3
Het vertrek
Het was eind juni 1980 toen we weggingen, een week voor mijn zestiende en vier maanden voor Nadia's vijftiende verjaardag.
De avond voordat we zouden vertrekken, vroegen een paar van mijn vriendinnen aan ons allebei of we naar het centrum wilden komen. Mijn vader wist dat we erheen zouden gaan en hij leek er geen probleem van te maken. Het leek hem niet te kunnen schelen hoe laat we die avond thuis zouden komen. Ik veronderstel dat we dat vreemd hadden moeten vinden, maar we waren alleen maar blij dat we die avond mochten doen waar we zin in hadden.
Mijn vriendinnen kwamen me thuis afhalen. Ze zaten allemaal te giechelen en te fluisteren en leken ergens lol over te hebben. We liepen in een grote groep naar het centrum, en Ashia ging met ons mee. Toen ik door de deur van het centrum liep, zag ik dat de ruimte vol ballonnen en mensen was.
'Wat is hier aan de hand?' vroeg ik, terwijl ik om me heen keek.
'Het is een afscheidsfeest,' zeiden ze, 'voor jou en Nadia.'
Ik vond het ongelooflijk wat ze hadden gedaan. Er was een disco met een diskjockey, en er was van alles te eten en te drinken. Het was een fantastische avond, en het was er stampvol met iedereen die ik kende. Ze kwamen ons allemaal veel plezier wensen en ons vertellen hoezeer ze ons de kans benijdden om een stuk van de wereld te zien en kennis te maken met het exotische woestijnleven. Ze kenden allemaal mijn vader en wisten dat hij ergens ver bij ons vandaan kwam, waar het heel mysterieus en mooi was.
Een van de organisatoren van het centrum ging op een podium staan, en pakte de microfoon om voor ons een toespraak te houden en iedereen veel plezier te wensen. Ik begon te huilen bij de gedachte dat ik hen allemaal zou moeten achterlaten. Ook al wist ik dat het maar voor zes weken zou zijn, ik was tot dan toe nooit eerder bij hen weggeweest, en het leek wel een eeuwigheid. We bleven dansen en praten tot middernacht.
Buiten het feestgewoel, op die rustige en donkere avond in Birmingham, bereidden de mannen zich voor op de reis. Ze hadden alles geregeld en zaten nu bij ons thuis op ons te wachten. Terwijl wij aan het dansen, lachen en kletsen waren, zaten zij boven de zaak te praten.
Uiteindelijk verlieten we het feest en liepen naar huis door de koele, lege, nachtelijke straten; nog altijd vrolijk, maar steeds zenuwachtiger over de avonturen die ons te wachten stonden.
We zouden die nacht om drie uur worden opgepikt door een bus, die ons naar de luchthaven Heathrow vlakbij Londen zou brengen. Toen Nadia, Ashia en ik na twaalven thuiskwamen, bleken mijn vader en moeder nog op te zijn. Ze zaten in de zitkamer te praten met Abdul Khada en zijn zoon Mohammed. Mijn moeder zei tegen ons dat we naar boven moesten gaan om nog wat te slapen, en beloofde ons wakker te zullen maken tegen de tijd dat de bus zou komen. Ik zei haar dat ik niet moe was. Ik was te opgewonden om te gaan slapen. De mannen besteedden niet veel aandacht aan ons.
Al mijn vrienden hadden gezegd dat ze tussen één en twee uur naar ons huis zouden komen om voor het laatst afscheid te nemen. Ik had ze gezegd dat ze achterom moesten komen en buiten op me moesten wachten, omdat ik wist dat mijn vader iets zou krijgen als hij hen zou zien.
De drie mannen bleven in de voorkamer. Ik kon ze in het Arabisch horen praten, dus ik wist dat ze daar wel zouden blijven. Nadia en ik glipten naar beneden toen we wisten dat onze vrienden zich allemaal achter hadden verzameld, en we stonden allemaal met elkaar bij de poort te praten en te giechelen. Een van mijn beste vriendinnen, Susan, begon te huilen en zei: 'Ga alsjeblieft niet weg. Ik wil niet dat je weggaat.' Ik vertelde haar dat ze zich geen zorgen hoefde te maken en zei: 'Ik ben terug voordat je het weet.' Ik zat zelf ook op de rand van tranen omdat ik hen allemaal achter moest laten, en was zenuwachtig dat ik zo ver van de vertrouwde dingen in mijn leven zou gaan.
'Vooruit dan maar,' zei Susan, 'maar zorg ervoor dat je me in ieder geval schrijft.'
In de vroege uren van de morgen begonnen ze allemaal te verdwijnen, en Nadia en ik gingen weer naar binnen. Nadia kuste me ten afscheid en ging naar bed. Ik was gespannen door de opwinding, en ik bleef op bij de drie mannen die aan het kaarten waren in de voorkamer, totdat de bus net even voor drieën arriveerde. De motor was het enige geluid in de nacht. De mannen sprongen overeind en lieten alle kaarten en hun geld liggen. Ze leken nogal haast te hebben om op reis te gaan. Toen ik Nadia daarna weer zag, vertelde ze me dat zij en de andere kinderen de volgende morgen bij het opstaan alle kaarten en het geld nog precies zo hadden aangetroffen op de tafel waaraan de mannen hadden zitten spelen. Ze vertelde me dat ze er allemaal snoep voor hadden gekocht.
Toen we naar buiten gingen, was de nacht fris geworden en er zaten al een paar andere mensen in de bus, hun gezichten beschenen door de binnenverlichting van de bus. Ze staarden naar ons door de raampjes, hun ogen wijd open, met een mengeling van vermoeidheid en opwinding. Mijn vader en moeder gingen allebei mee naar het vliegveld om de mannen en mij uit te zwaaien. Ik kon helemaal niet slapen tijdens de rit naar het vliegveld. Ik staarde alleen maar uit het raampje in de duisternis, en stelde me voor hoe het in Jemen zou zijn.
Het begon net licht te worden tegen de tijd dat we arriveerden op Heathrow, maar ons vliegtuig zou pas om tien uur vertrekken. De luchthaven begon al helemaal tot leven te komen, terwijl vroege vliegtuigen vertrokken en zakenmensen zich haastten om ze te halen.
We hadden honger en er kwamen heerlijke luchtjes ergens vandaan, dus gingen we allemaal naar het luchthavenrestaurant om te ontbijten. Abdul Khada was heel aardig en royaal voor me, en kocht alles voor me wat ik maar wilde, omdat hij graag wilde dat ik me op mijn gemak zou voelen. Ik vertrouwde hem volkomen. In die tijd vertrouwde ik Arabieren altijd, omdat ik dacht dat ze allemaal godsdienstig waren en dus nooit iemand kwaad zouden doen. Hij had alle tickets, die ik niet mocht zien, dus nam ik aan dat ik een retourticket had, en dat hij ervoor zou zorgen dat ik in het juiste vliegtuig terug naar Engeland terecht zou komen wanneer mijn vakantie voorbij was. Ik had geen zin om me zorgen te maken over dat soort details. Ik liet het graag aan de mannen over om overal voor te zorgen.
Mijn vader en moeder bleven bij ons totdat we naar het vliegtuig gingen. Ik begon steeds zenuwachtiger te worden. Als ik het daar niet leuk vind,' vroeg ik mijn moeder toen de mannen niet luisterden, 'kan ik dan terugkomen?'
'Natuurlijk kan dat,' verzekerde ze me. 'Je kunt terugkomen wanneer je maar wilt.'
Ik was erg bang toen we naar de jumbo jet gingen die op het platform stond te wachten, om aan mijn allereerste vliegreis te beginnen. Hij leek zo groot toen we hem naderden, en er was zoveel lawaai en wind. Ik keek achterom naar het luchthavengebouw, in de hoop dat ik mijn moeder zou zien voor een laatste groet, maar de enige mensen die ik kon zien waren te ver weg om hun gezichten te kunnen onderscheiden. Ik raakte even in paniek, toen ik zo plotseling werd afgesneden van alles wat me vertrouwd was, op weg naar iets nieuws en onbekends met twee mannen die ik nauwelijks kende.
We zaten met zijn drieën bij elkaar in het midden van het vliegtuig. Aan de andere kant van mij zat een Engelse vrouw die op weg was naar Abu Dhabi. Omdat ik zo zenuwachtig was, bleef ik er maar op los kletsen tegen haar, terwijl het vliegtuig zich klaarmaakte om op te stijgen. Ze vertelde me dat ze verloskundige was, en ze beantwoordde al mijn nieuwsgierige vragen heel vriendelijk en hielp me om me te ontspannen. Abdul Khada zat aan de andere kant van mij en sliep het grootste deel van de tien uur durende vlucht, in slaap gebracht door het brommen van de motoren. Ik kon niet stilzitten en bleef maar doorpraten om te proberen mezelf afleiding te bezorgen.
We vlogen niet rechtstreeks naar Jemen; we zouden ergens heen vliegen waar we zouden moeten overstappen op een kleiner vliegtuig. Het was laat in de middag tegen de tijd dat we landden, en toen we naar buiten kwamen op de trap van de jumbo trof de warme lucht me als een verstikkende deken, en benam me haast mijn adem. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Eerst dacht ik dat het de hitte van de vliegtuigmotoren moest zijn die ik voelde. Toen we over het platform liepen, schreeuwde ik tegen Abdul Khada boven het motorlawaai uit: 'Waar is de ventilatorkachel die al deze hitte veroorzaakt?'
Hij lachte. 'Dit is gewoon het weer hier,' verklaarde hij. 'Dit is de normale temperatuur. Dit is hier niet jouw koude Engeland.'
Hoewel ze ons via de luidspreker hadden verteld waar we waren geland, had ik het niet goed kunnen verstaan.
'Waar zijn we?' vroeg ik.
'In Syrië,' antwoordde Abdul Khada, en ik voelde een plotselinge schok van angst in mijn maag omdat ik zo ver van huis was in zo'n vreemd klinkend land. Ik raakte in paniek en even wilde ik alleen maar terugrennen naar het vliegtuig, om terug te gaan naar Sparkbrook en mama en Nadia. Ik keek om me heen hoe ik zou kunnen ontsnappen, maar iedereen liep gewoon rustig in de richting van het luchthavengebouw, zich er niet van bewust dat er iets niet in orde was. 'Er is niets aan de hand,' zei ik tegen mezelf. 'Je gaat gewoon op vakantie.' De gedachte dat Nadia zich algauw bij me zou voegen, zorgde ervoor dat ik niets deed, en ik bleef doorlopen met de anderen.
Ze vertelden ons dat onze aansluitende vlucht vertraging had, en dat we zouden moeten wachten in de hal van het vliegveld. Ik dacht dat het maar voor een paar minuten zou zijn, maar de minuten werden uren. De hitte was overweldigend en er stroomden grote groepen mensen de hal binnen vanuit allerlei vliegtuigen, duwend om ruimte. Ze leken allemaal heel vertrouwd te zijn met alles wat mij zo vreemd voorkwam. Het enige wat ik deed was cola drinken en kijken naar de langskomende parade van kleding en gezichten.
Er waren alleen maar houten banken om op te zitten en ik voelde me zo moe, warm en zweterig, dat ik wenste nooit aan de reis te zijn begonnen. Ik verlangde hevig naar een verfrissende douche of bad. Ik besloot om naar het damestoilet te gaan om me wat op te frissen. Ik liep er binnen en deinsde terug van de stank. De ruimte was vol mensen en de toiletten waren gewoon gaten in de vloer. Het was er overal smerig; ik kon mijn ogen niet geloven. Het was de eerste keer dat ik ooit zoiets had gezien. Ik liep er net zo plakkerig weer uit als dat ik erin was gegaan, en vertelde Abdul Khada hoe het daarbinnen was, denkend dat hij me wel een schoner toilet zou wijzen waar toeristen uit landen zoals Engeland naartoe konden. Hij lachte alleen maar weer en zei me dat ik niet zo'n drukte moest maken. Ik ging weer op de houten bank zitten en staarde ellendig voor me uit.
De avond daalde neer op het vliegveld met een heldere, met sterren bezaaide hemel, en de menigte in de lounge begon langzaam uit te dunnen, daar steeds meer mensen naar de verlichte vliegtuigen op de startbaan buiten gingen, die leken te stralen in het duister. Uiteindelijk waren er nog maar ongeveer twintig mensen over in de enorme, galmende vertrekhal. Ze zaten allemaal te wachten op dezelfde vlucht als wij. We zeiden niet veel meer en ik werd steeds gedeprimeerder naarmate de nacht buiten donkerder werd. We zaten daar al zeven uur.
Het was middenin de nacht tegen de tijd dat ons vliegtuig arriveerde en we werden opgeroepen vanuit de vertrekhal. Ik was blij dat ik het vliegveld kon verlaten, maar ik was nog banger voor het idee om in een klein vliegtuig te moeten stappen. Het leek zo benauwd en kwetsbaar binnenin, vergeleken met de jumbo.
Deze keer zat ik bij een raampje met uitzicht op de vleugel, die in de wind leek te flapperen toen we opstegen. Ik was ervan overtuigd dat hij was gebroken en dat we zouden neerstorten. Ik begon in paniek te raken en vertelde Abdul Khada wat er gebeurde. Hij legde me uit dat het de bedoeling was dat de vleugel zo bewoog. Ik geloofde hem, maar desondanks kon ik onmogelijk slapen in dat vliegtuig, hoe moe ik ook was. We arriveerden op de luchthaven Sana'a om vijf uur in de morgen, net toen het licht begon te worden.
Sana'a is de hoofdstad van Jemen en ligt ongeveer 2700 meter boven de zeespiegel. Ze wordt soms 'Het dak van Arabië' genoemd. De lucht was er zo ijl dat ik me licht in mijn hoofd en buiten adem begon te voelen terwijl ik over het platform liep. Die gevoelens, samen met mijn vermoeidheid en honger, gaven me bijna het gevoel alsof ik dronken was.
Dit was niet onze eindbestemming. We zouden nog verder naar het zuiden moeten, naar Taiz, een stad in de buurt van het dorp waar de familie van Abdul Khada woonde. Sana'a was heel wat koeler dan Damascus, gedeeltelijk omdat het nog zo vroeg was, maar ze vertelden me dat het ondanks dat de koelste stad van Jemen was.
Het vliegveld lag in de woestijn buiten de stad, dus er viel niets te zien toen we door de douane waren. Het viel me op dat een hoop mensen me aanstaarden vanwege de manier waarop ik was gekleed. Ik had een rok tot op mijn knie, een mouwloze katoenen blouse, sandalen en onbedekt haar. Er waren niet veel andere vrouwen op het vliegveld, maar degenen die er waren, droegen sluiers en lange gewaden in de traditionele Arabische stijl.
'Waar kijken ze allemaal zo naar?' vroeg ik prikkelbaar.
'Maak je geen zorgen,' glimlachte Abdul Khada vriendelijk. 'Niet iedere vrouw kleedt zich hier zo. In de steden zijn en hoop moderne vrouwen die meer gekleed zijn zoals jij.'
Buiten was het geen romantische woestijn van zandduinen zoals in de films; er leken alleen maar een hoop vervallen oude stenen huizen te zijn en slechte wegen. We stonden ongeveer tien minuten te wachten, totdat een grote witte taxi arriveerde voor de vier uur durende rit naar Taiz. We klommen met ons drieën achterin de auto, die plaats bood aan zes mensen.
Ik nam niet veel van het landschap in me op terwijl we reden. Ik was moe en hongerig en probeerde nog bij te komen van de reis. De twee mannen praatten met de chauffeur in het Arabisch, maar ik besteedde nergens veel aandacht aan. Het leek net alsof ik droomde.
Toen we in Taiz aankwamen, was ik teleurgesteld over hoe klein en smerig alles was. De wegen waren smal en vol. De huizen en winkels leken elkaar bijna aan te raken zoals ze tegenover elkaar stonden. De hitte zorgde ervoor dat de lucht van vuil en dieren zich mengde met uitlaatgassen en etensluchtjes. De auto moest langzamer rijden door de drommen mensen die met hun handel op straat liepen, sommigen met ezels of zelfs koeien. Er was een hoop lawaai en een hoop stof in de lucht. Er lag overal troep; weggegooid voedsel en oud fruit waren zo op straat gegooid, geplet onder de wielen van de auto's en de voeten van voorbijgangers. Alle huizen waren traditioneel gebouwd, net zoals in de afgelopen duizend jaar. Op een afstand zag het er allemaal heel mooi en exotisch uit, maar van dichtbij was het een chaos van mensen, dieren en taxi's. Er waren sommige vrouwen die westerse kleding droegen, maar voor het merendeel droegen ze de traditionele Arabische kleding, compleet met een sluier die hun gezicht bedekte.
'Ik heb een vriend die hier in de stad woont,' legde Abdul Khada uit. 'We gaan naar zijn huis. We zullen daar vannacht blijven logeren, zodat je eens goed kunt slapen, en dan reizen we verder naar het dorp.'
'Oké.' Ik zou overal mee hebben ingestemd zolang dat maar betekende dat we de reis konden onderbreken en ons konden wassen.
We sloegen een achterafstraatje in dat nauwelijks breder was dan de auto, en de auto baande zich een weg door de mensen die langs de huizen van drie en vier verdiepingen hoog liepen, op zoek naar het juiste huis. Uiteindelijk stopten we voor een grote bruine deur.
'Kom, uitstappen.' zei Abdul Khada, 'we zijn er.'
De deur van het huis zwaaide open toen we vanuit de taxi in de hitte en het stof stapten. Abdul Khada's vriend kwam naar buiten om ons te begroeten. Hij droeg een lang Arabisch gewaad tot op de grond; later kwam ik erachter dat dit een futa werd genoemd. Hij was ongeveer net zo oud als Abdul Khada, maar sprak geen woord Engels.
We gingen de deur binnen en kwamen in een grote hal van beton; op de grond lag linoleum met een patroon. Verderop in de zitkamer lag tapijt op de grond, en overal in de kamer lagen matten en kussens waarop we konden gaan zitten. Voor een Jemeniet waren dit allemaal tekenen van luxe, maar ik was gewend aan de Engelse levensstandaard en vond het maar niets. Er was televisie, en er stond een elektrische ventilator op de tafel die de lucht verkoelde. Ik voelde me zweterig, onplezierig en moe nadat ik meer dan vierentwintig uur had gereisd. Mijn zenuwen leken gespannen als elastiek. De eigenaar van het huis bracht me naar de badkamer waar ik me kon douchen en verkleden. Het was een groot vertrek in westerse stijl, maar toch met een gat in de vloer in plaats van een toilet. Het kon me niets meer schelen, zolang ik me maar kon wassen.
Nadat ik me had gedoucht en schone kleren had aangetrokken, voelde ik me een stuk beter, en ik ging terug naar de zitkamer. De mannen zaten allemaal met elkaar te praten. Toen ik binnenkwam, stonden ze op en vertelden me dat ze wat boodschappen gingen doen zodat we konden eten. Ze lieten me in mijn eentje achter, zittend op de kussens in een hoek van de kamer. Ik voelde me erg verloren en alleen zonder Abdul Khada om me dingen uit te leggen en voor tolk te spelen. Zodra de voordeur dichtsloeg, kwamen de vrouw en twee jonge dochters van de eigenaar van het huis het vertrek binnen. Ik leerde later dat de vrouwen niet in hetzelfde vertrek mogen komen wanneer de echtgenoot andere mannen ontvangt, behalve als die mannen familie zijn. Zolang er mannen in huis zijn, blijven de vrouwen onzichtbaar, waarbij ze slechts wachten op geschreeuwde bevelen om eten of drinken klaar te maken, of misschien om de jonge zonen van de man des huizes binnen te brengen, om te worden bewonderd door de bezoekers.
De vrouw en haar dochters spraken geen woord Engels, maar ik wilde heel graag met hen communiceren. Ik voelde me heel moe, hongerig en ver van huis en begon opeens te huilen. Ik kon niet meer ophouden; ik barstte gewoon in tranen en gesnik uit. Ik had het gevoel alsof ik in mijn eentje aan het einde van de wereld was achtergelaten.
De vrouw liep op me toe en kuste me op mijn wang. Ze kwamen allemaal naast me zitten en probeerden met me te communiceren. In hun ogen las ik vriendelijkheid en medelijden met mij. Ik vond mezelf nogal dwaas en vermande me. Ik gebaarde naar een van de meisjes dat ik pen en papier wilde. Ze ging het voor me halen en ik begon tekeningetjes te maken en woorden in het Engels op te schrijven. Ik weet niet waarom ik dat deed, ik voelde me gewoon erg eenzaam en wilde dolgraag met iemand praten. Alles wat ik opschreef, schreef het meisje na. Ik kon maar niet ophouden met huilen terwijl ik met hen bezig was, en de vrouw begon met me mee te huilen.
Toen de mannen terugkwamen, wilden ze weten wat er gaande was. 'Waarom huilen jullie?' vroeg een van hen.
'Ik weet het niet,' zei ik. 'Vraag maar aan haar waarom ze huilt.'
Abdul Khada sprak tegen de vrouw in het Arabisch en zei me dat zij huilde omdat ze zo'n medelijden met me had, en tevens omdat ze met me wilde communiceren. Jaren later zou ik de vrouw opnieuw ontmoeten. Ik kon toen in haar eigen taal met haar praten en kwam zo te weten dat ze die dag had gehuild omdat ze wist wat er met mij zou gaan gebeuren en me niet kon waarschuwen. Ik vond het heel lief van haar dat ze zich zo om me had bekommerd, maar er was niets wat ze toen had kunnen doen; het was te laat voor wie dan ook om te stoppen wat er gaande was. Ik zat al in de val zonder enige hoop op ontsnapping.
We kregen wat te eten, hoewel ik te moe was om veel te eten. Die avond brachten ze me een laken, waarmee ik op een van de matten in de zitkamer ging liggen. Eindelijk viel ik in een diepe slaap.