16 Gouden vloek bij Terschelling

Rond 1900 was Nijverdal het toneel van een ware goldrush . Er was een goudader gevonden! De ‘rush’ heeft niet zo lang geduurd, want het bleek te kostbaar om het goud te delven. Toch hebben goudzoekers in Nederland nog steeds een plek waar hun hart sneller van gaat kloppen. Op 9 oktober 1788 verging bij het IJzergat tussen Vlieland en Terschelling het Britse fregat de Lutine . Slechts één passagier overleefde de scheepsramp. De rest van de meer dan 200 passagiers verdronk en belandde op de bodem van de Noordzee, samen met een enorme hoeveelheid goud en zilver…

Het IJzergat, 9 oktber 1788, door onze verslaggever – In het kleine kantoor van de bankiersfirma Goldsmith in Londen was ’t heel stil. De jongste bediende was bezig de ganzenveren pennen te versnijden, en de oudste schreef ondertussen met zijn mooie handschrift – waarom hij algemeen benijd werd – een brief naar een kassier in Birmingham. Een paar vliegen zoemden rond.

Toen werd er zachtjes aan de deur geklopt, en de oudste bediende riep, zonder ’t hoofd op te heffen: ‘Binnen!’

Een lange, grijze man trad de kamer in, bleef even op de drempel staan, en vroeg:

‘Mr. Goldsmith?’ De bankier stond op.

‘Dat ben ik.’

‘Kan ik u spreken?’

Naast de kamer was een klein kantoortje. Mr. Goldsmith meende dat het een vreemdeling was die graag zaken met hem wilde doen, en hij ging hem voor. Hij bood hem een stoel aan en de grijsaard ging zitten.

‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’

‘Sta mij toe, u mijn naam niet te noemen. Ik heb iets voor u medegebracht, wat van het hoogste gewicht is. Maar mijn naam heeft geen klank, en niet ikzelf, doch wat ik u schenk, heeft waarde.’

Uit zijn kaftan haalde hij een enveloppe, en tegelijkertijd stond hij op.

‘Zie nooit, wat deze enveloppe bevat. Berg ze weg, zoals ge uw schande zoudt verbergen; dat niemand ze vinden kan. Zolang gij het couvert ongeopend laat, zult ge gelukkig zijn, en aan de anderen kant, wee uw huis zo ge de zegels verbreekt.’

Hij legde de enveloppe op tafel, en ging ijlings heen. Hij was reeds uit ’t kantoortje, en de kamer waar de twee bedienden zaten, vóór de bankier hem kon terugroepen. De tijd schreed voort.

Mr. Goldsmith sloot de brief van heil en onheil achter slot en grendel, en hij wachtte. Want op het geluk heeft men te wachten, en niet als een vogel kan men het lokken.

Men wist niet hoe, en niet waarom. Men weet het nimmer, waarom de één goud vergaart en de ander niet. Men heeft te wachten op de ene seconde, en de duizelingwekkende kansberekening. Mr. Goldsmiths kantoor werd uitgebreid, en het tintingen van goud en zilver hield niet op in zijn woning. Hier was ’t een lord, een graaf, een hertog, daar een koopman, een handwerksman, en geen van hen die bij hem binnentrad, of hij bracht veel of weinig goud; ieder van hen was een beekje of beek, voerend naar de grote rivier.

Mr. Goldsmith dacht niet over zijn geluk na, evenmin als alle zondagskinderen, die menen dat zij terecht door de overvloed worden bedeeld. Hij herinnerde zich slechts flauwtjes het vreemde geschenk dat hem eens gegeven was. Zijn zoons werden groter, en terwijl alle dagen eigenlijk op elkaar geleken – zij het, dat er telkens weer nieuwe gezichten van mensen kwamen in de wisselingen van de tijd en vele bekende
gezichten verdwenen – werd hij ongemerkt ouder. Hij bemerkte tot zijn verwondering dat zijn zoons langzamerhand evenveel wisten en kenden als hij, hoewel hij dit nooit zou toegeven. De tragiek van de ouderdom kwam plots in zijn geluk, en hij was niet meer nodig op deze wereld… maar vreemd! Zelf voelde hij deze tragiek niet op die manier.

Op een morgen zat hij op zijn kantoor, waar hij de bevoorrechte klanten ontving, toen zijn gedachten begonnen te zwerven naar de dagen van zijn jeugd. Hij glimlachte en gedreven door zijn herinneringen stond hij op. Was het werkelijk waar geweest? Hoe iemand toch zonderling dromen kan! Hij zag de oude man weer vóór zich staan, gehuld in zijn lange kaftan, en zijn vingers, ja, zij voelden nogmaals over de enveloppe. Nog steeds glimlachend ging hij naar de kast. Wanneer het waar was dat er eens een grijsaard bij hem getoefd had die hem een couvert overreikte, moest dat tussen de papieren liggen, die hij van zijn vroeger kantoor had meegenomen. Hij stond voor de kast, en zocht.

Hij was niet verwonderd op het ogenblik dat hij de enveloppe in zijn handen hield. Hij hernam zijn oude plaats bij de tafel en draaide ze in zijn handen.

Hij verbrak de zegels.

Waarom?

Hij verbrak de zegels.

Uit de enveloppe greep hij een stuk papier. Daar stonden een paar schrifttekens op, die hij niet kende, en hij schudde ’t hoofd. Vervolgens legde hij de geopende enveloppe en ’t papier op tafel neer.

Hij was slaperig geworden. Hij hoorde de geluiden, die hem zo vertrouwd waren, en die een onmisbaar deel van zijn leven waren geworden: het gefluister van de klanten, en dan het gerinkel van het zilveren geld geteld tegen zilveren geld, en de hoge, tedere stem van het goud, als het even verend op het hout neerkomt. Hij liet ’t hoofd zinken, tot het tegen zijn borst rustte. En ’t leven ging verder, zonder dat het tot hem doordrong. Het werd avond, en nog had hij zich niet bewogen. Men klopte zachtjes aan de deur. Men wilde heen gaan, had mr. Goldsmith nog iets te bevelen?

‘Is mr. Goldsmith al weg? Er komt geen antwoord.’

Op de tafel lag de geopende enveloppe. Daar dichtbij rustte de dode hand van de bankier. Hij had het zegel verbroken, en de zwijgende bedienden, die zijn kamer binnentraden, wisten dat hij van ’t leven niets meer kon verwachten.

Maar zijn naam behield de beproefde, zuivere klank, en zijn zoons gingen in het kantoor zitten waar hij gestorven was. Was de stroom van het goud, nu het eenmaal zijn weg naar dit huis had gevonden, ooit te stuiten? Ze lachten om de vloek die een grijsaard in een lange kaftan gehuld hun wilde brengen. Ze lazen het ‘mene, mene tekel’, doch zij verstonden het niet. De tijden van de oorlog kwamen. Engeland en Rusland streden tegen Frankrijk, dat de ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap’ in zijn vaandel voerde; en ook de Bataafse Republiek was dronken van deze leus.

De Engelsen en de Russen vielen Noord-Holland binnen, en de troepen van de Groot-Brittannische koning moesten betaald worden. Wie had ’t geld?

De firma Goldsmith kon het wel lenen, zoveel de regering beliefde… en, wonderlijk toeval, ze had ook staven goud te zenden aan een bankier in Hamburg. De Lutine , aldus heette het schip dat werd uitgerust, zou eerst de soldij uitbetalen, en dan zijn koers naar de vrije Hanzestad vervolgen.

Wie dacht er aan vloek en aan gevaren?

Men zou aan de noordkust van de Bataafse Republiek landen, en vrolijke gesprekken voeren met de officieren van
’t Russische leger, en Hollandse jenever drinken. Waren de meisjes van Alkmaar, en Den Helder preuts? En later de Sankt Pauli-strasse in Hamburg, waarvan een blijde mare uitging. De danslust kittelde hun voeten al.

De zee was rustig, en vol licht, toen ze uitzeilden. Maar na de korte dag sloeg de nacht snel uit den hemel, en een bries woei op. De golven grepen het schip, de wind was woest, en de Lutine worstelde tegen macht van storm en zee.

De Brandaris aan de kust van West-Terschelling wierp zijn licht verre uit. Maar wie aan boord van het Engelsche schip kende den weg tussen diepte en zandbank? De dag, dat de grijsaard in zijn kaftan mr. Goldsmith had bezocht, was lang geleden, en toch werd zijn vloek vervuld. Diep, dieper zonk het schip met goud.

Nog altijd ligt het onder de zee bedolven; duikers brachten al een van de Spaanse matten, waarmede het gevuld was, naar boven.

Wat bleef er na de schipbreuk van de zonen van mr. Goldsmith? Het werden bankroetiers, en, naar de gewoonte van die dagen, werd hun naam met schande genoemd.

De locatie waar de Lutine vergaan is, is door de staat aangewezen als beschermd archeologisch monument. Slechts het archeologisch onderzoek van twee bureaus is toegestaan, maar andere
bodemverstorende activiteiten zijn verboden. Schatgravers wegwezen! Toch gaat de goudkoorts door. Het achterschip van de
Lutine is twee kilometer ten zuidoosten gevonden van de plek waar het schip ooit strandde. Ligt daar de rest van de schat verborgen?