12
Iemand daarginds bekommert zich om onsMarcus werd geboren op 8 mei 1986. Het was bijna alsof hij wist dat ik hem op een dag zou verlaten. Hij hing vreselijk aan me, omdat hij niemand anders had. In het huis waren verder alleen Ward en de twee oude mensen, dus was hij voortdurend bij mij, zelfs als ik naar de winkels ging. Ik deed mijn best om een goede moeder te zijn. Hij was een gemakkelijke baby die zelden huilde, zolang ik maar in de buurt was om hem vast te houden.
Binnen een paar weken had ik geen melk meer. Daarom bracht Abdul Khada een paar flessen melkpoeder voor me mee uit Taiz. Een paar dagen was Marcus ziek van die melk; telkens als ik hem voedde, spuugde hij alles er weer uit, maar uiteindelijk raakte hij eraan gewend.
Abdul Khada was onmiddellijk dol op zijn nieuwe kleinzoon, en hij stuurde me regelmatig kleertjes voor Marcus vanuit Saoedi-Arabië. Ik denk dat hij het idee had dat hij me uiteindelijk dan toch verslagen had, dat ik nooit meer terug zou gaan naar Engeland nu ik Marcus had. Ik zei niets, maar ik hield vast aan mijn besluit: ik moest terug naar huis. Ik was opgelucht dat de baby een jongen was, omdat ik wist dat als ik hem daadwerkelijk zou verlaten, het wel goed zou komen met hem. Als het een meisje zou zijn geweest, dan zou ik hebben ingezeten over wat er met haar zou gebeuren zonder mij in de buurt om haar te beschermen.
Ongeveer een maand nadat Marcus was geboren, ontving ik een grote envelop uit Engeland met 'Van harte gefeliciteerd met je verjaardag' erop geschreven. Ik wist dat hij van mijn moeder moest zijn, dus voordat ik hem opende, stuurde ik iemand om Nadia te halen. Toen ze er was, openden we samen de envelop. Er zaten twee aanvraagformulieren voor een Brits paspoort in. We wisten in dat stadium nog niet wat mama van plan was, maar we vulden ze in en zonden ze terug via de dokter. Mijn moeder had er nog een grote envelop bijgedaan waarin we de formulieren konden retourneren. We schreven er 'Gefeliciteerd met je 16e verjaardag' op, en adresseerden hem aan onze zus in Engeland. We voelden ons opgetogen en lachten hysterisch terwijl we de formulieren invulden. Eindelijk leek er dan iets te gebeuren.
De brief kwam aan en mijn moeder schreef terug dat ze de formulieren had ontvangen en dat alles prima ging. Eindelijk zag het er dan naar uit dat er iets gebeurde. Het enige wat we nu moesten doen was wachten en hopen. Maar toen besefte mijn moeder dat er recente pasfoto's nodig waren voor ons paspoort. Ze vroeg ons of we naar Taiz konden om die te laten maken. Ik begreep niet dat ze, nadat ze toch had gezien hoe we werden vastgehouden in het dorp, kon denken dat we zomaar naar Taiz konden gaan als we daar zin in hadden. Plotseling leek het alsof alle stappen die we tot dan toe hadden genomen, zinloos waren.
Nadia kreeg haar baby Tina een paar weken nadat ik Marcus had gekregen, maar het verliep niet zo gemakkelijk als de eerste keer. Net als toen wist ik van niets totdat alles achter de rug was. Ik ging naar Ashube op de morgen dat ze de baby had gekregen. Toen ik het huis binnenliep, keek ik om me heen, op zoek naar een pasgeboren baby, en zag er toen een die zes maanden oud leek. Ze had lang zwart haar en leek me recht aan te kijken.'Waar is jouw baby?' vroeg ik.
'Dat is ze,' antwoordde Nadia.
Ik kreeg een schok. 'Hoe heb je kunnen bevallen van zo'n groot kind?' vroeg ik.
Ze vertelde me dat ze drie dagen weeën had gehad, maar er was niemand naar boven gekomen om me dat te vertellen. Nadia had het me expres niet laten weten omdat ze wist hoe bezorgd ik zou zijn. Op de derde dag begon ze te persen en dat ging zo zes uur door, maar de baby wilde niet in beweging komen. Ze vertelde me dat ze de hele tijd door had gegild, en de andere vrouwen zeiden dat ze er zeker van waren dat ze dood zou gaan. Geen van hen dacht dat ze zo'n vreselijke bevalling kon overleven. Ze waren allemaal ontzet geweest.
Na zes uur kwam een oude vrouw uit het dorp voorbij. Ze was een van de vrouwen die de besnijdenis deed bij de meisjes. Ze zag hoe wanhopig Nadia aan het vechten was, en pakte een gebruikt scheermesje dat aan de kant lag. Ze sneed haar daarmee in zonder dat ze het zelfs waste. Op het moment dat ze de snee maakte, kwam de baby vrij en werd Tina geboren.
De vrouw zei dat ze snel iets had moeten doen, anders zou of de moeder of de baby zijn gestorven. Ik vroeg Nadia hoe ze zich voelde, en ze zei dat ze nogal pijn had. Er was geen dokter bij geweest, en van een medische behandeling was al helemaal geen sprake. De vrouwen waren een dokter aan de andere kant van Ashube gaan halen toen het ernaar uitzag dat Nadia dood zou gaan, maar tegen de tijd dat hij er was, had de oude vrouw het werk al gedaan, dus vertrok hij weer zonder haar zelfs maar onderzocht te hebben. De dokter die ons had geholpen met de brieven, had haar gemakkelijk kunnen helpen, maar de vrouwen wilden niet dat een man uit het dorp zo'n intiem contact zou hebben met een meisje. Een vrouw uit het dorp, die een nicht was van de dokter, had een stuitbevalling gehad, waarbij de baby in haar was gestorven met de beentjes naar buiten hangend. De dokter werd er op het laatst bijgehaald en was naar haar huis gerend, maar toen was het al veel te laat. Hij vroeg zijn nicht en de vrouwen om haar heen waarom ze hem niet eerder hadden gehaald. Als ze dat hadden gedaan, had hij het leven van de baby kunnen redden. Ze vertelden hem dat ze zich te erg schaamden om in zo'n geval een man om hulp te vragen.
Ik stelde de dokter altijd vragen als ik naar hem toe ging, en hij probeerde altijd om me een eerlijk antwoord te geven. Ik denk dat hij erg verlegen was, en hij was er niet aan gewend om met de vrouwen uit het dorp over iets persoonlijks te praten. Toen ik hem vroeg wat er met me aan de hand was en waarom ik zo'n pijn in mijn borst had, vertelde hij me dat het stress was, en dat de tabletten daarvoor waren.
Ze besneden Nadia's nieuwe baby Tina op de vierde dag, wat traditie was bij de meisjes, hoewel het bij de jongens pas op de zevende dag gebeurde, als ze sterk en gezond genoeg waren.
Niet lang hierna begon Marcus ziek te worden. Hij begon te huilen en wilde er maar niet mee ophouden. Hij moest spugen en wilde niet eten. Ik wist niet wat ik moest doen omdat de dokter weer weg was. Hij huilde 48 uur achter elkaar. Ik hield hem al die tijd bij me, en niemand leek overdag enige aandacht aan ons te besteden. 's Nachts kwam Ward echter bij me binnen en beschuldigde me ervan dat ik dingen met hem deed waardoor hij wakker bleef en zich naar voelde. Ik zei alleen tegen haar dat ze mijn kamer uit moest gaan en ons met rust moest laten. Het enige wat ik kon doen was hem vasthouden en proberen hem te troosten. Ik werd heel ongerust over hem, en naarmate mijn vermoeidheid toenam, werd ik steeds wanhopiger.
Nadat ik drie nachten niet had geslapen, kon ik niet meer. Abdul Noor was toen thuis. Ik ging naar hem toe en zei dat Marcus naar het ziekenhuis moest. Als hij me niet wilde helpen, zei ik, dan zou ik een auto huren en zelf gaan. Ik betwijfel of iemand me had willen brengen, maar ik zei het toch, en hij kon zien dat ik niet van plan was om bakzeil te halen. Hij stemde erin toe om met me mee te gaan.
De volgende morgen vroeg gingen we met een nog steeds huilende Marcus op weg naar Taiz. Abdul Noor kende een kinderziekenhuis en daar gingen we regelrecht heen. Toen we daar binnen gingen werden we begroet door een muur van lawaai, voor het merendeel afkomstig van kinderen die huilend en kermend wachtten op een dokter. Rijen banken waren gevuld met vaders en moeders die hun kinderen vasthielden, en er verloren en wanhopig uitzagen. We gingen bij hen zitten op de houten banken. Sommige kinderen waren ernstig gewond door een verkeersongeluk of hadden ernstige brandwonden, maar niemand hielp hen totdat ze aan de beurt waren. Marcus en ik zaten daar urenlang, terwijl Abdul Noor tevergeefs in het ziekenhuis rondliep, op zoek naar iemand die ons zou kunnen helpen. Marcus bleef al die tijd maar doorhuilen. Ik dacht dat we nooit iemand te zien zouden krijgen die zou kunnen helpen.
Eindelijk slaagden we erin om bij een dokter terecht te komen die wilde luisteren naar wat ik had te zeggen. Hij gaf me echter geen uitleg, overhandigde me alleen wat medicijnen en zei dat ik die aan Marcus moest geven. Verder zei hij niets; hij zat kennelijk alweer klaar voor de volgende patiënt, dus moesten we weg. We gingen regelrecht naar onze taxi en reden weer terug naar het dorp. Ik gaf Marcus de medicijnen, waarop het iets beter met hem ging. In ieder geval zorgden ze ervoor dat hij ophield met huilen, maar hij bleef ziekelijk, wilde niet eten en bleef mager en zwak. Ward bleef maar zeggen dat hij precies zijn vader was op die leeftijd, en ik haatte de gedachte dat hij net zo zou worden als Abdullah.
Een paar maanden voordat Tina werd geboren, gingen er geruchten dat Salama, Nadia's schoonmoeder, naar Gowad in Engeland toe zou gaan. Gowad was al twee jaar aan het proberen om voor haar een visum te krijgen om naar Engeland te mogen, en nu had ze problemen met haar gezondheid, wat betekende dat ze naar Engeland mocht reizen om er behandeld te worden. Salama wilde dolgraag gaan; ze zei altijd hoe erg ze Gowad miste als hij weg was. Ze had hem inmiddels al vier jaar niet meer gezien. Ze zei dat ze Nadia niet in de steek wilde laten, maar dat als ze maar naar Engeland kon om te worden genezen, ze meteen daarna weer terug zou komen.
Van alleen maar een gerucht werd het plotseling werkelijkheid, en weg was Salama. Gowad schreef aan Nadia dat ze zich geen zorgen moest maken, en dat Salama zo snel mogelijk weer terug zou komen. Maar Nadia was intussen wel in haar eentje in het huis, in verwachting van Tina en met de zorg voor Haney, en bovendien nog eens voor Salama's twee kinderen die toen negen en vier waren. Nadia kon fantastisch met kinderen overweg, maar het was wel erg zwaar voor haar. De vrouwen uit het dorp hielpen haar waar ze maar konden, zoals water dragen en passen op de baby toen die eenmaal was geboren. Maar toch moest ze alles het grootste deel van de tijd alleen doen. Het kleine meisje Magida vormde geen probleem, maar de negenjarige jongen Shiab was een bezoeking voor haar. Hij was altijd stout en luisterde nooit naar haar. Hij wilde haar nooit helpen met de andere kinderen of het huis netjes houden, en beet haar zelfs als ze probeerde hem een standje te geven.
Ik wilde haar zelf ook graag helpen, maar ik werd steeds meer belemmerd door Ward om naar Nadia te gaan. Ze vond dat ik mijn werk in huis erdoor verwaarloosde, en ze vertelde Abdul Khada alles wat ik deed, in brieven die ze door andere mensen liet schrijven. Op een gegeven moment belette hij me zelfs een paar maanden lang om naar Ashube te gaan. Hij bedreigde me in zijn brieven, om er zeker van te zijn dat ik hem gehoorzaamde, en ik was als de dood dat ik weer door hem geslagen zou worden wanneer hij terugkwam, en geneerde me bij de gedachte dat andere mensen zouden weten dat hij me sloeg. Daardoor zag ik Nadia alleen als zij naar mij toe kon komen. Haar bezoeken werden minder frequent omdat ze het heel druk had met de zorg voor alle kinderen. Uiteindelijk werd Abdul Khada iets minder streng en zei dat ik eens per maand naar haar toe mocht gaan, maar op die manier kon ik haar niet erg helpen. We moesten harder werken dan ooit en begonnen steeds meer slavinnen te worden. Het leek haast alsof mijn moeder nooit bij ons was geweest: we zaten nog steeds in de val en konden niets doen.
Gowad bleef brieven schrijven aan Nadia om haar te vertellen hoe het met Salama ging, maar hij vertelde haar niet de waarheid. Hij zei haar dat Salama spoedig weer terug zou komen naar Jemen, en dat Nadia en Mohammed met hun kinderen naar Engeland zouden kunnen. Op dat moment ging Mohammed nog steeds op en neer naar Saoedi-Arabië, waar hij een jaar werkte en dan voor een paar maanden naar huis kwam. Als hij weer thuis was, kon hij in ieder geval zijn broertje Shiab een beetje onder controle houden, wat hard nodig was voor Nadia.
Nadia leek Gowads beloften over naar Engeland gaan eerst te geloven, maar naarmate de maanden verstreken, werd het duidelijk dat Salama niet van plan was om terug te keren naar Jemen, en dat Nadia zou blijven waar ze was. Ik had al snel door dat Gowad aan het proberen was om ervoor te zorgen dat Salama net als hij een Brits paspoort zou krijgen, en dat hij niet van plan was om zijn beloften aan Nadia te houden.
Nadia had altijd een hechte band gehad met Salama toen die er nog was, maar toen ze uiteindelijk besefte wat er gaande was, voelde ze zich verraden, en haatte Salama en Gowad om wat ze haar hadden aangedaan. Ze stuurden haar nooit genoeg geld. Het gebeurde wel dat ze moest huilen als ik bij haar was, omdat ze haar geen geld hadden gestuurd om eten te kopen en ze niet wist wat ze moest doen. Ze moest dan in het dorp bij mensen geld en eten lenen om het huishouden draaiende te houden. Ik zei tegen haar dat ze gewoon de rekening in de winkel moest laten oplopen, en het dan maar aan hen moest overlaten om de zaak te regelen. Dat idee vond ze maar niets, maar uiteindelijk moest ze wel. De winkeliers vonden het niet erg; ze kenden de situatie. Ze begon ook voor andere mensen kleren te maken op haar naaimachine, net als haar buurvrouw, en liet hen dan betalen voor het werk. Ze was altijd aan het werk.
Vrienden die naar Saoedi-Arabië gingen, zeiden er tegen Mohammed wat van dat hij zijn vrouw zo liet ploeteren, en uiteindelijk begon hij meer geld naar haar te sturen. Hij kon ook niet veel meer doen, omdat hij zijn moeder niet kon dwingen om terug te komen, of invloed uitoefenen op zijn vader om ervoor te zorgen dat Nadia een beter leven kreeg.
Mohammed was een betere man dan Abdullah. Toen Abdullah uit Saoedi-Arabië terugkwam en onze zoon voor de eerste keer zag, toonde hij totaal geen belangstelling. Misschien had hij het gevoel dat Marcus hem was opgedrongen, net als ik. Hij wilde nooit bij ons in huis blijven, hij wilde altijd weg. Eigenlijk was hij zelf nog een kind. Niet dat ik hem om me heen wilde hebben. Hoe meer tijd hij buitenshuis doorbracht, hoe liever het me was. Als hij dan uiteindelijk thuis kwam, negeerde ik hem omdat ik hem haatte. Ik moest wel met hem naar bed als hij dat verlangde, maar ik negeerde hem gewoon.
Marcus was bijna een jaar oud toen mijn broer Ahmed onverwacht uit Marais bij me op bezoek kwam. Dit was de eerste keer dat ik hem weer zag sinds het bezoek aan Aden, de dag voordat Nadia in Jemen zou aankomen. Noch Abdul Khada noch Abdullah was in het land toen hij kwam. Ik zat in mijn kamer toen Ward me naar beneden riep. Ze stond voor het huis. Ik kwam naar buiten en zag een man bij haar. Ik herkende hem eerst niet.
'Hallo,' zei hij, 'ik ben je broer Ahmed.'
Kennelijk waren al mijn gevoelens toen afgestompt, want ik voelde niets op dat moment. Maar ik omarmde hem wel om hem te tonen dat ik blij was hem te zien, en vroeg hem binnen te komen. Hij had helemaal geen bagage bij zich, alleen de kleren die hij aan had, en een kleine tas met een schoon hemd erin.
Hij volgde me naar boven. We gingen zitten en begonnen elkaar vragen te stellen. Ik vertelde hem wat er gebeurd was, en hij was geschokt. Hij zei dat hij er geen idee van had gehad wat er allemaal gaande was toen ik hem in Marais had opgezocht, anders had hij wel geprobeerd om er iets aan te doen. Ik vertelde hem nog meer, en hoe ongelukkig ik was, en hij begon om mij te huilen. Toen vertelde hij me meer over onze zus Leilah.
Nadat ze in Jemen waren achtergelaten door onze vader, groeiden ze samen op, totdat ze op haar tiende werd uitgehuwelijkt. Hij vertelde me dat ze van haar man was gaan houden, en een aantal jaren waren ze samen. Maar haar man ging weg om in het leger te vechten en werd gedood. De familie dwong haar om te hertrouwen met iemand die ze niet mocht. Haar nieuwe man was niet goed voor haar en sloeg haar. Hij nam haar mee naar Aden om daar te wonen, en ze had nu drie kinderen en was in verwachting van het vierde. Ahmed had haar al enkele jaren niet meer gezien, maar hij hoorde over haar via andere mensen. Leilah was kennelijk net als ik een vechter - misschien was dat mijn moeders bloed in ons - omdat ze niet bereid was om alles te accepteren wat deze man haar aandeed.
In Aden, zo vertelde Ahmed me, hebben de vrouwen het recht om hun man voor de rechtbank te dagen als ze menen dat ze niet goed worden behandeld. Leilah deed dat en het hof zei tegen haar man dat als hij haar niet beter zou behandelen, ze van hem zou mogen scheiden. Ahmed zei dat het daarna beter voor haar was geworden en nu ging het tamelijk goed.
Nadat we een poosje hadden gepraat, viel hij uitgeput in slaap. Hij werd later op de avond wakker, ik maakte toen iets te eten voor hem klaar en we praatten verder over mama. Hij kon zich haar helemaal niet meer herinneren, en hij had geen foto's van ons gezin. Ik liet hem er een paar zien die mijn moeder me had gegeven. Hij praatte over onze vader en hoe erg hij hem haatte, en hoe vreselijk alles was wat hij ons had aangedaan. Ahmed had in het verleden wel brieven van hem ontvangen, maar hij had ze niet beantwoord. Hij vroeg me of ik wist waarom onze vader dit zijn kinderen had aangedaan, maar ik wist er ook geen antwoord op. Hij vertelde me hoe vreselijk hij het in het leger vond en dat hij eruit wilde.
Het feit dat hij zo onverwacht was komen opdagen, maakte me achterdochtig, en ik vroeg me af of hij was gestuurd door Abdul Khada of door mijn vader, om erachter te komen wat er gebeurde. Ik wilde hem niet alles vertellen. In dat stadium had ik geleerd om niemand te vertrouwen. De enige mensen waarvan ik wist dat ze aan mijn kant stonden, waren Nadia en mijn moeder, en zelfs toen had ik het gevoel dat ik hen moest opporren om te vechten.
'Hij bleef ongeveer drie dagen bij me, en het was fijn om iemand in huis te hebben die aardig was. Nadia kwam naar boven om hem voor het eerst van haar leven te ontmoeten, op de dag nadat hij was aangekomen. Hij was geschrokken door de manier waarop Nadia en ik moesten werken. Hij zei dat het soort werk dat van ons werd verlangd, uit de tijd was, en dat er nog maar weinig mensen waren die zo leefden. Hij vertelde over mijn grootvader en hoe hij en Leilah zich voelden toen onze vader hen achterliet in Marais. Hij zei dat hij zich die dag nog steeds kon herinneren, toen hij hen verliet en hem en Leilah gillend achterliet. Hij zei dat hij zich van de daaropvolgende jaren niet veel meer kon herinneren. Toen onze grootvader hertrouwde, kreeg hij nog meer kinderen bij zijn tweede vrouw, en ze behandelden Ahmed en Leilah heel slecht.
Ahmed geloofde dat, omdat onze grootvader zo'n hekel had gehad aan zijn zoon, hij die gevoelens botvierde op de jongen die bij hem was achtergelaten. Ik begon de gebogen, grijze man die ik in Marais had ontmoet, in een ander licht te zien.
Ahmed bleef daarna nog een paar dagen bij Nadia in Ashube, en de dorpelingen begonnen achterdochtig te worden over zijn motieven. Er gingen geruchten circuleren dat hij was gekomen om ons weg te halen, maar ik wist dat hij niets voor ons kon doen. Hij had niet de macht om ons te helpen; hij was in wezen net als wij - een gevangene in Jemen. Abdul Khada kreeg te horen dat hij er was, en raakte gealarmeerd. Hij stuurde brieven naar mij en naar Ahmed, waarin hij ons waarschuwde om niets te proberen. Tegelijkertijd echter stuurde hij ook geld om eten te kopen voor onze gast, als een perfecte gastheer. Ahmed zat erover in dat hij helemaal geen eten had meegenomen uit de stad, omdat we op dat moment helemaal geen fruit hadden. Het was een hele tijd geleden dat ik voor het laatst een sinaasappel of een appel had geproefd. Hij beloofde om over een paar weken terug te zullen komen met fruit.
Terwijl Ahmed bij ons logeerde, kwam een vrouw uit Nadia's dorp naar het huis. Ze vertelde me dat mijn moeder weer was gekomen, samen met een paar andere Engelse mensen. Ik was volkomen verrast, en met bonzend hart pakte ik Marcus in mijn armen en liep naar de deur.
'Waar ga je heen?' schreeuwde Ward.
'Ik ga naar mijn zus,' zei ik.
'Dat kan niet, dan krijg je moeilijkheden,' waarschuwde ze.
'Dat kan me niet schelen, ik ga toch,' zei ik, en ik haastte me samen met de vrouw de berg af in de richting van Nadia's huis. Toen ik daar aankwam, trof ik er een Engelse man en vrouw aan. Ze zagen eruit als toeristen, behangen met camera's. Het huis was vol mensen uit de buurt, die probeerden te ontdekken wat er aan de hand was. Er was geen spoor van mijn moeder. Het was een vergissing. Ik was teleurgesteld dat ze er niet was. Nadia kwam naar me toe en zei kalm: 'Het zijn verslaggevers. Ze zijn uit Engeland gekomen om ons te halen.'
Ik voelde me plotseling uitgelaten, maar tevens verward omdat mijn moeder me had doen geloven dat de eerste mensen die naar ons toe zouden komen, de mensen van meneer Cantwells instelling uit Genève zouden zijn. De wetenschap dat de Britse pers er nu was, zorgde ervoor dat ik helemaal vrolijk werd. Het was uitgesloten dat ze geen alarm zouden slaan in Engeland, nadat ze met eigen ogen hadden kunnen zien hoe wij moesten leven. Het zag ernaar uit dat mijn moeder erin was geslaagd een manier te vinden om ons uit Jemen te krijgen.