3

Wie in de eerste dagen na het voorval met George Bayer nog aarzelde om Doktor Hoppe te consulteren, veranderde van gedachte nadat pastoor Kaisergruber zich had laten behandelen voor een maagontsteking. Eigenlijk had niet die slepende kwaal hem naar de dokter gedreven, maar zijn nieuwsgierigheid. Ook zijn geweten speelde een rol. Er waren in het verleden dingen gebeurd en hij vroeg zich af wat de dokter zich daarvan nog herinnerde.

‘U lijkt erg veel op uw vader.’

Zo was hij begonnen nadat de dokter hem vrij koel en zakelijk had ontvangen in de vroegere spreekkamer, die nog vol kartonnen dozen stond en verder een oud bureau en twee stoelen telde.

Op zijn opmerking had Victor Hoppe slechts met een hoofdknik gereageerd, waarna hij geïnformeerd had naar wat de klachten precies waren.

Even later had de priester het opnieuw geprobeerd: ‘Uw moeder was een vroom en goed christen.’ Zij wel, had hij eraan willen toevoegen.

Weer alleen die hoofdknik. Maar deze keer had hij een hapering in zijn bewegingen gezien. Dat was toch iets.

De dokter had hem gevraagd zijn soutane uit te trekken. Dat had hij gedaan, ook al leek het alsof hij een schild aflegde dat hem tegen het kwaad beschermde. Opvallend had hij daarom tijdens het onderzoek een paar keer het zilveren kruisje aangeraakt dat aan een ketting om zijn hals hing, in de hoop dat de dokter er enigszins door zou worden afgeschrikt.

Schijnbaar terloops had hij toen gezegd: ‘Volgende week is de feestdag van de Heilige Rita. Dan gaat het hele dorp weer op bedevaart naar de calvarieberg in La Chapelle. Bij de zusters clarissen.’

De dokter had hem hard in de maagstreek geduwd, precies op de plek waar de pijn het ergst was. Hij had een kreet geslaakt en een vloek ingeslikt.

‘Daar zit het,’ had Doktor Hoppe geknikt, ‘op de overgang van de slokdarm naar de maag.’ Zo had hij het aangekaarte onderwerp weer ontweken, maar pastoor Kaisergruber wist dat zijn opmerking de dokter even pijnlijk had getroffen als de duim in zijn buik.

Voor de behandeling van zijn kwaal had hij een zelfgemaakte siroop gekregen en toen hij de dokter ervoor wilde betalen, had die het hoofd geschud en gezegd: ‘Het is mijn plicht om goed te doen. Daar hoor ik geen geld voor te vragen.’

Die woorden hadden de priester overrompeld. Hij had zich afgevraagd of de dokter het ironisch had bedoeld. Haast automatisch had hij geantwoord dat dat erg nobel was en half in verwarring was hij vertrokken. Het zuur had in zijn maag gebrand.

Thuisgekomen had hij een lepeltje van de siroop genomen, minder dan de voorgeschreven hoeveelheid – stel dat het vergif was, had hij zichzelf angst aangejaagd – en al snel was het branderige gevoel in zijn maag verminderd. Na twee dagen was het bijna helemaal verdwenen en nog eens twee dagen later voelde hij zich alsof hij nooit een kwaal had gehad. Alleen al daardoor was hij zo opgelucht dat hij tijdens de eerstvolgende mis hoofdstuk 6 uit het evangelie van Lucas had voorgelezen, hoewel de liturgische kalender een andere tekst voorschreef.

‘Oordeelt niet,’ had hij die zondag gesproken, ‘en gij zult niet worden geoordeeld. Vonnist niet, en gij zult niet worden gevonnist. Spreekt vrij, en gij zult vrijgesproken worden.’

En alle aanwezigen hadden gezien hoe de priester tijdens de communie voor het eerst in weken geen krampachtig gezicht had getrokken bij het doorslikken van de goedkope miswijn die anders zijn maag in brand zette.

Een eksteroog, een droge hoest, wintertenen, een steenpuist, een schaafwond: de minste kwaal was sinds de genezing van pastoor Kaisergruber voor de inwoners van Wolfheim een reden om bij het hek van de dokterswoning aan te bellen. Maar ook dorpelingen met ongeneeslijke ziektes, een slepende hernia of, in het geval van Gunther Weber, een aangeboren doofheid, gingen bij Doktor Hoppe langs, natuurlijk in de hoop dat hij voor een nieuw mirakel zou zorgen.

Ook al had Irma Nüssbaum het tegendeel beweerd, toch scheen de dokter nog niet echt voorbereid op de komst van al die patiënten. Zoals de priester al had ervaren was er van een echte spreekkamer geen sprake en ook de vroegere wachtkamer bleek nog niet in orde te zijn gebracht, zodat patiënten soms moesten wachten in de kleine hal, waar de tochtige voordeur op uitkwam.

De dokter verontschuldigde zich steeds voor het ongemak, zei dat hij nog niet alles had uitgepakt en moest daarom tijdens het onderzoek geregeld de kamer verlaten om wat materiaal bij te halen, zoals een bloeddrukmeter of wat ontsmettingsmiddel.

Doktor Hoppe was altijd attent en vriendelijk en vroeg geen enkele patiënt een honorarium, waardoor hij zich, misschien onbewust, bij de dorpelingen nog populairder maakte. Die kwamen dan ook binnen de kortste keren op alle mogelijke uren van de dag langs, van vroeg in de ochtend, soms al om halfzeven, zodra er licht brandde achter een van de ramen van de dokterswoning, tot laat in de avond. Zelfs diep in de nacht werd er soms een beroep op Doktor Hoppe gedaan, zoals die keer dat Eduard Mantels uit de Napoleonstrasse 20 de slaap maar niet kon vatten, zelfs niet na twee koppen lindethee met rum, en ten einde raad de dokter uit zijn bed haalde voor een slaapmiddel.