19

Op weg naar Engeland en beroemdheid

Ik was net een slaapwandelaarster toen ik uit het vliegtuig stapte op de Londense luchthaven Gatwick. Ik volgde de rest van de passagiers over het platform naar het luchthavengebouw. Ik keek overal om me heen of ik mijn moeder zag, en ik was bang. Ik zag mensen in westerse kleding en wist dat ik de sjaal van mijn hoofd kon doen en net zo vrij was als toen ik Engeland verliet. Maar ik kon het gewoon niet; het was te veel voor een Jemenitische vrouw.

We liepen een paar trappen op en bovenaan zag ik een vrouw staan, gekleed in uniform. Ze hield een stuk papier vast. Ze keek naar iedereen die voorbijkwam.

'Zana?' riep ze toen ik passeerde.

'Ja,' zei ik, 'dat ben ik.'

'Ik zou je nooit hebben herkend.' Ze liet me het stuk papier zien dat ze vasthield, waaraan een oude foto van mij bevestigd was. 'Maak je geen zorgen, we moeten je via een andere weg naar de anderen brengen, omdat er buiten een horde verslaggevers op je staat te wachten.'

Ik volgde haar door een paar gangen, terwijl ze vriendelijk met me babbelde. We pikten mijn koffer op en ze nam hem voor me mee door de douane. We liepen door een andere deur en kwamen zo weer op het platform.

'Die is voor ons.' Ze gebaarde naar een wachtende minibus. 'Die brengt je naar je moeder.' We stapten in en het busje ging aan de andere kant van de startbaan rijden, langs de vliegtuigen die allemaal werden nagekeken en opnieuw van brandstof werden voorzien. Aan weerskanten van ons reed een politieauto met zwaailichten. De vrouw legde me uit dat er televisieploegen van het nieuws op het vliegveld waren, die allemaal op zoek waren naar mij.

'Je zult die wel niet allemaal willen zien, na alles wat je hebt doorgemaakt,' zei ze.

'Nee,' stemde ik dankbaar in, 'ik wil alleen maar mijn moeder zien.'

Ik zag een helikopter die aan het uiterste einde van de startbaan geparkeerd stond, en we leken er recht op af te rijden. Toen we dichterbij kwamen, zag ik dat mijn moeder ernaast stond. Toen herkende ik ook Eileen en Ben. De piloot zat in de helikopter. De minibus stopte en we stapten eruit.

'Hier is je dochter, Miriam,' zei de vrouw. Ze stapte weer in het busje en reed met een zwaai ten afscheid weg.

Ik rende op mijn moeder toe en omhelsde haar een hele tijd. 'Ik kan haast niet geloven dat ik hier ben,' was alles wat ik wist uit te brengen. Ze lachte en huilde tegelijk, en ik was me bewust van het klikken van een camera terwijl Ben om ons heen liep en foto's nam, maar dat kon me niet schelen. Ik had op dat moment alles wat ik wilde.

'We moeten in de helikopter stappen om van het vliegveld af te komen,' zei mijn moeder. 'Dat is de enige manier om langs de verslaggevers te komen. Eileen heeft dat geregeld.'

Ik was doodsbang - ik had nooit eerder in een helikopter gezeten - maar ik stapte erin zoals me werd gezegd. 'Wees maar niet bang,' zei mijn moeder, maar ik kon zien dat zij net zo goed bang was. Toen we opstegen, schommelde hij van de ene kant naar de andere kant, en ik was ervan overtuigd dat hij zou verongelukken, maar de piloot leek zich geen zorgen te maken.

Ook Eileen en Ben waren ingestapt. 'Hoe gaat het met je, Zana?' vroeg Eileen. 'Hoe was je reis?'

'Goed,' zei ik, en wendde me toen tot mijn moeder. 'Ik was bang, mama, ik voelde me zo eenzaam in het vliegtuig.'

Ze knikte alsof ze wilde zeggen: 'Maak je geen zorgen, ik ben nu bij je.'

'Hoe gaat het met Nadia en de kinderen?' vroeg ze.

'Goed.' Ik voelde me nu moedig genoeg om naar buiten te kijken, naar het landschap van Sussex dat onder ons door schoot. Het zag er allemaal zo groen en vruchtbaar uit. Na een korte vlucht landden we op een veld naast een huis dat helemaal verlaten in het land stond. We stapten uit en doken onder de ronddraaiende propellers door, terwijl de wind aan onze kleren rukte. We liepen over het veld naar een weggetje aan de andere kant, waar een auto met chauffeur op ons stond te wachten. Achter ons steeg de helikopter weer op en verdween boven de bomen, een diepe stilte achterlatend.

'Waar gaan we naar toe?' vroeg ik.

'We gaan naar een hotel in Brighton,' vertelde Eileen me, toen we in de auto stapten.

Het Grand Hotel was pas verbouwd, na de bomaanslag waarbij een paar jaar daarvoor de Britse regering bijna de dood had gevonden, maar daar wist ik toen niets van. Het enige wat ik zag was een duur uitziend luxe hotel met uitzicht op zee. We waren kennelijk al ingeschreven, omdat Eileen mijn moeder een sleutel gaf en haar zei hoe ze bij haar kamer moest komen, terwijl zijzelf naar de balie ging om hun te vertellen dat we er waren.

'Wanneer ga ik naar huis, mama?' was het enige wat ik bleef vragen. Ik wilde daar niet blijven; ik wilde mijn broers en zussen en vrienden zien.

'Dat weet ik niet,' zei ze schouderophalend, 'misschien morgen.'

'Waarom? Ik wil er nu heen.'

'Dat komt door de verslaggevers,' legde ze uit. 'We moeten een poosje bij hen uit de buurt blijven. Ze zitten ook thuis op ons te wachten. Als we er nu heen gaan, zullen ze ons allemaal blijven volgen, en we willen nu nog niet op de televisie. Je moet Eileen vertrouwen, ze weet wat ze doet.'

Ik begreep toen nog niets van kranten, maar ik dacht dat Eileen misschien het verhaal voor zichzelf wilde houden. Na alles wat ze voor ons had gedaan, vond ik dat ze dat ook wel verdiende, dus luisterde ik naar mijn moeder en hield me een poosje rustig. Ik was heel moe, te moe om die dag te eten of te slapen. Het laatste wat ik wilde was op de televisie komen; daarvoor was ik veel te verlegen en te nerveus. Ik besefte toen nog niet wat al die mediabelangstelling impliceerde, en mijn moeder legde me geleidelijk uit hoeveel aandacht we waarschijnlijk zouden krijgen.

'Ik wil vandaag geen vragen beantwoorden,' zei ik hun. 'Ik wil gewoon met rust worden gelaten.' Dat begrepen ze allemaal. Ik wilde eigenlijk nergens meer aan denken totdat ik Nadia terug had. Ik had het gevoel alsof een deel van mij was achtergebleven in Jemen. Ik probeerde al die tijd te bedenken hoe ik de juiste dingen moest zeggen, zodat de Jemenitische regering Nadia en de kinderen zou laten gaan. Ik was zo moe dat alles in mijn hoofd verward was. Ik wilde bijna terug naar Nadia en de kinderen, en op een bepaald moment op die dag zei ik ook zoiets. Mijn moeder had kennelijk ook onder een hoop druk gestaan, want ze snauwde me af toen ze me dat hoorde zeggen. Ik denk dat ze vond dat ik niet dankbaar was voor alles wat ze had gedaan om mij Jemen uit te krijgen. Ze beschuldigde me ervan dat ik terug wilde, omdat ik verliefd was op Abdul Walli. Het was dwaas van haar om dat te zeggen, en later verontschuldigde ze zich er ook voor, maar het was toen al te laat omdat Eileen het had gehoord en dacht dat ze het meende. Ze raakte ervan overtuigd dat ik van plan was om terug te gaan naar Jemen om met Abdul Walli te trouwen. Ik was die dag te verward om te beseffen wat voor een indruk we wel niet moesten maken, en het misverstand kwam pas aan het licht toen Eileen later meer diepgaande verhalen ging schrijven.

Ben vroeg of we mee naar buiten wilden gaan zodat hij nog wat foto's kon nemen. Het was pas april, en het was echt koud. Ik wilde eigenlijk niet, maar mijn moeder zei dat als we het snel zouden doen voor hem, hij ons verder met rust zou laten. Mijn moeder en ik gingen ongeveer twintig minuten met hem naar het strand. Ik droeg nog steeds de sjaal, ik kon de moed nog niet opbrengen om hem af te doen; zonder die sjaal zou ik me naakt hebben gevoeld.

De volgende dag bleven we op onze hotelkamer. Een paar van Eileens vrienden van The Observer kwamen ons opzoeken. Ze waren heel aardig en ze zagen wel dat ik nogal van streek was en stelden me verder geen vragen. Later die dag kwam Eileen naar boven om ons te waarschuwen dat een paar journalisten van een andere krant erachter waren gekomen waar we logeerden, en dat ze beneden waren. Ze vertelde ons dat ze had geregeld dat we naar een ander hotel zouden verhuizen, maar we zouden wel via een zijdeur moeten wegglippen.

We volgden haar naar beneden naar een zijdeur, waar een taxi stond te wachten om ons naar Londen te brengen, naar het Metropolitan Hotel. Het was een veel leuker hotel dan het Grand, veel comfortabeler en niet zo deftig. We bleven de hele dag op onze kamer, en tegen de avond had ik er genoeg van.

'Als ze me nu niet naar huis brengen,' zei ik tegen mijn moeder, 'dan ga ik alleen.'

'Goed,' zei ze. 'We gaan. Ik zal met Eileen praten.'

Ze vertelde Eileen hoe ongeduldig ik begon te worden, en hoe agressief ik werd. Ze kwam naar me toe.

'Wat is er toch allemaal gaande?' vroeg ik. 'Ik wil gewoon naar huis.'

'Oké,' stemde ze in. 'Ik zal zorgen voor een auto en dan vertrekken we morgen.'

Ik sliep die nacht goed. De volgende morgen reed Ben ons naar Birmingham, en ik kon nu wèl de Engelse kleren aantrekken die mijn moeder voor me had meegenomen. Ik kan me niet veel herinneren van de reis. Ik was me niet echt bewust van wat er om me heen gebeurde. Ik wilde alleen maar naar mijn familie. Ik kon haast niet stilzitten omdat ik zo ongeduldig was.

Toen we het centrum van Birmingham naderden, zag ik het Rotunda-gebouw op ons afkomen; alles zag er nog net zo uit als ik het me herinnerde, en de tranen schoten in mijn ogen.

'Ken je het nog?' vroeg mijn moeder.

'O ja,' zei ik met een stem die het bijna begaf. 'Waar gaan we nu heen?'

'We gaan naar het huis van mevrouw Wellington,' antwoordde ze. De gedachte dat ik de familie Wellington weer zou zien, Lynny en haar moeder, was fantastisch. Ik kon haast niet geloven dat het eindelijk dan echt gebeurde. Ik herinnerde me hoe Lynny en ik mevrouw Wellington vaak op zondag hielpen in haar winkel door achter de toonbank te staan, en hoe ze ons dan een zakcentje gaf om 's avonds naar de film te gaan. Ik was heel goed bevriend met hen. Mevrouw Wellington had een huis in Sparkbrook, en toen we de buurt inreden, staarde ik uit het raampje als een kind, waarbij ik rondkeek of ik misschien niet een paar van mijn oude vrienden op straat zag. Mijn moeder keek met een glimlach op haar gezicht naar mij.

'Waar denk je aan?' vroeg ze.

'Ik kan haast niet wachten om iedereen te zien.'

Toen we voor het huis stopten, stapte ik uit de auto en de hele familie kwam naar buiten gelopen. Mo, Ashia, Tina en Ashia's dochter Lana, die ik nog nooit had gezien. Mevrouw Wellington kwam naar buiten met haar twee oudste dochters. Toen ik dichterbij kwam, zag ik dat ze allemaal huilden. Lynny had een eigen flat een eindje verderop in de straat. Ze hadden haar laten weten dat ik was aangekomen en ze was nu onderweg.

We gingen het huis binnen en gingen op de bank zitten. Iedereen werd stil. Ashia huilde het meest en Tina was zo veranderd in die acht jaar, dat ik haar niet herkende. Ze was ook zo lang geworden. Het enige waaraan ik kon denken was aan Nadia, die nog steeds vastzat in Jemen. Het bezorgde me een brok in mijn keel en ik kon niet praten. Eileen en Ben waren er ook, en toen arriveerde Lynny. Ik herkende haar onmiddellijk, ook al was ze nu een volwassen vrouw. Ze was veel mooier dan ze als meisje was geweest, met een kort kapsel, en ook zij was veel langer geworden. We omhelsden elkaar en huilden, en geen van ons wist iets uit te brengen. Ze bleef me maar aanstaren, huilde en schudde verbaasd met haar hoofd dat ik nu echt terug was.

'Wat ben je veranderd, wat ben je veranderd,' was alles wat ze kon zeggen. 'Je bent zo bruin geworden.'Mijn moeder en ik bleven vier dagen bij de Wellingtons, en de anderen gingen terug naar mama's huis en kwamen iedere dag langs. Ben en Eileen logeerden in een hotel in Birmingham en kwamen ook elke dag langs. Ik denk dat ze in de buurt wilden blijven om zich ervan te verzekeren dat er geen andere kranten met ons zouden gaan praten. Net voordat ze vertrokken, nam Ben een heleboel foto's van ons allemaal in de tuin. Ik wilde hem en Eileen niet meer om me heen hebben; ze begonnen me te deprimeren.

'Ik wil geen foto's meer,' zei ik tegen mijn moeder.

'We hebben die foto's nodig voor de publiciteit,' zei ze, 'om Nadia te helpen.' Daarom hield ik me nog maar even rustig.

Na vier dagen was ik zover dat ik naar mama's huis in King's Heath wilde, waar ze naar toe was verhuisd nadat ze bij mijn vader was weggegaan. Mijn moeder en ik namen een taxi erheen, en iedereen wachtte daar op ons. Het was een klein huis, maar het was zo'n warm gevoel om weer terug te zijn bij mijn familie.

Een paar weken lang kwamen er af en toe verslaggevers aan de deur die naar me vroegen, maar ik wilde ze niet ontvangen. De anderen deden open en stuurden ze weg. Een paar van hen bleven rond het huis hangen, dus een poosje kon ik nergens heen. Ik kon er niet tegen om hen op straat tegen te komen. In die eerste paar weken ging ik alleen naar de flat van Lynny of naar het huis van mevrouw Wellington. Ashia bracht me daar meestal in een taxi heen.

Tom Quirke, de journalist van de Birmingham Post, nam weer contact met mijn moeder op om erachter te komen wat er met Nadia gebeurde. We begonnen ermee om naar zijn kantoor te gaan, en gebruikten daar de telefoon om naar Abdul Wallis huis in Taiz te bellen. We waren in staat om tamelijk regelmatig met elkaar te praten, dus ik wist dat ze nog steeds in de stad was en dat het goed ging met Marcus. Zij en Mohammed zeiden me allebei dat ik me geen zorgen moest maken en dat ze, zodra de papieren in orde waren, achter me aan zouden komen. Hij wachtte nog steeds totdat Gowad de papieren zou sturen. Ik begreep dat een hoop verslaggevers naar het huis van Gowad in Birmingham gingen, om erachter te komen wat er gebeurde, maar hij weigerde om open te doen of hen te woord te staan.

Ook al stelden ze me gerust, ik bleef me maar zorgen maken, omdat ik wist hoe gemakkelijk de zaken daar op hun beloop werden gelaten, en hoe de mensen daar nooit hun beloften hielden. Ik kon niet de rust vinden om erover na te denken hoe ik de draad van mijn eigen leven weer kon oppakken, zolang Nadia daar nog gevangen zat met de kinderen.

De enige andere man die Nadia kon helpen, was mijn vader. Als hij had gezegd dat zijn dochter en kleinkinderen daar niet gelukkig waren, dan had hij kunnen eisen dat ze naar dit land zouden mogen, en ik weet dat Gowad daar niet tegen geprotesteerd zou hebben. Maar hij wilde niet helpen.

'Ik moet naar papa toe,' zei ik tegen mijn moeder, 'om te proberen hem zover te krijgen dat hij Nadia helpt om Jemen uit te komen.'

Ik kleedde me ter ere van het bezoek weer aan als een Jemenitische, compleet met broek en sjaal, om hem te laten zien hoe ik was veranderd, en wat een eerbiedige dochter ik nu was. Ik ging alleen in een taxi naar de snackbar. Die zag er nog hetzelfde uit. Ik betaalde de taxi en liep naar binnen. Ik zag hem achter de toonbank staan en voelde niets.

'Zana!' riep hij uit, en begon te huilen. Ik huilde niet. Ik liep door naar achteren en wachtte daar op hem. Toen de klanten eenmaal weg waren, sloot hij de zaak en kwam hij ook naar achteren. Hij huilde nog steeds en kon geen woorden vinden.

'Het spijt me wat er is gebeurd,' zei hij. 'Als ik eerder had geweten hoe je daar zou worden behandeld, zou alles heel anders zijn geweest.' Ik wist dat hij loog, omdat alle Jemenitische mensen die ik in de afgelopen jaren had gesproken en die heen en weer reisden naar Engeland, hem hadden verteld wat er gebeurde. Bovendien hadden we hem al die brieven geschreven waarin we vertelden hoe ellendig we het hadden. Ik wilde dat niet nog eens naar boven halen, ik wilde alleen zijn hulp voor Nadia.

'Nou, ik ben nu terug,' zei ik, 'en zoals u kunt zien ben ik nog steeds een moslim en eerbiedig ten opzichte van u. Ik hou van u, pap, en ik wil uw hulp om Nadia en haar man Jemen uit te krijgen, zodat we weer één grote gelukkige familie kunnen worden.'

Hij knikte en accepteerde alles wat ik zei. 'Ik zal met Gowad gaan praten,' beloofde hij. 'Je hebt nu het ware leven ervaren, je spreekt Arabisch en je hebt een beter begrip van het leven. Dat is alles wat ik voor je wilde.'

'Ja, ik ben nu meer volwassen,' gaf ik toe. 'Dus u gaat met Gowad over Nadia praten?'

'Ja, dat zal ik doen. Jij mag ook mee.' Ik geloofde dat hij meende wat hij zei, omdat hij een afspraak maakte met Gowad.

Ik trok daarvoor weer mijn Arabische kleren aan en ging op de afgesproken tijd naar Gowads huis. Het was een groot oud huis. Ik zag Salama. Ik sprak met haar, maar ik voelde haat ten opzichte van haar om wat ze Nadia op het laatst had aangedaan. Ze was nog steeds gekleed als een dorpsvrouw; en ze had er een dochter bij, die inmiddels twee jaar was.

'Waarom heb je al die tijd de zorg voor jouw kinderen op ons afgeschoven?' vroeg ik. 'We wilden weten wat er gaande was, maar niemand zei ons ooit iets. Waarom heb je dat gedaan?'

'Ik ga algauw weer terug,' beloofde ze, 'en Nadia en Mohammed komen over met de kinderen.'

'Ja, dat weet ik.' Ik nam niet de moeite om nog meer te zeggen. Ik wist dat ik mijn energie verspilde. Ik slaagde er nog in om beleefd te blijven, maar ik kon voelen hoe de agressie in mij groter werd, en ik wilde er niet aan toegeven, voor het geval ik hen kwaad zou maken en Nadia's kansen zou verpesten.

Mijn vader sprak in het Arabisch met Gowad, maar ik kon nu volgen wat ze zeiden. Gowad beloofde dat hij alles zou doen wat hij maar kon. 'Het kost tijd,' zei hij, 'maar ze komen echt.'

Maar er gebeurde niets. Ik denk niet dat ze ook maar van plan waren om iets te doen; ze wilden me alleen maar kalmeren.

Ik hoorde geruchten van Arabische reizigers die in Birmingham kwamen, dat Nadia met de kinderen was teruggegaan naar het dorp. Ze herkenden me wel op straat en hielden me dan staande om me te vertellen wat er gebeurde. Ze zeiden dat ze uit vrije wil was gegaan, maar ik wist dat dat niet waar kon zijn.

Ahmed kwam ons ook opzoeken, en hij had dezelfde verhalen gehoord. Hij vertelde ons dat Leilah heel erg ziek was en naar Engeland moest om daar behandeld te worden. Mijn moeder haalde haar geboortebewijs te voorschijn, en Ahmed zei dat hij het mee terug zou nemen naar Aden.

Een paar maanden later werd er op de voordeur geklopt en mijn broer Mo vertelde me dat Leilah was gearriveerd. Ik ging naar buiten en zag haar toen voor de eerste keer, zittend in een minibus met haar man. Ze leek op Nadia. De vier kinderen sliepen in het busje. Ze stapte uit en ze huilde, maar het enige wat ik kon denken was: Waarom kan zij wèl het land uit en Nadia niet?

Ze zag er ziek uit. Het was koud en zij en mama omhelsden elkaar op het trottoir en wilden elkaar niet loslaten. Ik wilde haar zo snel mogelijk naar binnen halen, in de warmte. We namen hen mee naar binnen met hun bagage, en ze bleven een paar dagen. Intussen zorgden wij ervoor dat Leilah langs kon bij onze huisarts. Mijn moeder had haar ziekenfondskaart bewaard van toen ze een baby was, dus het enige wat ze hoefde te doen, was die te vernieuwen. Toen ze eenmaal beter was, trokken ze in een huurhuis.

Volgens de geruchten had Nadia weer een baby gekregen. Als dat waar was, dan moest ze inderdaad uit Taiz zijn vertrokken en niet meer in de gelegenheid zijn geweest om de pil te krijgen. Het was uitgesloten dat ze nog een kind zou hebben gewild na alle problemen met Tinas geboorte, en met al het werk dat ze al had met de zorg voor zichzelf, Haney, Marcus en waarschijnlijk ook de twee kinderen van Salama.

Ik probeerde Abdul Walli op te bellen om te vragen waarom hij zijn belofte had verbroken en Nadia niet in de stad had gehouden, maar hij was er nooit als ik belde. Mijn moeder belde Jim in Sana'a, maar die zei dat hij niets wist van wat er gebeurd was. De communicatielijnen waren weer verbroken, en Nadia was buiten ons bereik geraakt. We gingen weer wachten en hopen.

Mijn ervaringen hebben me bewuster gemaakt van wat er allemaal in de wereld gebeurt. Als ik nu op de televisie programma's zie over dakloze kinderen en gezinnen die uit elkaar worden gerukt, dan doet dat zo'n pijn dat ik het haast niet kan verdragen. 



Een jaar na de verschijning van de Franse vertaling van haar boek en na wat zich daarna heeft afgespeeld, besloot Zana Muhsen een hoofdstuk toe te voegen aan
Nog eenmaal mijn moeder zien. Zij vertelt daarin over haar strijd om Nadia.