwijnen.

We kwamen overeen dat als er voor een van ons de kans bestond om eerder te gaan, ze dan ook naar Engeland zou gaan en daar verder zou gaan vechten voor degene die achterbleef. De kinderen zouden allemaal blijven bij degene die nog niet weg kon. Ik hoopte dat Nadia het eerst zou gaan, omdat ik wist dat als ik in Jemen zou achterblijven, ik zou blijven doorvechten, terwijl ik bang was dat zij niet lang in staat zou zijn om te blijven vechten wanneer ik niet in de buurt was om haar te stimuleren.

De volgende dag riep Abdul Noor me vanaf het dak van zijn huis. Hij zei dat ik naar beneden moest komen. Toen ik daar arriveerde, kwam hij me voor zijn huis tegemoet.

'Er is iemand gekomen die met je wil praten,' zei hij.

'Wie?' vroeg ik.

'Abdul Walli,' zei hij. 'Hij is commissaris van politie. Hij is een belangrijk man, je moet heel eerbiedig tegen hem doen als je naar binnen gaat. Hij is gestuurd door het bestuur van Taiz om jouw zaak te onderzoeken.'

'Waar is hij ?' wilde ik weten.

'Hij wacht op je in het huis dat van de familie van zijn vrouw is.'

Ik had over hem gehoord en ik wist hoe belangrijk hij was, maar ik had hem nooit ontmoet. Men zei van hem dat hij het vertrouwen had van alle topmensen van het land.

'Wat wil hij weten?' Ik wilde duidelijkheid over wat er gaande was.

'Hij heeft over jouw geval gehoord,' zei Abdul Noor. 'Kranten uit Engeland zijn naar landen als Libië en Saoedi-Arabië verzonden. De regering wil weten wat er aan de hand is, en ze hebben hem gevraagd om het te onderzoeken.'

We liepen de weg af naar het huis waar Abdul Walli zat te wachten. Het was toen al normaal voor me dat ik overal waar andere mannen me zouden kunnen zien, een sluier droeg. Er reden op de weg auto's voorbij waarin mannen zaten, dus moest ik mijn zedigheid bewaren totdat ik binnenshuis was. Het huis zat vol mensen en Abdul Noor zei me dat ik in de kamer bij de andere vrouwen moest gaan wachten.

'Ik roep je wanneer Abdul Walli zover is dat hij je kan ontvangen,' zei hij.

De vrouwen brandden allemaal van nieuwsgierigheid om te weten wat er gaande was, en waarom zo'n belangrijk man mij wilde spreken. Ze hadden allemaal gehoord over de krantenartikelen en ze bleven me vragen stellen. Ik wilde ze alleen maar de mond snoeren, zodat ik kalm kon blijven en mezelf kon voorbereiden op een ontmoeting met iemand die misschien in staat zou zijn om ons te redden. Ik was openlijk sarcastisch en zo onbeleefd als ik maar kon tegen hen, om maar een einde te maken aan hun vragen.

Een paar minuten later kwam Abdul Noor naar de deur en riep me. Ik volgde hem naar een andere kamer en hij bracht me naar binnen. Het was een groot vertrek, waarin een man alleen met gekruiste benen op een kussen zat in de verste hoek. Hij was gekleed als een Saoedi- Arabiër in een lang wit gewaad, en had zijn hoofdbedekking afgedaan en die naast zich neergelegd. Hij had wat papieren voor zich op een tafel liggen. Hij was klein en dik met donker, krullend haar en leek midden of eind dertig te zijn. Hij zag eruit als een belangrijk man.

'Hallo,' zei hij beleefd.

'Hallo.'

'Ga zitten,' gebaarde hij naar de grond voor zijn tafel. 'Je kunt gaan,' zei hij tegen Abdul Noor, en wachtte totdat de andere man het vertrek had verlaten voordat hij verder ging. 'Ik had er geen idee van wat er hier in het dorp met je gebeurde,' bekende hij. 'Wil je me erover vertellen?'

Ik vertelde in grote lijnen weer mijn verhaal. Toen ik klaar was, probeerde hij me de gewoonten en de godsdienst van zijn land uit te leggen, en vroeg me of ik ooit had overwogen om een leven met Abdullah te accepteren, en of ik in de jaren van ons huwelijk ooit het gevoel had gehad dat ik van hem hield.

'Nee,' zei ik vastberaden, 'ik haat hem en ik wil hem niet.' Ik huilde en ik kon merken dat hij van zijn stuk was gebracht door mijn emoties.

'Ik ben vandaag al bij je zus Nadia geweest,' vertelde hij me, 'en ik heb met haar hetzelfde gesprek gehad als ik nu met jou voer. Zij heeft me ook verteld dat ze ongelukkig is en naar Engeland terug wil, maar zij wil haar kinderen en man meenemen. Wat vind je daarvan?'

Ik wist dat Nadia dat had gezegd, omdat dat haar enige kans was om Haney en Tina samen met ons het land uit te krijgen. Als ze Mohammed zou verwerpen, zouden de kinderen automatisch bij hem blijven. Hoewel ze Mohammed en Gowad net zo erg haatte als ik Abdullah en Abdul Khada, was ze bang om dat te laten merken aan andere mensen, voor het geval ze haar kinderen van haar zouden afnemen. De mannen hadden haar in de val zitten op precies die manier die ze voor ogen hadden gehad. Ik kon mijn gevoelens niet verbergen zoals zij.

Ik had het gevoel alsof hij minutenlang in stilte zat te denken, en ik wachtte eerbiedig, zoals Abdul Noor me had gezegd. Uiteindelijk sprak hij.

'Goed,' zei hij, 'je kunt nu wel gaan. Tot ziens.' Ik stond op en verliet het vertrek. Hoewel hij niets had gezegd, wist ik zeker wat er nu zou gebeuren. Ik wist zeker dat hij terug zou gaan naar Taiz om hogere functionarissen te vertellen dat het waar was wat de kranten zeiden, en dan zouden we het land mogen verlaten. Het feit dat het nu bijna zeven jaar geleden was sinds we in Jemen waren aangekomen, betekende dat een beetje langer wachten niet veel meer uit zou maken. Ik was opgewonden bij de gedachte dat we nu eindelijk aan het praten waren met mensen die enige invloed hadden, mensen die veel sterker waren dan Abdul Khada en al die andere dorpelingen.

Ik deed mijn sluier weer voor en verliet alleen het huis, en keerde terug naar mijn huis bovenop de berg. Toen ik langs haar huis liep, wilde Amina weten wat er was gebeurd, maar ik zei alleen dat ze zich met haar eigen zaken moest bemoeien en bleef doorlopen. Ik voelde me opgelucht, alsof er een grote last van me was afgevallen. Ik had eindelijk mijn zaak uiteen kunnen zetten aan de juiste mensen.

Ward en het oude echtpaar hadden het nooit over wat er gaande was. Ik denk dat ze meenden dat ze er toch niets aan konden doen, dat het buiten hen omging en dat, als ze er met mij over zouden praten, ik toch alleen maar aanmatigend tegen hen zou doen. Dus, hoeveel ze er misschien onder elkaar wel over praatten, ze hielden hun mond als ik erbij was.

De oude vrouw, Saeeda, was aardig tegen me geweest in al die jaren. Omdat ze er altijd was, had ze gezien hoe ik moest lijden en werken, en ze zei vaak: 'Maak je geen zorgen, kind; moge God je behoeden. Als Hij denkt dat je onschuldig bent, en dat hetgeen jou is aangedaan fout is, dan zal Hij ervoor zorgen dat het weer goed komt.' Ik begon te denken dat ze misschien wel gelijk had gehad.

Ik ging naar Nadia toe en we praatten over hetgeen we tegen Abdul Walli hadden gezegd. Ze legde me uit waarom ze had gezegd dat ze samen met Mohammed naar Engeland wilde, en ik was bang voor haar. Ze had zo'n hechte band met Haney en Tina, en ik moest er niet aan denken wat er zou gebeuren als ze zouden proberen om haar van hen te scheiden. Ik slaagde er nog steeds in om de gedachte dat ik Marcus zou moeten achterlaten, uit mijn gedachten te bannen. Het was iets dat ik gewoon moest doen, dus het had geen zin om mezelf te laten lijden door eraan te denken.

Haney had de leeftijd bereikt waarop hij begon te begrijpen wat er aan de hand was, en hij stelde vragen zoals: 'Mama, ga je bij me weg?' Als ik hem dat hoorde zeggen, had ik het gevoel alsof mijn hart brak, en ik kon me het effect ervan voorstellen dat dit op Nadia moest hebben.

Twee dagen later kwam Abdul Noor naar boven voor mij. 'Er is me gezegd dat ik jou en Nadia naar de stad moet brengen,' verklaarde hij. 'We zullen morgenochtend vroeg vertrekken, dus zorg dat je klaar bent.'

'Waarvoor?' vroeg ik.

'Iemand wil jullie spreken.'

'Gaan we in dezelfde auto?'

'Ja-'

Ik geloofde het eerst niet, want als dat waar was, dan zou het de eerste keer zijn, sinds Nadia zeven jaar geleden in Jemen was aangekomen, dat we weer ergens samen naar toe mochten reizen. Dat op zichzelf was al opwindend voor mij.

'En hoe moet het met de baby?'

'Je gaat maar voor één dag, dus laat hem gewoon hier. 's Avonds ben je weer terug. Zorg dat je om vijf uur onderaan de berg bent. Daar sta ik op je te wachten.'

'Oké.'

Ik lag die hele nacht wakker, nadenkend over wat er gebeurde. Ward kwam vroeg in de morgen mijn kamer binnen om Marcus van me over te nemen en me in mijn stadskleding te helpen, die bestond uit een zwarte cape en sluier. De cape viel tot op mijn taille en daaronder strekte een zwarte rok zich uit tot op de grond. Daaronder droeg ik mijn gewone Arabische broek. Abdul Khada had deze kleding voor mij in Saoedi-Arabië laten maken. Nadia had een identieke outfit die voor haar in het dorp was gemaakt. We waren toen wel gewend aan de hitte, zelfs als we zoveel lagen kleding droegen. Zelfs als we zo formeel gekleed waren, droegen we nog steeds rubberen teenslippers aan onze voeten, aangezien dat het enige schoeisel was dat geschikt was in die omstandigheden. De bandjes braken voortdurend en we moesten ze praktisch iedere maand vernieuwen.

Toen ik aangekleed was, begon ik in het donker aan de afdaling van de berg, met mijn rok opgetrokken rond mijn taille. Abdul Noor stond op het dak van zijn huis met een opgeheven brandende toorts, zodat ik een beetje kon zien waar ik mijn voeten neerzette. Ik was bang om in het donker te zullen struikelen, ook al kende ik het pad overdag goed. Hij kwam me onderaan de berg tegemoet, en samen gingen we de volgende berg af naar de Land Rover die op de weg stond te wachten. Het was een twaalfpersoonstaxi, maar die dag reisde er verder niemand mee.

We reden naar Ashube en wachtten daar op Nadia, die ook op weg was naar beneden in het donker. Toen ze arriveerde, stapte ze in en samen zaten we in de auto. Ik was heel vrolijk omdat we daadwerkelijk samen ergens naar toe gingen. Geen van beiden kon geloven dat dit ons echt overkwam. Het was net een droom.

'Ik kan het niet geloven,' zei ik. 'We gaan niet echt ergens naar toe, we mogen alleen een paar minuten in de auto zitten, en dan komt iemand het voor ons verpesten door te zeggen dat we terug moeten naar ons dorp en naar dat vreselijke huis.' Maar er kwam niemand om ons tegen te houden, en de Land Rover begon kreunend en hobbelend over de woestijnwegen te rijden, waarbij de koplampen bogen vormden in het duister.

Toen we Taiz gaderden, begon de zon net op te komen.