17 Bureaucratie en officiële vervolging
Er werd ons verteld dat er een grote vergadering zou worden gehouden op het stadhuis. Mijn moeder, de Britse consul en de Jemenitische functionaris zouden erbij zijn, en wij moesten samen met Mohammed, Abdullah en de kinderen komen.
We gingen naar Abdul Walli's huis om daar op mama te wachten, die nog moest aankomen met het vliegtuig uit Sana'a. Toen ze arriveerde, ging hij naar buiten om haar te begroeten, terwijl wij wachtten in de vrouwenzitkamer. Hij bracht haar naar binnen. Ze had maar één koffer bij zich. We begroetten haar rustig. De emoties liepen nu niet zo hoog op als de eerste keer, misschien omdat we het gevoel hadden dat we steeds dichter bij ons vertrek kwamen, misschien omdat we te volwassen werden om onze gevoelens nog langer te tonen. Nadia huilde, maar ik niet.
Het was voor het eerst dat mama de kleintjes zag. Ze leek verrast door de luxe waarin Abdul Walli leefde. Toen ze ging zitten, slaakte ze een kreet van verbazing. 'Wat een comfortabele stoelen.' Ze maakte me aan het lachen. Het moet een grote verrassing voor haar zijn geweest, als ze had verwacht om een huis aan te treffen zoals dat in Hockail.
Abdul Walli en zijn vrouw waren in de kamer, evenals Abdullah en Mohammed. Ze vermeed het om naar de twee jongens te kijken. Het was duidelijk hoe ze over hen dacht: ze verachtte hen. Abdul Walli voerde een paar minuten een beleefd gesprek, en nam de jongens toen mee naar het bijgebouw waar de mannen vaak zaten te praten en te kauwen.
Mijn moeder werd alleen gelaten met Nadia, mij en de kinderen. We konden haar alles vertellen wat er was gebeurd sinds we haar voor het laatst hadden gezien, terwijl zij ons al het nieuws van haar kant vertelde. Ze had voor de kinderen wat speelgoed meegenomen uit Engeland. Er was een pop voor Tina, een vrachtwagen met autootjes voor Haney en een draaimolen voor Marcus. De kinderen waren allemaal verrukt van de cadeautjes, en ze begonnen ermee te spelen terwijl wij praatten.
Mijn moeder was doodop, maar ze zag er desondanks veel beter uit dan de laatste keer. Ze vertelde ons over Jim en over alles wat er met hen was gebeurd in Sana'a, en over de vergadering waar wij allemaal naar toe zouden moeten.
Die zou de volgende dag plaatsvinden, dus namen we haar mee naar de flat om daar te slapen. Ze kwam binnen met mij, Nadia en de kinderen. Er was een eenpersoonsbed voor haar, en de rest van ons sliep op matrassen op de grond. De jongens moesten alleen slapen, Mohammed op zijn kamer en Abdullah in de zitkamer. Het was uitgesloten dat mijn moeder zou aanvaarden dat wij met hen zouden moeten slapen. Ze zei ons dat we bij haar moesten slapen nu zij er was. Ik wist dat als iemand erachter zou komen, we in de problemen zouden raken, maar er viel niet over te argumenteren met mijn moeder. Het enige waar ik me zorgen over maakte was dat Abdul Khada erover zou horen, en uit Saoedi-Arabië zou komen om nog meer problemen voor ons te veroorzaken. Ik was nog steeds bang voor hem, ook al waren we nu in de stad. Ik was er weliswaar tamelijk zeker van dat hij niet zou komen, omdat hij bang was voor de manier waarop hij zijn grip op alles leek te verliezen, maar hij was nog altijd dreigend aanwezig op de achtergrond.
De volgende morgen ontbeten we en bereidden we ons voor op de bijeenkomst. Nadia en ik begonnen weer onze zwarte kleding aan te trekken en onze sluier voor te doen, en mijn moeder protesteerde daartegen. Ze kon niet begrijpen waarom we ons nog steeds zo moesten kleden terwijl we toch weg uit ons dorp waren. Het idee dat we ons gezicht moesten bedekken, beviel haar niets. 'Je bent nu vrij, je bent Engels,' zei ze. 'Kleed je zoals je wilt.' Maar dat konden we gewoon niet; we waren nog steeds bang en klemden ons vast aan onze kleren, die ons in staat stelden om ons te verbergen voor de wereld. Geen van ons beiden voelde zich sterk genoeg om zulke belangrijke mannen onder ogen te zien in oneerbiedige kleding. We zouden dan het gevoel hebben gehad dat we naakt waren. Ik was me er bovendien terdege van bewust dat we nog steeds niet vrij waren, en ik wilde hen nu niet irriteren en het risico lopen dat ze mijn moeder het land uit zouden zetten, of ons zouden terugsturen naar ons dorp.
Jim kwam ons afhalen bij de flat. Het leek me een heel aardige man, heel lang, met kort, rossig haar en een Schots accent.
De taxi arriveerde en bracht ons naar het enorme stadhuis, ongeveer vier verdiepingen hoog en vol kantoren. We beklommen twee trappen en kwamen in een grote zaal met een tafel aan de ene kant, en her en der verspreid zwartleren banken en stoelen. We gingen zitten wachten en de ruimte begon zich langzaam te vullen met mannen. De functionaris van het ministerie was er, samen met de burgemeester en drie secretarissen. Abdullah en Mohammed waren er ook.
De ambtenaar sprak het meest. Hij leek heel ontwikkeld, met een goed Engels accent. Hij wilde ons verhaal horen, dus vertelden we maar weer eens de hele geschiedenis.
Marcus was lastig en wilde niet ophouden met huilen. Hij wilde rondlopen en niet stil zijn. Op een gegeven moment werd de burgemeester boos en zei dat ik Marcus zijn mond moest laten houden. Iedereen die kleine kinderen heeft weet dat je niets kunt doen als ze zich zo gedragen, dus trok ik me niets van hem aan. Uiteindelijk kalmeerde Marcus voldoende om me mijn verhaal te laten vertellen. Haney zat met grote, wijd open ogen op Nadia's schoot te luisteren, terwijl Tina sliep.
Terwijl ik sprak, zwegen alle mannen in het vertrek. Ik keek naar hen en ze hielden allemaal hun hoofd gebogen, alsof ze zich schaamden over wat er was gebeurd, en over de manier waarop we waren behandeld. Ik vertelde hem dat we niet hadden geweten dat we waren getrouwd toen we naar Jemen kwamen, en dat we gedwongen waren om met de jongens te slapen. Ik was niet agressief, ik vertelde het verhaal onopgesmukt zonder dat ik boos klonk. Ook Nadia beantwoordde een paar vragen.
'Ben je nu gelukkig?' vroeg de minister van binnenlandse zaken uiteindelijk.
'Nee,' sprak ik vastberaden.
Hij knikte en begon ons hun regels te vertellen over wat er in een situatie als deze moest gebeuren.
'Als jullie Jemen verlaten,' zei hij, 'dan zullen jullie de kinderen hier moeten achterlaten, dat weten jullie.'
'Waarom?' onderbrak ik. 'Het zijn onze kinderen. Ze zijn trouwens toch onwettig, ze behoren niet toe aan de vader, omdat we niet zijn getrouwd, dus waarom kunnen wij hen niet houden?'
Het beviel hem niet dat ik hem tegensprak, evenmin als de andere mannen, maar ik moest voor mezelf opkomen. Ze probeerden me de mond te snoeren, maar dat liet ik niet toe. Jim probeerde me niet tegen te houden; dat wilde hij ook niet, nu we zover waren gekomen.
'Wat vinden jullie ervan als jullie allemaal een visum krijgen,' vroeg de functionaris, 'en jullie allemaal samen vertrekken? Zouden jullie met jullie man naar Engeland willen? Anders is het uitgesloten dat jullie dit land samen met je kinderen mogen verlaten. Als jullie met de mannen gaan, zullen jullie de kinderen mee kunnen nemen.'
Nadia en ik keken elkaar aan. 'Goed,' zeiden we. We zouden alles hebben gezegd om samen met de kinderen Jemen uit te komen.
'En hoe staat het met jullie?' wendde hij zich tot de jongens. 'Zouden jullie met vrouw en kinderen naar Engeland willen reizen als wij dat kunnen regelen?' De jongens knikten allebei instemmend met betrekking tot het plan.
'Goed dan.' Hij leek opgelucht dat hij een mogelijke oplossing had gevonden. 'We zullen een visum voor Mohammed en Abdullah regelen.'
Dat leek het einde van de bijeenkomst te zijn. Alles zou nu afhangen van het Britse ministerie van binnenlandse zaken dat zou moeten instemmen met het verstrekken van een visum aan de jongens. Dat betekende dat we weer moesten afwachten terwijl er contact met hen werd gezocht en er een beslissing zou worden genomen. Jim zei dat ze volgens hem zouden weigeren, omdat ze zouden denken dat het allemaal een list was om de jongens Engeland binnen te krijgen, aangezien ze wisten dat Nadia en ik vaak hadden gezegd hoe erg we de jongens haatten. Maar hij was het ermee eens dat, als dit de enige manier was om de kinderen mee naar Engeland te krijgen, het op de een of andere manier zou moeten gebeuren.
Jim had een paar aanvraagformulieren die ze moesten invullen, dus vertrokken we allemaal naar een kleiner vertrek. De jongens moesten bewijzen dat ze in Engeland in hun levensonderhoud zouden kunnen voorzien, en Mohammed vertelde Jim dat hij 12 000 pond had gespaard toen hij in Saoedi-Arabië werkte. Later kwamen we erachter dat zowel Mohammed als Abdullah die dag tegen Jim had gelogen. In werkelijkheid had Mohammed helemaal geen geld, en Abdullah had Jim verteld dat hij nooit eerder de termijn van een visum in Engeland had overschreden, wat echter wèl het geval was geweest toen hij er een medische behandeling onderging. Op dat moment dacht Jim dat ze de waarheid vertelden, en hij zei ons dat het bij het Britse ministerie van binnenlandse zaken meestal een half jaar duurde voordat dergelijke aanvragen werden gehonoreerd. Hij beloofde echter dat hij zijn best zou doen om de zaak te bespoedigen.
Terwijl mijn moeder in Jemen was, ontdekte ze dat Abdul Khada en Gowad in 1980 een aanvraagformulier naar de Britse ambassade in Sana'a hadden gestuurd ten behoeve van hun zonen, waarbij ze vroegen om hun toe te staan naar Groot-Brittannië te komen, op basis van het feit dat ze waren getrouwd met Britse onderdanen. Ze ontvingen daarop een brief van de vice-consul, waarin hun werd verteld dat hun vrouwen hen moesten vergezellen naar de ambassade voor een gesprek. Omdat ze wisten dat ze dat niet konden doen, vanwege de manier waarop ze ons in een illegaal huwelijk hadden gelokt, gingen ze er verder niet op door. De Britse ambassade in Sana'a had echter nog steeds deze aanvraagformulieren, die aantoonden dat ons Britse staatsburgerschap een van de hoofdredenen was waarom we waren 'gekocht' van onze vader.
Mijn moeder logeerde vier weken bij ons in de flat. De jongens bleven het grootste deel van de tijd uit haar buurt, dus waren we met alleen mijn moeder, Nadia, ik en de kinderen, wat heerlijk was. Als de jongens in de buurt waren, was er af en toe ruzie, waarbij ze dreigden dat ze de burgemeester zouden vragen om mijn moeder naar huis te sturen, omdat ze zich mengde in hun huwelijksleven.
Iedereen hoorde toen verschillende geruchten. Iemand zei dat Gowad en Abdul Khada de burgemeester hadden omgekocht. Iemand anders zei dat we over een half jaar zouden vertrekken, terwijl weer iemand anders beweerde te hebben gehoord dat we het land nooit zouden mogen verlaten. Iemand belde ons op om te vertellen dat hij ons binnen een week het land uit kon krijgen omdat hij de president kende, terwijl een ander beweerde dat mijn vader een brief had geschreven aan de regering die ervoor zou zorgen dat we nooit weg zouden mogen. Maar daadwerkelijk gebeurde er niets.
Op een dag besloot mijn moeder om naar Sana'a te vliegen om wat geld te halen en haar paspoort, dat ze aan Jim had gegeven om haar visum te laten verlengen. Ze stelde voor dat we met haar zouden meegaan als een uitje. Toen we bij het vliegveld van Taiz aankwamen om de binnenlandse vlucht te nemen, zagen we dat onze foto's op een bord waren aangeplakt, en aan de bewaking was verteld dat we probeerden om het land uit te vluchten. We werden regelrecht teruggebracht naar het huis van Abdul Walli.
De drie vrouwen die eerder met ons hadden gesproken in het huis van Abdul Walli, kwamen mijn moeder in onze flat opzoeken. Ze lieten hun adressen achter en zeiden dat we welkom waren als we zin hadden om eens bij hen op bezoek te komen als mijn moeder zich ging vervelen en iets wilde doen. Mijn moeder ging zich inderdaad vervelen, dus maakten we gebruik van hun aanbod. Ze hadden mooie huizen, min of meer een kleinere versie van het huis van Abdul Walli. We werden alle drie onthaald op heerlijk eten. Ze hadden een tamelijk westerse leefwijze, droegen westerse kleding en geen sluier. Ze konden lezen en schrijven, en hadden gestudeerd en gereisd.
Een van de vrouwen van de vrouwenbeweging was bijzonder aardig en begrijpend. Ik raakte toevallig met haar aan de praat over de snee die Nadia had gekregen van de oude vrouw toen ze aan het bevallen was van Tina. Af en toe kwam er nog etter uit, en de vrouw leek zich daar nogal zorgen over te maken. Ze zei me dat ik Nadia moest laten komen, en zij zou dan zorgen voor een taxi, die ons naar een vrouwelijke dokter zou brengen die een vriendin van haar was. We vertelden er mama niets over, omdat we haar niet ongerust wilden maken.
De praktijk van de dokter bevond zich in een mooi gedeelte van de stad. Het had iets van een kliniek voor geboortebeperking. We liepen meteen naar binnen. Ze onderzocht eerst mij en deed daarna hetzelfde met Nadia. Ze zag meteen dat Nadia een infectie had en gaf er wat tabletten voor. Ze vroeg ons of we enige vorm van anticonceptie toepasten, en ze schrok toen we nee zeiden. We waren voortdurend bang dat we zwanger zouden worden. De enige voorzorgsmaatregel die we konden nemen was proberen om zoveel mogelijk seksueel contact te vermijden. Het was puur geluk dat we nog maar een paar keer in verwachting waren geraakt. De dokter was ontzet toen ze het hoorde, en gaf ons allebei een voorraadje van de pil mee. Mijn moeder was verrukt en drukte ons op het hart om hem iedere avond in te nemen.
Mijn broer Ahmed kwam ons ook bezoeken terwijl mijn moeder er was. Het was voor het eerst dat ze hem weer zag sinds zijn derde jaar. We waren allemaal in de flat toen hij op de deur klopte. Mijn moeder had er geen idee van wie hij was, en stond hem aan te kijken alsof hij een vreemde was. Ik moest hen aan elkaar voorstellen en daarna omhelsden ze elkaar. Ze konden niet rechtstreeks met elkaar praten vanwege de taalbarrière, dus praatten ze via ons. De broer van mijn vader was bij hem. Deze was vanuit Saoedi-Arabië naar Jemen gekomen. Hij zei dat hij aan onze kant stond en alles wat mijn vader ons had aangedaan, veroordeelde. Hij schaamde zich over alle publiciteit. Het was een aardige man. Hij leek sprekend op mijn vader, hoewel hij een paar jaar jonger was.
De ontmoeting met Ahmed maakte mijn moeder heel gelukkig; ze straalde daarna helemaal. Hij wilde weten of ze ook hem kon helpen om Jemen uit te komen; hij had toen meer dan genoeg van het leger. Hij was depressief en wilde naar Engeland. Ze zei dat ze dat zou regelen. Mijn moeder belde Jim en hij zei haar dat ze Ahmed naar de Britse ambassade moest sturen, en dat er een paspoort voor hem zou klaarliggen als hij de desbetreffende formulieren had ingevuld. Ahmed vormde geen probleem, omdat hij Brits onderdaan was. Mijn vader kwam erachter wat er gebeurde en deed wat hij maar kon om het tegen te houden. Ik vermoed dat hij zich schaamde over alles wat hij had gedaan en Ahmed niet onder ogen durfde te komen.
Mijn oom en Ahmed logeerden bij familie in Taiz waarover we niets wisten, en ze namen ons mee op bezoek bij hen. Het was een aardig gezin dat lang geleden hun dorp had verlaten om naar de stad te verhuizen. De oudste zoon was dokter en ze waren behoorlijk verwesterd. De vrouw was een nicht van mijn vader en ze vertelde me het een en ander over mijn vader uit de tijd voor hij naar Aden was vertrokken. Ze zei dat hij als jongen in Marais was getrouwd, wat de eerste keer was dat mijn moeder of ik daarvan hoorde. Ze vertelde ons dat, nadat hij was vertrokken naar Engeland, hij zijn jonge vrouw had geschreven dat hij nooit meer terug zou komen, en het verhaal luidde dat zij was gestorven aan een gebroken hart.
Op een morgen kwam mijn oom ons opzoeken en vroeg of we wisten waar Ahmed was. Ze logeerden nog steeds bij de familie die we hadden ontmoet, maar mijn broer was verdwenen. Niemand had er enig idee van waar hij zou kunnen zijn, dus gingen we allemaal in een taxi naar het huis van Abdul Walli, om te zien of die er misschien achter kon komen wat er met hem was gebeurd. Mijn oom ging naar binnen om met Abdul Walli te praten. Die zei dat hij nergens van wist, maar beloofde om de zaak te zullen onderzoeken. Hij vroeg een paar van zijn contactpersonen om eens te informeren, en ze lieten hem daarop weten dat Ahmed in de gevangenis zat.
Ik wachtte niet totdat Abdul Walli er iets aan zou doen. Ik stapte in een taxi samen met mijn moeder, oom en Nadia en de kinderen, en ging naar de hoofdgevangenis waar ze zeiden dat hij zich bevond. Er stond een geüniformeerde wacht buiten voor het grote ijzeren hek. Hij hield een geweer vast, en ik vroeg of Ahmed Muhsen binnen was. De wacht was tamelijk vriendelijk. Ik denk dat hij verrast was dat hij op straat werd aangesproken door een gesluierde vrouw, maar hij liet niets merken. Hij zei dat hij binnen zou gaan informeren. Een paar minuten later kwam hij weer naar buiten en zei dat Ahmed daar inderdaad zat.
'Waarom is hij opgesloten?' wilde ik nu weten, maar dat kon hij me niet zeggen. 'Ik wil hem spreken,' hield ik aan.
'Nee,' zei hij hoofdschuddend, 'dat mag niet. Hij wordt nu voorgeleid voor de gevangenisdirecteur en zal dan worden vrijgelaten.'
'Ben je betaald om dat te zeggen?' schreeuwde ik. 'Alles draait hier om geld, jullie doen alleen maar iets als iemand jullie betaalt.'
Hij hief zijn geweer en richtte dat op mij. 'Als je je mond niet houdt...' snauwde hij, en kalmeerde toen.
'Nou, doe het dan,' zei ik. Mijn oom greep mijn arm en probeerde me weg te trekken.
'Rustig, Zana,' waarschuwde hij, en ik besefte dat het geen zin had om tegen een gevangenbewaarder te schreeuwen. We stapten allemaal weer in de taxi en reden terug naar de flat.
Later die dag kwam een van Abdul Wallis politiemensen naar de flat en zei dat ze meer te weten waren gekomen over wat er was gebeurd. Ahmed was in de gevangenis gezet omdat hij en mijn oom van plan waren geweest om ons te ontvoeren en ons het land uit te brengen. Ahmed werd bij de burgemeester van Taiz ontboden. Toen hij daar aankwam, werd hij meteen gearresteerd. Het was voor het eerst dat we hoorden over een dergelijk plan.
Nadia en ik besloten om zelf naar de burgemeester te gaan, waarbij we mijn moeder samen met mijn oom achterlieten op de flat. Toen we bij het gebouw kwamen, stormden we langs de veiligheidsmensen, en op weg naar boven botsten we tegen de secretaresse op die ons eerder een bezoek had gebracht. Ze nodigde ons uit in haar kleine kantoortje. Ik was zo boos dat het me niet kon schelen wat ik zei. Ze probeerde me te kalmeren door de burgemeester op te bellen en hem te vertellen dat wij er waren.
We kregen thee en moesten toen wachten in haar kleine kamer.
We kregen de burgemeester niet te zien. In plaats daarvan namen ze contact op met Abdul Walli, die ons moest komen ophalen. Hij was woedend dat wij op eigen houtje iets hadden ondernomen, maar ik zei tegen hem dat me dat niets kon schelen. 'Kom nu mee naar huis,' beval hij.
'Ik ga nergens heen,' zei ik, 'totdat ze mijn broer laten gaan.'
'Kom op dan,' zei hij, 'dan gaan we hem halen.'
We liepen naar een taxi en reden weer naar de gevangenis. Abdul Walli ging naar binnen om te praten met de directeur, terwijl wij buiten in de taxi wachtten. Het duurde ongeveer een half uur voordat hij weer naar buiten kwam. Hij had Ahmed bij zich.
Ahmed stapte in de taxi en toen we terugreden naar de flat, vertelde hij ons dat hij was mishandeld door een bewaker toen hij daarbinnen had vastgezeten. Ze hadden hem gewaarschuwd dat hij zich verder buiten onze zaak moest houden, dat het een familiekwestie was waar hij niets mee te maken had. Het speet me voor hem omdat hij absoluut geen kwaad deed. Ze vermoedden alleen maar dat hij een plan aan het smeden was; ze hadden nergens enig bewijs van. Maar de hoge pieten daar hebben geen bewijs nodig voordat ze iets tegen iemand ondernemen. Toen we terugkwamen in de flat, was mijn moeder erg opgelucht om Ahmed weer te zien.
Op een dag, toen mijn moeder, Nadia en ik alleen in de flat waren met de kinderen, werd er op de deur geklopt. Ik deed open en zag een politieman staan, gekleed in het gebruikelijke paramilitaire uniform, compleet met baret en geweer, samen met een man in een lang wit gewaad die er officieel uitzag.'Is je moeder binnen?' vroeg de functionaris dreigend.
'Ja, daar.' Ik wees in de richting van de zitkamer, waar mijn moeder en Nadia op de matrassen zaten, die verspreid in de kale kamer lagen om te dienen als meubilair. Ze liepen door naar binnen en de functionaris begon in gebroken Engels tegen mijn moeder te schreeuwen.
'Miriam Ali,' zei hij, 'ik zeg u dat uw visum om Jemen te bezoeken is verlopen. U overtreedt de wet door hier te zijn.'
'Nee, dat is niet zo.' Mijn moeder weigerde om zich te laten intimideren. 'Ik heb nog vier dagen.'
'Weet u wat er gebeurt als u de datum overschrijdt?' vroeg hij dreigend, terwijl de politieman aan de trekker van zijn geweer zat te vingeren.
'Maar het is nog niet verlopen,' herhaalde mijn moeder.
'Laat me uw paspoort zien,' beval hij.
Mijn moeder overhandigde hem haar paspoort en hij begon het door te bladeren. 'Wie heeft u gezegd dat u naar mij toe moest gaan?' vroeg ze, maar hij wilde geen antwoord geven. 'Geef me mijn paspoort terug,' schreeuwde ze, 'en ga dit huis uit. Val me niet meer lastig; ik mag nog vier dagen blijven en ik vertrek niet voordat die tijd is verstreken.' Ze beefde van boosheid omdat ze probeerden haar op zo'n grove manier bang te maken. De mannen vertrokken, terwijl ze zich nog steeds dreigend gedroegen.
Net zoals Jim had verwacht, wees het Britse ministerie van binnenlandse zaken het verzoek om de visa af. Ze hadden ontdekt dat de jongens hun aanvraagformulier niet naar waarheid hadden ingevuld, en dus mochten ze Engeland niet in. Toen wist ik dat ik het wel kon vergeten dat we samen met onze kinderen Jemen zouden kunnen verlaten. Ik wist dat ik Marcus zou moeten achterlaten, en ik kon het haast niet verdragen om daaraan te denken. Het had geen zin meer dat mama nog langer zou blijven, dus besloot ze dat het beter was om terug te keren naar Engeland en van daaruit haar strijd voort te zetten. Op dat moment viel er voor haar verder niets meer te doen in Taiz.
Nadia en ik namen de kinderen met ons mee in de Land Rover van Abdul Walli om haar uit te zwaaien op het vliegveld van Taiz. Het nieuwe luchthavengebouw was van glas, zodat je de vliegtuigen op het platform vanaf de andere kant kon zien. We hoefden maar tien minuten te wachten voordat het vliegtuig van mijn moeder arriveerde. Het is moeilijk om het afschuwelijke gevoel te beschrijven haar te moeten zien vertrekken, terwijl we niets liever hadden gewild dan met haar in het vliegtuig te stappen. Nadia, mama en ik stonden alle drie te huilen. Bij de aanblik van Nadia die stond te huilen, moest ook Haney huilen.
'Maak je geen zorgen,' zei ze tegen ons, 'het is nu bijna voorbij.'
Abdul Walli mocht samen met haar door de douane lopen, en wij stonden aan de andere kant van de ramen te wuiven. Hij stond op het platform toe te kijken totdat ze veilig en wel aan boord was, en kwam toen terug in het gebouw om zich bij ons te voegen. We wachtten totdat het vliegtuig was vertrokken, voordat we terugreden naar de stad. We zeiden geen van allen iets op de terugweg, en Abdul Walli was wel zo wijs om niet te proberen een gesprek met ons te beginnen.
Op de weg vanaf het vliegveld was een groot, nieuw park aangelegd met daarin een speeltuin. Mohammed en Abdullah gingen er op een dag als uitstapje met ons en de kinderen naar toe. Het werd een heerlijke dag voor de kinderen. Mohammed en Abdullah waren meer broer dan vader voor de kinderen. Ik heb nooit gezien dat Abdullah enige genegenheid toonde ten opzichte van Marcus. Als ik nieuwe kleertjes voor de jongen nodig had, dan moest ik dat altijd vragen. Nooit bood hij uit zichzelf aan om iets te kopen.
Mijn oom en Ahmed bleven nog een poosje in Taiz nadat mijn moeder was vertrokken. Op een dag nam mijn oom me terzijde. 'Luister, Zana,' zei hij, 'kijk eens naar alle problemen die je hier hebt. Waarom ga je niet mee naar Marais; dan kunnen we alles voor jullie regelen via Aden.'
'Waarom zouden we naar Marais gaan?' vroeg ik. 'Wat zouden we daar nu kunnen doen?'
'Een hoop. Onze regering is totaal anders dan hier in Noord-Jemen. Ze kunnen zich niet met ons bemoeien.'
Ik dacht er serieus over na, maar ik besloot dat ik niet het risico wilde nemen. We waren nu al zo ver gekomen, en ook al dacht ik dat mijn oom wel te vertrouwen was, toch was het mogelijk dat mijn vader hem had overgehaald om dit te regelen, en als we dan naar Marais zouden gaan, waren we misschien weer net zo ver als toen we begonnen. Ik wist dat mijn vader en Abdul Khada daartoe in staat waren.
Op de een of andere manier kwam Abdul Walli achter het plan van mijn oom. 'Ik heb gehoord dat je oom je mee naar Marais wil nemen,' zei hij op een dag tegen me. Ik kon niet begrijpen hoe die geruchten hem hadden bereikt. Nu mijn moeder weg was, begonnen Nadia en ik ons weer onveilig te voelen, ook al waren we in de stad. We wisten niet wat er allemaal gebeurde, en het was allemaal erg verwarrend. We bleven op bezoek gaan bij dezelfde mensen en we bleven samenwonen met Mohammed en Abdullah, die uiteindelijk voor ons moesten zorgen.
Op een dag werd Marcus weer heel ziek. Hij at niet, werd heel mager en was te zwak geworden om nog iets te doen, terwijl hij daarvoor hyperactief was geweest. Deze keer gingen Nadia en ik zelf met hem naar het ziekenhuis.
Het nieuws van de bijeenkomst op het stadhuis had zich snel door de stad verspreid. Die dag had het gebouw vol met mensen gezeten, en onze geschiedenis was nu algemeen bekend. We merkten dat, ook al droegen we een sluier, de mensen ons toch herkenden op straat als we met de kinderen waren, of als ze ons in het Engels hoorden praten. Toen we in het ziekenhuis kwamen, moet iemand ons herkend hebben, en niemand probeerde ons tegen te houden toen we de wachtkamer binnenstormden.
We liepen regelrecht door naar de spreekkamer van een dokter, en ik eiste dat er iemand naar mijn kind zou kijken. Ze zeiden me dat ik even moest wachten, en er werd een andere man voor ons gebeld. Ik wist niet of hij een dokter was, maar kennelijk wist hij wie we waren, en hij sprak heel vriendelijk tegen ons. Het kon me niet schelen wie hij was zolang hij maar naar Marcus keek. Hij zei ons dat we hem moesten volgen en leidde ons een kamer binnen die eruitzag als een laboratorium, met mensen die röntgenfoto's maakten en bloedonderzoek en dergelijke deden.
'Ga zitten,' zei hij tegen ons. 'Laten we eens naar de jongeman kijken.' Hij onderzocht Marcus een paar minuten. 'Hij is heel zwak. Ik denk dat we wat bloedonderzoek moeten doen,' zei hij uiteindelijk. Hij nam een paar bloedmonsters van hem.
'Hoe lang duurt het voordat we het weten?' vroeg ik.'Kom morgen terug,' zei hij. 'Kom regelrecht naar dit gedeelte van het gebouw; ik ben dan hier.'
De volgende dag deden we wat hij ons had gezegd, en de dokter was er inderdaad. Hij keek heel ernstig toen we binnenkwamen.
'Hebt u de uitslag?' vroeg ik.
'Ja,' knikte hij. 'Marcus heeft dringend bloed nodig. Hij is er erg slecht aan toe. Hij heeft geluk gehad. Als u hem niet hier had gebracht, dan denk ik niet dat hij nog veel langer zou hebben geleefd.'
'Waar moet ik dat bloed vandaan halen?' vroeg ik.
'Het moet van de vader komen.'
'Ik wil niet dat hij iets van zijn vader krijgt,' zei ik snel, omdat ik moest denken aan al die liters vreemd bloed die Abdullah in zich had gekregen tijdens zijn operatie in Saoedi-Arabië. 'Ik wil niet dat Marcus iets van hem krijgt.'
'Goed.' De dokter leek het te begrijpen. 'Dan geef ik hem wel mijn bloed, als mijn bloedgroep overeenkomt met die van hem.' Hij testte zichzelf en zijn bloedgroep was hetzelfde. Hij riep er nog een andere dokter bij en vroeg hem om bloed bij hem af te tappen. Het was geweldig om te merken hoe hij het gevoel leek te hebben dat hij deel van ons uitmaakte, en dat hij op de een of andere manier moest helpen. Ik weet niet waarom hij dit deed, misschien had hij medelijden met ons om wat er met ons was gebeurd en wilde hij dat op de een of andere manier goedmaken. Toen ze eenmaal het bloed hadden, legden ze Marcus neer op een tafel. Hij was die dag zo zwak dat hij zijn ogen nauwelijks kon openhouden.
'Wat gaat u doen?' vroeg ik.
'We moeten een van zijn aderen zien te vinden en het bloed er dan langzaam in pompen,' legde de dokter uit.
Ze zochten langs zijn armpje, maar ze konden geen ader vinden en ik begon in paniek te raken. Hij had een heel duidelijke ader over zijn voorhoofd lopen, en ze besloten dat ze die dan maar moesten proberen. Ik begon te huilen.
Toen ze de naald in zijn voorhoofd duwden, begon hij te gillen en te spartelen. Ik pakte hem op en hield hem vast, terwijl ik toekeek hoe het bloed in het hoofd van mijn kind werd gepompt. Ik moest doodstil blijven zitten voor het geval de naald los zou schieten. Het bloed leek zo langzaam te stromen, en vrijwel meteen viel Marcus in slaap. De bloedtransfusie duurde twee uur. Het was een vreselijk gevoel om te moeten toekijken wat er met mijn kind gebeurde, en te weten dat ik hem spoedig zou verlaten. Ik was doodsbang dat er iets fout zou gaan. Nadia was bij me, maar niemand anders wist verder waar we waren of wat er gebeurde.
Ik zei tegen Nadia dat ze iemand moest gaan zoeken en die vertellen waar we waren, en te zorgen voor vervoer wanneer we klaar waren. Ze ging terug naar de flat, maar geen van de jongens was daar. Ze vond een taxi en ging naar het huis van Abdul Walli om hem te halen. Tegen de tijd dat ze samen met hem terugkwam bij het ziekenhuis, keek Abdul Walli erg bezorgd en wilde hij weten wat er precies aan de hand was. Ik denk dat ze hem verantwoordelijk zouden hebben gesteld als er iets met Marcus zou zijn gebeurd terwijl wij aan zijn zorg waren toevertrouwd.
De dokter kwam regelmatig terug om te controleren of alles goed ging. Abdul Walli bedankte hem voor alles wat hij had gedaan. Toen het bloedpompen ophield, was Marcus' kleur veranderd van geel in rood, en we namen hem mee terug naar de flat. Het bloed leek het enige te zijn wat hij nodig had, en binnen een paar dagen begon hij weer te eten en zag hij er beter uit. Het zag ernaar uit dat hij altijd gezondheidsproblemen zou blijven houden, net als zijn vader.
Een van de redenen waarom ik me ermee kon verzoenen om hem in Jemen achter te laten, was dat hij een jongen was, en ik wist dat het wel goed zou komen met hem. Als ik een meisje had gehad, weet ik niet wat ik gedaan zou hebben. Maar het zou gemakkelijker zijn geweest om een gezonde en sterke jongen achter te laten dan een die zo'n moeite had met het leven.