Het spoor van jouw bloed in de sneeuw

1976

Toen ze tegen het vallen van de avond bij de grens aankwamen, merkte Nena Daconte dat de vinger waaraan ze haar trouwring droeg nog altijd bloedde. De guardia civil, die een ruwwollen deken over zijn lakleren steek had geslagen, bekeek aandachtig hun paspoorten bij het licht van een carbidlamp, waarbij hij de grootst mogelijke moeite had om te voorkomen dat die door de krachtige Pyreneeënwind uit zijn hand werd gerukt.

Hoewel het om twee rechtmatige diplomatenpassen ging, hief de guardia de lamp om te zien of de foto’s wel overeenkwamen met de gezichten. Nena Daconte was nog bijna een meisje, met ogen als van een gelukkig vogeltje en een huid van melasse die zelfs in de naargeestige avondschemering van januari de zonnige tint van het Caraïbisch gebied uitstraalde, en ze ging gekleed in een tot aan haar hals gesloten nertsmantel die met een jaarsalaris van het hele douanekantoor nog niet betaald zou kunnen worden. Haar echtgenoot, Billy Sanchez de Avila, die achter het stuur zat, was een jaar jonger dan zij, en al bijna even knap. Hij droeg een geruite jas en een baseballpet. In tegenstelling tot zijn echtgenote was hij lang en atletisch en had hij de stalen kaken van de verlegen vechtersbaas.

Maar wat hun beider afkomst nog het meest duidelijk maakte was de bronskleurige auto waarvan het interieur een dierlijke geur uitwasemde, een wagen zoals ze bij die grensovergang voor armen nog nooit hadden gezien. De achterbank lag vol met splinternieuwe koffers en allerlei dozen met cadeaus die nog moesten worden uitgepakt. En ook lag er de tenorsaxofoon die de overheersende passie in Nena Dacontes leven was geweest voordat ze gevallen was voor de rivaliserende liefde van haar tedere badplaatsbandiet.

Toen de guardia de gestempelde paspoorten teruggaf, vroeg Billy Sanchez hem waar ze een apotheek konden vinden om het wondje aan de vinger van zijn vrouw te laten behandelen, waarop de guardia tegen de wind in schreeuwde dat ze dat maar moesten vragen in Hendaye, aan de Franse kant.

Maar de douaniers van Hendaye zaten in een verwarmd en felverlicht glazen wachthuisje in hemdsmouwen rond de tafel te kaarten en onderwijl brood te eten dat ze in kommetjes wijn doopten, en een blik op de grootte en klasse van de auto was voor hen voldoende om de twee reizigers te wenken dat ze Frankrijk konden binnenrijden. Billy Sanchez drukte verschillende keren op de claxon, maar de douaniers begrepen blijkbaar niet dat ze geroepen werden want een van hen opende het raam en schreeuwde tegen de razende wind in: “Merde! Allez-vous-en!

Toen stapte Nena Daconte, haar bontjas tot aan haar oren opgetrokken, uit de auto en vroeg in perfect Frans aan de douanier waar een apotheek was. Gewoontegetrouw antwoordde de douanier, met een mond vol brood, dat dit niet zijn zaak was en zeker niet bij zulk hondenweer, waarna hij het raampje sloot.

Maar toen nam hij het in haar weelderige nertsmantel gehulde meisje dat op haar vinger stond te zuigen aandachtiger op, en hij moet haar wel voor een magische verschijning in die spookachtige nacht hebben gehouden, want zijn humeur veranderde op slag. Hij legde uit dat de dichtstbijzijnde stad Biarritz was, maar dat er midden in de winter en met die gierende wind misschien pas in Bayonne, een paar kilometer verderop, een apotheek open zou zijn.

“Is het ernstig?” vroeg hij.

“Nee,” glimlachte Nena Daconte, en ze liet hem de vinger met de diamanten ring zien, waarvan het topje de nauwelijks waarneembare verwonding van de roos vertoonde. “Het is maar een prikje.”

Voor Bayonne begon het opnieuw te sneeuwen. Het was nog geen zeven uur, maar de straten waren al verlaten en de huizen gesloten tegen de razende storm, en toen ze na vele omzwervingen nog geen apotheek hadden gevonden, besloten ze door te rijden. Billy Sanchez was blij met dat besluit. Hij had een onverzadigbare passie voor zeldzame auto’s en een vader met te veel schuldgevoelens en meer dan voldoende middelen om die hartstocht te bevredigen, en hij had nooit eerder in iets gereden wat vergelijkbaar was met die voor zijn huwelijk geschonken Bentley-cabriolet. Hij zat in zo’n roes achter het stuur dat hij zich minder vermoeid voelde naarmate hij meer reed. Hij was vastbesloten nog diezelfde avond in Bordeaux aan te komen, waar ze de bruidssuite van hotel Splendid hadden gereserveerd, en geen tegenwind of sneeuwjacht kon hem daarvan afbrengen. Nena Daconte daarentegen was uitgeput, vooral door het laatste traject vanaf Madrid, een door hagel geteisterd karrenspoor. Zodat ze na Bayonne haar vinger stevig in een zakdoek wikkelde om het nog altijd vloeiende bloed te stelpen en vervolgens in een diepe slaap viel. Billy Sanchez merkte dit pas kort voor middernacht, nadat het was opgehouden met sneeuwen en de wind tussen de pijnbomen plotseling was gaan liggen, terwijl de hemel boven Les Landes bezaaid raakte met ijzige sterren. Hij was langs de slaperige lichten van Bordeaux gereden maar alleen gestopt om bij een benzinestation aan de snelweg te tanken, want hij had nog voldoende energie om zonder rustpauze door te rijden tot Parijs. Hij was zo gelukkig met zijn stuk speelgoed van vijfentwintigduizend pond sterling dat hij zich niet eens afvroeg of dat ook gold voor het stralende wezentje dat met het bloed-doorweekte verband om haar vinger naast hem lag te slapen en wier meisjesdromen voor het eerst doorkruist werden door vlagen van onzekerheid.

Ze waren drie dagen daarvoor getrouwd, tienduizend kilometer verwijderd van waar ze zich nu bevonden, in Cartagena de Indias, tot verbazing van zijn ouders en ontgoocheling van de hare, en met de persoonlijke zegen van de aartsbisschop. Niemand, behalve zijzelf, begreep de werkelijke reden of kende de oorsprong van die onvoorziene liefde. Deze was drie maanden voor hun huwelijk begonnen, toen de bende van Billy Sanchez op een zondag de kleedhokjes van de dames aan het strand van Marbella had overvallen. Nena Daconte was toen amper achttien en juist terug van het Chatellenie-internaat van Saint-Blaise in Zwitserland, waar ze behalve een accentloze beheersing van vier vreemde talen ook meesterlijk tenorsaxofoon had leren spelen, en het was haar eerste zondag aan zee sinds haar terugkeer. Ze had zich net helemaal uitgekleed om haar badpak aan te trekken toen in de aangrenzende hokjes paniek uitbrak en aanvalskreten weerklonken, maar ze begreep pas wat er gebeurde op het moment dat het sluithoutje van haar deur aan splinters vloog en ze oog in oog stond met de mooiste overvaller die men zich maar kon voorstellen. Hij droeg alleen een broekje dat bestond uit een streepje stof van imitatie luipaardvel, zijn lichaam was soepel en veerkrachtig en bezat de gebronsde kleur van een zeeman.

Om zijn gebalde rechterhand, waaraan hij de metalen slavenarmband van een Romeinse gladiator droeg, was een ijzeren ketting gewikkeld die hem als dodelijk wapen diende, en om zijn hals hing een medaillon zonder heilige dat in stilte op en neer ging op het ritme van zijn verschrikte hart. Ze hadden bij elkaar op de lagere school gezeten en samen op verjaardagsfeesten vele pinatas* kapotgeslagen, want ze behoorden beiden tot families die sedert de koloniale tijd eigenmachtig het lot van de stad bepaalden, maar ze hadden elkaar al zoveel jaar niet gezien dat de een de ander op het eerste gezicht niet herkende.

≡ Pot met snoep aan een touw die door een geblinddoekt iemand met een stok kapot moet worden geslagen.

Nena Daconte bleef onbeweeglijk staan, zonder ook maar iets te ondernemen om haar uitbundige naaktheid te verbergen. Billy Sanchez voltooide daarop zijn kinderlijke ritueel: hij liet zijn luipaardbroekje zakken en toonde haar zijn respectabele, opgerichte roofdier. Zij keek hem recht en zonder verbazing aan. “Ik heb ze wel groter en steviger gezien,” zei ze, haar angst bedwingend. “Dus denk goed na over wat je gaat doen, want bij mij zul je meer moeten presteren dan een neger.”

In werkelijkheid was Nena Daconte niet alleen maagd, ze had tot op dat moment ook nog nooit een naakte man gezien, maar haar uitdagende houding bleek effectief. Het enige wat Billy Sanchez inviel was om met de vuist waarom de ketting gewikkeld zat een woedende klap tegen de wand te geven, met als gevolg dat hij de botjes in zijn hand verbrijzelde. Zij bracht hem in haar auto naar het ziekenhuis en hielp hem tijdens de herstelperiode, waarna ze tenslotte samen leerden de liefde te bedrijven zoals het eigenlijk hoorde. Ze brachten de moeilijke junimiddagen door op de galerij van het huis waar zes generaties illustere familieleden van Nena Daconte gestorven waren, terwijl zij populaire deuntjes speelde op de saxofoon en hij haar met zijn hand in het gips vanuit de hangmat met niet-aflatende verbijstering gadesloeg. Het huis had een groot aantal manshoge ramen die op het stinkende wateroppervlak van de baai uitkeken, en het was een van de grootste en oudste huizen in de wijk van La Manga en ongetwijfeld het lelijkste.

Maar het terras met de geruite tegelvloer waar Nena Daconte saxofoon speelde was een oase van rust in de hitte van de namiddag; het keek uit op een patio met veel schaduw van mango- en bananenbomen, waaronder een graf lag met een steen zonder naam, daterend uit een tijd voordat het huis bestond en verder terug dan de herinnering van de familie reikte. Zelfs degenen die het minst verstand hadden van muziek vonden de klank van de saxofoon anachronistisch in een huis met een dergelijke aristocratische geschiedenis. “Het is net een scheepshoorn,” had de grootmoeder van Nena Daconte gezegd toen ze het instrument voor het eerst hoorde. Haar moeder had haar er tevergeefs toe proberen te bewegen op een andere manier te spelen, en niet zoals zij altijd gemakshalve deed, met een tot op haar dijen opgetrokken rok en gespreide benen, en met een sensualiteit die haar niet wezenlijk leek voor de muziek. “Het kan me niet schelen wat voor instrument je speelt,” zei ze tegen haar, “zolang je het maar doet met je knieën tegen elkaar.”

Maar het waren die scheepshoorndeuntjes en die prikkelende poses die Nena Daconte in staat stelden de ruwe bolster van Billy Sanchez te breken. Onder de droevige reputatie van woesteling, die in niet geringe mate werd ondersteund door de samenvoeging van twee illustere achternamen, ontdekte zij een angstig en zachtmoedig weesjongetje.

Terwijl de botjes van zijn hand weer aan elkaar groeiden, leerden ze elkaar zo goed kennen dat hij zelf verbaasd was over de ongedwongenheid waarmee de liefde tussen hen zich voltrok toen zij hem op een regenachtige middag waarop ze alleen thuis waren naar haar maagdelijke bed voerde. Bijna twee weken lang, dagelijks rond datzelfde tijdstip, stoeiden ze naakt onder de sprakeloze blikken van de portretten van strijders uit diverse burgeroorlogen en onverzadigbare grootmoeders die hun waren voorgegaan in het paradijs van dat historische bed. Zelfs tijdens de pauzes in hun liefdespel bleven ze naakt, en snoven ze via de geopende ramen de geuren van scheepsafval en de rioollucht in de baai op, terwijl ze in de stilte van de saxofoon luisterden naar de dagelijkse geluiden op de patio, de unieke roep van de pad onder de bananenbladeren, de waterdruppel op het niemandsgraf, het natuurlijke voortschrijden van het leven waarvoor ze eerder niet de tijd hadden gehad om het te leren kennen.

Toen de ouders van Nena Daconte thuiskwamen, waren ze al zo vergevorderd in de liefde dat er voor niets anders in de wereld nog plaats was; ze deden het overal en op elk tijdstip en probeerden het elke keer dat ze het deden weer voor het eerst te doen. In het begin deden ze het zo goed en zo kwaad als het ging in de sportwagens waarmee de vader van Billy Sanchez zijn schuldgevoelens probeerde te sussen. Later, toen de auto’s te gewoon waren geworden, kropen ze ‘s nachts in de verlaten kleedhokjes van Marbella waar het lot hen voor het eerst had samengebracht, en tijdens het carnaval van november namen ze, verkleed, zelfs regelmatig hun toevlucht tot de huurkamertjes in de oude slavenwijk van Getsemani, onder bescherming van de goedmoedige hoerenmadams die zich nog geen paar maanden daarvoor de terreur van Billy Sanchez en zijn bende kettingvechters hadden moeten laten welgevallen. Nena Daconte stortte zich met dezelfde hartstochtelijke overgave in die heimelijke avontuurtjes als waarmee ze eerder haar tijd aan de saxofoon had verspild, zelfs zozeer dat haar getemde bandiet tenslotte eindelijk begreep wat zij bedoeld had toen ze tegen hem zei dat hij meer zou moeten presteren dan een neger. Billy Sanchez stelde haar nooit teleur en voldeed ruimschoots en altijd met hetzelfde plezier aan haar verwachtingen.

Toen ze eenmaal getrouwd waren, vervulden ze hun plicht elkaar lief te hebben midden boven de Atlantische Oceaan, nadat ze zich terwijl de stewardessen sliepen met veel moeite en eerder stikkend van de lach dan van genot in de wc van het vliegtuig hadden opgesloten. Alleen zij wisten toen, vierentwintig uur na de bruiloft, dat Nena Daconte al twee maanden zwanger was.

Zodat ze zich toen ze in Madrid aankwamen verre van twee verzadigde geliefden voelden, maar voldoende energie overhadden om zich te gedragen als onvervalste pasgehuwden. Hun beider ouders hadden alles geregeld. Voordat ze het vliegtuig verlieten kwam een medewerker van de diplomatieke dienst de royal class binnen om Nena Daconte de witte nertsmantel met glimmend zwarte franjes te brengen, die ze als huwelijksgeschenk van haar ouders kreeg. Billy Sanchez overhandigde hij een die winter zeer modieuze jas van lamswol en de sleutels zonder merknaam van een auto die als verrassing voor het vliegveld op hem stond te wachten.

De diplomatieke afvaardiging van zijn land verwelkomde hem in de officiële ontvangstkamer. De ambassadeur en zijn vrouw waren niet alleen van oudsher bevriend met de familie van beiden, maar bovendien was hij de arts die Nena Daconte ter wereld had gebracht, en hij wachtte haar op met een bos rozen, zo stralend en fris van kleur dat zelfs de dauwdruppels kunstmatig leken. Nena Daconte, niet erg op haar gemak met haar enigszins premature huwelijkse staat, begroette beiden met plagerige kusjes en nam vervolgens de rozen in ontvangst.

Toen ze de bloemen aanpakte prikte ze haar vinger aan een doorn, maar ze wist het voorval met een charmante opmerking te omzeilen.

“Dat deed ik met opzet,” zei ze, “om de aandacht op mijn ring te vestigen.”

Inderdaad werd de pracht van de ring, die een fortuin moest hebben gekost, door de voltallige diplomatieke afvaardiging bewonderd, echter niet zozeer vanwege de kwaliteit van de diamanten als wel vanwege de fraaie staat waarin die ondanks zijn ouderdom nog verkeerde.

Maar er was niemand die merkte dat de vinger opnieuw begon te bloeden, want meteen hierna ging ieders aandacht uit naar de nieuwe auto. De ambassadeur had de speelse ingeving gehad de wagen naar het vliegveld te brengen en in te laten pakken met cellofaanpapier, voorzien van een enorme gouden strik. Billy Sanchez kon dit grapje niet erg waarderen. Hij was zo nieuwsgierig naar de auto dat hij de verpakking met een ruk openscheurde. Wat hij zag benam hem een ogenblik de adem. Het was het nieuwste model Bentley-cabriolet, met echt lederen bekleding. De hemel leek op een asgrauwe deken, uit de richting van de Sierra de Guadarrama kwam een snijdende en ijzige wind, en het was niet bepaald aangenaam in de buitenlucht, maar Billy Sanchez merkte nog niets van de kou. Hij liet de diplomatieke afvaardiging rustig wachten op de onoverdekte parkeerplaats, het drong niet tot hem door dat ze uit beleefdheid stonden te kleumen totdat hij alle verborgen details van de wagen had onderzocht. Daarna ging de ambassadeur naast hem zitten om hem de weg te wijzen naar zijn ambtswoning, waar een lunch was voorbereid.

Onderweg wees hij hem de bekendste plekken van de stad, maar Billy Sanchez leek slechts aandacht te hebben voor de magie van de auto.

Het was de eerste keer dat hij zijn land verliet. Hij had alle privé- en openbare scholen doorlopen om steeds weer hetzelfde jaar over te doen, totdat hij tenslotte ondergedompeld raakte in een zee van onverschilligheid. De eerste aanblik van een andere stad dan de zijne, de asgrauwe huizenblokken waar midden op de dag de lichten brandden, de verafgelegen zee, de kale bomen, dit alles gaf hem meer en meer een gevoel van hulpeloosheid, dat hij probeerde zo ver mogelijk weg te drukken.

Toch liep hij even later ongemerkt in de eerste val van de vergetelheid. In korte tijd en in alle stilte was de eerste sneeuw van het seizoen gevallen, en toen ze na de lunch het huis van de ambassadeur verlieten om hun reis naar Frankrijk te beginnen, lag de stad dan ook onder een stralend witte deken. Billy Sanchez vergat op dat moment de auto en begon, vreugdekreten slakend en zijn hoofd bestrooiend met poedersneeuw, voor ieders ogen midden op straat in zijn nieuwe jas door de sneeuw te rollen.

Nena Daconte merkte voor het eerst dat haar vinger bloedde toen ze die middag onder een weer opgeklaarde hemel Madrid uitreden. Dit verbaasde haar, want ze had de vrouw van de ambassadeur, die ervan hield om na een officiële lunch in het Italiaans aria’s te zingen, nog begeleid op de saxofoon en nauwelijks last gehad van het wondje aan haar ringvinger. Later, terwijl ze haar man de kortste weg naar de grens uitlegde, zoog ze onbewust op haar vinger zodra die begon te bloeden, en pas toen ze de Pyreneeën bereikten kwam ze op het idee een apotheek op te zoeken. Daarna had ze zich overgegeven aan de uitgestelde dromen van de afgelopen dagen, en toen ze wakker schrok met het angstige gevoel dat de auto door het water reed, dacht ze lange tijd niet meer aan de om haar vinger gebonden zakdoek. Ze zag op het verlichte klokje van het dashboard dat het drie uur geweest was, en na een snelle berekening begreep ze dat ze Bordeaux al gepasseerd waren, evenals Angoulême en Poitiers, en dat ze langs de buiten zijn oevers getreden Loire reden. Het schijnsel van de maan drong door de lichte nevel heen, en de silhouetten van de kastelen tussen de pijnbomen leken rechtstreeks afkomstig uit een sprookje. Nena Daconte, die de streek op haar duimpje kende, berekende dat ze zo’n drie uur van Parijs verwijderd waren, en nog altijd zat Billy Sanchez onbewogen achter het stuur.

“Je bent een lomperik,” zei ze tegen hem. “Je rijdt nu al elf uur aan een stuk door zonder iets te eten.”

Hij verkeerde nog steeds in de roes van zijn nieuwe auto.

Hoewel hij in het vliegtuig weinig en slecht had geslapen, voelde hij zich klaarwakker en sterk genoeg om tegen het aanbreken van de dag in Parijs te zijn.

“Ik teer nog op de lunch in de ambassade,” zei hij. En hij voegde er zonder enige logica aan toe: “Tenslotte komen ze in Cartagena net uit de bioscoop. Het moet daar nu een uur of tien zijn.”

Al met al was Nena Daconte bang dat hij tijdens het rijden in slaap zou vallen. Ze maakte een van de vele dozen open die ze in Madrid cadeau hadden gekregen en probeerde hem een stukje gekonfijte sinaasappel in zijn mond te stoppen.

Maar hij draaide zijn hoofd weg.

“Mannen eten geen zoetigheid,” zei hij.

Kort voor Orléans trok de mist op, en een hele grote maan verlichtte de besneeuwde akkers, maar het werd steeds drukker op de weg door de enorme stroom vrachtwagens met groenten en wijnvaten die in de richting van Parijs reden. Nena Daconte had haar man wel aan het stuur willen aflossen, maar ze durfde het hem niet voor te stellen, want hij had haar al meteen bij de eerste keer dat ze samen met de auto weggingen duidelijk gemaakt dat er voor een man geen grotere belediging bestaat dan zich door zijn vrouw te laten rijden. Ze voelde zich helder na bijna vijf uur achtereen goed te hebben geslapen, en bovendien was ze blij dat ze niet waren gestopt bij een hotel ergens in de Franse provincie, die ze door de talrijke reizen met haar ouders al van jongs af aan kende. “Er bestaan geen mooiere landschappen op de hele wereld,” zei ze altijd, “maar je kunt sterven van de dorst en dan vind je nog niemand die je gratis een glas water geeft.” Ze was hiervan zo overtuigd dat ze op het laatste moment een stuk zeep en een rol wc-papier in haar handtas had gestopt, omdat er in Franse hotels nooit zeep was en het papier op de wc’s bestond uit tot vierkantjes geknipte stukjes krantenpapier die aan een haakje waren gehangen. Het enige dat ze op dat moment betreurde was dat ze het een hele nacht zonder liefde had moeten stellen. Het antwoord van haar man kwam onmiddellijk.

“Ik zat net te denken dat het fantastisch moet zijn om in de sneeuw te neuken,” zei hij. “Nu meteen, als je wilt.”

Nena Daconte dacht serieus over zijn voorstel na. Langs de kant van de weg zag de sneeuw er in het maanlicht donzig en warm uit, maar naarmate ze dichter bij de voorsteden van Parijs kwamen werd het verkeer drukker en zagen ze verlichte fabriekscentra en grote aantallen arbeiders op de fiets.

Als het geen winter was geweest, zou het nu al licht zijn.

“Het lijkt me beter om tot Parijs te wachten,” zei Nena Daconte. “Lekker warm en in een bed met schone lakens, zoals getrouwde mensen.”

“Dat is de eerste keer dat je me teleurstelt,” zei hij. “Logisch,” antwoordde zij. “Het is de eerste keer dat we getrouwd zijn.”

Kort voor het aanbreken van de dag gingen ze in een wegrestaurant naar de wc en verfristen hun gezicht, waarna ze koffie dronken met warme croissants aan de bar waar de vrachtwagenchauffeurs hun ontbijt wegspoelden met rode wijn. Nena Daconte had in de wc gemerkt dat er bloedvlekken op haar blouse en rok zaten, maar ze deed geen poging ze uit te wassen. Ze gooide de doorweekte zakdoek in de afvalbak, schoof haar trouwring om de vinger van haar andere hand en waste het wondje zorgvuldig met water en zeep. De prik was vrijwel onzichtbaar. Zodra ze evenwel terugliepen naar de auto begon het weer te bloeden, zodat Nena Daconte haar arm uit het raampje liet hangen in de overtuiging dat de ijzige wind die over de akkers woei een genezende werking zou hebben. Het bleek opnieuw een vergeefse poging maar ze maakte zich nog geen zorgen. “Voor iemand die ons zoekt zal het niet moeilijk zijn ons te vinden,” zei ze met haar natuurlijke charme. “Ze hoeven alleen maar het spoor van mijn bloed in de sneeuw te volgen.”

Toen ze vervolgens nog wat beter nadacht over wat ze had gezegd, bloeide haar gezicht op in het eerste ochtendlicht.

“Stel je voor,” zei ze, “een spoor van bloed in de sneeuw van Madrid tot Parijs. Vind je dat niet mooi voor een lied?”

Ze kreeg geen tijd om er verder over na te denken. In de buitenwijken van Parijs was de vinger een niet te stelpen bron geworden en ze had werkelijk het gevoel dat haar ziel door de wond naar buiten stroomde. Ze had geprobeerd het bloeden te stillen met de rol wc-papier uit haar handtas, maar ze had de vinger nog niet verbonden of ze kon de stukken met bloed doorweekt papier alweer naar buiten gooien. De kleren die ze aan had, de bontmantel, de zitting van de auto, alles kwam heel geleidelijk maar onherroepelijk onder het bloed te zitten. Billy Sanchez schrok nu echt en drong erop aan een apotheek te zoeken, maar zij begreep inmiddels dat een apotheker hier ook niet veel zou kunnen uitrichten.

“We zijn bijna bij de porte d’Orléans,” zei ze. “Rij maar rechtdoor, over de avenue du Général Leclerc, dat is de breedste, met veel bomen, dan zeg ik je verderop wel wat je moet doen.”

Het was het zwaarste traject van de hele reis. De avenue du Général Leclerc was een helse wirwar van kleine auto’s en bromfietsen die in beide richtingen volledig vastzaten en van enorme vrachtwagens die probeerden de markten in het centrum te bereiken. Billy Sanchez werd zo nerveus van het zinloze kabaal van de claxons dat hij verschillende bestuurders luidkeels uitschold in de taal van de kettingvechters en zelfs uit wilde stappen om met een van hen op de vuist te gaan; Nena Daconte wist hem er echter van te overtuigen dat Fransen weliswaar de meest onbehouwen mensen ter wereld waren, maar dat ze elkaar nooit sloegen. Het was nogmaals een bewijs van haar gezond verstand, want op dat moment had Nena Daconte de grootste moeite om niet flauw te vallen.

Alleen al om het place de Léon achter zich te laten hadden ze meer dan een uur nodig. De cafés en warenhuizen waren verlicht alsof het midden in de nacht was, want het was zo’n typische dinsdag in een Parijse januarimaand, zwaarbewolkt en smerig, met een hardnekkige motregen die maar niet in sneeuw wilde overgaan.

Maar op de avenue Denfert-Rochereau was het minder druk en na een paar straten beduidde Nena Daconte haar man dat hij rechtsaf moest, waarna hij de auto voor de eerste hulp van een enorm en somber ziekenhuis parkeerde.

Ze moest uit de auto worden geholpen maar behield haar kalmte en tegenwoordigheid van geest.

Terwijl ze, liggend op een rijdende brancard, wachtte op de dienstdoende arts, beantwoordde ze de routinevragen van de verpleegster met betrekking tot haar personalia en medische antecedenten. Billy Sanchez droeg haar tas en kneep in haar linkerhand waaraan ze nu de trouwring droeg, en hij merkte dat de hand slap en kil aanvoelde, en dat haar lippen hun kleur hadden verloren. Hij bleef bij haar, met haar hand in de zijne, tot de dienstdoende arts arriveerde en snel haar gewonde ringvinger onderzocht. Het was een heel jonge man, met een huid die de kleur had van oud koper en een kaal hoofd. Nena Daconte lette niet op hem, maar schonk haar man een lijkbleke glimlach.

“Wees maar niet bang,” zei ze, met haar onaantastbare humeur. “Het enige wat er kan gebeuren is dat deze kannibaal hier mijn hand afsnijdt om die op te eten.”

De arts was klaar met zijn onderzoek en verraste hen vervolgens met een zeer correct Spaans, zij het met een vreemd Aziatisch accent.

“Nee, jongelui,” zei hij. “Deze kannibaal hier gaat nog liever dood van de honger dan dat hij zo’n mooie hand zou afsnijden.”

Ze raakten in de war, maar de arts stelde hen met een vriendelijk gebaar gerust. Daarna gaf hij opdracht de brancard weg te rijden. Billy Sanchez wilde meelopen, de hand van zijn vrouw nog altijd in de zijne. De arts hield hem bij zijn arm tegen.

“U niet,” zei hij. “Ze gaat naar de intensive care.”

Nena Daconte glimlachte opnieuw tegen haar echtgenoot en ten afscheid wuifde ze met haar hand tot de brancard aan het eind van de gang uit het zicht verdwenen was. De arts bleef nog even achter om de gegevens die de verpleegster op een kaart had geschreven te bestuderen. Billy Sanchez riep hem.

“Dokter,” zei hij. “Ze is zwanger.”

“Hoelang al?”

“Twee maanden.”

De arts hechtte minder belang aan dit gegeven dan Billy Sanchez had verwacht. “U heeft er goed aan gedaan het me te zeggen,” zei hij en liep achter de brancard aan. Billy Sanchez bleef verbluft achter in de naargeestige, naar het zweet van zieken stinkende zaal, niet wetend wat hij moest doen, starend naar de lege gang waardoor ze Nena Daconte hadden weggereden, en tenslotte ging hij maar zitten op de houten bank waar nog meer mensen zaten te wachten. Hij wist niet hoelang hij daar gezeten had maar toen hij besloot het ziekenhuis te verlaten was het al donker en motregende het nog steeds, terwijl hij nog altijd niet wist wat hij met zichzelf moest beginnen, gebukt als hij ging onder het gewicht van de wereld.

Nena Daconte werd op dinsdag 7 januari om 9.30 uur opgenomen, zo heb ik jaren later in de ziekenhuisarchieven kunnen vaststellen.

Die eerste nacht sliep Billy Sanchez in de voor de deur van het ziekenhuis geparkeerde auto en de volgende dag heel vroeg at hij zes gekookte eieren en dronk twee koppen koffie met melk in het dichtstbijzijnde café, want sinds Madrid had hij geen volledige maaltijd meer gehad. Daarna keerde hij terug naar de ingang van de eerste hulp om Nena Daconte te bezoeken, maar hij kreeg te horen dat hij zich bij de hoofdingang diende te vervoegen.

Daar wisten ze tenslotte een Asturische schoonmaker te vinden die hem hielp zich verstaanbaar te maken bij de portier, die bevestigde dat Nena Daconte inderdaad in het ziekenhuis geregistreerd stond, maar hem ook liet weten dat bezoek alleen op dinsdag van negen tot vier was toegestaan. Dat wil zeggen, zes dagen later. Hij probeerde de arts die Spaans sprak te pakken te krijgen, die hij beschreef als een neger met een kaal hoofd, maar niemand was in staat hem op basis van twee zulke simpele gegevens nadere inlichtingen te verstrekken.

Gerustgesteld door het nieuws dat Nena Daconte in het ziekenhuisregister voorkwam, keerde hij terug naar de plaats waar hij de auto had achtergelaten en waar een verkeersagent hem opdroeg twee straten verderop te parkeren, in een smal straatje, en wel aan de kant met de oneven huisnummers. Aan de overkant stond een gerestaureerd gebouw met een uithangbord: ‘hotel Nicole’. Het had maar één ster, en een hele kleine receptie waarin alleen een sofa en een piano stonden, maar de eigenaar kon zich met zijn piepstem in alle talen verstaanbaar maken tegenover zijn gasten, als ze maar geld hadden om te betalen. Billy Sanchez nam met elf koffers en negen dozen met geschenken zijn intrek in de enige kamer die nog vrij was, een zolderkamertje direct onder het dak op de negende verdieping, dat hij buiten adem bereikte via een wenteltrap die naar bloemkool rook.

Op de wanden zat treurigstemmend behang en het enige raam liet geen ander licht binnen dan het vage schijnsel van de binnenplaats. Er stond een tweepersoonsbed, een grote klerenkast, een eenvoudige stoel, een draagbaar bidet en een lampetkom met bijbehorende schotel en kan, zodat je in deze kamer alleen maar languit op bed kon liggen. Het was allemaal niet alleen oud maar ronduit armoedig, en toch tegelijk ook heel schoon, met een heilzaam medicijnluchtje.

Billy Sanchez zou aan een leven niet genoeg hebben gehad om de raadselen van deze op het talent van de krenterigheid gebaseerde wereld te ontcijferen. Nooit heeft hij het mysterie van het traplicht begrepen, dat uitging voordat hij zijn verdieping bereikt had, noch ontdekt op welke manier hij het weer aan kon doen. Hij had een halve morgen nodig om te leren dat er op de overloop van elke verdieping een kamertje was met een toilet met waterspoeling en hij had al besloten er maar in het donker gebruik van te maken toen hij toevallig ontdekte dat het licht aanging wanneer hij de deur van binnen vergrendelde, dit om te voorkomen dat iemand het per ongeluk zou laten branden. De douche, die zich aan het eind van de gang bevond en die hij net als in zijn eigen land graag twee keer per dag wenste te gebruiken, moest apart en contant worden betaald, en de toevoer van warm water, die vanuit de receptie werd geregeld, hield na drie minuten op.

Toch bezat Billy Sanchez voldoende helderheid van geest om te begrijpen dat die orde die zo verschilde van de zijne altijd nog beter was dan dat hij zich zou moeten blootstellen aan de januarilucht, en hij voelde zich bovendien zo verward en alleen dat hij niet kon begrijpen hoe hij ooit zonder de steun van Nena Daconte had kunnen leven.

Zodra hij op woensdagmorgen de kamer betrad, liet hij zich met zijn jas nog aan languit voorover op bed vallen, denkend aan het wonderbaarlijke wezentje dat aan de overkant lag dood te bloeden, maar al heel snel zakte hij weg in zo’n natuurlijke slaap dat toen hij wakker werd en op zijn horloge zag dat het vijf uur was, niet kon zeggen of het nu vijf uur ‘s middags of ‘s morgens was, zoals hij ook niet wist wat voor dag van de week het was of welke stad zich achter die door regen en wind geteisterde ramen bevond. Nog altijd denkend aan Nena Daconte bleef hij wakker op bed liggen wachten totdat hij vaststelde dat het in werkelijkheid licht begon te worden.

Toen ging hij ontbijten in hetzelfde café als de vorige dag, en daar hoorde hij dat het donderdag was. De lichten in het ziekenhuis waren aan en het was opgehouden met regenen, zodat hij zich met zijn rug tegen een kastanjeboom geleund voor de hoofdingang posteerde, waar artsen en verpleegsters in witte jassen in- en uitliepen, in de hoop de Aziatische arts te treffen die Nena Daconte had opgenomen. Hij zag hem die morgen niet, en ook ‘s middags na de lunch niet toen hij zijn wachtpost moest verlaten omdat hij stond te vernikkelen van de kou.

Om zeven uur dronk hij opnieuw een kop koffie met melk en at twee hardgekookte eieren, die hij, na achtenveertig uur in dezelfde gelegenheid hetzelfde te hebben zitten eten, zelf uit de vitrine pakte.

Toen hij terugkeerde naar het hotel om te gaan slapen zag hij dat zijn auto als enige aan de ene kant van de straat stond en alle andere aan de overkant, en dat er onder de ruitenwisser op zijn voorruit een bekeuring zat. Het kostte de portier van hotel Nicole moeite hem uit te leggen dat op de oneven dagen van de maand aan de kant met de oneven nummers geparkeerd mocht worden en op de dag erna aan de andere kant. Zoveel rationalistische valstrikken bleken onbegrijpelijk voor een gelouterde Sanchez de Avila, die amper twee jaar daarvoor met de dienstauto van de burgemeester een wijkbioscoop was binnengereden en de onverschrokken politieagenten de stuipen op het lijf had gejaagd. Hij snapte er nog minder van toen de portier van het hotel hem aanraadde de boete te betalen maar de auto te laten staan, omdat hij die anders om twaalf uur weer zou moeten verplaatsen.

Die nacht dacht hij voor het eerst niet alleen aan Nena Daconte, maar lag hij woelend in zijn bed zonder de slaap te kunnen vatten terug te denken aan zijn eigen treurige nachten in de homobars van de markt van Cartagena del Caribe. Hij herinnerde zich de smaak van de gebakken vis en de rijst met kokos in de eettentjes aan de kade waar de schoeners uit Aruba aanmeerden. Hij dacht terug aan zijn ouderlijk huis met de met bougainvillea bedekte muren, waar het net zeven uur de vorige avond zou zijn, en hij zag zijn vader in zijn zijden pyjama de krant zitten lezen in de koelte van het terras.

Hij dacht aan zijn moeder, van wie niemand ooit wist waar ze zat, zijn aantrekkelijke en schaamteloze moeder, vanaf het eind van de middag op haar paasbest gekleed, met een roos achter haar oor en stikkend van de hitte in die wirwar van schitterende stoffen.

Op zijn zevende was hij ‘s middags een keer onverwacht haar kamer binnengelopen en had hij haar naakt op bed verrast met een van haar toevallige minnaars. Door dat voorval, waarover ze nooit hadden gesproken, was er tussen hen een gevoel van medeplichtigheid ontstaan dat nuttiger bleek dan de liefde.

Toch werd hij zich hiervan, en van al die verschrikkelijke dingen uit zijn eenzame jeugd als enig kind, pas bewust toen hij die nacht op een triest zolderkamertje in Parijs in bed lag te woelen, zonder dat hij iemand had tegen wie hij zijn ongeluk kon vertellen en woedend op zichzelf omdat hij niet kon verdragen dat hij de behoefte voelde om te huilen.

De slapeloze nacht deed hem goed.

Die vrijdag stond hij gebroken op, maar vastbesloten zijn leven in eigen hand te nemen. Hij forceerde eindelijk het slot van zijn koffer om andere kleren aan te kunnen trekken, want de sleutels zaten allemaal in de handtas van Nena Daconte, evenals het grootste deel van het geld en het telefoonboekje waarin hij misschien het nummer van een of andere bekende in Parijs had kunnen vinden. In het gebruikelijke café drong het tot hem door dat hij inmiddels in het Frans had leren groeten en sandwiches met ham en koffie met melk kon bestellen. Ook wist hij dat het hem nooit zou lukken brood of eieren in welke vorm dan ook te bestellen omdat hij die woorden nooit zou leren uitspreken, maar boter werd altijd bij het brood geserveerd, terwijl de eieren lagen uitgestald in de vitrine en ongevraagd konden worden gepakt. Bovendien was het bedienend personeel na drie dagen vertrouwd met hem geraakt en hielp hem zich begrijpelijk te maken. Zodat hij op vrijdag bij de lunch, terwijl hij probeerde de dingen op een rijtje te zetten, een kalfslapje met gebakken aardappelen en een fles wijn bestelde. Hierna voelde hij zich zo goed dat hij nog een fles bestelde, die half leegdronk en vervolgens de straat overstak met het vaste voornemen het ziekenhuis met geweld binnen te dringen. Hij wist niet waar hij Nena Daconte moest zoeken, maar in zijn hoofd stond het providentiële beeld van de Aziatische arts gegrift en hij was ervan overtuigd dat hij haar zou vinden. Hij ging niet via de hoofdingang naar binnen, maar via die van de eerste hulp, die hem minder goed bewaakt was voorgekomen, hij kwam echter niet verder dan de gang waar Nena Daconte ten afscheid naar hem had gezwaaid. Een bewaker met een witte jas vol bloedvlekken vroeg hem iets toen hij passeerde, maar hij schonk geen aandacht aan hem. De man kwam achter hem aan, almaar dezelfde vraag herhalend in het Frans, en greep hem tenslotte zo stevig bij zijn arm dat hij met een ruk stilstond. Billy Sanchez probeerde hem van zich af te schudden met een kettingvechterstruc, maar toen begon de bewaker hem de huid vol te schelden, draaide zijn arm met een judogreep op zijn rug, en terwijl hij hem nog altijd uitmaakte voor alles wat mooi en lelijk was, droeg hij hem kermend van de pijn bijna in de richting van de deur, waarna hij hem als een zak aardappelen de straat op gooide.

Die middag begon Billy Sanchez, pijnlijk getroffen door het lesje dat hij had gekregen, volwassen te worden. Hij besloot, zoals Nena Daconte zou hebben gedaan, een beroep te doen op zijn ambassadeur. De portier van het hotel, die ondanks zijn norse voorkomen heel behulpzaam was en bovendien zeer geduldig bij hun taalproblemen, zocht het nummer en het adres van de ambassade voor hem op in het telefoonboek en noteerde die op een kaartje. Er werd opgenomen door een uiterst vriendelijke vrouw, in wier kalme en glansloze stem Billy Sanchez onmiddellijk de spreektrant van mensen uit de Andes herkende. Hij begon met het opgeven van zijn volledige naam, in de overtuiging dat de vrouw wel onder de indruk zou raken van zijn dubbele achternaam, maar in de stem aan de andere kant van de lijn was geen enkele verandering merkbaar. Hij hoorde haar het uit het hoofd geleerde lesje opzeggen dat mijnheer de ambassadeur op dat moment niet aanwezig was en dat ze hem pas de volgende dag terug verwachtte, maar dat deze hem alleen op afspraak kon ontvangen en dan nog uitsluitend als het een bijzonder geval betrof. Billy Sanchez begreep dat hij ook langs deze weg niet tot Nena Daconte zou doordringen en hij bedankte haar op dezelfde vriendelijke toon voor de informatie als zij die had gegeven. Vervolgens nam hij een taxi en begaf zich naar de ambassade.

Die bevond zich in de rue de l’Elysée nummer 22, in een van de rustigste delen van Parijs, maar het enige wat indruk maakte op Billy Sanchez, zoals hij me jaren later zelf vertelde in Cartagena de Indias, was dat de zon voor het eerst sinds zijn aankomst even helder scheen als in het Caraïbisch gebied en dat de Eiffeltoren zich tegen een stralend blauwe hemel boven de stad verhief. De ambtenaar die hem in plaats van de ambassadeur ontving wekte de indruk nog maar net te zijn hersteld van een dodelijke ziekte, niet alleen vanwege zijn zwarte pak, knellende boord en rouwstropdas maar ook door zijn omslachtige gebaren en zijn lijzige stem. Hij begreep Billy Sanchez’ bezorgdheid wel, maar nog altijd sprekend op dezelfde zoete toon herinnerde hij hem eraan dat ze zich in een beschaafd land bevonden waarvan de strikte normen teruggingen op zeer oude en wijze maatstaven, dit in tegenstelling tot de barbaarse Latijns-Amerikaanse landen, waar het omkopen van de portier al voldoende was om een ziekenhuis binnen te komen. “Nee, beste jongeman,” zei hij. Er zat niets anders op dan zich aan de heerschappij van de rede te onderwerpen en te wachten tot dinsdag.

“Tenslotte zijn dat nog maar vier dagen,” besloot hij. “Gaat u intussen naar het Louvre. Dat is de moeite waard.”

Toen hij buiten kwam bleef Billy Sanchez besluiteloos op de place de la Concorde staan. Hij zag de Eiffeltoren boven de daken uitsteken en die leek zo dichtbij dat hij probeerde er wandelend langs de kaden naar toe te lopen.

Maar al heel snel had hij in de gaten dat de toren verder weg lag dan hij dacht en bovendien steeds van plaats veranderde naarmate hij er verder naar zocht. Zodat hij maar op een bankje aan de oever van de Seine aan Nena Daconte ging zitten denken. Hij zag de vrachtboten onder de bruggen voorbijvaren, maar hij vond dat ze meer leken op drijvende huizen, met die rode daken, de ramen met bloempotten in de vensterbanken en de boven het dek gespannen waslijnen waaraan kleren te drogen hingen. Lange tijd zat hij te kijken naar een bewegingloze visser met zijn bewegingloze hengel en de bewegingloze lijn in het stromende water, totdat het donker begon te worden en hij moe werd van het wachten tot er iets bewoog en besloot een taxi te nemen om terug te keren naar het hotel.

Toen pas drong het tot hem door dat hij de naam en het adres niet wist en dat hij geen flauw idee had in welk deel van Parijs het ziekenhuis zich bevond.

Verblind door paniek ging hij het eerste het beste café in dat hij tegenkwam, bestelde een cognac en probeerde zijn gedachten te ordenen.

Terwijl hij nadacht, zag hij zichzelf vele malen en vanuit verschillende hoeken weerspiegeld in de talrijke spiegels aan de muren en hij vond dat hij er angstig en eenzaam uitzag, en voor het eerst sinds zijn geboorte dacht hij aan de realiteit van de dood.

Maar bij het tweede glaasje voelde hij zich al beter en hij kreeg de gelukkige inval terug te gaan naar de ambassade. Hij zocht in zijn zak naar het kaartje met de straatnaam en ontdekte toen achterop in drukletters de naam en het adres van het hotel. Hij voelde zich zo bedrukt door deze ervaring dat hij tijdens het weekeinde alleen nog zijn kamer verliet om te eten en de auto aan de goede kant van de straat te parkeren. Drie dagen achtereen viel er onophoudelijk dezelfde smerige motregen als op de dag dat ze waren aangekomen. Billy Sanchez, die nog nooit een heel boek had gelezen, zou er graag een hebben gehad om languit op zijn bed liggend de verveling te verdrijven, maar de enige boeken die hij in de koffers van zijn echtgenote vond waren in andere talen dan het Spaans. Zodat hij bleef liggen wachten op dinsdag, starend naar de zich herhalende pauwen op het behang en zonder ook maar een moment op te houden met denken aan Nena Daconte.

Op maandag bracht hij de kamer een beetje op orde, denkend aan wat zij wel niet zou zeggen als ze hem in die toestand aantrof, en toen pas ontdekte hij dat de nertsmantel bevlekt was met geronnen bloed. Hij was de hele middag bezig de vlekken er met een stuk geparfumeerde zeep dat hij in haar handtas vond uit te wassen, tot de jas er weer net zo uitzag als op de dag dat ze in Madrid in het vliegtuig waren gestapt.

Die dinsdagochtend was het nevelig en koud, maar het motregende niet meer en Billy Sanchez stond om zes uur op en ging bij de poort van het ziekenhuis staan wachten, samen met een menigte met cadeaus en bloemen beladen familieleden van de zieken. Hij ging tegelijk met de meute naar binnen, met de nertsmantel over zijn arm, zonder iets te vragen en zonder dat hij enig idee had waar Nena Daconte kon zijn, maar in de volhardende zekerheid dat hij de Aziatische arts moest vinden. Hij liep over een heel grote binnenplaats met bloemen en vrij rondvliegende vogels, met aan weerszijden de afdelingen voor de zieken: rechts de vrouwen, en links de mannen.

Terwijl hij de bezoekers volgde ging hij de vrouwenafdeling binnen. In het daglicht dat door de grote ramen naar binnen viel zag hij een lange rij zieken met ziekenhuishemden aan in bed zitten en het schoot even door hem heen dat het er allemaal vrolijker uitzag dan het van de buitenkant leek. Hij kwam aan het eind van de gang, draaide zich om en liep hetzelfde stuk nog een keer terug tot hij zich ervan vergewist had dat geen van de zieke vrouwen Nena Daconte was. Daarna liep hij opnieuw over de buitengalerij en keek door het raam van de mannenafdeling naar binnen tot hij de arts die hij zocht meende te herkennen.

Hij was het inderdaad. Hij was in gezelschap van enkele andere artsen en een paar verpleegsters bezig een zieke te onderzoeken. Billy Sanchez ging de zaal binnen, duwde een van de verpleegsters uit de groep opzij en bleef recht voor de Aziatische arts staan, die over de zieke gebogen stond. Hij riep hem. De arts sloeg zijn treurige ogen op, dacht even na en herkende hem toen.

“Waar hebt u in vredesnaam gezeten?” zei hij.

Billy Sanchez was stomverbaasd.

“In het hotel,” zei hij. “Hier om de hoek.”

Toen hoorde hij het. Nena Daconte was op donderdag 9 januari om tien over zeven ‘s avonds overleden nadat de best opgeleide specialisten van Frankrijk zeventig uur lang tevergeefs hadden geprobeerd het bloeden te stelpen. Ze was tot op het laatst helder en rustig geweest en had instructies gegeven om haar man op te halen in hotel Plaza Athénée, waar ze een kamer hadden gereserveerd, en ze had de benodigde gegevens verstrekt om contact op te kunnen nemen met haar ouders. De ambassade was vrijdags via een spoedtelegram van buitenlandse zaken op de hoogte gebracht, toen de ouders van Nena Daconte al in het vliegtuig naar Parijs zaten. De ambassadeur had zich persoonlijk belast met het regelen van de balseming en de begrafenis, en had voortdurend contact onderhouden met het Parijse hoofd van politie om Billy Sanchez op te sporen. Van vrijdagavond tot zondagmiddag was er herhaaldelijk een dringende oproep met zijn signalement uitgezonden op radio en tv, en gedurende die veertig uur was hij de meest gezochte man van Frankrijk. Zijn foto, die ze hadden gevonden in de tas van Nena Daconte, was overal verspreid. Er waren drie Bentley’s cabriolet van hetzelfde type opgespoord, maar geen daarvan was de zijne. De ouders van Nena Daconte waren zaterdag om twaalf uur aangekomen en hadden in de ziekenhuiskapel bij haar lichaam gewaakt, tot het laatste moment in de hoop dat Billy Sanchez zou worden gevonden. Ook zijn ouders waren op de hoogte gesteld en stonden klaar om naar Parijs te vliegen, maar uiteindelijk hadden ze ervan moeten afzien vanwege een verwisseling van telegrammen. De begrafenis had zondagmiddag om twee uur plaatsgevonden, op slechts tweehonderd meter van de armoedige hotelkamer waar Billy Sanchez in eenzaamheid lag te smachten naar de liefde van Nena Daconte. Van de ambtenaar die hem op de ambassade te woord had gestaan hoorde ik jaren later dat hij een uur nadat Billy Sanchez zijn kantoor had verlaten zelf het telegram van buitenlandse zaken had ontvangen, en dat hij naar hem op zoek was gegaan in de duistere kroegen van faubourg St.-Honoré. Hij bekende me dat hij niet veel aandacht had geschonken aan het telegram toen hij dit ontving, omdat hij nooit had kunnen vermoeden dat die door de nieuwe indrukken van Parijs verwarde costeno* in zijn slordige lamswollen jas, zich op zo’n voorname afkomst kon beroepen.

≡ Benaming voor kustbewoner in Latijns-Amerika.

Nog diezelfde zondagavond, terwijl hij woedend zijn behoefte om te huilen lag te verbijten, hadden de ouders van Nena Daconte de speurtocht opgegeven en het in de metalen kist opgebaarde gebalsemde lichaam meegenomen, en degenen die nog in de gelegenheid waren geweest een laatste blik op haar te werpen, bleven jarenlang herhalen dat ze nooit een mooiere vrouw hadden gezien, niet dood en niet levend. Zodat, toen Billy Sanchez op dinsdagochtend eindelijk het ziekenhuis betrad, zij al was bijgezet in het trieste familiegraf van La Manga, op enkele meters van het huis waar ze samen de eerste sleutels van het geluk hadden ontdekt. De Aziatische arts die Billy Sanchez in de zaal van het ziekenhuis op de hoogte bracht van de tragedie wilde hem een paar kalmeringstabletten geven, maar die sloeg hij af. Hij ging weg zonder afscheid te nemen, zonder het gevoel ergens dankbaar voor te moeten zijn, met als enige gedachte dat hij dringend op zoek moest naar iemand die hij met een ketting de hersens in kon slaan om zijn ongeluk af te reageren.

Toen hij het ziekenhuis uitliep merkte hij niet eens dat er uit de hemel sneeuw zonder bloedsporen neerdaalde, waarvan de zachte, maagdelijke vlokken op duivenveertjes leken, en dat er in de straten van Parijs een feeststemming heerste omdat het sinds tien jaar niet zo hard gesneeuwd had.

1976

EOF