1

Een jeugd in Birmingham

Ik moet ongeveer zeven zijn geweest. Ik was in huis, en zat te klieren met mijn zus Nadia. Ik herinner me dat ik haar sloeg en haar aan het huilen maakte. Mijn moeder kwam achter me aan en ik rende de voordeur uit, Lincoln Street op, waaraan we woonden. Ik lachte, maar was tegelijkertijd bang voor wat mama zou doen als ze me te pakken zou krijgen.

Er stond een bestelwagen geparkeerd naast het trottoir, en ik dook erachter langs, de weg op. Het volgende dat ik me herinner is dat ik de lucht in werd geslingerd door een passerende auto. Het leek alsof ik een hele tijd door de lucht vloog, voordat ik met mijn knieën en mijn hoofd hard op de grond terechtkwam. Daarna was alles verwarrend, met mensen die schreeuwden en me van de weg droegen.

Ik herinner me dat de ambulance kwam en me naar het ziekenhuis bracht. Ik kreeg hechtingen in mijn hoofd, en mijn knieën vertonen nu nog de littekens. Dat is mijn eerste duidelijke herinnering.

Ik kan me niet veel herinneren van mijn leven daarvoor, maar ik kan me beslist niet herinneren dat ik ooit ongelukkig was. Ik had een fijn leven met mijn familie. We leefden met een hoop mensen in Lincoln Street. Het was het huis van mijn oma, en we waren met z'n allen bij haar ingetrokken vanuit Sparkbrook, waar ik was geboren. Naast mijn vader en moeder woonden er nog vier van mijn moeders broers - mijn ooms. Deze ooms waren niet veel ouder dan ikzelf. Het waren meer broers dan ooms voor mij. Mijn moeder paste in die tijd vaak op hen. Ze was de oudste van de dertien kinderen van oma, dus toen oma ouder werd, nam ze het huishouden van haar over, evenals de zorg voor de broers die nog thuis waren, terwijl ze tegelijkertijd voor haar eigen kinderen zorgde.

Mijn vader en moeder hadden vóór mij nog twee kinderen gekregen, Leilah en Ahmed, maar mijn vader had hen meegenomen naar zijn familie in Aden toen ik nog maar twee was, en ze waren daar gebleven bij onze grootouders. Hij had mijn moeder verteld dat ze daar alleen heengingen voor een bezoek. Ze waren toen drie en vier jaar oud, maar ze kwamen nooit meer terug. Later heb ik ontdekt hoe overstuur mijn moeder was geweest dat ze hen kwijt was, maar ik wist daar toentertijd niets van. Mijn moeder vertelde nooit veel; wat ons betrof waren ze gewoon ergens anders gaan wonen, en wij vroegen nooit waarom.

Toen mijn vader zijn familie in Aden was gaan opzoeken, was hij daar heengegaan voor negen maanden, en al die tijd had hij niets van zich laten horen. Toen hij terugkwam zonder Leilah en Ahmed, kon mijn moeder niet geloven wat er was gebeurd. Hij vertelde haar dat het voor de kinderen het beste was om in Aden te blijven. Ze zouden bij hun grootouders een beter leven krijgen dan hij en mijn moeder hun in Engeland konden bieden.

'Mijn vader heeft een groot, mooi huis in het dorp Marais,' vertelde mijn vader haar. 'De kinderen wilden daar zelf blijven.'

'Hoe kunnen die nu kiezen?' vroeg mijn moeder hem. 'Het zijn nog maar kinderen.' Maar hij wilde niet luisteren. Ze schreef naar het ministerie van buitenlandse zaken en het ministerie van binnenlandse zaken, maar ze schreven haar terug dat Leilah en Ahmed een dubbele nationaliteit hadden - de Engelse van mijn moeder en de Jemenitische van hun vader. En nu ze dus in Aden waren, werden ze beschouwd als Jemenitische burgers.

Ze bleef twee jaar lang brieven schrijven naar allerlei mensen, maar niemand wilde helpen, en toen werd ze weer zwanger en moest ze doorgaan met haar leven in Engeland. Ze zei bij zichzelf dat het waar moest zijn dat Leilah en Ahmed een beter leven hadden bij hun grootvader, en we praatten niet veel over hen terwijl wij opgroeiden.

Nadia en ik hadden twee jongere zussen, Ashia en Tina, en éen klein broertje dat Mo heette. We woonden allemaal samen in Lincoln Street.

Hoewel ik op de dag van het ongeluk de voordeur was uitgerend, was er in feite een behoorlijk grote tuin achter ons huis, waar we duiven hielden. Er waren altijd een hoop mensen over de vloer, waarvan de meesten familieleden van mijn moeders kant waren. Mijn vader had geen familie in Engeland, dus kregen we nooit veel te horen over zijn familie of zijn verleden, afgezien van datgene wat hij ons wenste te vertellen. Hij werkte in die tijd bij British Steel, en deed daarnaast nog klusjes om er wat bij te verdienen. Mijn moeder zal maar weinig geld hebben gehad met zoveel mensen om te voeden, maar ik kan me niet herinneren dat ik ooit iets tekort kwam. Nadat mijn oma was gestorven, begon iedereen uit het huis in Lincoln Street te vertrekken. Mijn ooms gingen het eerst, en daarna verhuisden mijn moeder en vader, mijn broer en zusjes en ik naar een huis in Washwood Heath, waar we een tijdje bleven wonen. Toen besloot mijn vader waarschijnlijk dat hij zijn leven een andere wending wilde geven. Ik denk dat hij moest afvloeien bij British Steel en besloot dat hij voor zichzelf wilde beginnen.

Ik was blij toen we naar Sparkbrook verhuisden. Ik was ongeveer tien en ik hield van de buurt vanaf het moment dat ik die zag. Mijn vader had woningruil gepleegd met een Turkse vriend van hem voor een winkel in Stratford Road waar hij patat met vis verkocht, en we gingen allemaal boven de zaak wonen. Het was een heel gewone straat, vol winkels en huizen, maar hij zag er vriendelijk uit en ik voelde me er meteen thuis. Ik wilde er wel altijd blijven wonen.

We kwamen voor de grote verhuiswagen aan, en mijn moeder vertelde me dat dit de buurt was waar Nadia en ik waren geboren. Toen we eenmaal alle spullen naar binnen hadden gebracht, begonnen we met z'n allen de patatzaak schoon te maken en de vloer te dweilen, om alles in gereedheid te brengen voor de opening. Nadia en ik hielpen mijn moeder altijd graag met haar werk. Mijn vader bracht wat veranderingen aan in de winkel en heropende hem ongeveer een week later.

Mijn vader besteedde niet zoveel aandacht aan ons, zijn dochters, toen we nog klein waren. Hij werkte overdag, en wanneer hij 's avonds thuiskwam, was hij gewoonlijk samen met zijn vrienden, waarbij ze Arabisch spraken. Pas toen we naar de middelbare school gingen, begon hij zich anders te gedragen dan de vaders van andere meisjes. In zijn ogen begonnen we te veranderen in jonge vrouwen, en hij vond kennelijk dat we werden omgeven door gevaarlijke verleidingen. Hij begon heel streng voor ons te worden.

Tegen de tijd dat Nadia en ik twaalf of dertien waren, hield hij ons constant in de gaten. Telkens als ik weg wilde, moest ik een smoes verzinnen. Ik zei bijvoorbeeld tegen hem dat ik ging babysitten bij mijn oom, wanneer ik naar een vriendin wilde, of naar en feest of disco. Er was een buurtcentrum net bij ons om de hoek, waar iedere week een disco werd gehouden. Ik ging daar graag heen met mijn vriendinnen. Als mijn oom mijn vader zag, dekte hij me en zei dan dat ik bij hem thuis was. Mijn moeder wist ook wat we deden, maar ze hield haar mond. Misschien kon zij beter dan wij begrijpen waarom hij zo prikkelbaar werd tegenover ons, maar ze zei niets.

Hij hield er niet van wanneer we een rok droegen die onze benen liet zien, zelfs al viel die tot over de knie. Hij had het niet op de vrienden met wie we rondhingen, en evenmin op de buurt Sparkbrook vanwege de mannen die er volgens hem na het donker over straat gingen. Hij had het vooral niet op zwarten. Al zijn Arabische vrienden dachten er net zo over. Er kwamen veel zwarte jongens in het buurthuis, en hij wist dat ik het goed met hen kon vinden. Hij had zelfs een hekel aan de reggae- en soulmuziek waarnaar ik luisterde, omdat die hoofdzakelijk door zwarte artiesten werd gemaakt. Ik vroeg mijn moeder wel eens: 'Wat heeft hij tegen zwarten?' Ze zei dan: 'Ik weet het niet, vraag het hem zelf maar.' Maar ik had nooit de moed om een dergelijke vraag te stellen. Hij zei wel dat waar hij vandaan kwam, de zwarten slaven waren, en zo hoorde het ook.

Ik was toen nog te jong om iets te begrijpen van de geschiedenis van de zwarten. Later zou ik ontdekken hoeveel de Ethiopiërs hadden gedaan voor de ontwikkeling van Egypte en de andere Arabische landen, en dat de Arabieren oorspronkelijk uit Afrika kwamen.

Ik kon maar niet begrijpen waarom hij er zo over dacht, omdat ik was opgegroeid temidden van mensen van allerlei rassen, en ik ze nooit had gezien als anders dan wij. Ik mocht alle jongens en meisjes die samen met mij op de St. Albans Church of England School zaten - ik had altijd veel lol met mijn medescholieren, welke huidskleur ze ook hadden. Mijn vader vond het niet erg als ik praatte met de jongens en mannen die in de zaak kwamen als klant, maar als hij me buiten met een man zag praten, of die nu zwart of blank was, dan begon hij zich vreemd te gedragen en stelde me vragen over wie dat nu weer was, ook al kende hij hem. Hij waarschuwde me dan dat hij me niet nog een keer wilde betrappen. Nadia had precies dezelfde problemen met hem.

Hij was nu en dan humeurig, en er waren momenten - zoals op een keer dat ik niet eens naar het huis van mijn oom mocht - dat ik dacht dat ik hem echt haatte. Mijn vriendinnen leken wel elke avond weg te mogen. Hun vaders vertelden hun weliswaar dat ze om negen uur of zo thuis moesten zijn, maar in ieder geval mochten ze weg. Ik mocht van mijn vader niet meer het huis uit nadat ik was thuisgekomen uit school, behalve als ik een smoes verzon. Ik was niet van plan om mijn leven door hem te laten verpesten. Tegen de tijd dat ik vijftien was, ging ik er gewoon stiekem vandoor, wat hij ook zei, en ik liet het aan mijn moeder over om uit te leggen waar ik was. Ik wist dat dat zou betekenen dat ik een klap of een uitbrander kon verwachten wanneer ik thuiskwam, maar dat was het me wel waard. Hij sloeg me nooit hard; het was meer een waarschuwing. Altijd als ik thuiskwam, ging ik regelrecht naar mijn kamer zonder iets tegen hem te zeggen, als dat mogelijk was. Omdat hij ons niet vertrouwde, volgde hij ons soms als we weggingen, om er zeker van te zijn dat we inderdaad daar naar toe gingen waarheen we zeiden dat we gingen. Als hij ons uit het oog verloor, vroeg hij om uitleg wanneer we weer thuis kwamen, en wilde dan precies weten waar we waren geweest, wat we hadden gedaan, met wie we hadden gesproken. Ik leerde om gewoon alles te ontkennen.

Ik begon te leren om hem te negeren, en dat maakte hem des te kwader. Ik geloofde geen woord van alle vreselijke dingen die er volgens hem met ons zouden gebeuren als we in ons eentje 's avonds weggingen. Ik voelde me nooit bang op straat, ik voelde me er altijd veilig. Dit was mijn buurt, ik kende iedereen die voorbijkwam, ik wist wat ik deed. Zelfs als we 's avonds om zes uur binnenkwamen, wilde hij weten waar we waren geweest. Ik zei dan meestal dat we van school kwamen, hoewel we meestal in het buurtcentrum en in het park waren geweest met onze vriendinnen. We wilden op die leeftijd nooit binnenblijven. Mijn moeder zei meestal niet veel, maar ik wist dat ze ons dekte als we niet in de buurt waren.

Niet dat we nu altijd weg waren. De meeste avonden bleven Nadia en ik thuis en hielpen mijn moeder in de zaak. Ze had vroeger wel gewerkt, maar ze had nooit in een patatzaak gestaan. Het was hard werken, maar we vonden het allemaal leuk. Er kwamen altijd een hoop mensen. Boven de winkel hadden we een eet- en zitkamer en drie slaapkamers. Mijn zussen en ik deelden samen een slaapkamer op zolder. We hadden vaak ruzie, zoals zussen dat meestal hebben, maar over het algemeen konden we goed met elkaar opschieten. Ashia was jonger dan Nadia en ik, en ze liep overal achter ons aan. Ik vond haar te jong en ik probeerde haar meestal zover te krijgen om weg te gaan. Ze chanteerde me dan weleens om haar te laten rondhangen, door te dreigen om aan papa te vertellen wat we van plan waren als ze niet mocht blijven. Nadia en ik konden het best met elkaar opschieten. Ik wilde altijd bij haar zijn. Ik vond dat ik op haar moest passen; zij was de belangrijkste persoon in mijn leven.

Hoewel Nadia en ik het grootste deel van de tijd samen waren, hadden we toch een andere vriendenkring. Nadia zat een klas lager en ze was een wilder kind dan ik. Zelfs als we samen in het park waren, dan was zij op het voetbalveld of klom ze in bomen met haar vriendjes, terwijl ik in het centrum aan het tafeltennissen of biljarten was of een boek zat te lezen. We hadden verschillende interesses, maar we wisten altijd waar de ander uithing. Nadia's vriendjes raakten vaker in de problemen dan de mijne, maar het ging altijd om onbeduidende dingen zoals vechten op straat; nooit iets echt ernstigs.

Er was altijd een hoop te doen in het buurtcentrum. We brachten het grootste deel van onze tijd daar door met het schilderen van dingen voor kinderactiviteiten, en het maken van tekeningen en nieuwe dingen om aan de muren te hangen. Het centrum was voor alle leeftijdsgroepen, en we vonden het leuk om de staf te helpen met de jongere kinderen. Ze hielden regelmatig wedstrijden, bijvoorbeeld wie het mooist verkleed was. Ik herinner me nog dat we eens een enorme kerstkaart maakten die iemand zou dragen voor een wedstrijd, en dat leverde een prijs van twee pond op. Ik wilde eigenlijk zelf wel het kostuum dragen, maar ik geneerde me er een beetje voor. Ik vond dat ik te oud was voor dat soort dingen.

De patatzaak leek goed te lopen. We verkochten patat met gebakken vis om mee te nemen, maar we hadden ook een paar tafeltjes voor klanten om aan te zitten. Er stond een biljart, dat bij de jongens uit de buurt constant in gebruik was, en er waren gokautomaten. Er leken altijd wel klanten te zijn. Door mijn moeder te helpen met de bediening leerden Nadia en ik iedereen uit de buurt kennen. Het ging er allemaal heel gemoedelijk aan toe en we hadden nooit problemen.

Nadia en ik waren allebei heel middelmatig op school. Nadia kwam nogal eens in de problemen, omdat ze in de klas zat te vervelen met haar vriendinnetjes, en de leerkrachten schreven bij mijn rapporten altijd: 'Kletst te veel.' Ik was goed in Engels, ik hield van lezen, schrijven en spellen. De leraar liet mij altijd opstaan om hardop voor te lezen in de klas, wat ik prachtig vond.

Ik had ook altijd boeken bij me die ik voor mezelf las. Overal waar ik heenging had ik een boekje uit de Bouquet Reeks in mijn tas bij me. Ik nam ze ook altijd mee naar het park. Wanneer ik eenmaal in zo'n boek was begonnen, kon ik het niet wegleggen. Sommige weekends ging ik gewoon naar het park in mijn eentje, en zat dan de hele dag alleen op een schommel te lezen, waarbij ik helemaal opging in de verhalen. Ik huilde meestal aan het slot van een droevig boek. Ik ben altijd al emotioneel geweest. Ik huil nog steeds bij droevige verhalen op de tv of in tijdschriften.

Toen ik een exemplaar van Roots te pakken kreeg, over de slaven die vanuit Afrika naar de plantages in het zuiden van de Verenigde Staten werden gevoerd, las ik dat telkens opnieuw. Ik denk dat ik het alles bij elkaar wel zes keer heb gelezen. Ik had toen onmogelijk kunnen weten hoe toepasselijk het later zou blijken te zijn op mijn eigen leven.

Op een zaterdagmorgen in 1979 gingen mijn moeder, Nadia en ik naar de stad om wat boodschappen te doen. We waren op een drukke markt, en snuffelden rond, kijkend naar de rekken met jurken en de kramen waarin van alles lag uitgestald, van handtassen tot grammofoonplaten. Nadia stond bij een kraam met sieraden, en keek naar wat ze hadden. Ze zag een ring die ze mooi vond, pakte die op en draaide zich om naar mijn moeder.

'Mam,' riep ze, 'wil je deze voor me kopen?'

De ring kostte negentig pence. Terwijl mijn moeder op haar toeliep, rende de man achter de kraam op Nadia toe en greep haar beet, terwijl hij haar ervan beschuldigde dat ze er met de ring vandoor wilde gaan zonder te betalen. Iedereen begon te schreeuwen, en de marktkoopman riep de politie erbij en beschuldigde Nadia van diefstal. We moesten allemaal voor de rechter verschijnen, en mijn moeder en ik moesten getuigen. Er waren geen andere getuigen. We legden uit wat er was gebeurd, maar de marktkoopman beschuldigde Nadia er onder ede van dat ze had willen stelen, en de rechter geloofde hem. Mijn moeder kreeg een boete en Nadia werd voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Ze kreeg een maatschappelijk werkster toegewezen. Niemand van ons had ooit in de problemen gezeten, en we waren er allemaal overstuur van omdat we wisten dat Nadia absoluut niet van plan was geweest om de ring weg te nemen.

Wat we ons niet realiseerden was hoe slecht mijn vader deze kwestie had opgenomen. Hij was niet met ons meegegaan naar de rechtbank, en had ook niet aangeboden om op de een of andere manier te helpen, maar tegenover zijn Arabische vrienden had hij het over de schande dat zijn familienaam door het slijk werd gehaald, en dat zijn dochter werd gebrandmerkt als een dievegge. Het leek zijn vrees te bevestigen dat we in moreel gevaar verkeerden en op het 'rechte pad' moesten worden teruggebracht en moesten leren hoe we ons als een goede Arabische vrouw dienden te gedragen.

Hoewel mijn vader er een hoop drukte over maakte dat Nadia werd gebrandmerkt als dievegge, kwam ik er later achter dat zijn familie geloofde dat hijzelf een dief en bedrieger was. Toen ik hen later in Jemen ontmoette, vertelden ze mij dat hij het goud van zijn stiefmoeder had gestolen om zo aan het geld te komen om naar Engeland te gaan.

Aan het einde van de jaren zestig ontving mijn moeder een telegram van mijn vader uit de Winson Green-gevangenis, waarin hij haar vroeg om een van zijn vrienden om het geld te vragen dat hij aan het gerecht moest betalen. Mijn moeder realiseerde zich toen dat hij naar het gerecht was gegaan om te praten over het geld dat hij hun schuldig was, maar ze had er geen idee van dat ze hem vasthielden, tot het moment dat ze het telegram ontving.

Ze deed wat hij vroeg en zijn vriend betaalde om hem vrij te krijgen, maar daarna moest mijn moeder iedere week naar het gerecht om boetes te betalen voor dingen zoals verkeersovertredingen en het niet betalen van belasting. Ze moest zelfs de deurwaarders voor hem gaan betalen, omdat hij er zich te veel voor schaamde om dat zelf te doen.