In sommige slapeloze nachten, waarin ik denk aan de nachten die ik daarginds, in de gevangenis, tussen hemel en bergen, heb doorgebracht, verlies ik opnieuw de hoop.
Het toppunt is dat mijn oudste broer en zuster, die mijn vader twintig jaar geleden naar Jemen had gebracht, dat land zonder zich een moment te bedenken verlaten hebben zodra zij de mogelijkheid daartoe zagen. Zij wonen weer in Birmingham. Mijn zuster is met haar man gekomen, mijn broer is vrijgezel. Zij zijn vrij.
Iedere keer als ik over het probleem pieker, kom ik weer bij Gowad terecht, Hij is de 'koper' van Nadia, zoals Abdul Khada mij had gekocht. Hij is degene die weigert, die iedereen manipuleert, hij is de sleutel.
De Jemenitische autoriteiten hebben de onwettigheid van onze huwelijken erkend, zij hebben (toch wel) erkend dat wij de Britse nationaliteit hebben. Dus vrij zijn Jemen te verlaten. Op papier... Vijf kinderen en een man die weigert je te laten reizen, al is het maar voor een week, dat is niet de gebruikelijke vrijheid van een Brits onderdaan. Zelfs niet op papier.
De weken gaan voorbij zonder enig nieuws. Geen enkel nieuws van Nadia; mama ijsbeert door haar hotelkamer en gaat alleen naar buiten om met haar vriendin Jane naar de markt te gaan. Zij begint zich ook een gevangene te voelen, haar zenuwen worden zwaar op de proef gesteld en zij huilt vaker aan de telefoon.
De tranen komen en gaan. Nieuwe hoop. Nadia is bevallen en volgens Samir moet zij veertig dagen wachten voordat zij naar Taiz kan komen. De raadsman van de ambassade heeft een gesprek met hem gehad.
Vraag: 'Waarom wilt u niet naar Engeland?'
Antwoord: 'Als ik ernaar toe ga, word ik in de gevangenis gezet.'
Dat is idioot. Mama heeft hem uitgelegd dat Engeland een vrij land is, dat hij er vakantie kan houden, dat zijn vader, Gowad, er zelf woont en er niet in de gevangenis zit! Onze vader evenmin, trouwens!
Ontwijkend antwoord: 'Ik wil wel, maar Nadia zal het nooit willen!'
Daar niemand hem gelooft, geeft hij ten slotte de laatste, misschien juiste, reden op: 'Mijn vader en moeder hebben mij verboden te komen. Ik moet naar mijn vader luisteren.'
Mama heeft veertig dagen gewacht; daarna is zij weer naar de gouverneur toe gegaan, in aanwezigheid van Samir.
De gouverneur heeft haar verzekerd dat hij al het mogelijke zou doen om die geschiedenis recht te zetten. Hoe vaak heb ik dat al niet gehoord?
Mama houdt een dagboek bij, zij schrijft er alles in op en leest het mij bij ieder contact dat wij hebben, voor.
Bij de gouverneur van Taiz is Samir dus aanwezig op het kantoor waar zij ontvangen wordt.
De gouverneur: 'Wat is je probleem, Samir? Waarom wil je niet naar Engeland?'
'Wegens die propaganda.'
Mama legt hem uit dat er geen propaganda meer is, dat alles nu afgelopen is en dat men in Engeland niet meer over ons spreekt.
Dan verklaart Samir: 'Volgend jaar ga ik.'
Mama antwoordt: 'Dat zeg je al vijf jaar. Zana kan jullie retourtickets aanbieden, alle verblijfkosten voor haar rekening nemen. Jullie hoeven je nergens zorgen over te maken, de ambassade stelt een visum ter beschikking van Samir...'
Ze luisteren niet meer naar haar. De gouverneur heeft zijn werk gedaan, hij heeft met Samir gesproken, Samir heeft antwoord gegeven. Het incident is gesloten.
Maar dankzij de tussenkomst van onze ambassade zal mama Nadia op het kantoor van de gouverneur kunnen ontmoeten.
Deze keer iets langer dan tien minuten: men heeft haar welwillend een gesprek van een half uur met haar dochter toegestaan, na haar de dubbele tijd te hebben beloofd.
7 november 1992, een zaterdag, is een historische datum voor ons. In Taiz is het 12.30 uur.
Mijn moeder wordt naar een soort grote zaal, dicht bij het kantoor van de gouverneur gebracht. Een kale ruimte met lege stoelen langs de muren. Nadia zal komen, zij is nog met Samir op het kantoor van de gouverneur. Waarschijnlijk wordt haar verteld wat zij wel en niet moet zeggen.
Dan komt Nadia, gesluierd, met de jongste baby in haar armen. Deze keer staat er geen gewapende wacht achter de deur; het kantoor van de gouverneur biedt kennelijk voldoende veiligheid. Deze keer zijn mama en Nadia echt alleen.
Mama vraagt haar haar sluier af te doen. Zij vertelt haar over ons leven in Birmingham, vraagt naar Marcus. Er is nog steeds geen nieuws van hem. Nadia spreekt op zachte, vermoeide toon. Haar laatste bevalling is, evenals haar tweede, moeilijk geweest. Zij had een keizersnede moeten krijgen, de baby was te groot, maar in het dorp kent men het woord 'keizersnede' niet, men kent alleen maar het lemmet van het scheermes.
Mama wil een foto nemen van haar en het kind. Nadia stemde ermee in, maar slechts één foto, niet meer, alsof zij ergens bang voor was. Bang gestraft te worden?
Ik heb die foto nu onder ogen, mama heeft hem mij meteen toegestuurd. Het is de eerste keer dat ik mijn zuster zonder sluier zie. De tranen springen mij in de ogen. Zij is zo veranderd. En die vijfde baby in haar armen, dat maakt me bang en ik moet ervan huilen. Zij blijft maar kinderen produceren; dat wordt haar dood nog.
Haar gezicht is verouderd; zij lijkt niet meer op de vrouw die ik achtergelaten heb, zij heeft rimpels om haar ogen, glimlacht vermoeid, maar toch is ze mooi met die verloren blik in haar ogen.
Mama vraagt zich af of zij, zoals alle Jemenieten, qat pruimt. Al haar tanden zijn verrot, zij is zo zwak dat zij langzaam, gebogen loopt.
Haney, haar oudste kind, is acht jaar. Tina is zes jaar. De derde is een jongen en de vierde ook. Wij hebben hem in februari gezien, toen nog een baby. Van de laatste weet ik zelfs niet hoe hij heet; toen mama hem zag had hij nog geen naam; Samir is degene die de naam van de kinderen kiest, niet Nadia.
Als zij dit jaar nog een kind moet voortbrengen, zal zij de schok niet meer kunnen doorstaan. Ik weet wat voor leven zij daar leidt. Voor de kinderen zorgen, op het land werken, iedere dag hetzelfde. Er valt alleen maar te werken.
Zij begrijpt zelfs niet dat zij in slavernij leeft. Zij was veertien jaar toen zij daar kwam, zij heeft daar dertien jaar doorgebracht; nu weet zij niets meer af van een normaal leven. Zo was het ook met mij en dat besefte ik pas echt toen ik in Engeland aankwam. Dat valt pas te begrijpen als men afstand heeft genomen. Als zij op vakantie naar Engeland zou komen, zou zij die afstand hebben... zou zij haar identiteit terugvinden. Dat is waar zij bang voor zijn. Wat zouden ze dan kunnen inbrengen tegen de wil van een vrije vrouw?
Wat ik op de foto zie is een geheel in het zwart geklede geestverschijning met grote, zwarte ogen, tegen de achtergrond van een witte muur: een geestverschijning die het gewaagd heeft haar sluier een paar seconden af te nemen voor mijn moeder en die meteen weer omdeed uit vrees dat de 'meester' haar erop zou betrappen zich te veel vrijheden te permitteren in aanwezigheid van haar familie.
Zij zei nog tegen mama: 'Ik ben niet degene die weigert te komen, mama, dat is hij.'
Iedere keer dat ik die foto bekijk is een marteling. Zij ziet eruit alsof zij onder de drugs zit... ergens anders is... verloren. Er zal een moment komen dat het te laat is voor haar...
Ik wil haar zelfs niet schrijven. We moeten uitkijken met wat we zeggen in brieven, er nog maar van uitgaande dat men ze haar geeft, wat ik betwijfel. Eén brief kan de crisis in het dorp weer aanwakkeren. Zal haar bang maken. Soms weet ik niet meer hoe ik moet vechten, hoe ik door die muur heen moet komen.
Mama weet het ook niet meer. Na dat bevoorrechte halfuur is Nadia, op bevel van Samir, weer vertrokken, met gebogen rug onder het gewicht van haar vijfde kind, en dat op de leeftijd van zevenentwintig jaar.
Mama heeft mij door de telefoon gezegd dat zij naar huis ging, dat zij niets meer te verwachten had van de plaatselijke autoriteiten. Zij heeft daar vijf maanden doorgebracht om haar dochter tien minuten en daarna een half uur te mogen zien en voor die gestolen foto, onze enige schat.
Soms lukt het mij alles even te vergeten, niet meer aan Nadia te denken, aan alles wat er gebeurd is. Dat is noodzakelijk. Maar al heel vlug overvalt het mij weer en komen de tranen weer terug. Ik kan geen normaal leven leiden, niet zoals ik zou wensen. Ik leef niet, ik overleef. Ik heb nog moeite met slapen, mijn baby Liam helpt mij soms, ik neem hem in mijn armen, wij slapen samen, ik laat hem niet los. Het is een beetje of ik tegelijk met hem Marcus in mijn armen neem. Ik kon niet verder doorleven met Mackie, zijn vader. Wel zijn wij vrienden gebleven. Hij heeft mij, bij mijn terugkeer, erg geholpen, maar ik ben bang voor een diepgaande verbintenis, het lukt mij niet om me helemaal te geven, om een liefdesrelatie al te serieus op te vatten. Ik heb er nog steeds behoefte aan een bepaalde afstand te houden.
Mijn oudste zuster is, sinds zij terug is in Engeland, gelukkig. Zij is eenendertig jaar en was achtentwintig toen zij terugkwam uit Jemen. Ik zie haar van tijd tot tijd met haar kinderen, die in Birmingham naar school gaan en Engels spreken. Met haar man kan ik het minder goed vinden. Hij doet mij te zeer aan mijn vader denken. Hij praat net zoals hij en daar kan ik niet goed tegen. Mijn zuster heeft daar begrip voor.
Ik zou graag kinderen willen adopteren. Ik ben de ideale man nog niet tegengekomen. Misschien komt hij nog, misschien ook niet. Ik ben negenentwintig jaar en ik word er niet jonger op. Een kind voor mezelf adopteren, is als een missie, ik denk daar al lang over. Marcus is misschien wel de belangrijkste reden. Als ik een kind zou adopteren zou dat zijn alsof ik Marcus terugbracht naar huis. Zelfs al weet ik heel goed dat dat niet zo is.
Ik moet ook toegeven dat hij zo goed als verloren is voor mij. Om hem zelfs maar één keer te mogen zien, moet ik een verzoek doen aan een Jemenitische rechtbank. En daar Abdul Khada niet wil dat ik hem zie, zou dat een nutteloze strijd zijn. Het gerucht gaat dat hij in leven is en daar moet ik genoegen mee nemen.
Nadia heeft in november tegen mama gezegd dat zij verscheidene keren gevraagd heeft hem te mogen zien en dat is ook haar geweigerd.
Het kind is een echt chantagemiddel. Het kan niet beslissen en ook niet kiezen. Een zwak wezen waar de man volledig zijn macht op uitoefent.
Toen mama daar was, hoorde zij de volgende vreselijke uitspraak van een Jemenitische man: 'Mannen maken kinderen bij hun vrouw totdat zij er desnoods bij neervalt. Daarna trouwen zij weer en dat is heel gewoon.'
Ik beef van angst om Nadia. Ik ben ontsnapt aan die monsterlijke slavernij, ik heb het elementaire recht van een vrouw heroverd om over haar eigen lichaam te beschikken. Zij niet. Daarom gaat het weer slecht met mij, daarom blijf ik hoop koesteren, tegen de stroom op boksen.
Na mijn gesprek met Nadia raakte ik in een soort trance. Zoveel woede. Ik heb mij zelfs heel onaangenaam gedragen tegenover mijn moeder en dat doe ik nu nog wel eens. Ik reageer mijn agressiviteit af op de familie, en speciaal op haar.
Mijn haat tegenover die mensen die Nadia vasthouden, is nog heviger geworden sinds ik met haar heb gesproken.
Nadia heeft, evenals mijn haat, haar limiet bereikt, het kan niet erger.
Toen ik haar hoorde zeggen: 'Was je mij vergeten?' begreep ik dat zij was blijven hopen dat wij haar zouden helpen.
En ik was bang naar haar te kijken, mijn eigen nachtmerrie in haar ogen te zien. Bang haar aan te raken, in tranen uit te barsten, mij op de grond te werpen en te smeken dat er nu eindelijk een eind aan komt, dat men ons laat leven! Leven!
Mama heeft een mohammedaanse deskundige ontdekt, een wijze man, de enige naar het schijnt die Gowad, de tiran, misschien kan overtuigen.
Hem zal hij niet minachtend kunnen antwoorden. Het is mijn laatste hoop. Want wij hebben in veel dingen toegegeven. Men vraagt mij om mijn aanklacht tegen onze vader in te trekken en dat wil ik best doen als dat de gemoederen kan bedaren. Maar als die wijze, religieuze man niets bereikt dan...
Ik zal er iets anders op vinden. Want Nadia zal dat bestaan niet overleven. Ik heb haar gezien, ik voel het. En als het, zoals de diplomatie zegt, nodig is om daarvoor weer in een televisiestudio of ergens anders te 'huilen, zal ik dat onvermoeibaar doen.
Wij zijn verkocht en verkracht; Nadia wordt nog steeds verkracht.
Ik heb niets meer te verliezen.
Zana Muhsen, februari 1993