1

Stapvoets reed Rex Cremer over de top van de Vaalserberg. Zijn auto schoof langs de vele toeristen die het drielandenpunt kwamen bezoeken. Hijzelf was er als kind een keer geweest en van dat uitstapje herinnerde hij zich levendig dat hij de Boudewijntoren had beklommen, die hij nu door de voorruit kon zien. Hij boog ver naar voren, zodat zijn borst haast het stuur raakte, en richtte zijn blik omhoog. Op het platform helemaal bovenaan stonden heel wat kinderen, sommige wezen naar een plek in de verte, andere zwaaiden naar bekenden op de grond.

Achtendertig meter. Zo hoog was de toren. Ook dat herinnerde Rex zich nog. Hij was altijd goed geweest in het onthouden van getallen.

Ongemerkt passeerde de voormalige stafarts de grens tussen Nederland en België. Hij was van Keulen onderweg naar Wolfheim. Om in het dorp te komen was hij via Aken en Vaals gereden en vanaf daar had hij de pijlen naar het drielandenpunt gevolgd.

‘Dan volg je de Route des Trois Bornes,’ had Victor hem uitgelegd. Aan het eind van die weg, voorbij de boogbrug, zie je het huis al liggen. Een vrijstaand huis met een hek. Net voorbij de kerk. Napoleonstrasse 1.’

De Route des Trois Bornes telde verscheidene scherpe bochten, die de nodige concentratie vergden van Cremer. Even kon hij daardoor het beklemmende gevoel van zich afzetten dat hem al de hele rit vergezelde. Maar zodra hij de brug voor zich zag, kreeg hij bet opnieuw benauwd, meer nog dan voorheen.

Een week eerder had hij Victor ontmoet op een beurs voor medische apparatuur in Frankfurt. Het was al meer dan vier jaar geleden dat ze elkaar hadden gezien of gesproken. Hij had bewust niet naar hem gezocht, ondanks alle vragen waarmee hij was achtergebleven. De eerste maanden nadat ze elkaar in Bonn hadden gezien, had hij nog nauwlettend de vakbladen en kranten bijgehouden en tot zijn geruststelling was er nergens een artikel van of over Doktor Victor Hoppe verschenen. Daardoor was hij hoe langer hoe meer gaan aannemen dat het hele kloonexperiment mislukt was, als het al niet verzonnen was. Steeds meer wetenschappers waren dat gaan geloven omdat er sindsdien niemand anders successen had geboekt bij het klonen van zoogdieren. Voor Cremer was het echter altijd een dilemma gebleven of Victor daadwerkelijk alles had verzonnen en hij zich als stafarts dus voortdurend voor de gek had laten houden. Voor zijn collega’s aan de universiteit van Aken was dat al snel een uitgemaakte zaak, hetgeen verder samenwerken erg moeilijk had gemaakt. Hij was na de hele heisa weliswaar hoofd van de afdeling gebleven, maar hij had ondervonden dat alle respect verdwenen was, laat staan dat er nog iemand naar hem opkeek. Een jaar later was hij ingegaan op een aanbieding van een commerciële biotechnische onderneming in Keulen, waar hij de leiding had gekregen over de nieuwe afdeling stamcelonderzoek en DNA-technologie.

In die functie was Rex Cremer op zaterdag 29 oktober 1988 naar de beurs in Frankfurt gereisd om er nieuwe apparatuur te bekijken en te bestellen. Hij was amper binnen toen hij Victor had herkend. Meteen en van ver. Er was een schok door hem heen gegaan.

Hij had Victor niet benaderd, althans niet in eerste instantie. Twee uur lang had hij over de beurs geslenterd en geregeld had hij hem opnieuw zien lopen, echter zonder dat hun blikken elkaar hadden gekruist. Toen was hij begonnen hem te volgen. Waar bleef hij stilstaan? Naar welke apparaten ging zijn interesse uit? Welke vragen stelde hij?

Zijn stem! Toen hij dicht genoeg was genaderd om die opvallende stem te horen, waren de herinneringen aan diens woorden opgeborreld.

Dat is de fout. Ze leggen zich grenzen op.

God schiep de mens naar zijn gelijkenis.

Soms moeten dingen gewoon worden aangenomen.

Het zijn er vier. Dat is te veel.

Opvallend was hij Victor voorbijgelopen, in de hoop dat die hem zou herkennen en aanspreken, alsof hij zich vooraf al wilde indekken voor het geval anderen hen samen zouden zien. Maar Victor benaderde hem niet. Zijn ex-collega had zelfs geen blijk van herkenning gegeven toen hij hem vluchtig toeknikte op het ogenblik dat ze elkaar passeerden.

Zijn nieuwsgierigheid had het ten slotte gewonnen. Hij had zich omgedraaid en hem aangesproken. Victor had gekeken alsof hij net was ontwaakt.

‘Ik ben het. Rex Cremer. Van de universiteit van Aken.’

‘U bent veranderd,’ had het droogjes geklonken.

Daar had hij niet bij stilgestaan. Hij was ervan uitgegaan dat hij gemakkelijk herkend zou worden, maar intussen droeg hij een bril en was zijn haar langer dan toen hij nog stafarts aan de universiteit was.

‘Dat hebt u goed opgemerkt,’ had hij geantwoord. Werktuiglijk had hij zijn bril rechtgezet. ‘Maar vertelt u eens, hoe maakt u het?’

Victor had achteloos zijn schouders opgehaald. Het was onduidelijk of hij geen zin had om te antwoorden of dat die reactie zijn antwoord was. Er was ook geen wedervraag gekomen, zodat Rex opnieuw het woord had moeten nemen.

‘En wat doet u nu? Het is zo lang geleden...’

Bewust had hij de vraag neutraal gehouden. Hij herinnerde zich nog goed hoe ontwijkend zijn ex-collega kon antwoorden.

‘Huisarts,’ had Victor gezegd.

‘Huisarts,’ had Rex lichtelijk verbaasd herhaald. Om zijn reactie te verdoezelen had hij meteen daarop gevraagd: ‘Waar ergens?’

‘In Wolfheim.’

‘Wolfheim?’

Victor had geknikt. Meer niet. Geen uitleg waar die plek lag. Niet dat hij geheimzinnig deed of zich terughoudend gedroeg, nee, hij straalde veeleer onverschilligheid uit, alsof hij geen gezamenlijk verleden had met de man tegenover hem. Daarin was verandering gekomen toen Rex vertelde dat ook hij inmiddels de universiteit van Aken had verlaten. Die mededeling scheen Victor te verrassen. Heel even had hij zijn ogen opgeslagen en leek het of hij wat wilde zeggen. Maar een verdere reactie was uitgebleven, tot Rex een opmerking maakte waarvan hij wist dat die de dokter niet koud zou laten.

‘Ze waren het geloof in mij kwijt.’

Daarmee bleek hij echter meer los te maken dan hij had kunnen vermoeden, want zonder zijn stemgeluid te dempen had Victor gezegd: ‘Zoals u dat in mij.’

Rex had half beschaamd om zich heen gekeken. Niet op ingaan, had hij gedacht, dat zou tot een nodeloze discussie leiden.

‘Hoe is het afgelopen?’ had hij gevraagd.

Hij had een ontwijkend antwoord verwacht en zou daar genoegen mee hebben genomen. Dat zou hem rust hebben gegeven. En het antwoord was ontwijkend, maar had tegelijk nog meer vragen opgeroepen.

‘Nog niet. Het is nog niet afgelopen.’

Er was een rilling door hem gevaren. ‘Hoe bedoelt u?’

‘Ik begin opnieuw.’

Dat antwoord was geruststellend. Dan was het vorige experiment mislukt. En het was dus klaarblijkelijk niet verzonnen. Het was simpelweg en logischerwijs mislukt. Godzijdank.

Toch had hij ernaar gevraagd. Hij wilde uit de mond van de dokter zelf vernemen dat het experiment mislukt was. Afwachtend had Victor naar de grond gestaard en toen had Rex ernaar gevraagd.

 

Oorspronkelijk zou de afspraak al de dag na de beurs hebben plaatsgevonden, maar die ochtend had Victor gebeld omdat er iets was voorgevallen. Hij had verward geklonken en voor zover Rex begrepen had, was er iets met de huishoudster gebeurd. Een ongeluk of zo. Of hij een paar dagen later kon komen? Daar had hij mee ingestemd, ook al werd zijn ongeduld daardoor nog langer op de proef gesteld.

Wat wist hij op dat moment? Dat er vier jaar eerder drie jongens geboren waren en dat de vierde vrucht niet helemaal was uitgegroeid en dood ter wereld gekomen. Ook wist hij dat ze alle drie inderdaad klonen waren van de dokter en dat ze tot in het kleinste detail op elkaar leken. Ten slotte wist hij dat de jongens nog altijd leefden.

Dat alles had hij die ochtend op de beurs vernomen van Victor. En hij, Rex Cremer, had met open mond geluisterd.

‘Kan ik ze zien? Mag ik ze zien?’ had hij in een opwelling gevraagd.

Hij mocht ze zien.

Toen had hij nog één vraag gesteld. Ook dat antwoord had hem verrast. Nee, geschokt. Hij had naar de namen van de kinderen gevraagd.

 

Rex Cremer parkeerde zijn auto voor het vrijstaande huis. Aan het hek zag hij een bordje met Victors naam en met spreekuren. Toen hij uitstapte hoorde hij de klok twee keer slaan. Hij was precies op tijd. Aan de overkant van de straat stond een vrouw de stoep te vegen. Hij knikte haar vriendelijk toe, maar haar reactie was miniem. Victor kwam naar buiten, begroette hem met een hoofdknik en deed het hek open.

‘Volgt u mij maar,’ zei hij, en hij liep alweer het tuinpad af.

Rex had het gevoel dat hij een zoveelste patiënt was die op consult kwam, wat werd versterkt toen bleek dat hij naar de spreekkamer werd geleid. Victor ging achter zijn bureau zitten en nodigde hem uit om aan de overzijde plaats te nemen. Meteen viel Rex het fotolijstje op, dat op de hoek van het bureau half naar hem toe was gedraaid, haast als met opzet.

‘Zijn ze dat?’ vroeg hij.

Victor knikte.

‘Mag ik?’ Hij stak zijn hand al uit.

Victor knikte nogmaals en zei: ‘Het is een oude foto.’

Rex pakte het lijstje op en zag dat zijn hand trilde. Ergens hoopte hij nog altijd dat alles was verzonnen en hoewel de foto al bij de eerste aanblik de verbazingwekkende gelijkenis van de drie jongens duidelijk liet zien, was hij er nog niet van overtuigd dat het inderdaad klonen waren. Het kon zijn dat het een eeneiige drieling was en dat ze Victors dominante kenmerken simpelweg hadden geërfd: het rode haar en...

Elke schisis is uniek.

Hij hoorde het hem nog zeggen, ook al was het jaren geleden. Zijn blik ging naar de mond van de drie kinderen op de foto, maar de afbeelding was niet scherp genoeg om details te kunnen onderscheiden. Bovendien – dat kon hij wél zien – was de schisis al geopereerd. Maar ongetwijfeld zou de dokter foto’s hebben van vóór de operatie, ook al was zo’n bewijs niet meer nodig. Een Britse wetenschapper had inmiddels een manier gevonden om de unieke genetische code van elke mens weer te geven en te lezen. Aan de hand van zo’n DNA-test zou onomstotelijk kunnen worden aangetoond of de kinderen werkelijk identieke kopieën waren van Victor Hoppe.

‘Ze zullen wel erg veranderd zijn,’ begon Rex zo neutraal mogelijk. ‘Hoe oud zijn ze hier? Een jaar ongeveer?’

‘Net geen jaar,’ antwoordde de dokter. ‘Ze zijn inderdaad erg veranderd.’

‘Ik ben benieuwd.’

Hij had de kinderen graag meteen willen zien, maar toen Victor opnieuw het woord nam, wist hij dat die zijn geduld op de proef zou stellen.

‘Ik heb geprobeerd om het tegen te houden.’ Het klonk niet als een verontschuldiging. Hij deelde het gewoonweg mee.

‘Wat wilde u tegenhouden?’

‘Het ging te snel.’

‘Wat... ik begrijp het niet.’

‘De telomeren van sommige chromosomen waren veel korter dan normaal.’

Rex keek hem niet-begrijpend aan, maar de dokter vatte het verkeerd op.

‘U weet toch wat telomeren zijn?’ vroeg hij.

‘Natuurlijk weet ik wat telomeren zijn. Ik snap alleen niet waarom u daar ineens over begint.’

Maar terwijl hij dat zei, begon het hem al te dagen. De telomeren waren een lange reeks bouwstenen aan het eind van elke chromosoom in de celkern. Op een of andere manier leverden ze de energie voor een celdeling. Bij elke nieuwe deling verdween een aantal telomeren voorgoed omdat ze door de cel niet opnieuw werden aangemaakt. Hoe vaker een cel zich splitste, hoe minder telomeren er in de chromosomen van de celkern overbleven, kortom, hoe ouder de drager van de cellen, hoe korter de reeks telomeren.

‘Toen de jongens pas geboren waren,’ legde Victor uit, ‘kwam ik er al snel achter dat de telomeren van het vierde en het negende chromosoom veel korter waren dan die van de andere chromosomen.’

Eigenlijk wilde Rex het vervolg niet horen. Hoe meer hij te weten zou komen, hoe meer hij erbij betrokken zou raken. Maar hij had al een sterk vermoeden van wat de dokter wilde zeggen. Een van de vragen die biologen zich al vaak hadden gesteld en waarop nog geen antwoord was gevonden, ging over de werkelijke leeftijd van de kloon. Omdat de cel die de donorkern leverde van een volwassen individu afkomstig was, zouden de lichaamscellen van de kloon bij de geboorte veel ouder zijn dan de cellen die bij een normale bevruchting ontstaan. Ging het daarover? Was er daarmee iets misgegaan?

Hij voelde hoe de benauwdheid weer toenam.

‘Betekent dat...’ begon hij, maar hij werd abrupt onderbroken.

‘Ik heb geprobeerd om het tegen te houden,’ verhief de dokter licht zijn stem. Er klonk wanhoop in door. Het was voor het eerst dat Rex dat bij hem opmerkte. Of nee, het was één keer eerder gebeurd, toen Victor aan de telefoon om hulp smeekte omdat was gebleken dat er vier embryo’s waren uitgegroeid.

‘Maar ik geef me niet gewonnen,’ klonk het vervolgens beslist. Van wanhoop was geen sprake meer. Daarna zweeg hij weer, terwijl Rex nu wel meer wilde weten.

‘Doktor Hoppe, u had het over de telomeren van het vierde en negende chromosoom,’ begon hij. ‘U zei dat ze veel korter waren. Hoeveel korter?’

Victor staarde naar de foto die Rex nog altijd in zijn handen hield.

‘Minder dan de helft,’ zei hij werktuiglijk.

‘Minder dan de helft. Dat is... Had dat gevolgen voor de kinderen?’

‘Ze verouderden snel.’

Rex zag zijn vermoeden bevestigd, hoewel hij niet wist wat hij zich erbij moest voorstellen.

‘Viel het op?’ vroeg hij. ‘Ik bedoel, kon je het ergens aan zien?’

Hij hoopte dat de dokter nu zou voorstellen om naar de kinderen te gaan kijken, maar Victor knikte alleen maar en staarde naar de foto.

Toen leek er nog niets aan de hand,’ zei hij. ‘Daarna...’ Hij zweeg weer.

‘Daarna wat?’ ‘Ze werden plotseling kaal. Dat was het begin.’

Rex keek naar de foto. De rode haren van de drie jongens waren toen al dun en iel. Het was niet moeilijk om ze helemaal weg te denken.

‘Was er niets aan te doen?’ vroeg hij.

‘Ik heb het geprobeerd.’

‘En nu?’

‘De telomeren van het vierde en het negende chromosoom zijn opgebruikt.

Rex schrok. Hij voorvoelde wat er met de kinderen te gebeuren stond en de dokter bevestigde dat: ‘Sindsdien zijn de celdelingen stilgevallen en sterven de overgebleven cellen langzaam af.’

‘Waardoor het verouderingsproces niet meer tegen te houden is?’

Victor knikte.

‘Maar er is niets verloren,’ zei hij toen. Hij had de rug gerecht, zijn handen om de armleuningen van zijn stoel, als op het punt om op te staan.

‘Niets verloren?’ vroeg Rex verwonderd.

‘Het was een mutatie. Niet meer dan dat. Nu ik het weet, kan ik er bij de selectie van de embryo’s op letten.’

Rex wist niet waar hij kijken moest om zijn verbazing te verbergen.

‘Het is nu eenmaal onze taak,’ ging Victor onverstoorbaar verder. ‘We moeten de fouten verbeteren die Hij in al zijn haast heeft gemaakt.’

Rex zette grote ogen op.

‘Een mutatie is toch niet meer of minder dan een fout in de genen,’ draafde Victor door. ‘Zoals ook dit een fout in de genen is. Hij bracht zijn hand naar zijn bovenlip en maakte met zijn wijsvinger een schampende beweging langs het litteken. Onopvallend probeerde Rex zijn blik af te wenden.

En door die aangeboren fouten te verbeteren, verbeteren we onszelf,’ zei Victor nadrukkelijk. ‘Alleen zo kunnen we God het nakijken geven.’

De schok die Rex gewaarwerd, was nog groter dan toen hij had gehoord welke namen Victor de drie kinderen had gegeven. De woorden slingerden hem onwillekeurig terug in de tijd, naar het ogenblik dat hij het kaartje schreef waarmee hij Victor Hoppe nog voor hun kennismaking had gefeliciteerd.

U hebt God het nakijken gegeven.

En terwijl hij aan dat moment terugdacht, drong het tot hem door dat hij, Rex Cremer, met die ene ogenschijnlijk onschuldige zin alles in gang had gezet.

‘Zullen we?’ Victor had zijn stoel achteruit geschoven en was al half overeind gekomen. ‘U wilde toch de kinderen zien. Komt u maar. Ze zijn boven.’ Zonder op een antwoord te wachten, liep hij naar de deur.

Rex bleef nog even zitten, niet in twijfel of hij zou volgen, maar beduusd. Toen hij opstond, duizelde het hem. Hij knipperde een paar keer met de ogen en haalde diep adem.

‘Doktor Cremer?’ klonk het vanuit de gang.

‘Ik kom,’ zei hij. In zichzelf herhaalde hij die zin nog een paar keer. Terwijl hij achter Victor aan de trap opliep, probeerde hij zich te concentreren op wat hij te zien zou krijgen, maar de woorden die hij zopas had gehoord maalden iri zijn hoofd.

We moeten de fouten verbeteren die Hij in al zijn haast heeft gemaakt.

Het kan niet, dacht hij. Hij daagt me uit. Victor Hoppe daagt mij uit. Hij houdt mij voor de gek. Straks zal hij zeggen dat het allemaal verzonnen was en dan wil hij mijn gezicht zien. Daarom heeft hij mij hier laten komen. Zodat hij achteraf met me kan spotten. Omdat er ook met hem is gespot.

Op het moment dat Victor de deur opende, hoopte Rex nog altijd dat alles was verzonnen. Ook nog toen Victor de kamer in liep en zijn stem weerklonk: ‘Michaël, Gabriël, Rafaël, er is...’

De stem stokte. Rex hoorde het tot in de gang en dat deed hem de laatste drie treden in één pas overbruggen. Nog twee passen later was hij al bij de deur en keek naar binnen.

Dat het een klaslokaal was, drong pas later tot hem door. In eerste instantie werd zijn blik naar het schoolbord gezogen, waar ook Victor met grote en snelle stappen op af ging. Hij stoof naar het bord, greep naar de bordenwisser en begon het bord schoon te vegen. Rex kon nog net zien dat er een tekening op stond, zo hoog als het bord zelf. Het was een figuur. Een man of een vrouw. Het gezicht werd door de dokter al bij de eerste haal uitgewist. Wat overbleef was het haar dat met spelden tot een dot was opgestoken. Het was dus een vrouw. De dot was wit en eromheen hing een gloed van geel. Dat was het volgende wat verdween. De dot en de gloed, waarvan Rex vermoedde dat het een stralenkrans moest voorstellen, want de vrouw had ook vleugels. Witte vleugels die als grote ovalen aan weerszijden van het bovenlichaam waren getekend.

Het was een kinderlijke tekening, met eenvoudige lijnen, maar juist daardoor was alles onmiddellijk herkenbaar. Maar ook onmiddellijk uitgewist.

Daarna richtte de dokter zich op de andere helft van het bord, die volgeschreven stond. Opnieuw dat kinderlijke, deze keer in het handschrift, dat ook onherroepelijk werd uitgewist. Maar aan één zin die Rex nog net kon lezen voor de hand van de dokter erover ging, had hij genoeg om te weten wat de rest van de tekst was geweest.

... die in de hemelen zijt...

Victor legde de bordenwisser terug en draaide zich om. Hij veegde de handen over elkaar, stof wolkte omhoog. Daarna streek hij met een hand over zijn gezicht. De vingers lieten witte krijtstrepen na in zijn rode baard.

Rex was heel even kwijt waarvoor hij gekomen was, maar via de blik van Victor kwam hij er vanzelf weer achter.

Ze waren met zijn drieën. Ze waren inderdaad met zijn drieën, maar eigenlijk hadden ze ook met zijn tweeën of met zijn vieren kunnen zijn. Dat had immers het verschil niet gemaakt want hij zag het meteen. Hij zag dat er niets was verzonnen. Dat Victor niets had verzonnen.