8
Een krachtmeting

Toen Marley nog geen halfjaar was, schreven we hem in voor hondentraining. God wist dat hij die nodig had. Ondanks zijn doorbraak met het stokken halen die dag op het strand, bleek hij een lastige leerling te zijn, dom, wild, voortdurend afgeleid, een slachtoffer van zijn tomeloze nerveuze energie. We begonnen erachter te komen dat hij anders dan andere honden was. Zoals mijn vader het omschreef kort nadat Marley een poging tot huwelijkse betrekkingen met zijn knie had gedaan: ‘Er zit een draadje los bij die hond.’ We hadden professionele hulp nodig.

Onze dierenarts vertelde ons over een plaatselijke hondenschool die elementaire gehoorzaamheidslessen gaf op donderdagavond op het parkeerterrein achter het exercitieterrein. De leraren waren onbezoldigde vrijwilligers van de vereniging, serieuze amateurs die hun eigen honden blijkbaar al naar het niveau van gevorderde gedragsaanpassingen hadden gevoerd. De cursus bestond uit acht lessen en kostte vijftig dollar, wat we een schijntje vonden, vooral omdat Marley binnen een halve minuut voor vijftig dollar aan schoenen kapot kon maken. En de club garandeerde praktisch dat we na het examen naar huis zouden stappen met de volgende geweldige Lassie. Bij de inschrijving ontmoetten we de vrouw die ons les zou geven. Ze was een strenge, nuchtere hondentrainster die de theorie aanhing dat er geen onverbeterlijke honden zijn, alleen slappe en ongelukkige hondenbezitters.

De eerste les leek haar standpunt al te bevestigen. Voor we echt uitgestapt waren, zag Marley de andere honden die zich met hun baasjes of vrouwtjes op het asfalt verzameld hadden. Feestje! Hij sprong over ons heen de auto uit en ging er als een pijl uit de boog vandoor, zijn riem achter zich aan slepend. Hij stoof van de ene hond naar de andere, snuffelde aan edele delen, liet urine lopen en enorme dotten kwijl vlogen door de lucht. Voor Marley was het een feest aan geuren – zo veel genitaliën, zo weinig tijd – en hij buitte het moment volledig uit, waarbij hij ervoor zorgde dat hij me net een stap voor bleef terwijl ik achter hem aan rende. Iedere keer dat ik hem bijna te pakken had, schoot hij een paar meter weg. Eindelijk was ik zo dichtbij dat ik kon toeslaan; ik maakte een enorme sprong en kwam hard met beide voeten op zijn riem terecht. Dit bracht hem zo abrupt tot stilstand dat ik even dacht dat ik misschien zijn nek gebroken had. Hij schoot met een ruk achteruit, landde op zijn rug, draaide zich om en keek me aan met de serene uitdrukking van een heroïneverslaafde die net zijn shot heeft gehad.

In de tussentijd keek de instructrice naar ons met een blik die niet vernietigender had kunnen zijn als ik besloten had mijn kleren uit te trekken en naakt op het asfalt te gaan dansen. ‘Neem uw plaats in, alstublieft,’ zei ze kortaf, en toen ze zag dat zowel Jenny als ik Marley op zijn plaats probeerden te trekken, voegde ze eraan toe: ‘U zult moeten beslissen wie van uw tweeën de trainer wordt.’ Ik begon uit te leggen dat we allebei mee wilden doen zodat we allebei thuis met hem konden oefenen, maar ze viel me in de rede. ‘Een hond,’ zei ze beslist, ‘kan maar naar één baas luisteren.’ Ik begon te protesteren, maar ze legde me het zwijgen op met die boze blik van haar – ik neem aan dezelfde blik waarmee ze haar honden tot overgave dwong – en ik sloop met mijn staart tussen mijn benen naar de zijlijn, zodat baas Jenny de leiding had.

Dit was waarschijnlijk een vergissing. Marley was al aanzienlijk sterker dan Jenny en dat wist hij. De Strenge Meesteres had nog maar een paar zinnen van haar inleiding gesproken over hoe belangrijk het was dat we onze dieren duidelijk maken dat wij de baas zijn, toen Marley besloot de standaardpoedel tegenover hem aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hij stoof weg met Jenny achter zich aan.

Alle andere honden zaten rustig naast hun baasjes op een keurige drie meter afstand van elkaar te wachten op nadere instructies. Jenny deed dapper haar best om haar voeten plat op de grond te zetten en Marley tot stilstand te krijgen, maar hij denderde ongehinderd voort en sleepte haar het parkeerterrein over op zijn jacht naar een lekkere poedelkont. Mijn vrouw leek verrassend veel op een waterskiër achter een speedboot. Iedereen staarde. Sommigen gniffelden. Ik sloeg mijn hand voor mijn ogen.

Marley was niet het type voor een officiële kennismaking. Hij liep tegen de poedel op en stak meteen zijn neus tussen haar poten. Ik stelde me zo voor dat dat het reuenequivalent was van: ‘Hallo, kom je vaak hier?’

Nadat Marley de poedel aan een volledig gynaecologisch onderzoek onderworpen had, zag Jenny kans hem terug naar hun plaats te slepen. De Strenge Meesteres verkondigde kalm: ‘Dat, mensen, is een voorbeeld van een hond die de kans heeft gekregen om te denken dat hij het alfamannetje van zijn roedel is. Op dit moment maakt hij de dienst uit.’ Alsof hij haar woorden wilde onderstrepen, begon Marley een aanval op zijn staart uit te voeren, waarbij hij woest in het rond draaide terwijl zijn kaken in de lucht hapten, en de riem om Jenny’s benen wikkelde tot ze geen kant meer op kon. Ik kromp ineen voor haar en was dankbaar dat ik er niet stond.

De instructrice ging verder met de bevelen ‘zit’ en ‘af’. Jenny zei op barse toon: ‘Zit!’ en Marley sprong tegen haar op en legde zijn poten op haar schouders. Zij drukte zijn achterste op de grond, en hij rolde op zijn rug omdat hij over zijn buik geaaid wilde worden. Ze probeerde hem op zijn plaats te trekken en hij nam de riem tussen zijn tanden en slingerde hem woest heen en weer alsof hij met een python worstelde. Het was te pijnlijk om aan te zien. Op een gegeven moment deed ik mijn ogen open en zag Jenny plat op de grond liggen terwijl Marley vrolijk hijgend over haar heen gebogen stond. Later vertelde ze me dat ze hem probeerde te laten zien wat ‘af’ betekende.

Toen de les ten einde was en Jenny en Marley weer naar me toe kwamen, werden we onderschept door de Strenge Meesteres. ‘U moet dat dier toch echt onder controle zien te krijgen,’ zei ze snerend. Nou, dank u wel voor die waardevolle raad. En dan te bedenken dat we ons alleen maar ingeschreven hadden om de rest van de groep aangenaam bezig te houden. We hielden allebei onze mond. We trokken ons alleen maar vernederd terug in onze auto en reden in stilte naar huis, met als enige geluid Marley’s hevige gehijg terwijl hij probeerde bij te komen van de sensatie van zijn eerste gestructureerde leservaring. Ten slotte zei ik: ‘Nou, in ieder geval vindt hij school heel leuk.’

De volgende week waren Marley en ik terug, ditmaal zonder Jenny. Toen ik opperde dat ik van ons tweeën waarschijnlijk het meest in de buurt kwam van een alfahond, droeg ze opgelucht haar titel van baas en bevelhebber aan me over en bezwoer dat ze haar gezicht nooit meer in het openbaar zou laten zien. Voor ik het huis verliet, draaide ik Marley op zijn rug, boog me over hem heen en gromde op mijn meest intimiderende toon: ‘Ik ben de baas! Jij bent niet de baas! Ik ben de baas! Begrepen, alfahond?’ Hij bonkte met zijn staart op de grond en probeerde aan mijn polsen te knagen.

De les van die avond was keurig naast de baas leren lopen, iets dat ik Marley vooral graag wilde leren. Ik was het beu om bij iedere stap van iedere wandeling met Marley te moeten knokken. Hij had Jenny al een keer ondersteboven getrokken toen hij achter een kat aanging, waardoor ze geschaafde knieën opliep. Het was tijd dat hij leerde om keurig naast ons voort te stappen. Ik worstelde hem op ons plekje op het asfalt, nadat ik hem bij iedere hond vandaan had moeten trekken die we onderweg voorbijkwamen. De Strenge Meesteres gaf elk van ons een korte ketting met een stalen ring aan het uiteinde. Dat, zei ze, waren anti-trekkettingen die ons geheime wapen zouden zijn om onze honden moeiteloos te leren dat ze netjes naast ons moesten blijven lopen. De ketting was een ongelooflijk simpel ontwerp. Zolang de hond naast zijn baasje bleef lopen zoals het hoorde, met een slaphangende riem, bleef de ketting ook slap om zijn nek hangen. Maar als de hond naar voren schoot of van koers veranderde, trok de ketting als een strop aan zodat de zondaar snakkend naar adem tot overgave werd gedwongen. Het duurde niet lang, beloofde onze instructrice, voor honden zich leerden te onderwerpen, omdat ze anders zouden stikken. Heerlijk gemeen, dacht ik.

Ik wilde de ketting over Marley’s kop trekken, maar hij zag hem aankomen en pakte hem beet. Ik trok zijn kaken van elkaar om de ketting eruit te halen en probeerde het nog een keer. Hij pakte hem opnieuw. Alle andere honden hadden hun ketting om; iedereen wachtte. Ik pakte zijn bek met één hand vast terwijl ik met de andere de ketting als een lasso over zijn snuit probeerde te krijgen. Hij deinsde achteruit en probeerde zijn bek open te doen zodat hij de mysterieuze, opgerolde, zilveren slang weer kon aanvallen. Ik duwde ten slotte de ketting met kracht over zijn kop, en hij liet zich op de grond vallen, kronkelend en happend, zijn poten in de lucht terwijl hij met zijn kop heen en weer zwaaide tot het hem lukte de ketting weer in zijn bek te krijgen. Ik keek op naar de lerares. ‘Hij vindt het leuk,’ zei ik.

Ik trok Marley overeind, zoals me verteld werd, en haalde de ketting uit zijn bek. Toen, ook volgens de instructies, duwde ik zijn achterste neer zodat hij zat en ging naast hem staan, met mijn linkerbeen tegen zijn rechterschouder. Bij drie moest ik zeggen: ‘Marley, volg!’ en met mijn linkervoet – nooit mijn rechter – de eerste stap zetten. Als hij van koers veranderde, zou hij met een paar kleine correcties – korte, harde rukjes aan de riem – weer op zijn plaats gezet worden. ‘Mensen, ik tel tot drie,’ riep de Strenge Meesteres uit. Marley trilde van opwinding. Hij voelde zich opgefokt door het glimmende, vreemde voorwerp. ‘Een… twee… drie.’

‘Marley, volg!’ beval ik. Zodra ik mijn eerste stap zette, ging hij ervandoor als een gevechtsvliegtuig van een vliegdekschip. Ik gaf een harde ruk aan de riem en hij liet een afschuwelijk gereutel horen toen de ketting zich om zijn luchtpijp klemde. Hij sprong even terug, maar zodra de ketting verslapte, lag het tijdelijke stikken achter hem, oude geschiedenis in dat kleine gebiedje van zijn hersenen waarin geleerde levenslessen opgeslagen lagen. Hij schoot weer naar voren. Ik trok terug en hij snakte weer naar adem. We gingen zo het hele parkeerterrein over, met Marley die me vooruittrok, ik die hem terugtrok, iedere keer krachtiger. Hij hoestte en hijgde; ik gromde en zweette.

‘Houd die hond in!’ gilde de Strenge Meesteres. Dat probeerde ik uit alle macht, maar de les drong niet tot hem door en ik bedacht dat Marley zich waarschijnlijk op zou hangen voor hij erachter kwam. In de tussentijd stapten de andere honden keurig naast hun bezitters voort, reagerend op kleine correcties precies zoals de Strenge Meesteres had gezegd. ‘In godsnaam, Marley,’ fluisterde ik. ‘Het gaat om onze familietrots.’

De instructrice liet de leerlingen op een rij staan om het nog eens te proberen. Opnieuw trok Marley me als een maniak over het asfalt, met uitpuilende ogen en zichzelf onderwijl verstikkend. Aan de overkant nam de Strenge Meesteres Marley en mij als voorbeeld voor de hele klas van hoe je een hond niet moet leren naast je te gaan lopen. ‘Kom eens,’ zei ze ongeduldig terwijl ze haar hand uitstak. ‘Ik zal het voordoen.’ Ik gaf haar de riem en ze duwde Marley behendig naar beneden terwijl ze aan de riem trok en hem beval te gaan zitten. En ja hoor, hij liet zich zakken en keek gretig naar haar op. Verdomme.

Met een fikse ruk aan de riem ging de Strenge Meesteres met hem op stap. Maar bijna onmiddellijk denderde hij vooruit alsof hij de voorste slee trok in de sledehondenrennen. De instructrice corrigeerde hem krachtig, zodat hij uit zijn evenwicht werd gebracht; hij struikelde, snakte naar adem en sprong toen weer naar voren. Het zag eruit alsof hij haar arm uit de kom zou trekken. Ik had me opgelaten moeten voelen, maar ik voelde een vreemde tevredenheid die wel vaker optreedt wanneer je gelijk wordt vastgesteld. Ze had net zo weinig succes als ik. Mijn klasgenoten gniffelden en ik straalde van een foute soort trots. Zie je wel, mijn hond is voor iedereen afschuwelijk, niet alleen voor mij!

Nu ik niet degene was die voor gek stond, moest ik toegeven dat het een hilarisch tafereel was. Toen ze met z’n tweeën de overkant van het parkeerterrein hadden bereikt, draaiden ze zich om en kwamen met hollen en stilstaan onze kant op, de Strenge Meesteres met een gezicht alsof ze bijna ontplofte van woede en Marley dol van vreugde. Ze trok als een wilde aan de riem, en Marley trok, schuimbekkend, nog harder terug, duidelijk genietend van dat geweldige touwtrekspelletje dat hij van zijn lerares moest demonstreren. Toen hij mij in het oog kreeg, gaf hij gas. Met een bijna bovennatuurlijke uitbarsting van adrenaline stormde hij op me af, zodat de Strenge Meesteres gedwongen werd een sprintje te trekken om te voorkomen dat ze omvergetrokken werd. Marley stopte pas toen hij met zijn gebruikelijke levenslust tegen mij tot stilstand kwam. De Strenge Meesteres wierp me een blik toe die me duidelijk maakte dat ik een onzichtbare grens overschreden had en dat er geen weg terug was. Marley had de spot gedreven met alles wat ze over honden en discipline predikte; hij had haar publiekelijk vernederd. Ze gaf de riem aan me terug en zei, terwijl ze zich tot het klasje wendde alsof dit ongelukkige voorvalletje nooit had plaatsgevonden: ‘Goed, mensen, bij drie…’

Na afloop vroeg ze of ik nog even kon blijven. Ik wachtte met Marley terwijl ze geduldig vragen van de andere leerlingen beantwoordde. Toen de laatste weg was, wendde ze zich tot mij en zei op een nieuwe, verzoenende toon: ‘Ik denk dat uw hond nog een beetje te jong is voor gestructureerde gehoorzaamheidstraining.’

‘Ja, het is een lastpak, hè?’ zei ik terwijl ik een nieuwe kameraadschappelijke band met haar voelde omdat we dezelfde vernederende ervaring hadden gehad.

‘Hij is hier eenvoudigweg nog niet klaar voor,’ zei ze. ‘Hij moet wat volwassener worden.’

Het begon tot me door te dringen waar ze op aanstuurde. ‘Wilt u me zeggen –’

‘Hij leidt de andere honden af.’

‘– dat u –’

‘Hij is gewoon te druk.’

‘– ons van school stuurt?’

‘U kunt altijd over zes of acht maanden met hem terugkomen.’

‘Dus u schopt ons eruit?’

‘Ik geef u graag uw cursusgeld terug.’

‘U schopt ons eruit.’

‘Ja,’ zei ze ten slotte, ‘ik schop jullie eruit.’

Waarop Marley zijn poot optilde en een woedende straal urine liet gaan, waarbij hij de voet van zijn geliefde instructrice op een haar na miste.

Soms moet een mens kwaad worden om serieus te worden. De Strenge Meesteres had me kwaad gemaakt. Ik was de bezitter van een mooie, raszuivere labrador, een trots lid van het ras dat beroemd is om zijn talent om blinden te geleiden, slachtoffers van rampen te redden, jagers te assisteren en vis uit torenhoge golven te plukken, en dat alles met een kalme intelligentie. Hoe durfde ze hem na slechts twee weken af te schrijven? Misschien was hij inderdaad aan de levendige kant, maar hij zat vol goede bedoelingen. Ik zou die ondraaglijke hork wel eens laten zien dat Grogans Majesteitelijke Marley van Churchill voor geen kleintje vervaard was. We zouden haar op de Westminster Dog Show tegenkomen.

De volgende ochtend nam ik Marley meteen mee de achtertuin in. ‘Niemand schopt de jongens van Grogan van de hondenschool,’ zei ik tegen hem. ‘Ontrainbaar? We zullen eens zien wie ontrainbaar is. Ja, hè?’ Hij sprong op en neer. ‘Kunnen we het, Marley?’ Hij kronkelde. ‘Ik kan je niet horen! Kunnen we het?’ Hij blafte. ‘Zo mag ik het horen. Dan gaan we nu aan het werk.’

We begonnen met het ‘zit’-bevel, dat ik al met hem oefende sinds hij een kleine puppy was en dat hij redelijk onder de knie begon te krijgen. Ik torende boven hem uit, trok mijn beste alfahondengezicht en beval hem op kordate, maar rustige toon om te gaan zitten. Hij ging zitten. Ik prees hem. We herhaalden de oefening een paar maal. Daarna gingen we verder met het ‘af’-bevel, ook iets wat ik eerder met hem geoefend had. Hij keek me strak in de ogen, zijn hals gestrekt terwijl hij op mijn aanwijzing wachtte. Ik hief langzaam mijn hand en hield hem daar terwijl hij op het woord wachtte. Met een resolute beweging naar beneden, knipte ik met mijn vingers, wees naar de grond en zei: ‘Af!’ Marley zakte ineen en liet zich met een plof op de grond vallen. Hij had zich niet enthousiaster kunnen laten vallen als er een mortier achter hem ontploft was. Jenny, die met haar koffie op de veranda zat, zag het ook en riep: ‘Dekking!’

Nadat hij zich verscheidene malen ter aarde had gestort, vond ik het tijd om over te gaan naar de volgende uitdaging: op bevel naar me toe komen. Dat was een lastige voor Marley. Het komen was niet zo moeilijk; het was het op zijn plaats wachten tot we hem riepen dat hij niet doorhad. Onze concentratiegestoorde hond zat zo graag tegen ons vastgeplakt dat hij niet kon blijven zitten terwijl wij bij hem vandaan liepen.

Ik zette hem in zittende houding tegenover me en keek hem strak aan. Terwijl we elkaar in de ogen keken, hief ik mijn hand en hield hem als het spiegelei van een klaar-over voor me. ‘Blijf,’ zei ik, en deed een stap achteruit. Hij verstarde en kreeg een verontruste blik in zijn ogen terwijl hij wachtte op het minste teken dat hij naar me toe mocht komen. Bij mijn vierde stap achteruit, hield hij het niet langer en sprong op; hij kwam op me toe gerend en liet zich tegen me aan vallen. Ik gaf hem een standje en probeerde het nog eens. En nog eens en nog eens. Iedere keer liet hij me iets verder lopen voor hij op me afgestormd kwam. Uiteindelijk stond ik vijftig meter met geheven hand van hem vandaan. Ik wachtte. Hij bleef zitten, keurig op zijn plaats, zijn hele lijf trillend van afwachting. Ik zag hoe de nerveuze energie zich in hem opbouwde. Maar hij hield vol. Ik telde tot tien. Hij verroerde zich niet. Zijn ogen bleven strak op mij gericht; zijn spieren waren gespannen. Oké, genoeg gekweld, dacht ik. Ik liet mijn hand zakken en schreeuwde: ‘Marley, kom!’

Terwijl hij naar voren kwam gedenderd, ging ik op mijn hurken zitten en klapte in mijn handen om hem aan te moedigen. Ik dacht dat hij misschien willekeurig de tuin door zou rennen, maar hij kwam recht op me af. Perfect! dacht ik. ‘Kom maar, jongen!’ zei ik aanmoedigend. ‘Kom maar!’ En komen deed hij. Hij kwam recht op me af gedenderd. ‘Rustig aan, jongen,’ zei ik. Hij bleef op me af komen. ‘Rustig!’ Hij had zo’n wezenloze, waanzinnige blik in zijn ogen, en vlak voor de klap realiseerde ik me dat de schipper de stuurhut had verlaten. Het was een op hol geslagen hond. Ik had tijd voor nog één bevel. ‘STOP!’ schreeuwde ik. Bam! Hij denderde zonder stoppen over me heen en ik viel voorover en kwam met een harde klap op de grond terecht. Toen ik een paar seconden later mijn ogen opendeed, lag hij boven op me en likte gretig mijn gezicht. Hoe heb ik het gedaan, baas? Technisch gesproken had hij de bevelen precies opgevolgd. Ten slotte had ik er niet aan gedacht om iets over stoppen te zeggen als hij eenmaal bij me was.

‘Missie volbracht,’ zei ik kreunend.

Jenny gluurde uit het keukenraam naar ons en riep: ‘Ik ga naar mijn werk. Als jullie klaar zijn met vrijen, vergeet dan niet de ramen dicht te doen. Het zou vanmiddag gaan regenen.’ Ik gaf de linebackerhond een hapje, ging onder de douche en ging vervolgens zelf naar mijn werk.

Toen ik die avond thuiskwam, stond Jenny me bij de voordeur op te wachten, en ik zag dat ze overstuur was. ‘Ga eens in de garage kijken,’ zei ze.

Ik deed de deur naar de garage open en het eerste wat ik zag was Marley die met een treurig gezicht op zijn kleedje lag. In die eerste glimp viel me op dat er iets met zijn snuit en zijn voorpoten aan de hand was. Ze waren donkerbruin, niet lichtgeel zoals normaal, omdat ze onder het opgedroogde bloed zaten. Toen verruimde mijn blik zich en mijn adem stokte in mijn keel. De garage – onze onverwoestbare bunker – was een puinhoop. Kleedjes waren aan stukken gescheurd, de verf was van de betonnen muren geschraapt en de strijkplank was omgegooid, de bekleding helemaal verscheurd. Het ergste van alles was de deur die eruitzag alsof iemand hem met een bijl te lijf was gegaan. Houtsnippers lagen in een halve cirkel van zo’n drie meter rond de deur die half doorboord was naar de andere kant. Het onderste gedeelte van de deurpost ontbrak helemaal en was nergens te bekennen. Het bloed van Marley’s neus en poten zat aan de muren. ‘Verdomme,’ zei ik, meer uit ontzag dan uit boosheid. Mijn gedachten vlogen naar die arme mevrouw Nedermeier en de kettingzaagmoord aan de overkant. Ik had het gevoel alsof ik me op de plaats van een misdaad bevond.

Jenny’s stem klonk achter me. ‘Toen ik tussen de middag thuiskwam, was er nog niets aan de hand,’ zei ze. ‘Maar ik zag wel dat het ieder moment kon gaan regenen.’ Toen ze weer op haar werk was, trok er een enorme onweersbui over, met plenzende regen, oogverblindende bliksemflitsen en zulke harde donderslagen dat je het bijna tegen je borst voelde bonken.

Toen ze een paar uur later thuiskwam, was Marley, te midden van de puinhopen van zijn wanhopige ontsnappingspoging, volkomen in paniek. Het was zo zielig dat ze het niet over haar hart kon verkrijgen om tegen hem tekeer te gaan. Bovendien was het al gebeurd; hij zou geen idee hebben waarvoor hij gestraft werd. Maar toch baalde ze zo van die woeste aanval op ons nieuwe huis, ons huis waar we zo hard aan gewerkt hadden, dat ze het niet kon opbrengen om iets aan de garage of aan hem te doen. ‘Wacht maar tot je vader thuiskomt!’ had ze gedreigd en de deur achter zich dichtgetrokken.

Tijdens het eten probeerden we ‘de verwoesting’ zoals we het nu noemden te relativeren. Het enige wat we konden bedenken was dat Marley, alleen en doodsbang toen het onweer over de buurt neerdaalde, had bedacht dat hij het meeste kans op overleving had als hij zich een weg naar het huis zou graven. Hij had vast geluisterd naar een of andere oeroude drang om zich in een hol terug te trekken die hij geërfd had van zijn voorouder, de wolf. En hij had zijn doel geprobeerd te bereiken met een ijverige efficiëntie die ik zonder zware machines niet voor mogelijk had gehouden.

Na de afwas gingen Jenny en ik naar de garage, waar Marley, die weer tot zichzelf was gekomen, een kauwpoppetje pakte en om ons heen danste, ons uitdagend tot een spelletje touwtrekken. Ik hield hem stil terwijl Jenny met een spons het bloed van zijn vacht haalde. Hij keek kwispelend toe terwijl we zijn arbeid opruimden. We gooiden de kleedjes en de bekleding van de strijkplank weg, veegden de resten van onze deur op, wasten zijn bloed van de muren, en maakten een lijstje van alle spullen die we nodig hadden van de doe-het-zelfzaak om de schade te herstellen – de eerste van een eindeloze reeks van dergelijke reparaties die ik in de loop van zijn leven zou uitvoeren. Marley leek gewoon uitgelaten over het feit dat wij in zijn onderkomen bezig waren hem een handje te helpen met zijn herinrichtingspogingen. ‘Je hoeft er niet zo blij bij te kijken,’ mopperde ik, en nam hem voor de nacht mee naar binnen.