9

Pastoor Kaisergruber was al tweemaal met een flesje gewijde olie bij Doktor Hoppe langsgegaan. Beide keren was het hek gesloten gebleven. Omdat de priester wist dat Doktor Hoppe ook voor anderen niet had opengedaan, vatte hij het niet persoonlijk op. Bovendien vond hij het allesbehalve erg, want hij was toch tegen zijn zin gegaan. Hij deed het enkel en alleen omdat verscheidene parochianen erop hadden aangedrongen. Ze wilden dat hij de stervende zonen van de dokter de laatste sacramenten zou toedienen. In het begin had hij nog tegenge-sputterd en gezegd dat de kinderen daarvoor te jong waren en dat hij bovendien niet wist of ze gedoopt waren, maar Berna-dette Liebknecht had hem toen aan het verhaal van de Kana-nese vrouw herinnerd, die zo oprecht geloofde dat Jezus haar zieke kind alleen al daarom genas.

‘Het evangelie volgens Matteüs, hoofdstuk 15,’ had Bernadette gezegd, waarna ze de priester erop wees dat Doktor Hoppe had verklaard dat het lot van de kinderen in de handen van God lag. Daarmee had hij toch aangegeven dat hij hoopte dat zijn zonen vrede in God zouden vinden. De ziekenzalving zou hen daar dan zeker bij helpen en de dokter kracht geven om het verlies te verwerken.

Pastoor Kaisergruber had de eerste keer op woensdagmiddag en de tweede keer op donderdagmiddag bij het hek van de dokterswoning aangebeld. Vooraf had hij proberen te bellen, maar de dokter had niet opgenomen. Er waren dorpelingen die zich ernstig zorgen begonnen te maken nu Doktor Hoppe al een paar dagen niets meer van zich had laten horen. Hij had naar het schijnt een gekke vrouw in huis genomen, die op zijn kinderen paste, en ook die vrouw had zich niet meer vertoond sinds ze dinsdagochtend op het kerkhof allerlei onzin tegen Jacob Weinstein had uitgekraamd.

Irma Nüssbaum had zelfs op het punt gestaan om de politie te bellen met de vraag of die het huis kon binnenvallen, maar dat hadden anderen haar afgeraden omdat de dokter waarschijnlijk voortdurend aan het waken was bij het sterfbed van zijn kinderen. Daarmee was Irma echter niet gerustgesteld en toen zij ook de rest van de dag geen teken van leven achter de ramen van de dokterswoning had gezien, had ze Vera Weber gebeld, zogenaamd om te vragen hoe het met haar ging. Terloops had ze geïnformeerd of Vera nog een afspraak bij Doktor Hoppe had, want als dat zo was, dan zou hij zich die dag toch moeten vertonen.

‘Morgen of zaterdag,’ had Vera na een aarzeling geantwoord. ‘Hij zou mij nog bellen.’

‘Ik ben benieuwd,’ had Irma gezegd, ‘ik maak me werkelijk zorgen.’

Ze had niet naar de reden van de afspraak gevraagd, want ze wilde Vera niet in verlegenheid brengen. En al met al wist ze op dat moment genoeg. Ze besloot om tot zaterdagavond te wachten voor ze verdere stappen zou ondernemen. Als de dokter dan niets van zich had laten horen, zou ze alsnog de politie bellen.

Maar zo lang hoefde ze niet te wachten. Op vrijdagavond kreeg ze het teken van leven waarop ze al bijna vier dagen had gehoopt. Pastoor Kaisergruber probeerde het die avond voor de derde keer. De twee volgende dagen had hij het immers te druk om bij de dokter langs te gaan, want op zondag zou de jaarlijkse bedevaart naar de Calvarieberg van La Chapelle worden gehouden, een gebeurtenis die altijd rond de tweeëntwintigste mei plaatsvond, de feestdag van de Heilige Rita, patrones van Wolfheim.

De priester belde die avond twee keer kort aan en draaide zich met een zekere opluchting alweer om, toen de dokter dan toch ineens verscheen. Achter het keukenraam van het huis aan de overkant slaakte Irma Nüssbaum een zucht van verlichting. Toen de priester twee minuten later achter de dokter aan naar binnen was gegaan, begon ze al te bellen naar haar vriendinnen om het goede nieuws te melden.

Pastoor Kaisergruber voelde zich niet op zijn gemak. De begroeting van Doktor Hoppe was zoals altijd zakelijk geweest. De priester had nog niet gezegd waarvoor hij kwam, maar werd meteen naar de spreekkamer geleid alsof hij voor een of andere kwaal behandeld wilde worden. Terwijl de dokter plaatsnam achter zijn bureau, voelde de priester in de zak van zijn jas of het flesje met olie er nog in zat. Hij had zijn eeuwige soutane intussen al meer dan twee jaar verruild voor een donker pak, maar moest nog altijd wennen aan de vele zakken in zijn jas. De Kerk moest met haar tijd mee, maar hij bleef het er moeilijk mee hebben.

Nu hij zo voor Doktor Hoppe zat, moest hij weer aan vroegere tijden denken. Aan de vader van Victor. Zoals hij zich Karl Hoppe herinnerde, aan het eind van diens leven, zo zag de zoon er op dat ogenblik ook uit. Het smalle, wat ingevallen gezicht, de onverzorgde rosse baard en het litteken, de platte neus en de helderblauwe ogen, alles was haast identiek. Alleen droeg Victor zijn haar anders, langer, veel langer ook dan de priester ooit bij hem had gezien. Het reikte bijna tot op zijn schouders.

De priester kuchte even en besloot het ijs te breken. Automatisch legde hij zijn hand op het flesje in zijn zak, alsof hij er kracht uit hoopte te putten.

‘Waarvoor ik gekomen ben...’ begon hij.

‘Waarom is Jezus aan het kruis gestorven?’ onderbrak Doktor Hoppe hem meteen.

Pastoor Kaisergruber keek vreemd op, maar zag toen dat de blik van de dokter rustte op het zilveren kruisje dat hij altijd op de kraag van zijn jas spelde. In eerste instantie vond hij het een merkwaardige vraag, zeker voor hem, maar meteen daarop bedacht hij dat de dokter met de nakende dood van zijn zonen misschien alsnog houvast bij het geloof probeerde te zoeken.

Hij antwoordde zoals hij dat altijd al had gedaan: ‘Om ons te verlossen van onze zonden. Hij heeft zich voor de mensen opgeofferd.’

‘Maar heeft Hij dan zelf voor zijn dood gekozen?’

De priester trok de wenkbrauwen op. Hij was meteen weer op zijn hoede. In een flits dacht hij aan de dood van Victors vader. De dokter wilde waarschijnlijk dat hij zelfmoord alsnog goed zou praten.

‘Nee, Jezus is veroordeeld. Onterecht weliswaar. Maar Hij heeft zich niet verzet. Hij heeft zijn straf lijdzaam ondergaan. Om te tonen dat hij geen wrok koesterde. Dat hij alleen maar goede bedoelingen had.’

Hij wilde het gesprek op een of andere manier afronden, maar de dokter bleef aandringen, zijn blik voortdurend gericht op het kruisje.

‘Maar waarom is Hij dan veroordeeld?’

‘Hij werd niet begrepen. Verkeerd begrepen. De mensen geloofden hem niet.’

Nu knikte de dokter. Hij leunde achterover in zijn stoel en bracht zijn hand naar zijn zij.

De priester maakte gebruik van de pauze om van onderwerp te veranderen.

‘Hoe is het nu met uw...’

‘Maar waarom het kruis?’ onderbrak de dokter hem nogmaals abrupt. ‘Waarom moest Hij sterven aan het kruis?’

De priester leunde nu ook achterover en zuchtte.

‘Waarom het kruis?’ herhaalde hij de woorden van de dokter. ‘Omdat in die tijd misdadigers op die manier geëxecuteerd werden. Daarom.’

‘Dat zou nu niet meer gebeuren.’

‘Nee, godzijdank.’

Even sloeg de dokter de ogen naar hem op.

‘Vandaag zou hij worden opgesloten,’ ging de priester verder, terwijl hij de blik van de dokter ontweek. ‘Of vrijgesproken op een rechtvaardig proces.’

‘En dan zou Hij niet gestorven zijn.’

‘Nee, waarschijnlijk niet.’

‘En dan had Hij ons ook niet van onze zonden kunnen verlossen.’

‘Zoiets,’ knikte de priester, die hoopte dat het onderwerp daarmee was afgesloten.

‘En dat Jezus is verrezen,’ vroeg Doktor Hoppe toen, ‘dat Hij uit de dood is opgestaan, dat deed Hij toch ook voor de mensen?’

Hij is werkelijk zoekend, dacht de priester. Misschien heb ik me in hem vergist. Misschien is hij uiteindelijk toch tot inkeer gekomen.

‘Daarmee heeft Jezus aangetoond dat Hij er voor altijd en voor iedereen zal zijn,’ legde hij uit. ‘Hij staat boven het leven en de dood.’

Meer en meer kreeg hij de indruk dat hij iemand in het christelijke geloof moest initiëren, en dat terwijl Victor toch jarenlang op de broederschool in Eupen had gezeten. Waarschijnlijk waren daar alle godsdienstlessen en alle gebeden op hem afgeketst als speren op een schild. Of misschien had hij daar een afkeer van het geloof gekregen omdat hij er in die tijd nog niet ontvankelijk voor was. Niet rijp genoeg.

‘Ik begrijp het,’ zei Victor, werkelijk zoals een leerling aan het einde van de les.

Daar ben ik blij om,’ zei pastoor Kaisergruber en hij meende het nog ook. Meteen daarna nam hij opnieuw het woord om te voorkomen dat de dokter nog meer vragen zou stellen.

‘Maar hoe is het nu met de kinderen, Herr Doktor?’

‘Goed, antwoordde de dokter kortweg.

‘Dus alles is weer...’

Doktor Hoppe knikte. De priester voelde zich opgelucht.

‘Dan hoef ik dus geen oliesel toe te dienen? Want daar kwam ik eigenlijk voor.’ Hij tikte licht tegen het flesje in zijn jaszak.

‘Nee, zeker niet,’ zei de dokter.

‘Dat is goed nieuws, Herr Doktor,’ zei pastoor Kaisergruber en hij kwam al overeind om te vertrekken. ‘Dat is voorwaar goed nieuws. Dan weten we waarvoor we Jezus zondag moeten danken. Tijdens de bedevaart naar La Chapelle. Daar...’

De priester maakte zijn zin niet af. Te laat had hij eraan gedacht dat de naam van het dorp slechte herinneringen bij Victor zou kunnen oproepen. Maar de dokter toonde geen enkele reactie. Waarschijnlijk herinnerde hij zich amper iets van zijn tijd in het klooster van de zusters clarissen. Hoe kon het ook anders? Hij was nog geen vijf toen zijn vader hem er had weggehaald. Niettemin hadden die jaren toch hun nut gehad, wist de priester nu. Uiteindelijk was het kwaad dan toch geweken. Het had lang geduurd, maar uiteindelijk was het toch zover gekomen.

 

En zij zullen opblikken tot Hem, dien zij hebben doorstoken.

Victor hield de wond al dagen open. Zodra er een korst op verscheen, krabde hij die weg en stak eerst één vinger, daarna twee vingers en ten slotte drie vingers twee kootjes diep in de snee.

Toen de wond nog vers was, had hij zelf haast met ongeloof gereageerd. Maar hij had gekeken en gevoeld. De wond in zijn zij was echt.

Daardoor was er weer iets in gang gezet.

Dit gebeurde kort nadat hij het kwaad had bestreden.

 

Pas zaterdagavond hadden Lothar en Vera Weber het verlossende telefoontje gekregen: ‘Ik verwacht u morgenochtend om negen uur.’

‘Is het gelukt?’ had Lothar enthousiast gevraagd.

‘Het is gelukt. Ik heb drie embryo’s.’

‘Drie? Is dat niet te veel?’

‘Het is niet zeker of ze allemaal verder uitgroeien. Daar moeten we rekening mee houden.’

‘O zo. Ik begrijp het.’

Daarna had hij nog gevraagd hoe lang het zou duren en of zijn vrouw daarna moest rusten, want ze zouden graag die middag deelnemen aan de bedevaart naar La Chapelle. Hij zou dit jaar zelfs het kerkvaandel mogen dragen. De dokter had gezegd dat het maar eventjes zou duren. Het was een eenvoudige ingreep. Vera zou er zelfs niets van voelen en er achteraf geen last van hebben.

Die avond hadden ze een kaars gebrand. Naast het portret van hun zoon Gunther.

De volgende ochtend belden ze om vijf voor negen aan bij het hek van de dokterswoning. Het was zondag 21 mei 1989. Een bijzondere dag. Ze waren allebei nerveus en moe. Het was die nacht drukkend warm geweest in de slaapkamer, waardoor ze nog moeilijker in slaap hadden kunnen komen. De voorbije dagen was de temperatuur overdag erg opgelopen en de hitte had zich al in het huis genesteld. Ook die zondag zou nog een zomerse dag worden, maar dan zou het afgelopen zijn met het mooie weer, zo was voorspeld.

Vera Weber voelde zich erg onzeker op het moment dat ze aanbelden. Had ze toch niet in Gods wil moeten berusten? Speelde ze nu niet met haar gezondheid? En met die van het toekomstige kind? De afgelopen dagen waren zulke gedachten steeds vaker bij haar opgekomen. Natuurlijk speelden de zenuwen een grote rol. Dat besefte ze. Maar ook besefte ze dat ze nu nog terugkon. Misschien moesten ze wachten. Een maand of zo. Om zekerheid te verkrijgen over de goede afloop.

‘Lothar...’ begon ze. Maar op dat ogenblik kwam de dokter er net aan. ‘Niets. Laat maar. Straks.’

Doktor Hoppe zag bleek. Hij zag altijd wel bleek, maar deze keer zag hij nog bleker. Wit. Krijtwit.

‘Gaat het, Herr Doktor?’ vroeg Lothar zodra ze binnen waren.

‘Ja,’ antwoordde hij, maar Lothar vond het niet overtuigend klinken. Waarschijnlijk was de dokter zelf ook nerveus. Voor hem was het natuurlijk evenmin een alledaagse ingreep.

‘Ik heb het goede nieuws over de jongens gehoord,’ zei Lothar om de spanning wat te doorbreken en hij wuifde een vlieg weg die om zijn hoofd cirkelde.

De dokter knikte.

‘Het werd tijd,’ zei hij. ‘God heeft lang gewacht. Ze waren vel over been. Als u dat wilt, dan haal ik ze even. Dan kunt u het met eigen ogen zien.’

Lothar schudde het hoofd.

‘Een andere keer misschien. Laat ze maar wat rusten.’

Hij begreep wel dat de dokter opgelucht was nu het ergste leed voorbij was en dat hij dat aan iedereen wilde tonen, maar wat hij nu wilde, was dat de ingreep zo spoedig mogelijk achter de rug zou zijn. Bovendien had zijn vrouw zich al half uitgekleed.

‘Het kwaad is nu in elk geval bestreden,’ zei Doktor Hoppe. ‘Die opdracht is volbracht.’

Lothar knikte. Het stelde hem gerust dat de dokter steun had gezocht en gevonden in het geloof. God opereert momenteel aan zijn zijde, dacht hij, en misschien zal Hij ons ook gunstig gezind zijn.

‘Ik ben blij voor u,’ zei hij gemeend.

Hij zag hoe de dokter een hand in zijn zij legde. Zijn witte doktersjas vertoonde op die plek bruinige vlekken, en er kroop een vlieg overheen. Een andere vlieg zat op de hand van de dokter. Ineens viel het Lothar op dat er wel erg veel vliegen in de kamer waren. Er hing ook een wat vreemde geur, die er anders nooit was, en die hij niet kon thuisbrengen.

Zijn vrouw had weer plaatsgenomen op de tafel en haar benen in de steunen gelegd. Met zijn ogen volgde hij Doktor

Hoppe, die aan een tafeltje plaatsnam en zich over een grote microscoop boog, waar hij een schaaltje onder schoof.

Daar zit het leven in, dacht Lothar, en dat brengt hij dadelijk bij mijn vrouw naar binnen.

Onbevlekt ontvangen.

Hij hoorde het Jacques Meekers nog roepen, die keer in de Terminus.

Na korte tijd stond Doktor Hoppe op en liep met een toestel dat voor het merendeel uit een lang, smal ijzer bestond naar Vera.

‘Herr Doktor?’ hoorde Lothar zijn vrouw ineens met benepen stem zeggen. Met gefronste wenkbrauwen keek hij naar haar. Ze lag met haar hoofd op een kussen en keek strak naar boven. Opnieuw klonk haar stem: ‘Herr Doktor, kan het nog worden uitgesteld? Tot volgende maand of zo?’

Lothar was verrast. Waarom vroeg ze zoiets? Was ze plotseling bang geworden? Met grote ogen keek hij naar de dokter, die prompt reageerde.

‘Nee, dat kan niet. Dat kan niet. Het moet nu gebeuren.’ ‘Maar is alles dan in orde?’ vroeg ze. ‘Ik ben zo bang dat het nog mis kan gaan.’

‘U hoeft niet bang te zijn,’ zei de dokter. ‘Ik heb het goed met u voor. En uzelf bent begenadigd.’

Lothar begreep niet wat de dokter bedoelde, maar zijn vrouw ging er niet op in. Ze wilde iets anders weten.

‘Maar het kind, Herr Doktor? Zal de jongen gezond zijn?’

‘Hij zal gezond zijn, Frau Weber. Hij zal zeker gezond zijn.’ ‘Dus niet... niet doof?’

‘Hij zal niet doof zijn.’

Lothar hoorde zijn vrouw een zucht slaken. Ze scheen gerustgesteld, haar hoofd zakte verder weg in het kussen. Hijzelf bleef echter nog met enkele vragen zitten. Toch besloot hij te zwijgen. Zijn vrouw was nu rustig en de dokter zat al klaar om tot de ingreep over te gaan. Eigenlijk had hij nog willen weten wat er zou gebeuren als er twee of drie embryo’s zouden uitgroeien tot baby’s. Zouden ze dan op elkaar lijken? Zouden ze allemaal kunnen horen? En wat als zijn vrouw toch niet zwanger werd? Zou de dokter dan een nieuwe poging wagen? Maar wilden ze het dan zelf nog wel? Daar had hij het met zijn vrouw nog niet over gehad. Misschien moesten ze dan maar berusten.

‘Dat was het,’ klonk het toen. Doktor Hoppe leunde achterover en legde zijn hand weer in zijn zij.

‘Is het al gebeurd?’ vroeg Lothar.

‘Het is gebeurd,’ zei de dokter, maar in zijn stem viel weinig enthousiasme te horen, alsof hij niet meer had gedaan dan zijn plicht. Wellicht moest hij wennen aan het idee dat alles nu achter de rug was. Voor hem althans. Hij had zijn werk gedaan. Nu was het aan Vera.

Lothar Weber keek hoe zijn vrouw langzaam overeind kwam. In haar buik zat nu leven. Nieuw leven. Hij kon het haast niet geloven. Hij voelde dat hij er zelfs door werd aangegrepen. Dat had hij niet verwacht. Vanzelf moest hij even denken aan Gunther en hij moest zich bedwingen om niet in tranen uit te barsten.