9

De meeste inwoners van Wolfheim die zelf nog jonge kinderen hadden, toonden begrip voor de verregaande maatregel die de dokter de ochtend na het verjaardagspartijtje van zijn zonen had genomen. Enkele oudere dorpelingen verwezen, zij het in omfloerste bewoordingen, naar de dood van de vader van Doktor Hoppe en zeiden dat het ongeluk van zijn eigen zoon hem eindelijk een alibi had verschaft om definitief de sporen uit te wissen. Maar wat ook de ware reden was, iedereen was het erover eens dat de beslissing van de dokter nog meer ongeluk en rampspoed zou brengen. Over wat eraan die beslissing voorafging, bestaan meerdere getuigenissen die aan elkaar gebreid een verhaal vormen als een lappendeken.

Boris Croiset, die vanwege een verzwikte enkel met de auto werd gebracht, was die negenentwintigste september 1988 als eerste op het verjaardagspartijtje aangekomen. Hij behoorde tot de vijf gelukkigen die een paar dagen eerder tot eenieders verbazing een uitnodiging van de gebroeders Hoppe in de brievenbus hadden gevonden. De zesjarige Olaf Zweste uit de Kirchstrasse en zijn even oude buurjongen Reinhart Schoonbrodt mochten ook komen, evenals de vijf jaar oude tweelingbroers Michel en Marcel Moresnet, die met zichtbare trots in café Terminus de uitnodiging aan de stamgasten hadden laten zien. Aan het slordige handschrift in grote blokletters was te zien dat die door een van de jarigen zelf was geschreven.

Frau Maenhout had Boris naar de keuken geleid, waar alle drie de zonen van de dokter met een kroon van goudpapier op het hoofd een boek zaten te lezen. Ze hadden die moeten dichtklappen en wegstoppen. Dat hadden ze duidelijk met tegenzin gedaan.

‘Het waren hele dikke boeken,’ vertelde Boris later, en tussen zijn duim en wijsvinger gaf hij een afstand van zowat vijf centimeter aan. Omdat hij zelf nog maar net was begonnen met lezen, kon hij geen titel noemen, maar wel had hij op een van de omslagen een luchtballon herkend.

Reinhart en Olaf waren samen gearriveerd en hadden de jarigen de hand geschud. Reinhart was het opgevallen dat ze alle drie bruine vlekken op de rug van hun handen hadden.

‘Sproeten, zoals bij Herr Doktor zelf,’ wist zijn moeder.

De handdruk zelf was heel slap geweest.

Inwoners die informeerden naar nog meer details over het uiterlijk van de drieling kregen achteraf van de kinderen alleen te horen wat ze al wisten.

‘Ze waren klein en dun. Je kon ze zo omverblazen.’

‘Hun gezichten waren heel wit, zoals bij een clown.’

‘Ze hadden de ogen van een kikker.’

‘Hun mond stond scheef.’

Zodra ook Michel en Marcel Moresnet er waren, was Doktor Hoppe erbij gekomen. Het was de eerste keer geweest dat de kinderen hem zonder doktersjas zagen en om zijn hals had geen stethoscoop gehangen, maar de polaroidcamera waarvoor Frau Maenhout een dag eerder in het dorpswinkeltje nog drie nieuwe filmcassettes had gekocht.

Toen hadden de jarigen pakjes opengemaakt, terwijl hun vader onafgebroken foto’s had genomen. Van Boris kregen ze een ganzenbord, van Olaf een set dominostenen en van Michel en Marcel kleurboeken, die de broers ongeïnteresseerd terzijde hadden geschoven. Reinhart, wiens vader trucker was, had voor elke jarige een matroesjka bij zich, zo’n houten poppetje waarin een ander poppetje zit, dat ook weer een poppetje verbergt.

‘Die heeft papa meegebracht uit Rusland,’ had hij gezegd toen ze zijn cadeautjes begonnen uit te pakken. De drieling had daarop ineens heel veel interesse getoond.

‘Uit Moskou?’ had er een gevraagd. ‘Of uit Leningrad?’

‘Nee, uit Rusland,’ had Reinhart herhaald.

Na de pakjes was het tijd voor de taart, door Frau Maenhout zelf gebakken. Ze was al zingend met de taart verschenen en alle kinderen hadden meegezongen. Op de taart stonden twaalf brandende kaarsjes.

‘Voor elke jarige vier kaarsen,’ had ze gezegd. ‘Die moeten jullie in één keer uitblazen.’

Michaël, Gabriël en Rafaël waren gaan staan en hadden eikaars hand vastgehouden. De andere kinderen hadden tot drie geteld en toen hadden de jarigen samen geblazen. Meer dan de helft van de kaarsen was blijven branden.

‘Is dat alles?’ had Michel Moresnet geroepen en daarop in één adem de overige kaarsen uitgeblazen.

‘Hij wilde alleen maar helpen,’ nam Maria het op voor haar zoon toen ze later hoorde dat de kinderen van de dokter in tranen waren uitgebarsten.

Vervolgens waren ze allemaal een kijkje gaan nemen in het klaslokaaltje op de eerste verdieping. Boris werd vanwege zijn enkel door Frau Maenhout de trap opgedragen.

Nadat elk kind even in de bankjes had mogen zitten, waren er al gauw groepjes ontstaan. Gabriël en Rafaël hadden met Reinhart bij de kaart van Europa gestaan om te laten zien waar Rusland lag. Ze hadden hem bovendien gevraagd in welke andere landen zijn vader al was geweest en verteld dat ze zelf uit Duitsland kwamen.

Michaël had aan Olaf en Boris schriften vol rekensommen laten zien en vol ongeloof gereageerd toen Boris zei dat hij nog maar tot tien kon tellen. Boris was toen maar bij Michel en Marcel gaan staan, die van Frau Maenhout krijtjes hadden gekregen om tekeningen op het bord te maken.

Toen was Frau Maenhout door de telefoon weggeroepen. Eerst was ze in de klas gebleven en had ze geluisterd of de dokter beneden opnam, daarna had ze boven aan de trap ‘Herr

Doktor’ geroepen, maar hij had kennelijk het gerinkel noch het geroep gehoord. Ze was de trap af gerend en had de telefoon in de woonkamer opgenomen.

Niemand heeft ooit toegegeven dat hij of zij op dat moment naar het huis van de dokter belde en met Charlotte Maenhout had gesproken. De naam van Irma Nüssbaum werd genoemd omdat zij Doktor Hoppe weleens vaker belde voor een telefonisch consult, maar zij bleef hardnekkig ontkennen. En Freddy Machon had die middag in café Terminus Maria Moresnet een telefoontje zien plegen. De moeder van Michel en Marcel hield vol dat ze met de brouwer had gebeld, wat ze achteraf ook bewees met de leveringsnota waarop dag en uur van haar bestelling stond vermeld.

Het was ook te verwachten dat niemand de verantwoordelijkheid voor het telefoontje op zich zou nemen, want terwijl Frau Maenhout beneden was, voltrok zich op de eerste verdieping een drama waarvan de schuld volgens de getuigenis van Michel en Marcel volledig bij de zonen van de dokter zelf lag.

‘Marcel had door het raam die noten zien hangen,’ vertelde Michel achteraf aan zijn moeder. ‘De hele boom hing vol. Het waren er duizenden!’

De oude walnotenboom, die vlak bij het huis stond, droeg dat jaar inderdaad een uitzonderlijke oogst. De takken kreunden onder het gewicht van de vele bolsters, waarvan sommige haast het formaat van een appel hadden. De boom was al jaren niet meer gesnoeid en de hoogste takken hadden zich tot boven het dak verheven. In de dagen voor het verjaarspartijtje waren de eerste vruchten op de dakleien gevallen, wat volgens sommige patiënten binnenshuis had geklonken alsof er een geweerschot was afgevuurd.

De jongens kwamen alle drie bij ons staan,’ vertelde Michel verder, ‘en eentje zei...’

‘Gabriël... het was Gabriël!’ vulde Marcel aan.

‘Gabriël zei dat hij een noot voor ons wilde plukken.’

‘Wij zeiden nog dat hij dat niet moest doen...’

‘... maar toen nam die andere een stoel en zette die voor het raam.’

‘Gabriël ging erop staan en deed het raam open.’

‘Hij reikte ver naar voren en...’

‘... toen schoof de stoel onder hem weg en is hij...’

De dokter was op dat ogenblik in het laboratorium en had voorafgaand aan de val een van de goudpapieren kronen aan het raam voorbij zien dwarrelen, zo vertelde hij later aan zijn patiënten. Toen was er een enorm gekraak van takken te horen geweest en in een flits was er een lichaam voorbijgekomen, waarna een doffe slag had geklonken. De dokter was naar buiten gesneld en ook Frau Maenhout moest gealarmeerd zijn, want zij kwam eveneens in paniek de tuin in gerend.

Irma Nüssbaum kwam haast tegelijkertijd haar voordeur uit, wat het vermoeden versterkte dat zij degene was die had opgebeld en uit de reactie van Frau Maenhout had begrepen dat er wat was gebeurd.

‘Het gekraak van de takken was tot binnen hoorbaar,’ verdedigde Irma zich, maar niemand geloofde dat het geluid zo ver had gereikt.

In elk geval kon ze naar waarheid getuigen dat ze de twee andere kinderen van de dokter verschrikt uit het raam op de eerste verdieping zag kijken.

‘Naar binnen!’ had hun vader geschreeuwd. ‘Naar binnen!’ Irma had ook de stem van Frau Maenhout gehoord. Eerst een gil en toen: ‘Ik bel een ambulance!’

‘Nee, géén ambulance!’ had Doktor Hoppe klaar en duidelijk geroepen en hij had het twee keer moeten herhalen omdat ze was blijven aandringen. Dat ze zo weinig vertrouwen toonde in de kwaliteiten van de dokter vond Irma een schande. De dokter moet de jongen vervolgens van de grond getild hebben en in zijn armen genomen, want ze hoorde hem zeggen: ‘Frau Maenhout, hou de deur open!’

Op dat ogenblik waren Michel en Marcel boven in het raam verschenen.

‘Hij wilde een noot plukken, Herr Doktor! Hij wilde een noot plukken!’ hadden ze tegelijk uitgeroepen. De dokter had niet gereageerd en de deur was met een klap achter hem dichtgevallen. Even later had Frau Maenhout alle ouders opgebeld om te vragen of ze hun kinderen konden komen halen.

De rest van de dag passeerden vele dorpelingen het huis aan de Napoleonstrasse 1 en allemaal zagen ze de dikke tak die van de notenboom was afgeknapt en als een lamme arm langs de stam hing.

‘Ik heb altijd al gezegd dat die boom daar gevaarlijk stond,’ herhaalde Irma die dag meerdere keren.

De volgende ochtend had er in de tuin van de dokterswoning motorgeronk weerklonken, een kwartier nadat Florent Keuning er was gearriveerd.

‘Hij had het mij gevraagd,’ verontschuldigde die zich achteraf. ‘Dat kon ik toch moeilijk weigeren.’

Van ver was te zien geweest hoe elk blad van de notenboom had getrild en hoe langer het motorgeluid aanhield, hoe meer bolsters er op het leiendak van de dokterswoning waren gevallen en tot in de dakgoot rolden.

‘Een notenboom vellen brengt onheil! Onheil!’ riep Josef Zimmermann uit toen hij door het raam van café Terminus de brede kruin boven het dak van de dokterswoning uit de lucht zag verdwijnen.

De klap waarmee de boom op de grond viel was tot in het café voelbaar geweest.

 

Natuurlijk was het haar idee. Met reden was ze daarom vooraf nog trots op zichzelf geweest. Het had haar veel overredingskracht gekost, maar uiteindelijk had de dokter toestemming gegeven voor een partijtje. Het kan hun gezondheid alleen maar ten goede komen, had ze zelfs nog als argument gebruikt.

Het ongeval en het feit dat het had kunnen gebeuren, hadden haar dan ook erg aangegrepen. Maar daar was het niet bij gebleven. Er waren nog zoveel dingen bijgekomen die haar iedere keer opnieuw een schok hadden gegeven. Zo was ze achteraf te weten gekomen dat Michel en Marcel Moresnet hadden gelogen om hun eigen aandeel in het drama te verdoezelen. Zodra alle kinderen naar huis waren, hadden Michaël en Rafaël hun verhaal gedaan en daaruit bleek dat Marcel naar Gabriël was geslopen en de kroon van diens hoofd had gegrist.

‘Kijk, hij heeft geen haar!’ had Boris Croiset geroepen. Michaël, Gabriël en Rafaël hadden nog geprobeerd de kroon weer af te pakken, maar alle andere kinderen hadden samengespannen en het begeerde voorwerp snel aan elkaar doorgegeven.

Ze had het gestommel op dat ogenblik inderdaad gehoord, maar ze had Irma Nüssbaum aan de telefoon niet kunnen afwimpelen.

Zodra Michel Moresnet de kroon in handen had gekregen, had hij hem uit het raam gezwierd dat zijn broer had opengehouden. De kroon was in de notenboom terechtgekomen en vanaf een stoel had Gabriël nog geprobeerd hem te grijpen, maar het ding was steeds verder door de bladerkruin gezakt en ten slotte helemaal naar beneden gevallen. Het volgende ogenblik was de stoel onder Gabriël vandaan geschoven en had hij zijn evenwicht verloren.

Frau Maenhout wilde het aan de dokter vertellen, maar ze had het uiteindelijk niet gedaan omdat het er toch niet toe deed. Wat gebeurd was, was gebeurd. Maar als ze het wel had gedaan, had Doktor Hoppe de notenboom misschien laten staan. Dat was de volgende schok. Toen ze die ochtend bij het huis aankwam, was de boom al geveld. Florent Keuning was bezig de takken af te zagen.

Toen had ze het de dokter toch verteld. Dat de boom er niets mee te maken had. Dat Gabriël geen noten had willen plukken.

Ze wilde hem een schuldgevoel aanpraten, misschien om zo haar eigen schuldgevoel te verzachten.

‘Die boom stond toch al jaren in de weg,’ had hij schouderophalend geantwoord.

Even had het erop geleken dat daarmee alles gezegd was, maar toen had hij verwijten uitgesproken die haar schuldgevoel nog hadden vergroot. Hoe ze het in haar hoofd had kunnen halen om de jongens alleen te laten. Of ze wel besefte dat Gabriël dood had kunnen zijn. Of ze wel doorhad dat hij er een litteken aan zou overhouden en daardoor voor altijd zou verschillen met zijn broers.

Dat alles had hij op een vlakke toon gezegd, in een soort van opsomming, waardoor de feiten eens zo hard bij haar waren aangekomen. Ze had geen weerwoord gevonden en was huilend weggerend. Pas later waren de woorden bij haar opgekomen die ze had moeten zeggen. Dat hij er ook schuld aan had. Dat hij de telefoon had moeten oppakken. Dat hij het toestel misschien met opzet had laten rinkelen om haar weg te lokken uit het klaslokaal in de hoop dat er íets zou gebeuren. Iets dat haar verweten kon worden.

De volgende schok kwam toen ze Gabriël een week na het ongeval terugzag. Ze had alleen weet gehad van wat schrammen, een lichte hersenschudding en een hoofdwond, die nu bedekt was met een vierkant gaasje. Er waren zeven hechtingen voor nodig geweest en zolang er geen haar op zijn hoofd zou groeien, zou het litteken inderdaad zichtbaar blijven. Maar hij bleek ook op zijn rug een stuk verband te hebben, een ansichtkaart groot. Daarover had de dokter niets gezegd. Sinds zijn uitval hadden ze overigens geen woord meer met elkaar gewisseld en daarom durfde ze hem er niet meteen naar te vragen. Gabriël zelf herinnerde zich niets meer vanaf dat hij uit het raam was gevallen tot het moment waarop hij wakker was geworden in het verduisterde laboratorium naast de spreekkamer.

Uiteindelijk had ze de tape, waarmee het verband op de rug van Gabriël was vastgeplakt, voorzichtig losgepeuterd. Er zat een snee van ruim tien centimeter, die gehecht was. Ze had de trui gezocht die Gabriël de dag van het ongeluk aan had gehad en gekeken of er bloedvlekken op de achterkant zichtbaar waren. Die waren er niet. Wel waren er vlekken op de schouders en aan de voorkant, die er bij het wassen niet helemaal waren uitgegaan.

Het liet haar niet los en om zich geen waanvoorstellingen te gaan maken, had ze de dokter aangesproken op de dag dat hij bij Gabriël de hechtingen had verwijderd.

‘Ik wist niet dat hij ook een wond op zijn rug had,’ zei ze.

De dokter knikte. Hij was niet verrast en reageerde evenmin afwijzend.

‘Ik heb een stukje van een nier weggenomen.’

‘Was die dan geraakt?’

‘Nee. Waarom denkt u dat?’

Zijn antwoord kwam hard aan. Hij deed niet alsóf er niets aan de hand was, voor hem was er klaarblijkelijk werkelijk niets verkeerd aan wat hij had gedaan.

‘Waarom ik dat denk?’ probeerde ze op kalme toon te zeggen. ‘U haalt een stuk van zijn nier weg. Dat doet u toch niet zómaar.’

‘Nee, daar had ik mijn redenen voor.’

‘Daar had u uw redenen voor? Dat is het? Omdat u uw redenen had. Ik geloof u niet. Er was geen reden. Ik geloof u niet meer.’

Hij reageerde anders dan ze had verwacht. Ze had verwacht dat hij haar of de deur zou wijzen, of zou proberen te overtuigen van zijn gelijk. Maar hij leek geheel ontdaan.

‘Gelooft u mij niet, Frau Maenhout? Twijfelt u ook al aan mij? Ik vertrouwde u. Ik heb u altijd vertrouwd en nu zegt u dit. Waarom? Ik heb toch...’

Hij stort zich in zelfbeklag, dacht ze toen. Hij probeert medelijden op te wekken. Ik mag er niet in trappen.

‘Ik wil uw praatjes niet meer!’ zei ze ineens kordaat, maar ze voelde hoe ze op haar benen stond te trillen. ‘Alles wat u hebt geprobeerd, heeft niets uitgehaald. Niets! Het wordt tijd dat u dat beseft. U wilde hun levens redden, maar u hebt ze de dood ingejaagd. Meer hebt u niet gedaan!’

Ze wilde zijn reactie zien noch horen. Na haar laatste zin haastte ze zich de kamer uit, bang dat ze ter plekke in huilen zou uitbarsten en zo haar zwakte zou tonen.

Dat huilen deed ze ook, even later, in de badkamer, waar ze naar zichzelf in de spiegel keek en zich afvroeg waarom ze hem zo lang had laten begaan.