5 De messenmoordenaar van Vlissingen

In 1925 boekte de Vlissingse politie een succes in een spraakmakende zaak die de gemoederen toen al enkele jaren beroerde. Het ging om een moord en een poging tot moord die zes jaar eerder op een zomeravond in een drukke straat waren gepleegd.

Vlissingen, 31 augustus 1919, door Gerard van der Hoeven – Deze dag werd in de Scheldestraat de twintigjarige Dingena Burgmeijer zonder enige aanleiding door messteken dusdanig verwond dat ze een paar dagen later zou komen te overlijden. Een paar minuten na deze aanslag werd op de hoek van de Scheldestraat en de Paul Krugerstraat Johanna Maria Geers door dezelfde mannelijke belager met een mes in de buikstreek gestoken. Zij overleefde het. Het onderzoek dat de politie in deze zaak verrichtte, moest zonder resultaat worden afgesloten; de dader werd niet opgespoord.

Zes jaar later, op 9 juni 1925, vindt op het Steenenpad in Souburg een moordaanslag op een zevenjarig meisje plaats. Het slachtoffertje, afkomstig uit Abeele, wordt door een onbekende man met een mes in de hals gestoken. De volgende dag wordt een 33-jarige Middelburger aangehouden die bekent het meisje seksueel te hebben misbruikt en daarna te hebben geprobeerd ‘haar den hals af te snijden’. Hij liet haar voor dood in het gras achter, maar het meisje slaagde er toch nog in al bloedend haar ouderlijk huis te bereiken waar de dokter werd gewaarschuwd. Het meisje overleefde de aanslag en kon de politie een signalement geven waarmee de Middelburger in de kraag werd gevat.

Al snel blijkt dat hij zich een week eerder, in Koudekerke, ook al te buiten is gegaan aan onzedelijke handelingen. Het gaat dus om, zoals men dat tegenwoordig noemt, een veelpleger. De politie zet de verdachte vervolgens nog verder onder druk en op 17 augustus kan de Vlissingsche Courant het volgende melden:

‘Zooals vele lezers zich nog zullen herinneren, werden in den avond van zondag 31 augustus 1919, respectievelijk in de Paul Krugerstraat en de Scheldestraat, te Vlissingen om ongeveer negen uur, twee meisjes door een onbekend manspersoon aangerand en door hem met een mes gestoken. Het eerstbedoelde meisje genas vrij spoedig, maar het tweede, mejuffrouw Dingena Burgmeijer, overleed op 5 september aan de bekomen wonden. Bij de teraardebestelling op maandag 8 september uitte de vader van dat slachtoffer den wensch, dat de moordenaar zijn straf niet zal ontgaan en hij steeds het visioen van zijn daad voor oogen zal hebben. Ofschoon een zeer uitgebreid onderzoek werd ingesteld, mocht het de politie niet gelukken den dader van deze misdaad te vinden. Thans schijnt, naar wij vernemen, meer licht in deze zaak te zullen komen en heeft men na zes jaar den dader gevonden. De 33-jarige werkman A.F.I. uit Middelburg, die in voorarrest zit voor aanranding van een meisje te Souburg en poging tot doodslag op dit kind, moet namelijk bekend hebben zes jaar geleden de beide meisjes te hebben gestoken.’

Op 18 december wordt de zaak onder grote belangstelling voor de rechter gebracht. Onder de getuigen die worden gehoord bevindt zich mevrouw E.A. van den Abeele, die in 1919 in de Scheldestraat woonde. Zij verklaart na het horen van hevig gegil van Dingena Burgmeijer de dader te hebben zien wegrennen richting Keersluis. Ze herkent de dader. Ook de tweede getuige, Johanna Maria Geers die zelf ook gestoken werd, herkent haar belager. Volgens het krantenverslag kan de verdachte zich niets meer herinneren en ‘trekt steeds met de schouders’. De president van de rechtbank wijst de beklaagde er echter op dat hij voor de rechtercommies ‘een bekentenis heeft afgelegd’ waaruit blijkt dat hij de twee vrouwen gestoken heeft, daarna is doorgelopen en vervolgens de tram naar Middelburg heeft genomen. Het mes heeft hij later in het kanaal (door Walcheren) geworpen. Ook de getuigenverklaringen kloppen. Er is destijds verklaard dat de man een ‘eigenaardige gang’ had, liep met doorgezakte knieën, vermoedelijk door het nuttigen van sterkedrank. Vervolgens is het verweer van beklaagde ‘dat hij wel gestoken heeft, maar slechts uit aardigheid; hij had niet de bedoeling de vrouwen te mishandelen’.

De rechtbankverslagen van deze zaak liggen opgeslagen in het Zeeuws Archief in Middelburg, en hieruit komen nogal wat schokkende details naar voren.

A.F.I. blijkt de op 19 februari 1892 geboren Adrianus Franciscus Inkman. Tijdens de rechtszitting van 30 december 1925 geeft hij toe ‘Dingena Burgmeijer opzettelijk van het leven te hebben beroofd door haar gewelddadig met een mes of scherp voorwerp in haar buik te steken waardoor zij eenige verwondingen in de dunne darm en in het net en darmscheil heeft bekomen, welke verwondingen buikvlieschontstekingen hebben veroorzaakt’.

De onfortuinlijke Dingena kwam haar belager die zondagavond, 31 augustus 1919, tegen na een bezoek aan een kennis waar ze een boodschap had opgehaald. Nadat haar de steken waren toegebracht, belde ze nog aan bij de familie Aka bij wie ze inwoonde, waarop ze in elkaar zakte. Een in allerijl gewaarschuwde arts constateerde de steekwonden. Haar situatie verslechterde de dagen erna en uiteindelijk stierf Dingena aan haar verwondingen. Op diezelfde avond, luttele minuten later, werd Johanna Maria Geers door Inkman gestoken. Zij woonde aan het eind van de Scheldestraat, op de hoek van de Paul Krugerstraat. Hevig bloedend uit een steekwond in de buikstreek werd ze aangetroffen en behandeld door dokter C.A. Duyvis. De verwondingen waren minder ernstig dan die van Dingena Burgmeijer en ze knapte dan ook snel op, zonder blijvend letsel over te houden aan de steekpartij. De politie noteerde de getuigenverklaringen van mevrouw Van den Abeele, die de eerste steekpartij zag plaatsvinden, en van het echtpaar Aka. Ondanks het feit dat verschillende getuigen een signalement van hem hadden kunnen geven, kon Inkman niet in de kraag worden gevat. Nu konden hem alsnog voor deze zaken doodslag, mishandeling en zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van mishandeling ten laste worden gelegd. Hij kreeg tien jaar gevangenisstraf.

Dat Inkman uiteindelijk pas zes jaar later kon worden gepakt, kwam door zijn brute aanval op het zevenjarig meisje, dat ternauwernood aan de dood kon ontsnappen. Ook hierover zijn in de rechtbankverslagen nadere bijzonderheden te vinden, waarvan sommige ronduit gruwelijk zijn.

Op 9 juni 1925 vergreep Inkman zich aan Neeltje de Landmeter op het Steenenpad (Koopmansvoetpad) in Souburg. Hij lokte het slachtoffertje, afkomstig uit Abeele, mee om in het nabijgelegen weiland naar eieren te zoeken. Uit de politierapporten blijkt dat hij haar verkrachtte. Vervolgens gaf hij blijk van zijn voornemen het meisje van het leven te beroven. Hij had tegen haar gezegd: ‘Er zit iets in je oog, dat zal ik er eens uitdoen.’ Vervolgens had hij een knipmes gepakt waarmee hij had geprobeerd het meisje de keel door te snijden. Met een gapende wond van circa tien centimeter was het slachtoffertje huilend naar huis gerend. De toegesnelde dokter C.E. Plugge kon constateren dat Neeltje geluk had gehad. Hij rapporteerde dat ‘de tien centimeter gapende wond dwars over den adamsappel is aangebracht en bij diepere insnijding een slagader zou zijn geraakt met doodelijke afloop. Zoodat het een toeval mag worden genoemd dat in dezen bij het meisje de dood niet is gevolgd.’

Tijdens de rechtszitting kwam verder aan het licht dat Inkman zich begin juni ook al schuldig had gemaakt aan het schenden van de openbare zeden. Op de Nieuwe Vlissingseweg nabij Koudekerke had hij zich bezondigd aan exhibitionisme door op de openbare weg ‘op oneerbare wijze zijn ontbloote mannelijkheid te laten zien aan Anna Helena Kromjong die daar per rijwiel passeerde’. De tenlastelegging in deze twee laatste zaken bestond uit de aanklachten: ontuchtige handeling plegen met iemand van beneden de 16 jaar, zware mishandeling/poging tot doodslag, en openbare schennis van de eerbaarheid. Met de veroordeling van de (poging tot) doodslag op de twee dames zes jaar eerder ging Inkman voor dertien jaar het cachot in.

Verder werd de beklaagde een vordering tot schadevergoeding opgelegd in verband met de aanslag op de zevenjarige Neeltje de Landmeter ten bedrage van ƒ 16,50 voor de doktersrekening, ƒ 10,– schade aan kleren en ƒ 23,50 voor de verstrekking van geneesmiddelen.