13 De gevaren onder ogen zien
De vrouw was Eileen MacDonald, journaliste bij The Observer, een Londense krant. De man was Ben Gibson, een fotograaf die met haar mee was gegaan om foto's te maken bij ons verhaal. Ze hadden ook een vrouwelijke tolk bij zich - haar had de vrouw uit het dorp aangezien voor mijn moeder - en een chauffeur. De chauffeur had een pistool achter zijn riem gestoken, waaraan hij nerveus zat te vingeren. Een paar van de mannen die in de kamer waren, hadden eveneens een wapen.
Ik liep regelrecht op Eileen af. 'We hebben op je zitten wachten,' zei ik tegen haar. 'Kom je ons hier weghalen? Neem ons alsjeblieft met je mee.' Ik dacht dat er eindelijk iemand gekomen was om ons te bevrijden.
Ze leek heel kalm en rustig. Ik waarschuwde haar om voorzichtig te zijn met wat ze zou zeggen, omdat het merendeel van de mannen in de kamer Engels sprak.
Eileen zei tegen de chauffeur: 'Is er een mogelijkheid dat we de meisjes en hun kinderen in de jeep mee terugnemen naar Taiz?'
De chauffeur keek verontrust. Kennelijk hadden ze hem niet verteld dat ze journalisten waren. Hij reed in een Unicef-jeep, en hij dacht dat ze dokters waren die ons een bezoek wilden brengen tijdens hun vakantie, omdat ze vrienden waren van mijn moeder. De glanzende witte jeep was algemeen bekend in de bergdorpen, omdat hiermee geneesmiddelenvoorraden naar een kleine kliniek in het centrum van Mokbana werden gebracht. Niemand legde hun ooit een strobreed in de weg. Ahmed had intussen aan de chauffeur onze geschiedenis verteld, terwijl Nadia en ik met Eileen aan het praten waren. Hoewel hij wel wilde helpen, was hij bang voor wat er met hem zou gebeuren als hij dat zou doen. Eileen en Ben hadden hem verteld dat ze cadeautjes voor ons hadden van onze familie. De man schudde zijn hoofd en sprak snel en rustig met de tolk.
'Ik kan die meisjes niet meenemen, ze kennen me in deze streek Als ik ze mee zou nemen, zouden de mannen van hier achter me aan komen. Ze weten dat ik in het ziekenhuis in Taiz werk, dus het zal ze weinig moeite kosten om me te vinden. Het zou zelfmoord voor ons allemaal zijn om te proberen hen op die manier mee te nemen. Ze zouden ons niet eens de bergen uit laten gaan.'
Er waren inmiddels nog meer mannen in het vertrek gekomen, en een van hen begon te schreeuwen dat ze Nadia en mij mee mochten nemen, maar de kinderen niet. We hielden allebei onze baby in onze armen.
Ik werd razend en begon te schreeuwen. 'Goed dan, ik laat de jongen hier achter. Ik werd trouwens toch verkracht om hem te kunnen krijgen. Ik zal hem hier achterlaten.'
Nadia probeerde me te weerhouden. Ze zag er erg ongelukkig uit. Ze wist hoe graag ik weg wilde, en zij wilde net zo graag, maar ze kon de gedachte niet verdragen om haar kinderen te moeten achterlaten. Haney keek om zich heen naar al die volwassenen met een verwilderde uitdrukking op zijn gezichtje.
De mannen begonnen plotseling te schreeuwen, en een paar van hen gingen staan en schudden met hun vuisten. De hand van de chauffeur ging naar zijn pistool. De tolk waarschuwde Eileen dat de gemoederen wel erg verhit raakten, en stelde voor dat ze wat van de qat zouden ronddelen die ze hadden meegenomen. Eileen was kennelijk opgelucht dat ze iets had waarmee ze de lont uit het kruitvat kon halen. Het werd rondgedeeld en de mannen kalmeerden allemaal toen ze begonnen te kauwen.
'Is er ergens een plek waar we rustig kunnen praten?' vroeg Eileen me.
'Ja, kom maar met me mee,' zei ik, en Eileen, Ben, Nadia en ik gingen naar buiten. Ik leidde hen naar beneden, om te gaan zitten aan de achterkant van een van de andere huizen, onder een steile rotswand. Het zou daar moeilijker zijn om ons af te luisteren.
'We dachten dat iedereen ons was vergeten,' zei ik. 'We wachten nu al zeven jaar totdat iemand ons komt redden, en we dachten dat jullie daarvoor waren gekomen.'
'Het spijt me.' Eileen leek oprecht geschokt door onze situatie. Ze was kennelijk een moedige vrouw dat ze helemaal hierheen had durven komen. 'Ik denk niet dat we in staat zullen zijn om jullie zomaar mee te nemen. Van deze reis hadden we alleen verwacht dat we met jullie zouden kunnen praten, niet dat we jullie zouden gaan redden. Ik denk dat we weg zullen moeten om meer officiële hulp te krijgen.'Ze vervolgde met ons te vertellen dat men had geprobeerd om hen ervan af te brengen om naar de bergdorpen van Mokbana te gaan. Mensen in Taiz hadden haar verteld dat de mannen uit de dorpen gewoon schurken waren, die er niet tegenop zagen om een vreemde te vermoorden waarvan ze dachten dat die aan het rondsnuffelen was. Een paar jaar eerder had men kennelijk geprobeerd om een volkstelling te houden in heel Jemen, maar alle informatieverzamelaars die in de streek Mokbana waren geweest om vragen te stellen, waren verdwenen en werden nooit meer teruggezien. Aan Eileen en Ben was verteld dat niemand in de berggebieden reist zonder een wapen bij zich te hebben, zelfs als hij alleen maar gaat picknicken.
Ze was ervan geschrokken hoe moeilijk het was om iemand te vinden die wist waar de dorpen waren, en hoe slecht de wegen waren. Zelfs met de Land Rover hadden ze niet harder kunnen rijden dan tien kilometer per uur.
'Ik stond er versteld van hoe het landschap veranderde,' zei ze me later. 'Van een riviertje met groene bomen en ijsvogels op de oevers bevonden we ons plotseling in een kaal berglandschap.'
Toen ze eenmaal in de bergen waren, ontmoetten ze mensen die over ons hadden gehoord. Ze vertelden hun dat we bekend stonden als de 'arme, droevige zusters van Mokbana', omdat we altijd huilden. Ze zeiden hun dat wij naar huis wilden, maar dat de mannen ons nooit zouden laten gaan. Iedereen daar kende onze geschiedenis.
Toen ze dichter in de buurt van onze dorpen kwamen, spraken ze mensen die ons persoonlijk kenden, en iemand vertelde hun dat Nadia's huis het huis was met de geel geverfde deur en ramen. Tot dat moment hadden ze niet geweten of ze ons ooit nog zouden vinden.
Hoewel ze was gewaarschuwd dat het onmogelijk zou zijn om ons Jemen uit te krijgen, was ze toch blijven geloven dat het haar uiteindelijk zou lukken, al was het dan misschien niet tijdens dit bezoek. Nu besefte ze pas hoe moeilijk het was. Ze legde uit dat als we nu met haar mee zouden gaan, we bij de wegversperringen, waar ze naar onze papieren zouden vragen, zouden worden tegengehouden. Noch Nadia noch ikzelf had identiteitspapieren. Als bekend zou worden dat ze waren gekomen om ons te redden, dan zouden ze worden neergeschoten nog voordat ze op de hoofdweg hadden kunnen komen, realiseerden ze zich wel. Er gingen ook geruchten over een legerkamp in de bergen, niet ver bij de dorpen vandaan, en Eileen was gewaarschuwd dat het bericht van hun komst spoedig bekend zou zijn bij de soldaten, die niet zouden aarzelen om eerst te schieten en daarna vragen te stellen.
Wat we toen niet wisten was dat bijna op het moment dat we aan het praten waren, Gowad aan het telefoneren was met de commandant daar, waarbij hij hem waarschuwde dat er twee gevaarlijke journalisten in Mokbana als spion aan het werk waren, die zochten naar manieren om problemen te veroorzaken. De commandant beloofde Gowad dat hij onmiddellijk actie zou ondernemen. Hij overwoog om een team politiemensen te sturen naar de dorpen om de journalisten die middag te arresteren, maar besloot toen dat het al laat was en dat ze beter in de koelte van de vroege morgen konden gaan. Als Gowad een dag eerder had opgebeld, zouden Eileen en Ben regelrecht in een hinderlaag terecht zijn gekomen.
In Engeland bleef de publiciteit doorgaan, maar in de Birmingham Post stond een artikel met als kop: 'Weinig hoop op hulp voor Jemenitische zussen.' Het betrof een verslag van een bespreking tussen Roy Hattersley, het parlementslid uit mijn moeders kiesdistrict, en de Jemenitische ambassadeur in Londen.
Intussen was Eileen, onbewust van deze ontwikkelingen, vragen op ons aan het afvuren, om te proberen zoveel mogelijk uit ons te krijgen, voordat er iemand zou komen om ons te storen. We vertelden haar alles wat er maar in ons opkwam. Ze had een brief van mama voor ons meegenomen, en ze vertelde ons alles wat mijn moeder intussen had gedaan. Ze had mijn bandje laten horen aan verslaggevers, die hadden moeten huilen toen ze ernaar luisterden, en een gedeelte ervan was uitgezonden op de radio. Wat ze me niet vertelde - maar waar ik later achterkwam - was dat veel kranten stukjes van ons verhaal hadden gepubliceerd, waarbij ze zich concentreerden op het thema 'blanke slavinnen en het er alleen over hadden over hoe we werden gedwongen om naar bed te gaan met Abdullah en Mohammed, waarbij de rest werd genegeerd. Kennelijk was mijn moeder daar nogal overstuur van geweest.
De eerste contactpersoon van mijn moeder was een man geweest die Alf Dickens heette, en die haar voorstelde aan Tom Quirke, journalist bij de Birmingham Post. Tom luisterde naar het bandje dat ik had gemaakt en las onze brieven, en kwam tot de conclusie dat dit het geweldigste verhaal was dat zijn krant ooit had gepubliceerd.
Hij ging naar mijn vader om zijn kant van het verhaal te horen, en mijn vader vertelde hem dat ons gedrag in Engeland hem niet zinde, en dat hij had gewild dat wij iets leerden van de traditionele Jemenitische moslim-cultuur. De advocaten van de kranten waren er nogal huiverig voor om mijn vader ervan te beschuldigen dat hij ons had verkocht, dus verscheen er een verhaal op de voorpagina waarin stond dat we waren verdwenen onder 'mysterieuze omstandigheden'.
Op de dag dat dit verhaal verscheen, hielden Alf Dickens en mijn moeder een persconferentie. De journalisten die daar kwamen, leken mijn moeder op dat moment niet te geloven, maar Tom Quirke nam contact op met The Observer, en het verhaal werd aan Eileen gegeven om ermee verder te gaan.
Ik kon de gedachte niet verdragen dat Eileen en Ben gewoon weg zouden gaan en wij weer zouden achterblijven. Ik wilde wanhopig graag een plan bedenken waardoor we onmiddellijk met hen mee zouden kunnen. Ik was op hetzelfde moment aan het denken en praten. 'Ais we ze nu eens vertellen dat mijn moeder in Taiz is, te ziek om door de bergen te reizen, en dat ze jou heeft gestuurd om ons te halen, zodat ze haar kleinkinderen kan zien voor ze sterft?'
Op de een of andere manier, in die sfeer van wanhoop, leek het alsof een dergelijk idioot verhaal zou kunnen werken, en we besloten om het te proberen. De mannen begonnen uit het huis te komen, en hingen rond terwijl ze luisterden naar ons gesprek. Daarom gingen we weer naar binnen, en Nadia en ik vertelden hun over onze moeder en haar ziekte.
Een van de oudste mannen knikte wijs. 'Eerst zullen we iemand naar Taiz sturen om te zien hoe ziek je moeder is. Als hij terugkomt en het is waar, dan zal hij jullie meenemen voor een bezoek.'
We moesten nu snel denken. Ik vroeg Eileen of haar krant mijn moeder niet naar Jemen kon laten vliegen en haar in een ziekenhuis in Taiz stoppen, maar ik zag al in dat dit een te wild plan was. Ahmed kwam ook met het wilde idee dat hij de volgende dag met een paar vrienden uit het leger terug zou komen, waarbij ze het zouden uitvechten met de mannen uit het dorp, en dan gewoon met ons weg zouden rijden. Ik begreep wel dat dat niet zou lukken, maar ik snakte ernaar dat er iets zou gebeuren. Ik begon te beseffen dat we weer achter zouden blijven, terwijl de mensen die waren gekomen on ons te redden, zonder ons zouden wegrijden. Eileen beloofde dat ze, zodra ze in Sana'a waren, naar de Britse ambassade zouden gaan. Ze beloofde dat er spoedig hulp zou komen, maar dat we geduld moesten hebben.
'Wat denk je dat we de afgelopen zeven jaar hebben gedaan?' vroeg ik sarcastisch. 'Geduld is iets waar we geweldig goed in zijn.'
'Maak je geen zorgen,' zei Eileen, 'het zal nu een kwestie van weken zijn voordat jullie hier weg zijn.'
'Probeer om de dorpelingen niet tegen je in het harnas te jagen, door hun voortdurend te vertellen dat jullie weggaan,' waarschuwde de tolk me. 'Als je dat blijft vertellen, dan brengen ze jullie misschien naar een nog verder afgelegen dorp, en dan zal niemand jullie nog kunnen vinden.'
'We kunnen er niet over zwijgen dat we hier weggaan,' explodeerde ik, 'dat is het enige waar we over dromen en praten. Alleen door dat telkens weer te zeggen, voorkomen we dat we gek worden.'
Tegen de tijd dat Ben en Eileen vertrokken, was het hele dorp uitgelopen om hen te zien vertrekken, waarbij de kinderen voor hen uitrenden, terwijl zij al struikelend het brokkelige bergpad afliepen in de richting van de Land Rover. Nadia en ik huilden allebei toen ze vertrokken. We waren erg verward, omdat het allemaal zo snel was gebeurd.
Later hoorde ik dat ze twee keer waren tegengehouden bij wegversperringen, waarbij gewapende mannen wilden weten wat ze daar deden, en hun spullen doorzochten om te zien of ze probeerden ons mee te smokkelen. Het was buiten twijfel dat ze hun leven op het spel hadden gezet door zo ver het land in te gaan. Voor ons leek Eileen een engel uit de hemel.
Toen we eenmaal over onze eerste teleurstelling heen waren dat we niet met hen mee konden, waren we een stuk optimistischer over de toekomst. We hadden het gevoel dat er nu echt wat hoop was. We stelden al ons vertrouwen in Eileen.
Ahmed voegde zich in Taiz bij hen, en ze begonnen met een bezoek aan de directeur van het ziekenhuis, die hun de jeep had geleend en die, voordat ze de bergen in waren gegaan, had aangeboden om namens hen contact op te nemen met Muhsen Al Usifi, de burgemeester van Taiz. Die zat op dat moment echter in Sana'a en was nog steeds niet terug.
'Ik beloof jullie,' verzekerde de directeur hun, 'dat de burgemeester hiervan zal horen zodra hij terugkeert in Taiz, en de meisjes zullen dan naar de stad worden gebracht om te worden ondervraagd.'
Hij ging verder tegen Eileen: 'Als de burgemeester dat wil, kunnen ze onmiddellijk terug naar hun moeder. Als hij alles van de kant van de echtgenoten wil horen, dan zullen die vanuit Saoedi-Arabië naar Taiz worden ontboden en dan zal er een rechtszaak van komen. De meisjes moeten dan vragen om een echtscheiding. Dat zal een hoop geld kosten en het kan wel vijf jaar duren. Iedereen moet worden omgekocht — van de soldaten die naar Mokbana zullen gaan om hen te halen, tot aan de advocaten en rechters aan toe.'
Eileen en Ben vlogen daarna terug naar Sana'a, met de politietroepen vlak achter hen aan, en ze namen contact op met Jim Halley, een nieuwe consul op de ambassade, die hen hielp. Hij ontmoette ze op het vliegveld en nam hen mee naar de Britse ambassadeur in een kogelvrije, extra beveiligde jeep.
Toen ze bij de zware ijzeren hekken arriveerden, gaf Jim een stoot op zijn claxon en een gewapende wacht opende een kleine deur in de hekken, en de hekken zwaaiden open.
Eileens benadering van deze mensen was net zo agressief als de mijne. Ze ging tekeer tegen de ambassadeur over onze problemen, en hij probeerde de juiste mensen te vinden om mee te praten. Omdat ze zich zorgen maakten dat de politietroepen achter hen aan zaten, vroegen Eileen en Ben of ze die nacht in de bewaakte ambassade mochten blijven.
Ben moest ervoor zorgen dat zijn foto's in Engeland kwamen om in The Observer van die zondag te worden geplaatst, en hij smokkelde tegelijk Eileens verhaal eruit, nadat ze bijna de hele nacht was opgebleven om het te schrijven.
De ambassadeur en Jim meenden dat het belangrijk was dat Eileen Jemen uit zou zijn voordat het verhaal zou verschijnen in de krant in Engeland. Als ze dan nog in het land zou zijn, zou ze misschien gearresteerd worden zodra ze zou proberen om te vertrekken, en dan in de gevangenis worden gegooid. Uiteindelijk slaagden ze erin om haar op zaterdagavond op het vliegtuig naar Engeland te krijgen.
Toen Eileen aankwam op de Londense luchthaven Heathrow, stond haar verloofde Paul op haar te wachten met een exemplaar van The Observer van die morgen. Haar verhaal stond op de voorpagina, met een foto van Ben erbij van Nadia die Tina in haar armen hield. We waren beroemd.