6
Levend als buren
Het dorp waar Gowad met zijn familie woonde, heette Ashube. Het was kleiner dan Hockail, en het was maar een half uur lopen via de hobbelige paden achter ons huis. Terwijl in Hockail de huizen over een groot gebied verspreid staan, is Ashube dichter op elkaar gebouwd en hangt er een vriendelijker sfeer.
Rijdend vanuit Taiz kwamen we eerst in Ashube. De Land Rover stopte en ze zeiden tegen Nadia dat ze uit moest stappen, samen met Gowad en zijn zoon Mohammed.
'Waar gaat ze naar toe?' vroeg ik.
'Ze gaat naar Gowads huis,' zei Abdul Khada tegen me. 'Morgen gaan we haar daar opzoeken.'
Een plotselinge paniek overviel me bij de gedachte dat ik zou moeten scheiden van Nadia, zo kort nadat we elkaar weer hadden gevonden. Ik begon te huilen en te smeken om ons samen te laten. Nadia was uitgestapt en stond geluidloos te huilen aan de kant van de weg. Ik realiseerde me dat ik haar van streek maakte en ik kalmeerde. Ze sloten de portieren van de auto en Nadia draaide zich samen met de mannen om, om de paar honderd meter van de weg naar het dorp te lopen. Ik kon het niet opbrengen om haar na te kijken, wetend wat er die nacht met haar zou gebeuren. Ik begroef mijn hoofd in mijn handen en huilde. De auto ging weer rijden en we gingen verder naar Hockail.
Terwijl we reden, ging ik tekeer tegen Abdul Khada, schreeuwend dat hij een maniak was, dat hij niet moest denken dat dit zomaar kon, en dat Nadia en ik terug zouden gaan. Ik gebruikte iedere scheldnaam die ik maar kon bedenken, in het bijzijn van de andere mensen in de auto. Ik wist dat het me geen goed zou doen, maar ik voelde me er wèl beter door.
De volgende morgen stond ik als eerste in huis op. Ik kleedde me aan, waste me en liep toen als een klein kind achter Abdul Khada aan, terwijl ik hem voortdurend vroeg wanneer we naar Nadia gingen, totdat hij er uiteindelijk in toestemde om me naar Gowads huis te brengen. Om daar te komen moesten we over hetzelfde pad lopen waarover ik een paar dagen eerder had proberen te ontsnappen. We volgden het smalle pad, langs de velden met hun lage muurtjes en heggen, en verder door het donkere bos. We hadden ongeveer een half uur gelopen toen we in Ashube aankwamen. Het huis zat al vol mensen die waren gekomen om de reizigers te begroeten die waren teruggekeerd uit Engeland. Zoals gewoonlijk bevonden de mannen zich in de ene kamer en de vrouwen in de andere. Nadia was niet bij de andere vrouwen. Ze wezen me waar haar kamer was en ik rende er regelrecht naar toe.
Ik trof haar zittend op het bed aan toen ik binnenkwam. We klemden ons aan elkaar vast en begonnen weer te huilen. Toen ze weer kon praten, vertelde ze me wat er was gebeurd. Gowad had de jongen en haar verteld dat ze die nacht met elkaar moesten slapen, maar geen van beiden had dat gewild. Mohammed was niet zo zwak en ziekelijk als Abdullah, met wie ik geacht werd getrouwd te zijn, maar hij was pas dertien en net zo bang voor Gowad als Abdullah voor Abdul Khada.
'Gowad trok me deze kamer in,' zei ze, 'en deed de deur op slot. Ik ging zitten wachten om te zien wat er zou gebeuren. Toen hoorde ik hem buiten tegen Mohammed schreeuwen. Ik denk dat Mohammed weigerde om met me te slapen. Ik kon horen hoe Gowad de jongen hard begon te slaan. Mohammed schreeuwde aan één stuk door; het was echt vreselijk.'
Ze stopte een paar minuten om weer op adem te komen. 'Toen hoorde ik hoe de grendel van de deur werd gedaan,' vervolgde ze, 'en Gowad smeet hem in mijn richting en sloeg de deur achter hem dicht, net zoals je een dier in een kooi gooit. Ik zal deze nacht nooit meer vergeten.'
Later vroeg ik aan Abdul Khada waarom Gowad zijn zoon had geslagen, en hij legde uit dat de jongen had geweigerd om met Nadia te slapen om de manier waarop ze was gekleed, en vanwege haar onzedigheid omdat haar haar onbedekt was. Hij had tegen zijn vader gezegd dat hij niet had gevraagd om een buitenlandse bruid, en dat hij er ook geen wilde, en toen had Gowad zijn zelfbeheersing verloren en was hij hem gaan slaan. De enige vrouwen die jongens zoals Mohammed en Abdullah vóór ons hadden ontmoet, waren hun moeder en familieleden geweest. Alles wat ze tot dan toe te horen hadden gekregen, had hen doen geloven dat andere soorten vrouwen slecht waren, en toen opeens kregen ze te horen dat ze waren getrouwd met zo'n vreselijk schepsel.
De vrouw van Gowad heette Salama, en ze scheen meer begrip te hebben voor Nadia's situatie dan Ward voor de mijne. Ze leek veel medelijden te hebben met Nadia, en omarmde en troostte haar als een moeder, maar er was niets wat ze kon doen: ze moest haar man gehoorzamen net zoals alle vrouwen daar, en ze leek van Gowad te houden en hem te respecteren.
Hoewel Nadia niet zo vreselijk hatelijk deed tegen haar familie als ik tegen de mijne, sprak ze hen wel steeds tegen en stelde Gowad vragen waarom hij haar dit aandeed, maar op een rustigere manier dan ik. Telkens wanneer ze hem smeekte om haar te laten teruggaan naar onze moeder in Engeland, lachte hij alleen maar. Wanneer hij echter eenmaal de kamer uit was, kwam Salama naar haar toe om haar te troosten.
Gowad was een lange man. In die tijd was hij tamelijk dik, maar sindsdien is hij behoorlijk wat gewicht kwijtgeraakt, waardoor hij er nu haast mager uitziet. Hij was kaal en had een hard gezicht, een man die er angstaanjagend uitzag.
Zijn huis was net zoals dat van Abdul Khada, hoewel het zijne minder vertrekken had omdat hij een kleinere familie had, met alleen hemzelf, Salama, hun twee zoons en Nadia. De jongste zoon, Shiab, was pas vijf jaar oud toen Nadia arriveerde. Salama kreeg kort daarna nog een meisje.
Nadia's kamer leek op de mijne, met hetzelfde basismeubilair. Hoewel hij iets groter was dan de mijne, waren de ramen kleiner, waardoor hij bedompt en donker leek. De zitkamer was een grote, lichte, luchtige kamer, en in de badkamer hadden ze zelfs een raam, zodat je overdag zonder toorts kon zien wat je deed, en een plafond dat hoog genoeg was om er rechtop te kunnen staan zonder dat je je hoofd stootte. Ze kookten alles onder een afdak op het dak, een traditionele gewoonte om zo de rook uit huis te houden. Ze kookten net als wij het water in een ketel op een kleine petroleumkachel en aten hetzelfde soort voedsel.
In het begin zorgde Gowad op dezelfde manier voor Nadia als Abdul Khada voor mij had gedaan, door Engels eten voor haar klaar te maken en dingen voor haar te kopen waarvan hij dacht dat ze die wilde. We mochten elkaar in die eerste week dat ze er was, blijven bezoeken. De ene dag kwam ze met Gowad en zijn gezin naar ons huis, en de volgende dag gingen wij naar hen toe. Iedere dag verwachtten we dat we wel iets van mama zouden horen, maar er kwam geen enkel bericht. We zaten meestal buiten naar de lucht te staren, dromend dat we een helikopter zagen die over de bergen aan kwam vliegen en naar beneden dook om ons te redden.
We mochten ons nog een poosje als Engelse meisjes gedragen, en we gingen vaak naar het dak van het huis om daar te zonnebaden. De bruine kleur die we toen kregen is nooit meer verdwenen in de jaren dat we daar waren, ook al zouden we al spoedig van top tot teen in Arabische kleren worden gehuld, waardoor onze huid niet langer meer rechtstreeks aan de zonnestralen werd blootgesteld. De hitte daar is zo intens dat je waarschijnlijk zelfs door je kleren heen nog bruin wordt. Natuurlijk werden de lichaamsdelen die wèl aan de zon werden blootgesteld, zoals onze voeten en handen, uiteindelijk bijna zwart van het werken op het land.
Het enige nieuws dat ik uit Engeland had gekregen, kwam op mijn zestiende verjaardag, een paar dagen voordat Nadia arriveerde. Ze hadden me allemaal vanuit Engeland kaarten gestuurd, en er was een brief van mijn moeder om te vertellen dat alles goed was en waarin ze ons de groeten deed. Het had me vreselijk aangegrepen om de berichten te lezen van al die mensen om wie ik gaf, en die nog steeds dachten dat ik een fantastische vakantie had.
Mijn moeder vertelde me later dat ze echt blij voor me was op de dag van mijn verjaardag, waarbij ze zich voorstelde hoe ik danste en zong met mijn nieuwe Jemenitische vrienden en het meest fantastische feest van mijn leven zou hebben. Ze had toen al mijn ansichtkaart ontvangen waarop ik had geschreven hoe leuk ik het had. Ze zei dat ze zich trots voelde dat haar dochters zo'n kans hadden gekregen om het leven in een ander land te ervaren. Had ze toen maar geweten dat we op dat moment al hulpeloze gevangenen waren.
Dat zou lange tijd het laatste zijn dat ik van mijn moeder zou horen. Ze stonden niet toe dat ik nog meer brieven zou ontvangen. Ik denk dat de agent in Taiz de brieven aan Gowad en Abdul Khada gaf, en dat zij ze dan achterhielden.
Het was inmiddels al zover dat ik van Abdul Khada altijd de achterweg naar de winkels of naar Ashube moest gebruiken. Het was een beangstigende wandeling, door een donker bos vol slangen en schorpioenen. Ik wist dat er wolven en hyena's waren, evenals bavianen, die ik vaak vanuit mijn raam kon zien op het veld. Er werd me verteld dat Abdul Khada last had van jaloezie ten opzichte van de vrouwen in zijn familie, en hij vond het maar niets wanneer andere mannen hen zagen. Hij had dat vooral sterk ten opzichte van mij, misschien omdat hij wist dat ik wilde ontsnappen en hij me niet kon vertrouwen.
In dat opzicht had hij gelijk. Telkens als ik mannen in de dorpen tegenkwam die Engels spraken, smeekte ik hen om mij te helpen. Ze kwamen soms naar ons huis om Abdul Khada te bezoeken, en dan probeerde ik wel om even met hen alleen te praten om te smeken om hulp, maar ze negeerden me altijd. Mannen hadden allemaal op de een of andere manier een relatie met Abdul Khada; door familiebanden, een huwelijk, zaken of een combinatie van die drie. Ze wilden dat ik zou blijven waar ik was, en geen van de andere vrouwen uit de buurt op de gedachte zou brengen om de autoriteit van hun man te betwisten.
Het was trouwens toch al moeilijk om met hen te kunnen praten, want als Abdul Khada bezoekers had, zei hij tegen mij dat ik naar mijn kamer moest gaan en uit de buurt moest blijven. In het begin liet hij me nog met hen praten, net zoals ik dat in Engeland zou hebben gedaan, maar geleidelijk aan werd hij strenger tegenover me, naarmate ik in zijn ogen meer een Arabische vrouw begon te worden. De mannen uit het dorp waren eveneens bang voor Abdul Khada, hoewel sommigen van hen medelijden met me leken te hebben. Ze vertelden me allemaal dat ik me geen zorgen moest maken. 'Geef het de tijd,' zeiden ze, 'dan zul je hier wel gewend raken en gelukkig worden. Je zult je vader en moeder vergeten nu je getrouwd bent.' Ik hoopte dat iemand erin zou toestemmen om een brief voor ons te posten in Taiz, maar geen van hen wilde dat doen. Ik was te bang om een van hen daadwerkelijk een brief te overhandigen. Ik vertrouwde hen niet; ik wist dat ze de brief gewoon aan Abdul Khada zouden geven.
Abdul Khada besloot dat mijn moeder nieuws moest ontvangen over hoe het met ons ging. Hij zei me dat we een bandje moesten maken dat hij zou opsturen. Even dacht ik dat dit me een kans zou bieden om mijn moeder te laten weten wat er gaande was, maar ik had moeten weten dat Abdul Khada daarvoor te slim was. Ik moest mijn deel van het bandje inspreken in een kamer vol mannen, en ze dicteerden me precies wat ik moest zeggen. Ik moest vertellen hoe prachtig Jemen wel niet was, en hoe we een lam hadden geslacht voor een feest, en hoe gelukkig ik was. Ik voelde me nadien erg terneergeslagen bij de gedachte dat mijn moeder het allemaal zou geloven en niet zou proberen om ons uit Jemen te krijgen.
Jaren later vertelde mijn moeder me dat mijn vader het bandje voor haar had verborgen, uit angst dat ze zou vermoeden dat er iets niet klopte met de toon van onze stemmen. Maar hij vertelde wel tegen al zijn vrienden dat hij het had ontvangen, en mijn broer Mo smokkelde het toen uit mijn vaders zak zodat mijn moeder het kon horen. Zodra ze het hoorde, vertelde ze, wist ze dat we werden gedwongen om te liegen, te oordelen naar de toon van onze stemmen. We hadden geprobeerd om onze stemmen droevig te laten klinken, ondanks de woorden die we moesten zeggen, in de hoop dat mijn moeder het zou raden.
Wanneer de mannen uit het buitenland terugkeerden naar hun dorp, bleven ze daar meestal een halfjaar of een jaar, afhankelijk van de hoeveelheid geld die ze hadden gespaard. Geen van hen werkte terwijl ze in Jemen waren, want er viel daar niets voor hen te doen. Ze zaten maar wat te praten en qat te kauwen.
Qat is een drug die in Jemen door iedereen voortdurend wordt gebruikt. De plant wordt gekweekt op enorme velden in de meer vruchtbare streken van het land, en lijkt een beetje op de liguster die wel als tuinafscheiding wordt gebruikt. Mensen kopen het in alle dorpen, bij een kraampje of van een man die het aan huis bezorgt met een ezel, en ze kauwen de bladeren. De boeren in de vruchtbare streken worden er rijk van. De betere kwaliteit qat komt uit Afrika en wordt dagelijks in Jemen per boot aangevoerd vanuit Ethiopië. De in het land zelf gekweekte qat heeft een veel bitterder smaak en is niet zo goed.De mannen, en soms ook de vrouwen, trekken de bladeren van de nerf en kauwen ze tot een prop, die ze in hun wangen houden. Af en toe spugen ze die uit, waardoor er overal hoopjes groen speeksel liggen. Iedereen lijkt er kalmer en gelukkiger door te worden; het brengt hen in een eigen wereld, en het helpt de eetlust onderdrukken. Tijdens de Ramadan-maand kauwen de mensen graag 's avonds op qat, omdat ze er naar ze beweren wakker door blijven, zodat ze overdag kunnen slapen wanneer ze moeten vasten. Ze besteden een hoop geld aan qat voor speciale gelegenheden zoals bruiloften en geboorten.
Ik probeerde het een poosje, maar ik hield niet van de bittere smaak en ik werd er eerder slaperig van dan het omgekeerde. Een tijdlang gebruikte ik qat als slaappil, maar niet zo lang.
De meeste mannen rookten sigaretten, maar aan vrouwen was dit zelden toegestaan. De vrouwen mogen echter wel roken vanuit een kelk waarin ze een soort hasj branden dat tutan wordt genoemd. Het is net een soort houtblok, dat ze in de winkel kopen. Ze branden wat houtskool in de kelk, breken de tutan in stukjes, strooien dat over de kool en laten het dan langzaam branden. Er borrelt ook water door de kelk, en ze roken de tutan via de pijp. Tijdens de Ramadan wordt ook veel tutan gebruikt. Terwijl de weken verstreken, begonnen Nadia en ik wat Arabisch op te pikken. Wanneer je wordt omringd door mensen die een bepaalde taal spreken, wordt het gemakkelijker om die te leren. Shiffa en Tamanay, de twee kleine meisjes, hielpen me wel door dingen aan te wijzen en me de woorden erbij te vertellen. Het kostte me een half jaar voordat ik mezelf verstaanbaar kon maken en een jaar om de taal vloeiend te spreken en te begrijpen. Ik leerde mezelf ook om Arabisch te lezen en te schrijven. Nadia leerde het sneller dan ik, maar zij mocht dan ook vrijelijker in het dorp lopen en met andere vrouwen omgaan, waardoor ze veel met allerlei mensen sprak, terwijl ik veel geïsoleerder leefde. Een groot deel van de tijd was ik alleen met Ward, en die zei niet veel tegen mij. Haar zwijgen interesseerde me niet zo erg, omdat ik haar net zo erg haatte als al die anderen. Ik zorgde er wel voor dat mijn haat ten opzichte van hen overkwam. Ik kon er niets aan doen dat ik zo'n houding had tegenover hen, maar ze wisten allemaal wat de reden ervan was.
Er zat door het jaar heen een vast patroon in het leven op het land. De doornstruiken die zich dicht groeiden in sommige stukken van het land, werden eens per jaar teruggesnoeid. Daarmee werden scherpe en effectieve omheiningen gemaakt langs de bovenkant van de stenen muurtjes, om de dieren daarbinnen te houden. Als de mannen op het juiste moment thuis waren, klommen ze in de bomen om de takken weg te snoeien. Als dat niet het geval was, en meestal was dat zo, dan moesten wij het doen. Als ze goed waren gedroogd, werden de stekelige takken gebundeld en de vrouwen moesten ze dan op hun hoofd naar huis dragen en ze beneden opslaan om te gebruiken als brandhout voor het keukenfornuis. Als we geen hout meer hadden, moesten we het kopen in de naburige dorpen.
De slangen, waarvan er veel giftig waren, leefden vaak temidden van de takken en twijgjes. Ze waren er in alle vormen en afmetingen. Alleen al de gedachte eraan maakte me doodsbang.
Op een dag klonk er een luide schreeuw vanuit het dorp, en iemand kwam naar het huis om Ward te vertellen dat haar broer was gebeten door een slang. Hij was van Taiz naar Hockail gereisd. Hij was langs de weg uit de auto gestapt en was in zijn teen gebeten. Hij was flauwgevallen en ze hadden hem toen teruggebracht naar het dorp. We gingen allemaal de berg af om naar hem toe te gaan. Er waren een hoop mensen bij hem, terwijl hij languit in bed lag te ijlen. Er was in die tijd geen dokter in de streek, dus gebruikten de vrouwen een zalf die ze zelf maakten. Hij had geluk, de zalf werkte en hij knapte een paar dagen later weer op, maar het zorgde er wèl voor dat ik nog alerter werd op slangen die zich in de middagzon lagen te koesteren.
De gewassen, zoals maïs, gerst en tarwe, worden helemaal verzorgd door de vrouwen, vanaf het zaaien tot aan het bakken van de chapati's. Het is vreselijk zwaar werk dat soms kan worden verlicht wanneer de mannen machines van elkaar huren om hun vrouwen te helpen. Abdul Khada en Ward huurden nooit machines om ons te helpen. Ze stonden in de streek dan ook bekend om hun gierigheid.
Wanneer een meisje in een Jemenitische familie trouwt, wordt er van haar verwacht dat ze de last van het werk gaat delen met de andere vrouwen in de familie, waardoor de oudere vrouwen worden ontlast van een paar van de ergste karweitjes. Dat is een van de redenen waarom de mannen er zo op gespitst zijn om voor hun zonen gezonde sterke meisjes te kopen om mee te trouwen. Jemenitische meisjes worden vertrouwd gemaakt met het werk vanaf het moment dat ze kunnen lopen. Er wordt ze geleerd hoe ze water op hun hoofd moeten dragen, en hoe ze moeten koken, schoonmaken en zorgen voor het land en de dieren. Ze krijgen niets anders te zien en ze leren dat ze hun echtgenoot moeten respecteren, of op zijn minst vrezen.
Geen van de families waartoe wij gedwongen gingen behoren, was zo onrealistisch om van Nadia of mij te verwachten dat we meteen vanaf de eerste dag mee zouden helpen met het werk. Ze dresseerden ons geleidelijk, waarbij ze onze vrijheden stukje voor stukje beperkten en onze werklast verzwaarden. We waren net dieren waarvan de geest eerst dient te worden gebroken, voordat ze goed kunnen worden getraind.
Gowad wilde dat Nadia Arabische kleding ging dragen, net zoals Abdul Khada dat van mij had verlangd, maar hij probeerde niet zo heftig om haar te laten doen wat hij wilde. Hij scheen de voorkeur te geven aan een geduldige benadering. Hij wist dat Nadia toch niet weg zou lopen, en dat hij haar uiteindelijk wel klein zou krijgen, waarna ze dan zou doen wat hij wilde. Misschien merkten ze wel dat Nadia gemakkelijker rustig te houden was en te overreden om mee te werken dan ik. Maar hij dwong Nadia wèl meteen vanaf het moment dat ze was aangekomen in Jemen, om water te dragen, terwijl ik eerst de kans kreeg om te wennen, voordat ze eisten dat ik daarmee zou beginnen.
Om water te halen uit de bron, dragen de vrouwen grote, lege ijzeren bakken. Sommige daarvan zijn iets groter dan een gemiddelde emmer, terwijl andere weer veel groter zijn. Het is een eindeloos karwei, dat vaak wel tien keer per dag moet worden verricht. Wanneer de vrouwen eenmaal ervaren zijn, dragen ze de grotere bakken, waarmee ze bijna vijftig liter water op hun hoofd hebben. Bij de bron bevindt zich een blik dat je in het water kan laten zakken aan een touw. Daarna trek je het omhoog en leeg je het in de bak. Wanneer ik mijn bak eenmaal vol had, tilde ik die meestal op mijn knieën en daarna op mijn hoofd, met een stuk doek tot een cirkel gerold op mijn hoofd als bescherming. De meeste vrouwen hebben geen bescherming zoals een doek nodig. Ze hoeven zelfs de bak niet met hun handen vast te houden, en kunnen gewoon blijven lopen en hem in evenwicht houden zonder een druppel te morsen. Ze hebben veel oefening gehad, aangezien ze al van jongs af aan naar de bron gaan. Tamanay was pas vijf jaar, maar ze moest vaak met ons mee om water te halen in een bak van kinderformaat.
Toen ik het moest gaan leren, was ik heel onhandig. Ik struikelde vaak en morste dan water, wat Ward heel boos maakte. 'Ze moet dit soort dingen gewoon leren,' zei ze vaak tegen Abdul Khada, 'zodat ik het wat rustiger aan kan doen.'
We hadden het gebruik van een bron op het land van een buurman, waar we meestal naar toe gingen, en er was er nog een op ongeveer twintig minuten lopen voor de tijd dat er geen regen viel en de eerste bron was opgedroogd. Overal eromheen was beton, en roosters om het water erin te laten lopen. Als we er aankwamen, moesten we onze slippers uittrekken om alles schoon te houden. De eerste keer dat ik naar de bron ging in de buurt van Abdul Khada's huis, schrok ik me dood bij het zien van alle kikkers en insecten die er rondhupten en kropen. We moesten ze naar één kant wegjagen voordat we bij het water konden komen. Ik moest er niet aan denken welke ziektes ik wel niet kon oplopen door dat water te drinken, maar als je dorst hebt, dan moet je drinken wat er is. De eerste keer dat ik het dronk, werd ik er inderdaad misselijk van, maar al snel raakte ik eraan gewend. Het was gewoon regenwater en ik begon de smaak lekker te vinden. De eerste gang naar de bron was rond vijf uur in de morgen, wanneer de vrouwen opstonden om het ontbijt te gaan klaarmaken en het huis aan kant te maken voor de komende dag. Als je zo vroeg ging, was de zon nog niet op en was het water nog redelijk koud. Maar als je te laat ging, had je de hele dag warm drinkwater. In de loop van de dag raakten de tanks in huis vaak leeg, en we moesten vaak twee of drie keer in de middag naar beneden voor meer water. In de avond, als het koeler werd, gingen we er weer heen. Soms liepen we ieder wel tien of twaalf keer per dag naar de bron.
We gingen vaak met z'n tweeën, voor het gezelschap, en soms ging ik met een van de kinderen, of met Haola van het huis onder ons. Tijdens zo'n tocht met Haola moesten we naar de verste bron. Toen we een bocht van het bergpad omsloegen, kwamen we oog in oog te staan met een dier dat er voor mij uitzag als een babydinosaurus. Het was ongeveer 1,20 meter lang en 60 centimeter hoog. Het keek ons recht aan, spuwend en met geopende spitse kaken.
'Laten we teruggaan,' stamelde ik.
'Maak je geen zorgen,' zei Haola, niet erg zeker van zichzelf. 'Ze kunnen niet zo snel lopen als wij. Maar blijf wèl bij hem uit de buurt. Als ze je bijten, laten ze niet meer los, en ze moeten dan van je worden afgerukt.'
Terwijl we stonden te kijken, veranderde het draakje voor onze ogen van kleur, en een ander meisje uit het dorp voegde zich op het pad bij ons. Ze gaf een schreeuw, pakte een stuk steen en begon het dier daarmee dood te slaan. Zijn huid was zo dik dat de steen er telkens vanaf bleef ketsen, en het beest kronkelde, spuwde en grauwde naar haar. Het duurde bijna een kwartier voordat het dood was. Toen het stierf, krulde zijn staart op, en het meisje haakte het beest vast aan een stok. Zo hing het daar en leek te krimpen terwijl de lucht eruit wegstroomde.
'Wat ga je ermee doen?' vroeg ik.
'Mee naar huis nemen om het te koken,' zei ze, lachend om de ontzette uitdrukking op mijn gezicht. Ze zwaaide het een paar minuten voor me heen en weer om me te plagen, en gooide het toen weg over de rotsen.
Toen ik een paar jaar in Jemen was, viel er geen regen meer. Het regende bijna twee jaar lang niet, en het laatste halfjaar daarvan was de bron volkomen opgedroogd. De mensen kwamen kilometers ver gelopen uit de omliggende dorpen, op zoek naar een plek waar nog wat water was. In ieder dorp zijn er wel bronnen, en wanneer er eenmaal een is opgedroogd, dan moeten de mensen wel water gaan halen bij hun buren. Dat hoort eigenlijk niet, maar het is de enige manier om te overleven.
Toen we op het hoogtepunt van de droogte de bussen naar de bodem van de bron lieten zakken, kwamen die omhoog met modder erin. We verwijderden de modder uit het water en dronken het dan.
Er was ook een oude bron achterin de tuin naast het kerkhof. Niemand gebruikte die echter voor drinkwater. Het kerkhof was niet vol grafstenen zoals in Engeland. Wanneer iemand werd begraven, vulden ze het gat op met cement voordat het was opgedroogd. De bron was net een klein stenen hutje met een deur erin. Omdat het geen drinkwater was, mochten we daar onze kleren in wassen. Als ik maar weinig te wassen had, gebruikte ik wel water uit de tanks in het huis, maar Ward foeterde me dan uit omdat ik op die manier schoon drinkwater verspilde. Meestal ging ik daarom naar beneden om de was te doen in een bak bij deze bron. Omdat niemand deze bron veel gebruikte, was ze altijd vol en kon je het water er gemakkelijk van bovenaf uitscheppen.
Het water in de bronnen was warm rond het middaguur, en dan konden we er zeeppoeder in oplossen. Na het wassen legden we de kleren op de rotsen te drogen, of we namen ze mee terug naar huis om ze op het dak te drogen. Meestal deed ik alles bij de bron, gewoon om weg te zijn van de anderen in het huis.
Naarmate we elkaar beter leerden kennen, begonnen Ward en ik elkaar steeds minder te mogen. We konden nooit echt met elkaar opschieten, en ik deed wat ik kon om uit haar buurt te blijven. Met Bakela, de vrouw van Mohammed, kon ik echter wel goed overweg, en haar dochters vond ik schatten. Ik ging vaak naar de bronnen met een van de meisjes, en op een dag was ik bij de wasbron met Shiffa, het meisje van acht, toen ik besloot dat ik zin had om te zwemmen.
'Ga jij op de uitkijk staan,' zei ik tegen Shiffa, 'dan ga ik in het water .' Hoewel ik toen nog geen Arabisch kon spreken, slaagde ik er toch in om haar mijn bedoeling duidelijk te maken, en ze stemde toe. Ik liep de treden af, het water in, met mijn kleren aan. Het was koel en donker, en ik liet mezelf net onder het wateroppervlak glijden. Toen ik opkeek, kon ik Shiffa's gezicht op me neer zien kijken, vertrokken van een panische angst. Hoewel ik haar door het heldere water heen kon zien, kon zij mij niet zien, en ze dacht dat ik was verdronken. Ik bleef onder water zo lang ik kon in de koele, donkere stilte, en wilde er eigenlijk helemaal niet meer uit. Uiteindelijk dwongen mijn longen me terug naar het oppervlak. Shiffa gaf een prachtige pantomimevoorstelling om te laten zien hoe bang ze was geweest, en zei me dat ze dacht dat ze voetstappen hoorde naderen. Daarom klom ik maar weer de treden op.
We liepen terug naar huis en ik droop nog steeds van het water. Ward wilde weten wat er was gebeurd en Shiffa vertelde het haar. Ik zat weer in de problemen, omdat vrouwen in Jemen helemaal niet mogen zwemmen, en omdat ze zeiden dat er giftige slangen in het water leefden. Vanuit mijn raam kon ik soms zien hoe de apen graan stalen van de velden achter het huis. Als de mannen hoorden dat er apen in de buurt waren, gingen ze achter hen aan met geweren, om de oogst te redden. Tijdens de droge seizoenen werden de apen moediger en agressiever, en kwamen ze naar de bronnen om er te drinken. Wanneer er mensen naderden gingen ze ervandoor.
Op een keer, toen ik samen met Tamanay op weg was naar de winkels, liepen we achterlangs door de velden, en ik zag toen dat er overal apen waren. Ik had gehoord dat ze soms vrouwen aanvielen, en ik was een beetje bang, maar Tamanay leek zich geen zorgen te maken, dus we bleven doorlopen. Toen we onderaan de berg waren, begon ze hen te plagen met een kinderversje: 'Jij, aap, aap...' Haar grappenmakerij maakte me aan het lachen, maar de apen werden er kwaad door. Een van hen kwam met ontblote tanden op ons af gerend, waardoor wij gillend de berg oprenden. Hij keek ons na terwijl we wegliepen, en begon toen weer van het graan te eten.
Sommige van hen werden haast zo groot als een gorilla, maar de meeste hadden de grootte van een chimpansee. Op een keer, toen we terugkwamen van de bron, kwam ik oog in oog te staan met een van de grote apen, die op een uitspringende rand van een rots een plant zat te eten. Hij bleef doorkauwen en keek me strak aan, terwijl ik voorzichtig langs hem liep op het bergpad, proberend om hem niet te laten merken hoe bang ik was.
De buren op de berg, die de drinkwaterbron op hun land hadden, hadden een kleiner gezin dan Abdul Khada. Toen ik aankwam, was er alleen de vrouw, die een vriendin was van Ward, en haar dochter. De vader werkte in Engeland en de zoon, die veertien was, was net vertrokken naar Saoedi-Arabië voor zijn eerste baantje. Ik kreeg ze niet veel te zien.
Toen ik wat meer in staat was om te communiceren met de vrouwen, ontdekte ik hoe berustend de meesten waren over hun leven. En dat ze lange tijd alleen achterbleven terwijl hun man de wereld introk, leken ze ook gelaten te ondergaan. Er was een meisje in Hockail dat Hend heette. Ze kwam me opzoeken en ze vertelde me dat ze ongelukkig was en wilde ontsnappen naar de stad om een modern leven te gaan leiden. Hoewel ze pas begin twintig was, had ze echter al zes dochters. Abdul Khada ontdekte dat ze in huis was geweest en zei me dat ik niet meer met haar mocht praten, omdat ze een slechte naam had in het dorp. Ze was heel open en aardig, maar ik mocht niet meer met haar omgaan omdat ze indiscreet was. Ik denk dat meisjes zoals Hend en ik een bedreiging vormden voor de mannen in het dorp. De gedachte dat we misschien problemen voor hen zouden kunnen veroorzaken bij de andere vrouwen door hen op bepaalde ideeën te brengen, en de regels die de mannen voor hen hadden bepaald, in twijfel te trekken, beviel hen niets.
Iedereen in de dorpen kent elkaar, en de meesten van hen zijn bloedverwanten of door een huwelijk familie geworden. De koran moedigt familieleden aan om met elkaar te trouwen, en een hoop vrouwen uit Hockail waren uitgehuwelijkt aan hun neven. Haola, de nicht van Abdul Khada, was een van de aardigste vrouwen die ik daar heb ontmoet, en ook zij was met haar neef getrouwd. Ik begreep het niet en vroeg Abdul Khada waarom ze dat had gewild.
'Dat bevalt ons hier goed,' legde hij uit. 'Als Abdullah een nicht had gehad van de juiste leeftijd, dan zou hij daarmee getrouwd zijn in plaats van met jou.'
Ik betwijfel of een meisje vrijwillig met Abdullah zou zijn getrouwd als ze hem had ontmoet. Abdul Khada zou zeker meer hebben moeten betalen voor een bruid waarvan de vader wist wat een slechte echtgenoot de jongen waarschijnlijk zou zijn.
Geen van de vrouwen uit het dorp, met uitzondering van Nadia en mijzelf, was feitelijk gedwongen om te trouwen. Als ze niet hadden willen trouwen met de jongen die voor hen was uitgekozen, dan had dat ook niet gehoeven. Daarom was het ook zo fout dat ze Nadia en mij er wèl toe hadden gedwongen, omdat het tegen onze wil was en tegen hun godsdienst. In de koran staat dat er tijdens de huwelijksceremonie drie keer aan een meisje moet worden gevraagd of ze wil trouwen. Voor ons was er niet eens een ceremonie geweest. De meeste andere vrouwen gingen meestal wel akkoord met de keuze die hun familie voor hen had gemaakt, en maakten er dan het beste van, hoewel het niet ongewoon was dat een vrouw later van haar eerste man mocht scheiden. Nadia en ik begrepen er toentertijd niets van. We moesten hen maar gewoon op hun woord geloven dat we rechtmatig waren getrouwd, hoewel we niet begrepen hoe dat mogelijk was.
Vier weken nadat Nadia in Jemen was aangekomen, vertelde Abdul Khada me over het restaurant dat hij had gekocht in een dorp dat Campais heette. Hij vertelde me dat hij dat nu moest openen om geld te verdienen, en hij was van plan om Ward en Abdullah mee te nemen om hem te helpen. Ik moest ook met hen mee.
Ik kon niet geloven dat hij me al zo snel vroeg om Nadia weer in de steek te laten. Ik wilde gewoon niet van haar gescheiden zijn. Ik zei hem dat ik niet van plan was om te gaan; ik wilde bij mijn zus blijven. Hij zei dat ik geen keus had, ik moest gewoon doen wat me gezegd werd.
Toen ik Nadia vertelde wat hij van plan was, smeekte ze Abdul Khada om me te laten blijven, maar hij zei dat dat onmogelijk was. Hij zei ons dat we elkaar toch konden blijven bezoeken, maar we wisten dat het voor ons te ver was om te lopen, en zij zouden ons nooit met de auto brengen. We hadden gelijk: het daaropvolgende halfjaar zagen we elkaar slechts bij twee gelegenheden.