8 Dodemanskisten op Terschelling

Dodemanskisten is een wel heel lugubere naam voor een natuurgebied. Lang geleden begroef een goede prinses hier honderdtwintig verdronken zeelui. Hun geesten hebben rust gevonden, maar haar geest zwerft nog steeds over Terschelling…

West-Terschelling, vele eeuwen geleden, door Van Hichtum en Bruijn – Vroeger heeft er eens een kasteel in de duinen van Wester-Schelling gestaan. Ja, dat is lang geleden, eeuwen en eeuwen. Er is niets meer van over, geen steen in de grond. Alleen de plek waar het gestaan heeft weten we nog. Daar ligt nu het meertje dat ze de ‘Dodemanskisten’ noemen.

Het was een groot kasteel, het had hoge muren en dikke, ronde torens. De oostertoren was de hoogste van de vier. Daar woei altijd de Schellinger vlag op: rood, blauw, geel, groen, wit, want rode lucht, blauwe wolken, gele helmen, groen gras, en wit zand, zo is de vlag van Schellingerland.

Het kasteel stond rondom in het water. Er staat nu nog wel eens water in de ‘plakken’ (duinkommen), maar dat was in die oude eeuwen veel erger dan nu. De duinen waren toen nog helemaal kaal, er stond geen boom op, en stuiven dat ze deden, stuiven! En in die plakken stond overal water, meestal een voet of twee, drie diep, maar op sommige plaatsen stond het weleens zo hoog, dat de langste kerel er nog kopje-onder in ging.

In dat kasteel woonde de Schellinger prinses. Ze was jong en mooi, maar ze had geen erg prettig leven, want ze stond helemaal alleen op de wereld. Broers of zussen had ze niet, en haar vader en moeder waren dood, die had ze reeds verloren toen ze nog maar heel klein was. Ze waren op zee omgekomen. Dat was ook met vele andere familieleden het geval, of ze hadden schipbreuk geleden, of de zee had ze verzwolgen, met huis en hof erbij. En wat de zee nog in leven had gelaten, dat was gestorven in een strijd tegen vreemde mannen, die het eiland en de eilanders overvielen.

Kwam er dan nooit eens een prins, die met die lieve, mooie prinses trouwen wilde? O jawel, vaak genoeg. Meer dan eens stak er een van de vaste wal naar het eiland over. Die had van haar gehoord, of die had haar eens een keer gezien als ze zelf aan de vaste wal was, en die kwam dan om haar te vragen zijn vrouw te willen worden. Maar ze wilde niet trouwen, zei ze. Ze bleef liever op het eiland, en dat wilde zo’n prins dan niet. Altijd op zo’n stuk zand midden tussen de golven! Dus dan gingen ze maar weer, en de prinses bleef weer alleen. En het was toch zo’n best famke! Daar had je de Schellingers eens over moeten horen!

Er kon geen zieke in een van de kleine huisjes op het eiland zijn, of ze ging erheen. Ze riep geeneens: ‘volk,’ ze stapte zomaar naar binnen en recht op het bed af, waar de zieke in lag. Daar ging ze dan zitten en begon met zachte stem te praten. Meestal praatte ze zo zacht, dat de andere mensen in de kamer niet verstaan konden wat er tussen die twee werd verhandeld. Maar ’s avonds, als je geen hand voor ogen kon zien, dan ging de deur onhoorbaar op een kier open, en als je dan ging kijken wie er was, zag je geen mens, maar om de hoek in de gang daar stond eten, krek wat de zieke nodig had, en soms lagen er ook warme kleren, of een lekkere dikke deken.

Wie het gebracht had, ja, die had zijn naam er niet bij gezet, maar daarom wisten de mensen toch wel wie er zo goed voor hen zorgde, zeker, zeker. En als er eens een ongeluk gebeurd was, wat was ze er dan gauw bij! En er gebeurden vaak ongelukken op Ter Schelling. Dat is op een eiland in de zee nu eenmaal zo. Maar dan kwam de prinses om de mensen te troosten en te helpen. Dat kon ze goed! Ze had zelf zoveel verdriet gehad, die prinses op dat eenzame kasteel! Ze begreep het verdriet wel, dat in die kleine huisjes geleden werd. En als er dan weer eens zo’n arme vrouw haar man op zee had verloren, dan zocht ze die op en troostte en sterkte haar; soms liet ze zo’n vrouw dan maar eens goed aan haar borst uithuilen, dat verlichtte. En de angstige en niet geheel begrijpende kinderen nam ze op haar schoot en speelde met hen en rustte niet voor ook die weer wat bedaard waren. En bij woorden liet ze het niet! Ze zorgde ervoor dat de zieken eten werd gebracht en zelf stopte ze ze wel onder de dekens. Haar zachte, lieve stem werkte op zichzelf reeds als medicijn. Zo hielp ze overal de ongelukkigen om sterk te zijn en als echte Schellingers het lot, dat God hun had opgelegd, moedig te dragen.

‘Denk maar eens aan je man,’ zei ze tegen zo’n vrouw. ‘Wat die blij zal zijn als hij weet dat zijn vrouw zo flink is, nu ze alleen voor haar kinderen moet zorgen.’

Nee, de prinses liet het niet bij woorden. Ze was een best mens, ook voor de zeelui. Als die hun schip hadden verloren en nakend op het eiland terechtkwamen, dan werden ze niet als een troep bedelaars van de een naar de ander gestuurd, maar ze werden dadelijk in het grote kasteel ondergebracht en daar kregen ze dan te eten en te drinken, zoveel als ze maar lustten. En kleren kregen ze en alles wat ze verder maar nodig hadden, en zoveel geld dat ze weer naar huis konden komen. ‘Zoiets komt een zeeman toe,’ zei de prinses.

Nu gebeurde het eens in een stikdonkere nacht, dat door een zware storm een schip op de Schellinger gronden vastliep. Het zat zo vast als een muur en woelde zich steeds dieper in het zand. De zee sloeg er met groot geweld overheen. Toen het begon te dagen, staken alleen nog maar de masten boven het kokende sop uit. Geen mens leefde meer, allen waren verdronken. Op het strand spoelden meer dan honderd lijken aan. De strandjutters sleepten ze wat hoger op, naar de duinrand toe.

Spoedig kwam toen ook de prinses over de duinen aan, door weer en wind. Ze was wel tenger, maar nooit liet ze zich door het boze weer weerhouden, als ze dacht dat ze helpen kon. Hier kon echter geen hulp meer baten. De strandjutters maakten ruimte voor haar en tikten aan hun pet. Een voor een bekeek ze de schipbreukelingen, gebukt ging ze de hele lange rij langs. En toen ze de laatste bekeken had en zich weer oprichtte, stonden de tranen in haar ogen.

‘Weer niet,’ zei ze zacht. Ze keek niemand aan, haar blik dwaalde naar de verte. Nee, van haar eigen familie bracht de zee er nooit een terug, hoezeer ze daar ook naar verlangde. Ook later gebeurde dat niet. De jutters stonden eerbiedig te wachten. Lang behoefde dit niet te duren. Lang dacht de prinses niet aan haar eigen leed.

‘Ik zal ervoor zorgen dat deze mannen ten minste een eerlijke begrafenis krijgen,’ zei ze. En zich tot een der mannen wendend, vroeg ze: ‘Kunne, hoeveel heb je er geteld?’

‘Honderdentwintig, prinses,’ antwoordde Kunne.

8 Dodemanskisten op Terschelling.tif

‘Is er nog plaats genoeg op het kerkhof?’

Kunne dacht na. ‘Nee, prinses,’ zei hij eindelijk, ‘de prinses weet wel, achter op het kerkhof, dat is voor de drenkelingen uit de zee, maar daar liggen er al zoveel, daar kunnen er geen honderd meer bij.’

‘Breng ze dan naar het kasteel’, zei de prinses.

Dat gebeurde.

Toen liet de prinses diepe geulen graven, waar het water rondom het kasteel door weglopen kon. En toen liet ze voor al die arme zeelui kisten maken, en werden ze allemaal begraven op de plek die drooggelopen was. Daarna werden de geulen weer dichtgemaakt en enkele dagen later lag het nieuwe kerkhof onder water. Dit water werd voortaan door de prinses ‘Dodemanskisten’ genoemd. En zo noemt men het nu nog. Maar men spreekt ook wel van ‘Armemanskisten’.

Het kasteel is al eeuwen verdwenen. De wind doet het water daar op stille avonden zacht rimpelen en de koekoek roept in de bosjes rondom.

En de prinses? Ze zeggen dat die niet sterven kan zolang er Schellingers op het eiland wonen. Ze leeft nog steeds, al ziet niemand haar ooit. Nee, niemand ziet haar ooit meer, maar als ziekte en dood op Ter Schelling rondgaan, komt ze door regen en wind aangestapt, om het Schellinger volk te helpen en op te beuren. En wie in die huizen van nood en rouw binnengaat, die zal haar aanwezigheid bemerken, ook al ziet hij haar in levenden lijve niet voor zich staan.

Laat ons God bidden dat ze Schellingerland nooit moge verlaten.

Voor wie het durft te bezoeken: Dodemanskisten ligt net even buiten het dorp West-Terschelling. Wanneer u onder het genot van juttersbitter nog meer sterke verhalen over wrakken en aangespoelde waar wilt horen, bezoek dan het Wrakkenmuseum in Formerum. Het is gevestigd in een boerderij die is gebouwd met het wrakhout van een Noors schip dat in 1905 bij Terschelling verging.