Epiloog
AFTOCHT
De moredhel raasde in stilte.
Aan de drie clanhoofden die naar hem toe kwamen lopen, liet hij niets van zijn woede zien. Het waren de leiders van de belangrijkste laagland-verbonden. Nog terwijl ze aan kwamen lopen, wist hij al wat ze zouden gaan zeggen. Hij luisterde geduldig, terwijl het licht van het grote vuur voor zijn troon flikkerend over zijn borst danste, waardoor de geboortevlek in de vorm van een draak leek te bewegen.
'Meester,' zei de middelste hoofdman, 'mijn krijgers worden rusteloos. Ze zijn geïrriteerd en ze klagen. Wanneer vallen we het zuidland aan?'
De Pantathiër siste, maar een gebaar van de leider legde hem het zwijgen op. Murmandamus liet zich achterover in zijn troon zakken en dacht zwijgend over zijn tegenslag na. Zijn beste generaal was dood, reddeloos verloren, zelfs met de krachten die hij tot zijn beschikking had. De weerspannige clans uit het noorden eisten actie en de bergclans werden met de dag ongeduriger, verward door Murads dood. De moredhel uit de bossen in het zuiden fluisterden onderling dat het misschien beter was om via de kleinere passen terug naar het land van mensen en dwergen te gaan, om terug te keren naar hun geboortestreek in de heuvels van het Groene Hart en de hooglanden van de Grijze Torens. Alleen de heuvelclans en de Zwarte Slachters bleven standvastig, maar die vormden tezamen een te kleine strijdmacht, ondanks hun felheid. Nee, de eerste slag was verloren. De clanhoofden die hier voor hem stonden eisten een belofte, een teken of voorbode, om hun nerveuze bondgenoten gerust te stellen voordat de oude vetes opnieuw zouden oplaaien. Murmandamus wist dat hij de legers nog maar een paar weken hier kon houden zonder op mars te gaan. Hier, zo ver noordelijk, was het maar twee korte maanden warm weer voordat de herfst begon en de strenge noordse winter snel weer toesloeg. Als de roof en plunderingen van de oorlog uitbleven, moesten de krijgers binnenkort terug naar huis.
Uiteindelijk sprak Murmandamus: 'O, mijn kinderen, de voorzeggingen hebben hun voleinding nog niet bereikt.' Opwaarts wijzend, waar de sterren in de gloed van de kampvuren vaag fonkelden, ging hij verder: 'Het Kruis van Vuur is slechts de aankondiging van het begin. Maar het is nog niet zover. Cathos zegt dat de vierde Bloedsteen nog niet helemaal op zijn plek staat. De laagste ster zal pas op zijn juiste positie staan bij de zomerzonnewende, volgend jaar. We kunnen de sterren niet tot spoed manen.' Van binnen ziedde hij van woede om de dode Murad die hem op zijn uiterst cruciale missie had teleurgesteld. 'We hebben ons lot toevertrouwd aan iemand die te snel heeft gehandeld, iemand wiens vastberadenheid mogelijk wankelde.' De clanhoofden keken elkaar aan. Iedereen wist dat Murad onberispelijk was in het vernietigen van de gehate mensen. Alsof hij hun gedachten las, zei Murmandamus: 'Ondanks al zijn macht, heeft Murad de Heer van het Westen onderschat. Daarom juist moet deze mens worden gevreesd, daarom moet hij ook worden vernietigd. Met zijn dood komt de weg naar het zuiden open te liggen en dan zullen we dood en verderf zaaien onder allen die zich verzetten tegen onze wil.'
Opstaand zei hij: 'Maar het is nog niet zo ver. We zullen wachten. Stuur uw krijgers naar huis. Laat hen zich voorbereiden op de winter. Maar laat het bericht rondgaan: alle stammen en clans dienen zich hier de volgende zomer weer te verzamelen, opdat de verbonden op mars gaan met de zon als die weer aan haar reis naar het zuiden begint. Want voor de volgende Midzomerdag zal de Heer van het Westen sterven.' Zijn stem rees. 'Wij werden beproefd met de krachten van onze voorvaderen en wij schoten te kort. Wij zijn schuldig bevonden aan een gebrek aan vastberadenheid. Wij zullen niet opnieuw zo gebrekkig zijn.' Met zijn vuist sloeg hij in de palm van zijn andere hand en zijn stem rees tot hij bijna krijste. 'Binnen een jaar tijd zullen we het nieuws kunnen brengen dat de gehate Heer van het Westen is vernietigd. Dan gaan we op mars. En dan zullen we niet alleen zijn. Dan roepen we onze bedienden, de gnomen, en de trollen uit de bergen, de reuzen met de lange benen. En die zullen ons allemaal komen dienen. Dan marcheren we naar het mensenland en steken we hun steden in brand. Ik zal mijn troon oprichten op een berg van hun lijken. En dan, O, mijn kinderen, zullen we bloed vergieten.'
Murmandamus gaf de clanhoofden toestemming zich terug te trekken. Voor dit jaar was de campagne ten einde. Hij gebaarde zijn bewakers met hem mee te gaan en liep de kromme gedaante van de serpentpriester straal voorbij. Zwijgend dacht hij na over Murads dood en het verlies dat hij daarmee had geleden. Het Kruis van Vuur zou er nog ruim een jaar lang uitzien als nu, dus zou het niemand opvallen dat hij over de constellatie had gelogen. Maar tijd was nu een vijand. Deze winter zou worden doorgebracht met voorbereidingen en herinneringen. Nee, deze nederlaag zou knagen en woekeren terwijl de ijskoude nachten van de winter langzaam verstreken, maar die nachten zouden wel een nieuw plan voortbrengen en daarmee de dood van de Heer van het Westen, hij die de Verdrijver van de Duisternis was. En met diens dood zou de slachting van de mensheid beginnen en het moorden zou pas ophouden als iedereen aan de voeten van de moredhel lag, zoals het hoorde. En de moredhel zouden slechts één meester dienen: Murmandamus. Hij draaide zich om naar zijn meest getrouwe dienaren. In zijn ogen, verlicht door het flakkerende schijnsel van de fakkels, danste waanzin. Zijn stem was het enige geluid in de oeroude zaal, een ruw gefluister dat knarste in de oren. 'Hoeveel mensenslaven hebben onze plunderaars gevangengenomen om onze belegeringsmachines te trekken?'
'Een paar honderd, meester,' zei een van de kapiteins.
'Maak ze allemaal dood. Meteen.'
De kapitein rende naar buiten om het bevel uit te voeren en Murmandamus voelde zijn woede verminderen nu Murads mislukking werd vergolden met de dood van de gevangenen. Op bijna sissende toon zei hij: 'We hebben ons vergist, O, mijn kinderen. Te snel hebben we ons verenigd om terug te halen wat rechtens ons erfgoed is. Over een jaar, als de sneeuw op de pieken weer gesmolten is, komen we opnieuw bijeen en dan zullen onze tegenstanders weten wat doodsangst is.' Hij beende door de zaal, een persoon van verbluffende macht, een onaards schijnsel als een bijna zichtbare stralenkrans om hem heen. Zijn magnetisme was welhaast tastbaar. Na een moment van stilte draaide hij zich met een ruk om naar de Pantathiër. 'We gaan. Breng de poort in gereedheid.'
De slangmens knikte en de Zwarte Slachters namen hun posities langs de muren in. Toen ze allemaal in een nis stonden, werden ze omringd door een groen energieveld. Stuk voor stuk werden ze stijf, ieder een standbeeld in zijn eigen nis, wachtend op de roep die de volgende zomer zou komen.
Toen de Pantathiër klaar was met een lange incantatie, verscheen er een glinsterend zilveren veld in de lucht. Zonder een woord stapten Murmandamus en de Pantathiër door de poort, Sar-Sargoth verlatend naar een plek die alleen hem en Cathos bekend was. In een oogwenk was de poort weer verdwenen.
In de zaal heerste stilte. Toen kwam van buiten het gillen van de stervende gevangenen.