6 Ontvangst
Robbie trok aan zijn kraag.
Ceremoniemeester Briano deRosa sloeg met zijn staf op de vloer van de audiëntiezaal en met een ruk keken de jonkers van Arutha's hof, die vandaag te horen kregen welke taken ze tijdens de komende bruiloft van Anita en Arutha zouden vervullen, strak naar voren. De oude meester, een langzaam pratende, onberispelijk geklede man, zei: 'Jonker Robert, als je niet stil kunt blijven staan, zullen we een wat actievere taak voor je moeten zien te vinden. Laten we zeggen, boodschapper tussen het paleis en de buitenkwartieren?' Er klonk een amper hoorbare kreun, want de edellieden die kwamen logeren stuurden altijd en eeuwig de meest onbeduidende boodschappen heen en weer en de buitenkwartieren, waar velen van hen werden ondergebracht, lagen op driekwart mijl afstand van het paleis. De taak hield voornamelijk in dat de boodschapper tien uur per dag vrijwel onophoudelijk heen en weer moest rennen. Meester deRosa keek naar de jongen die zojuist had gekreund en zei: 'Jonker Paul, misschien heb jij zin om met jonker Robert mee te lopen?'
Toen er geen antwoord kwam, zei hij: 'Goed dan. Degenen van jullie die familie verwachten, moeten weten dat jullie om beurten de taak krijgen hen te bedienen.' Op die mededeling begonnen alle jongens zachtjes te vloeken en te schuifelen. Opnieuw sloeg de staf hard op de houten vloer. 'Jullie zijn nog geen hertogen, graven en baronnen! Jullie gaan niet dood van een dag of twee werk. Het wordt gewoon zo druk in het paleis dat de bedienden, bodes en hofjonkers onmogelijk in alles kunnen voorzien.' Een van de andere nieuwe jongens, jonker Joolstein, de jongste zoon van de baron van Nes, zei: 'Meneer, wie van ons mogen er bij de bruiloft zijn?'
'Alles op zijn tijd, jongen. Jullie begeleiden de gasten naar hun plaats in de ridderzaal en in de banketzaal. Tijdens de plechtigheid staan jullie bescheiden achter in de zaal, zodat jullie allemaal bij de bruiloft aanwezig zijn.'
Er kwam een hofjonker binnen rennen die de meester een papiertje gaf en zonder op antwoord te wachten weer wegstormde. Meester deRosa las het briefje, en zei toen: 'Ik moet mij gaan voorbereiden op de ontvangst van de koning. Jullie weten allemaal je plaats voor vandaag. Kom terug als de koning en Zijne Hoogheid vanmiddag in raadsbespreking zijn. En iedereen die te laat is, krijgt een extra dag boodschappen lopen naar de buitenkwartieren. Dat was het, voorlopig.' Terwijl hij wegliep, hoorden ze hem mompelen: 'Zoveel te doen en maar zo weinig tijd.'
Een voor een begonnen de jongens te vertrekken, maar toen Robbie wilde gaan, riep een stem achter hem: 'Hé, nieuwe!'
Robbie draaide zich om, evenals twee andere jongens in de buurt, maar de spreker had zijn blik op Robbie gevestigd. Robbie bleef staan; hij wist precies wat er ging komen. Zijn plaats in de rangorde van jonkers stond op het punt te worden vastgesteld.
Toen Robbie niet reageerde, deed Joolstein, die ook was blijven staan, een aarzelende stap naar voren, op zichzelf wijzend. De spreker, een lange, broodmagere jongen van een jaar of zeventien, blafte: 'Nee, jij niet. Ik bedoel hem daar.' Hij wees naar Robbie.
Hij was gekleed in hetzelfde bruin-met-groene jonkersuniform, maar het was van betere snit dan dat van de meeste andere jongens. Kennelijk had hij de middelen voor maatkleding. Aan zijn riem hing een dolk waarvan het heft met juwelen was ingelegd. Zijn stroblonde haar was keurig geknipt. Hij was beslist de grote treiteraar die alle andere jongens op hun kop zat. Met een zucht wierp Robbie zijn blik ten hemel. Zijn uniform paste slecht, zijn laarzen deden pijn en de genezende wond in zijn zij jeukte onophoudelijk, dus hij had toch al niet zo'n verschrikkelijk goed humeur. Hoe eerder het voorbij was, hoe beter, besloot hij. Langzaam liep Robbie naar de oudere jongen toe, die Jeroen heette. Hij wist dat Jeroens vader de landheer was van Ludland, een kuststadje ten noorden van Krondor; een kleine titel, maar wel één die de drager van rijkdom voorzag. Toen Robbie vlak voor hem stond, zei hij: 'Ja?'
'Die kop van jou staat me niet aan, knaap,' snauwde Jeroen.
Langzaam begon Robbie te glimlachen, toen ineens sloeg hij met zijn vuist in Jeroens maag. De lange jongen sloeg dubbel en viel op de grond. Een ogenblik bleef hij spartelend met zijn benen liggen, toen stond hij kreunend op. 'Wat...' begon hij, maar hij zweeg toen hij Robbie vlak voor zich zag staan, een dolk in zijn hand. Tastend naar de dolk aan zijn riem voelde Jeroen niets. Hij keek omlaag, toen verwoed om zich heen.
'Ben je dit soms kwijt?' vroeg Robbie opgewekt, de dolk met het ingelegde heft omhooghoudend. Jeroens ogen werden groot. Met een snelle polsbeweging wierp Robbie de dolk weg en trillend bleef het mes in de vloer tussen Jeroens laarzen staan. 'En ik heet geen "knaap". Ik ben jonker Robert, prins Arutha's jonker.'
Vlug verliet Robbie de zaal. Na een paar el werd hij ingehaald door de jongen uit Nes, die met hem meeliep. 'Dat was wat, zeg, jonker Robert,' zei de andere nieuweling. 'Jeroen maakt het de nieuwe jongens erg moeilijk.'
Niet in de stemming voor dit soort dingen bleef Robbie staan. 'Dat komt omdat jullie je op je kop laten zitten, jongen.' Joolstein deed een stap achteruit en begon verontschuldigend te stamelen, maar Robbie hief zijn hand op. 'Wacht even, jongen. Ik wil je niet afbekken. Ik heb alleen andere dingen aan mijn hoofd. Luister, Joolstein toch, hè?'
'Mijn vrienden noemen me Jool.'
Robbie bekeek hem. Het was een kleine jongen, eerder kind dan jonge man. Zijn grote blauwe ogen stonden in een diepgebruind gezicht en zijn bruine haar was verkleurd door de zon. Robbie wist zeker dat hij nog maar een paar weken geleden op het strand bij het landelijk gelegen kasteel van zijn vader met de burgerjongetjes in het zand had gespeeld. 'Jool,' zei Robbie, 'als die idioot je lastig valt, schop hem dan waar je hem raken kunt. Dan houdt hij er binnen de kortste keren mee op. Maar ik kan nu niet met je praten. Ik moet naar de koning.' In snel tempo liep Robbie weg, een stomverbaasde jongen in de gang achterlatend.
Robbie kreeg de zenuwen van de strakke kraag van zijn nieuwe
tuniek. Voor één ding was Jeroen goed geweest: hij wist nu dat hij
geen genoegen hoefde te nemen met slecht passende kleren. Zodra hij
de kans had, zou hij het paleis uitglippen en een bezoekje brengen
aan de drie geheime bergplaatsen die hij had in de stad. Daar had
hij genoeg goud verborgen om tien nieuwe pakken te laten maken. Aan
dat edelmannetje spelen kleefden nadelen die hij niet had
vermoed.
'Wat is er aan de hand, jongen?'
Opkijkend zag Robbie de strenge blik van een lange oude man met donkergrijs haar die de jongen met geoefend oog opnam. Robbie herkende de zwaardmeester Fannon, één van Arutha's oude gezellen uit Schreiborg. Hij had de vorige avond de stad per schip bereikt. 'Die drommelse kraag zit te strak, zwaardmeester. En ook die nieuwe laarzen doen pijn aan mijn voeten.'
Fannon knikte. 'Ja, maar we moeten er goed uitzien, met of zonder ongemakken. Let op, daar komt de prins.'
Arutha kwam door de grote deuren het paleis uit en ging naar de groep die klaar stond om de koning te ontvangen. Een brede trap liep omlaag naar de paradeplaats. Daarachter, aan de andere kant van het grote ijzeren hek, lag het grote stadsplein, waar nu alle marskramers en venters waren verwijderd. De Krondorische soldaten vormden lange gelederen langs de route door de stad naar het paleis, en achter hen stonden de burgers elkaar te verdringen om een glimp van hun koning op te vangen. Lyams stoet was nog maar een uur geleden gesignaleerd, maar de stadsbewoners waren al sinds vóór zonsopgang op straat.
Een luid gejuich kondigde de komst van de koning aan en Lyam was de eerste die in zicht kwam, rijdend op een groot bruin strijdros, Gardaan in zijn functie als stads commandant aan zijn zij. Achter hen reden Martin, de edelen uit het Oostelijke Rijk, een compagnie van Lyams Wacht van het Koninklijk Huis en twee luxueus uitgeruste koetsen. Daarachter kwamen Arutha's lansiers, en als laatste volgde de bagagekaravaan.
Toen Lyam zijn paard voor de trappen tot staan bracht, klonk er trompetgeschal. Snel kwamen de stalknechten aangerend om het rijdier van de koning mee te nemen terwijl Arutha de trap af ging om zijn broer te begroeten. Volgens de traditie was de Prins van Krondor de tweede man van het Koninkrijk en zodoende de minste eerbied verschuldigd aan de koning, maar alle gevoel voor protocol was vergeten toen de twee broers elkaar omhelsden. De eerste die na Lyam afsteeg, was Martin en een ogenblik later waren alle drie de broers herenigd.
Terwijl Lyam zijn reisgezellen voorstelde, werden de twee koetsen naar de trappen gereden. Halsreikend keek Robbie toe toen de deur van het voorste rijtuig werd geopend. Er verscheen een verbijsterend knappe jongedame en Robbie knikte een keer waarderend. Aan de manier waarop ze Arutha begroette, dacht Robbie te zien dat het prinses Carlina was. Snel wierp Robbie een blik op Laurie en zag de zanger staan wachten met onverholen aanbidding op zijn gezicht. Robbie knikte bij zichzelf: ja hoor, dat was Carlina. Achter haar kwam een oude edelman, die volgens Robbie heer Caldric moest zijn, de hertog van Rillanon.
De deur van de tweede koets ging open en er stapte een oudere dame uit. Onmiddellijk achter haar kwam een bekende en Robbie begon te glimlachen. Hij moest een beetje blozen bij het zien van prinses Anita, want hij was eens verschrikkelijk verliefd op haar geweest. Die oudere dame was vast prinses Alicia, haar moeder. Terwijl ze door Arutha werden begroet, dacht Robbie terug aan de tijd dat hij samen met Anita en Arutha ondergedoken had gezeten en er verscheen een onbeschaamde grijns op zijn gezicht.
'Wat mankeert jou, jonker?'
Robbie keek op naar zwaardmeester Fannon. Zijn opwinding onderdrukkend zei hij: 'Een paar goede laarzen, meneer.'
'Dat kan wel zijn, jongen,' zei Fannon, 'maar je moet je eens leren gedragen onder een beetje ongemak. Met alle respect voor degene die je heeft opgeleid, maar je bent slecht voorbereid voor een jonker.'
Robbie knikte, zijn ogen weer op Anita. 'Nieuw in het vak, meneer. Vorige maand was ik nog een dief.'
Fannons mond viel open. Een ogenblik later kon Robbie hem tot zijn grote genoegen zachtjes aanstoten en zeggen: 'Daar komt de koning.'
Met een ruk keek Fannon strak naar voren, de jaren van militaire training sterker dan de afleidingen om hem heen. Lyam kwam als eerste, Arutha aan zijn zij. Martin, Carlina en de anderen volgden in de volgorde van hun rang. Briano deRosa stelde de leden van Arutha's hof voor aan de koning en verscheidene malen trok Lyam zich niets aan van het protocol en schudde krachtig handen en omhelsde zelfs enkele van de mensen die stonden te wachten om te worden voorgesteld. Veel westerse heren hadden met Lyam gediend onder bevel van zijn vader tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring en hij had hen sinds de kroning niet meer gezien. Graaf Folmer maakte een verlegen indruk toen Lyam zijn hand op diens schouder legde en zei: 'Goed zo, Folmer. Je hebt ervoor gezorgd dat het Westelijke Rijk in het afgelopen jaar geen puinhoop is geworden.' Van die ongedwongen houding raakten bepaalde edellieden enigszins van streek, maar het publiek was er dol op en juichte luidkeels wanneer Lyam zich gedroeg als een man die oude vrienden begroette in plaats van als een koning.
Toen de koning bij Fannon kwam, greep hij de oude strijder bij de schouders toen deze aan zijn buiging begon. 'Nee,' zei Lyam, zo zacht dat alleen Fannon, Robbie en Arutha het konden horen. 'Mijn oude leraar hoeft dat niet te doen.' Lyam greep de zwaardmeester van Schreiborg vast in een onstuimige omhelzing en vroeg toen lachend: 'En, meester Fannon, hoe staat het er thuis voor? Hoe gaat het in Schreiborg?'
'Goed, Majesteit, het gaat er goed.' Robbie zag een zweem van vocht in de ogen van de oude man.
'En deze kleine deugniet is het nieuwste lid van mijn hof, Majesteit,' zei Arutha toen. 'Mag ik u voorstellen aan jonker Robert van Krondor?'
Robbie maakte een buiging zoals hem was geleerd. Lyam schonk de jongen een brede grijns. 'Van jou heb ik gehoord, Robbie de Hand,' zei hij terwijl hij verder liep. Ineens bleef Lyam staan. 'Ik zal maar even kijken of ik alles nog heb.' Uitgebreid stond hij zich te bekloppen terwijl Robbie steeds heviger begon te blozen. Net toen hij wel door de grond kon zakken, zag hij Lyam naar hem knipogen. Toen lachte Robbie maar met de anderen mee.
Zich weer omdraaiend keek hij recht in de blauwste ogen die hij ooit had gezien en een zachte vrouwenstem zei: 'Trek je maar niets van Lyam aan, Robbie. Het is altijd al een pestkop geweest.' Robbie begon te stamelen en maakte toen wat houterig een buiging.
Martin pakte zijn hand. 'Blij je terug te zien, Robbie. We hebben het vaak over je gehad en we vroegen ons af hoe het met je ging.' Hij stelde de jongen voor aan zijn zus. Prinses Carlina knikte naar Robbie en zei: 'Mijn broers en prinses Anita hebben een hoop goeds over je verteld. Het doet me deugd om je eindelijk te ontmoeten.' Toen waren ze weg.
Overweldigd staarde Robbie haar na. 'Dat effect heeft ze op mij al een jaar,' klonk een stem achter hem en toen hij omkeek, zag hij Laurie haastig voorbijlopen om in gelijke tred te blijven met het koninklijke gezelschap dat naar de paleis-ingang liep. Kennelijk had de zanger Robbies reactie op de opmerkingen van Martin en Carlina opgevat als gefascineerdheid voor de schoonheid van de prinses.
Toen hij zijn aandacht weer richtte op de passerende edelen, spleet Robbies gezicht in een brede grijns. 'Hallo, Robbie,' zei Anita, die nu recht voor hem stond.
Robbie maakte een buiging. 'Hallo, prinses.'
Anita zei: 'Moeder, mijn heer Caldric, mag ik jullie voorstellen aan een oude vriend, Robbie.' Ze zag zijn tuniek. 'Nu een jonker, zie ik.'
Met een tweede buiging begroette Robbie prinses Alicia en de hertog van Rillanon. Anita's moeder gaf hem een hand, die hij wat bedremmeld drukte. 'Ik heb je altijd al willen bedanken, Robbie, sinds ik gehoord heb hoe je mijn dochter hebt geholpen,' zei ze.
Weer begon Robbie te blozen en hij kon in zichzelf niets meer vinden van de opschepperij waarachter hij zich bijna zijn hele korte leven had verscholen. Met zijn mond vol tanden bleef hij staan kijken terwijl Anita zei: 'We komen je straks wel opzoeken.' Met zijn drieën liepen ze verder, Robbie in stille verbijstering achterlatend.
Verder werden er geen edellieden meer voorgesteld in de rij die langzaam naar de ridderzaal liep. Na een korte ceremonie zou Lyam naar zijn eigen vertrekken worden gebracht.
Ineens schalden er kreten en tromgeroffel over het plein en de mensen wezen naar één van de grote zijstraten die uitkwamen bij het paleis. Het koninklijke gezelschap hield halt en bleef voor de ingang staan wachten en even later kwamen Lyam en Arutha terug naar het bordes boven aan de trap. De andere edelen dribbelden haastig rond en alle orde in de processie was verdwenen. Snel gingen koning en prins bij Robbie en Fannon staan en op dat moment kwamen er twaalf bereden krijgers in zicht, allen met een luipaardenvel over het hoofd en de schouders. Met het zweet glimmend op hun donkere huid sloegen de woest ogende mannen op de trommels die aan weerszijden van hun zadel hingen, hun paard met de knieën besturend. Achter hen verschenen nog eens twaalf met luipaardenvellen uitgedoste ruiters, allen blazend op grote koperen trompetten die over hun schouders heen krulden. Zowel trommelaars als trompetters stelden hun paarden in twee rijen op en lieten een stoet voetsoldaten in zicht komen. Alle soldaten hadden een metalen helm met een piek en een nekstuk van maliën, alsmede een metalen kuras. Opbollende broeken staken uit zwarte laarzen die tot de knieën reikten en allen hadden een rond schild met een metalen knop en een lang kromzwaard omgegord. 'Hondsoldaten,' zei iemand achter Robbie.
'Waarom worden ze zo genoemd, zwaardmeester?' vroeg Robbie aan Fannon.
'Omdat ze in het verleden in Kesh als honden werden behandeld, in kooien apart gehouden van de andere mensen tot het tijd was ze ergens op los te laten. Nu wordt er gezegd dat het is omdat ze als een troep honden op je af komen zodra ze de kans krijgen. Het zijn rauwe bonken, jongen, maar we hebben hen al eens van dichtbij leren kennen.'
De hondsoldaten marcheerden naar hun plaats en vormden een haag, trokken hun kromzwaard en brachten een saluut op het moment dat de eerste gedaante in zicht kwam. Hij was te voet, een reus van een man, langer dan de koning en breder in de schouders. Zijn ebbenzwarte huid weerkaatste het zonlicht, want hij droeg alleen een met metaal beslagen vest boven het middel. Evenals de soldaten had hij een vreemde wijde broek en laarzen aan, maar aan zijn zij hing een flitser, een kromzwaard dat maar half zo groot was. Zijn hoofd was niet bedekt en in plaats van een schild had hij een ceremoniële staf. Achter hem kwamen vier mannen te paard, rijdend op de kleine, snelle dieren van het woestijnvolk uit de Jal-Pur. Ze waren gekleed in de traditionele woestijnkleding, niet onbekend, maar wel zeldzaam in Krondor: een plooiend gewaad van diepblauwe zijde, reikend tot de knieën, half hoge ruiterlaarzen, een blauwe doek zodanig rond het hoofd gewikkeld dat alleen de ogen zichtbaar waren. Allen hadden een ceremoniële dolk van aanzienlijke lengte aan de doek hangen die als gordel dienst deed, het heft en de schede voortreffelijk uit ivoor gesneden. Toen de grote zwarte man de trap opkwam, kon Robbie zijn zware stem horen: '...in zijn aangezicht, en de bergen sidderen. De sterren onderbreken hun loop en de zon smeekt hem toestemming op te komen. Hij is de macht van het keizerrijk en in zijn neusgaten waaien de vier winden. Hij is de Draak van de Zonnevallei, de Adelaar van de Pieken van Stilte, de Leeuw van de Jal-Pur...' Al sprekende naderde hij de koning, die vlak voor Robbie stond, en ging aan de kant toen de vier mannen afstegen en hem naar boven volgden. Eén van hen liep voor de anderen uit en was kennelijk het onderwerp van de verhandeling van de reus.
Robbie keek Fannon vragend aan en de zwaardmeester zei: 'Keshische hofetiquette.'
Ineens begon Lyam vreselijk te hoesten en hij draaide zijn hoofd achter zijn hand naar Robbie, zodat de jongen kon zien dat de koning moest lachen om Fannons opmerking. Toen Lyam zichzelf weer onder controle had, keek hij voor zich uit terwijl de Keshische ceremoniemeester zijn aankondiging afrondde. '...een oase voor zijn volk.' Hij draaide zich om naar de koning en maakte een diepe buiging. 'Koninklijke Majesteit, het is mij een buitengewone eer aan u voor te stellen: Zijne Excellentie Abdur Rachman Memo Hazara-Khan, Bei van de Benni-Sherin, Heer van de Jal-Pur en Prins van het Keizerrijk, ambassadeur van Groot Kesh in het Koninkrijk der Eilanden.'
De vier hoogwaardigheidsbekleders maakten een buiging in Keshische stijl, waarbij het drietal achter de ambassadeur zich op de knieën lieten vallen en even met het voorhoofd de stenen vloer aanraakten. De ambassadeur legde zijn rechterhand op zijn hart en maakte een buiging vanuit het middel, de linkerarm naar achteren en opzij uitgestoken. Toen iedereen weer rechtop stond, brachten ze plichtmatig een wijsvinger naar het hart, de lippen en het voorhoofd, een gebaar dat wees op een mild hart, een eerlijke tong en oprechte gedachten.
'Wij heten de Heer van de Jal-Pur welkom aan ons hof,' zei Lyam.
De ambassadeur maakte zijn hoofddoek los en onthulde een mager, bebaard gelaat van gevorderde leeftijd, de mond geplooid in een halve glimlach. 'Koninklijke Majesteit, Hare Hoogst Keizerlijke Majesteit, gezegend zij haar naam, groet haar broeder, Eilanden.' Op zachte fluistertoon voegde hij eraan toe: 'Liever had ik een wat minder formele opwachting gemaakt, Majesteit, maar...' Hij haalde zijn schouders op en met een vaag hoofdknikje naar de Keshische ceremoniemeester gaf hij aan dat hij dat soort zaken niet in de hand had. 'De man is een tiran.'
Lyam grijnsde. 'De hartelijke groeten terug aan Groot Kesh. Moge ze eeuwig bloeien en genieten van een immer toenemende overvloed.'
Met een neiging van het hoofd nam de ambassadeur de gelukwens in ontvangst. 'Als het Zijne Majesteit behaagt, mag ik mijn mensen aan u voorstellen?' Lyam knikte en de Keshiër wees op de man links. 'Deze hoogwaardigheidsbekleder is mijn eerste assistent en adviseur, heer Kamal Mishwa Daoud-Kban, Sharif van de Benni-Tular. En deze twee zijn mijn zoons, Shandon en Jehansuz, Sharifs van de Benni-Sherin, tevens mijn persoonlijke lijfwachten.'
'Het doet ons deugd dat u kon komen, mijne heren,' zei Lyam.
Net toen meester deRosa een poging ondernam om de orde onder de ronddrentelende edellieden te herstellen, klonk er vanuit een andere straat die op het marktplein uitkwam opnieuw commotie. De koning en prins keerden de ceremoniemeester de rug toe en deRosa sloeg zijn blik ten hemel. 'Wat nou weer?' zei de oude man hardop.
Nog fellere tromslagen dan die van de Keshiërs galmden over het plein toen er een groep felkleurige militairen in zicht kwam. Steigerende paarden gingen aan het hoofd van een parade van soldaten in het groen. Elk van hen had echter een schild waarop in levendige kleuren vreemde blazoenen stonden afgebeeld. Doedelzakspelers bliezen een luide, meerstemmige melodie, vreemd voor het oor, maar vrolijk en met een aanstekelijke cadans. Al gauw hadden veel inwoners van Krondor het ritme opgepikt met handgeklap of spontane dansjes aan de rand van het plein.
Met wapperende banier hield de voorste ruiter halt voor het paleis. Arutha begon te lachen en sloeg Lyam op de schouder. 'Dat is Vandros van Yabon, met Kasumi's Tsuranese garnizoen uit LaReu.' Toen kwamen er marcherende voetsoldaten in zicht, luid meezingend met de melodie. Vlak voor de Keshische delegatie hield het Tsuranese garnizoen van LaReu halt. 'Moet je zien, hoe ze elkaar als katers bekijken,' zag Martin. 'Ik wed dat de ene kant de andere maar wat graag op de proef zou stellen.'
'Niet in mijn stad,' zei Arutha, duidelijk niet blij met het idee.
'Nou, het zou me een voorstelling zijn,' zei Lyam lachend. 'Hé! Vandros!'
De hertog van Yabon kwam aangereden en steeg af. Met twee treden tegelijk sprong hij de trappen op en maakte een buiging. 'Ik vraag u vergeving voor onze traagheid, Majesteit. Onderweg werden we opgehouden door een groep plunderende gnomen ten zuiden van Zuen.'
'Hoe groot was die groep?' vroeg Lyam.
'Niet meer dan tweehonderd.'
'Opgehouden, noemt hij dat,' zei Arutha. 'Vandros, je hebt te lang tussen de Tsurani gezeten.'
Lachend om de grap van zijn broer vroeg Lyam: 'Waar is graaf Kasumi?'
'Daar komt hij aan, Majesteit.' Op dat moment verschenen er koetsen op het plein.
Arutha nam de hertog van Yabon even apart en zei: 'Laat je manschappen inkwartieren bij het stadsgarnizoen, Vandros. Ik wil hen dicht in de buurt. Als je hen hebt ondergebracht, kom dan naar mijn kamer en neem Brucal en Kasumi mee.'
Vandros hoorde de serieuze ondertoon in Arutha's stem en zei: 'Zodra de mannen zijn ingekwartierd, Hoogheid.'
De koetsen uit Yabon hielden halt voor de trappen en heer Brucal, hertogin Felina, Gravin Margaret en hun hofdames stapten uit. Graaf Kasumi, voormalig bevelhebber van het Tsuranese leger tijdens de Oorlog van de Grote Scheuring, sprong van zijn paard en liep kwiek de trap op. Boven maakte hij een buiging voor Lyam en Arutha terwijl Vandros zijn gezelschap voorstelde.
'Goed,' zei Lyam, 'tenzij die piratenkoning van Queg komt in een galeischip dat door duizend kleine zeepaardjes wordt getrokken, trekken wij ons nu terug.' Lachend liep hij de bijna wanhopige ceremoniemeester deRosa straal voorbij terwijl de man tevergeefs zijn best deed om de orde in de koninklijke processie te herstellen.
Robbie bleef nog even achter, want al had hij wel eens een Keshische koopman gezien, hondsoldaten en Tsurani waren helemaal nieuw voor hem. Ondanks al zijn wereldwijsheid was hij wat betreft dingen van buiten het normale stadsleven een doodgewone jongen van vijftien.
Kasumi's onderbevelhebber gaf de bevelen voor het inkwartieren van zijn mannen en de Keshische kapitein deed hetzelfde. Stilletjes ging Robbie op de trap zitten, zijn tenen bewegend om zijn laarzen op te rekken, een tijdlang starend naar de kleurrijke Keshiërs, en toen naar de Tsurani, die zich opmaakten om het plein te verlaten. Beide groepen zagen er even exotisch uit en voor zover Robbie het kon beoordelen, ook even fel.
Hij wilde net opstaan om te gaan, toen hij heel even iets vreemds zag achter de Keshiërs. Wat het geweest was, wist hij niet, maar met een gevoel dat er iets niet klopte, ging hij de trap af tot hij vlak bij de Keshiërs stond, allen nog steeds op de plaats rust. Toen zag hij waar hij dat vreemde gevoel van had gekregen. Door de menigte achter de Keshiërs liep een man die voor zover Robbie wist morsdood was. Tot in het diepst van zijn wezen geschokt bleef Robbie staan, stokstijf, want in het gedrang had hij Lachebek Jaap gezien.
Arutha liep te ijsberen. Rond zijn raadstafel zaten Laurie, Brucal,
Vandros en Kasumi, aan wie hij net het verhaal van de aanval op de
Nachtraven had verteld. Hij hield een brief omhoog. 'Dit schrijven
komt van baron Hoogstein, in antwoord op mijn vraag. Hij zegt dat
er in zijn gebied ongebruikelijk veel beweging noordwaarts is.'
Arutha legde het papier neer. 'Verder noemt hij het aantal
waarnemingen, waar en wanneer.'
'Hoogheid,' zei Vandros, 'er zijn wel waarnemingen in ons gebied gedaan, maar niets van groot belang. In Yabon kunnen slimme Onzalige Broeders en gnomen de garnizoenen vermijden door westwaarts af te slaan als ze eenmaal ten noorden van het elfenwoud zijn. Als ze ten westen van het Hemelmeer gaan, ontlopen ze onze patrouilles. We sturen niet zoveel compagnieën die kant op. De elfen en de dwergen van Stenenberg houden het daar rustig.'
'Dat denken we, tenminste,' snoof Brucal. De oud-hertog van Yabon had zich teruggetrokken ten gunste van Vandros toen deze met Brucals dochter was getrouwd. Maar hij was nog steeds een man met een goed strategisch inzicht en hij had zijn hele leven tegen de moredhel gevochten. 'Nee, als ze in kleine groepjes gaan, kan de Broederschap naar eigen believen gebruik maken van de kleinere passen. We hebben maar een paar mensen om de handelsroutes vrij te houden en het gebied is veel groter dan dat. Als ze 's nachts reizen en uit de buurt van de Hadati-dorpen en de grote wegen blijven, is er voor hen niets aan de hand. Laten we onszelf niet voor de gek houden door te denken dat het anders is.'
Glimlachend zei Arutha: 'Daarom wilde ik u erbij hebben.'
'Hoogheid, het kan zijn dat heer Brucal gelijk heeft,' zei Kasumi. 'We zijn er niet veel meer tegengekomen, de laatste tijd. Misschien zijn ze ons scherpe staal beu en trekken ze nu stiekem in kleine groepjes door het land.'
Laurie haalde zijn schouders op. De in Yabon geboren en getogen zanger van Tyr-Sog wist net zoveel over de moredhel als de anderen in de raadszaal. 'Het is iets om over na te denken dat we al - die berichten over noordwaartse bewegingen krijgen in een tijd dat de moredhel duidelijk de hand hebben in de pogingen Arutha te vermoorden.'
'Ik zou me minder zorgen maken als ik wist dat het voldoende was om hen in Krondor te verpletteren,' zei Arutha. 'Totdat we weten wie hierachter zit, zijn we volgens mij nog niet van die Nachtraven af. Het kan misschien nog maanden duren voordat ze zich zodanig hebben hersteld dat ze een dreiging kunnen vormen, maar volgens mij komen ze terug. En zowaar ik hier zit, ik weet zeker dat er een verband is tussen de Nachtraven en die drukte in het noorden.'
Een klop op de deur ging vooraf aan de binnenkomst van Gardaan. 'Ik heb overal gezocht, Hoogheid, maar ik kan geen spoor vinden van jonker Robert.'
'De laatste keer dat ik hem zag,' zei Laurie, 'stond hij op de trappen naast zwaardmeester Fannon toen de Tsurani hun opwachting maakten.'
'Toen ik de troepen had laten inrukken, zat hij op de trap.'
Vanuit een hoog raam klonk een stem: 'En nou zit hij boven jullie.'
Alle ogen gingen naar boven, waar de jongen in een hoog gewelfd raam op Arutha's raadszaal zat neer te kijken. Voordat iemand iets kon zeggen, sprong hij behendig naar beneden.
Op Arutha's gezicht lag een gemengde uitdrukking van ongeloof en geamuseerdheid. 'Toen je vroeg om het dak te mogen verkennen, dacht ik dat je zou wachten op een ladder of... hulp.'
Op ernstige toon zei Robbie: 'Ik zag er weinig heil in om te wachten, Hoogheid, en trouwens, wat voor dief heeft er nou een ladder of hulp nodig om een muur te beklimmen?' Hij liep naar Arutha. 'Dit paleis zit barstensvol hoeken en gaten waar iemand zich in kan verstoppen.'
'Maar dan moet hij eerst binnen zien te komen,' zei Gardaan, waarop Robbie hem aankeek met een blik die zei dat dat niet zoveel voorstelde. Gardaan verviel in stilzwijgen.
De draad van het gesprek oppakkend zei Laurie: 'Maar goed, al weten we niet wie er achter de Nachtraven zit, in ieder geval zijn ze hier in Krondor uitgeroeid.'
'Dat dacht ik zelf ook,' zei Robbie, de kamer rondkijkend. 'Maar vanmiddag, toen de mensen op het plein terug naar huis begonnen te gaan, heb ik een oude bekende gezien. Lachebek Jaap.'
Arutha keek Robbie indringend aan. 'Naar ik had begrepen, had jij die verrader van de Snaken dood achtergelaten.'
'Zo dood als je maar kunt zijn met een zesduims gat in je borst van een stalen schicht uit een kruisboog. Het is wat moeilijk rondwandelen als je de helft van je longen kwijt bent, maar na alles wat we in die hoerenkast gezien hebben zou ik niet eens verbaasd zijn als mijn bloedeigen dode moeder me vannacht in bed kwam stoppen.' Al sprekend, sloop Robbie de raadszaal door. 'Aha!' zei hij, en met een licht theatraal gebaar drukte hij op iets achter een sierschild aan de muur. Kreunend zwaaide er een stuk muur van twee bij drie voet open.
Arutha liep naar de opening en tuurde naar binnen. 'Wat is dit?' vroeg hij Robbie.
'Eén van de vele geheime gangen van het paleis. Toen we samen zaten ondergedoken, vertelde prinses Anita een keer hoe ze met de hulp van een dienstmeisje het paleis uit was gevlucht. Ze zei toen dat ze een gang namen en pas vandaag begreep ik wat ze daar nou eigenlijk mee bedoelde.'
Brucal keek de kamer rond. 'Dit kan een deel zijn van de originele veste of een van de eerste uitbreidingen. Thuis hadden we een vluchtgang uit de veste naar het bos. Volgens mij heeft elke veste er een.' Hij keek bedachtzaam. 'Er kunnen meer van die gangen zijn.'
Met een glimlach zei Robbie: 'Veel meer. Als je een beetje rondloopt op het dak zie je vanzelf een paar heel brede muren en rare bochten in gangen.'
'Gardaan,' zei Arutha resoluut, 'ik wil iedere voet van die gangen in kaart gebracht hebben. Neem twaalf mannen en ga kijken waar deze heen gaat en waar hij nog meer kan uitkomen. En vraag de koninklijke architect of hij enig idee heeft of er oude plattegronden zijn waarop die gangen staan aangegeven.'
Gardaan salueerde en vertrok. Vandros maakte een diep bezorgde indruk. 'Arutha, door dit alles heb ik nog niet veel tijd gehad om - me aan te passen aan het idee van moordenaars en Onzalige Broeders die in het geheim met hen samenwerken.'
'Daarom wilde ik dit gesprek hebben nog voordat de festiviteiten begonnen.' Arutha ging zitten. 'Het paleis wemelt van de vreemdelingen. Iedere heer die ons komt bezoeken heeft tientallen mensen in zijn gevolg. Kasumi, ik wil jouw Tsurani op alle strategische plekken. Zij zijn onmogelijk te infiltreren en zijn boven alle verdenking verheven. Coördineer alles met Gardaan en indien nodig komen er alleen maar Tsurani, mannen die ik ken uit Schreiborg en mijn persoonlijke wachten in het centrale paleis. En jij,' zei hij tegen Robbie, 'verdient een pak ransel voor dat kleine uitstapje van je.' Robbie verstijfde, tot hij Arutha's grijns zag. 'Maar ik wed dat degene die het zou proberen een mes tussen zijn ribben kan krijgen als dank voor de moeite. Ik heb gehoord van jouw confrontatie met jonker Jeroen.'
'Die snotneus denkt dat hij de baas van het kippenhok is.'
'Ja, maar zijn vader heeft zich er erg druk over gemaakt en al is hij geen erg belangrijke vazal, hij is in ieder geval wel erg luidruchtig. Luister, laat jij Jeroen maar haantje de voorste spelen als hij wil. Van nu af aan blijf jij bij mij in de buurt. Ik zeg meester deRosa wel dat jij van verdere taken bent ontheven tot ik het zeg. Maar beheers je sluipneigingen een beetje tot je Gardaan of mij hebt verteld dat je het dak op gaat, want anders zou een van mijn zenuwachtige bewakers je eraf kunnen schieten voordat hij je heeft herkend. Er heerst hier namelijk de laatste tijd een wat gespannen sfeertje, voor het geval je dat nog niet was opgevallen.'
Het sarcasme negerend zei Robbie: 'Dan zou de man me eerst moeten zien, Hoogheid.'
Met vlakke hand sloeg Brucal op de tafel. 'Hij weet het wel te zeggen, die knul,' zei hij met een bulderende lach en een waarderend knikje.
Ook Arutha moest lachen. Hij vond het moeilijk om kwaad op de kleine schurk te worden. 'Genoeg. De volgende week is het recepties en banketten. Misschien zijn al onze zorgen voor niets en bestaan de Nachtraven niet meer.'
'Laten we het hopen,' zei Laurie.
Zonder verdere discussie gingen Arutha en zijn gasten uiteen, op weg naar hun eigen vertrekken.
'Robbie!'
Robbie keek om en zag prinses Anita door de gang achter hem aan komen, in gezelschap van twee van Gardaans bewakers en twee hofdames. Toen ze hem had ingehaald, maakte hij een buiging. Ze stak haar hand uit en hij drukte er een kus op, zoals Laurie hem had laten zien.
'Je bent al een hele hoveling geworden,' merkte ze op toen ze verder liepen.
'Naar het schijnt is het lot me gunstig gezind, prinses. Mijn ambities gingen nooit verder dan een hoge plaats bij de Snaken, misschien zelfs wel de volgende Oprechte Man, maar nu merk ik dat mijn leven ineens een veel bredere horizon heeft.'
Ze glimlachte naar hem en haar hofdames liepen achter hun hand te fluisteren. Robbie had de prinses niet gezien sinds haar aankomst, de vorige dag. Weer voelde hij die vreemde aantrekkingskracht van een jaar geleden. Zijn kinderlijke verliefdheid had hij inmiddels achter zich gelaten, maar hij vond haar nog steeds erg aardig.
'Had jij dan al ambities ontwikkeld, Robbie de Hand?'
Op quasi berispende toon zei hij: 'Jonker Robert van Krondor, Hoogheid.' Ze begonnen allebei te lachen. 'Kijk, prinses, dit is een tijd van veranderingen in het Koninkrijk. De lange oorlog met de Tsurani heeft ons van behoorlijk wat mannen met titels beroofd. Graaf Folmer speelt de rol van kanselier en er zijn nog geen hertogen in Salador en Bas-Tyra. Drie hertogdommen zonder meester! Het is dus voor een schrander en talentvol man niet onmogelijk om in zo'n omgeving tot grote hoogte op te klimmen.'
'Heb je al een plan?' vroeg Anita, haar genoegen om Robbies schaamteloosheid duidelijk zichtbaar in haar groene ogen en haar glimlach.
'Nee, nog niet, niet helemaal, tenminste. Maar ik zie wel de mogelijkheid van een titel die hoger is dan jonker. Misschien zelfs... hertog van Krondor.'
'De Eerste Adviseur van de Prins van Krondor?' zei Anita met geveinsde verbazing.
Robbie knipoogde. 'Ik heb hele goede connecties. Ik ben een goede vriend van zijn verloofde.' Weer schoten ze allebei in de lach.
Anita tikte hem op de arm. 'Leuk dat je hier bij ons bent. Ik ben blij dat Arutha je al zo snel heeft gevonden. Hij dacht dat het niet makkelijk zou zijn.'
Even bleef Robbie bijna staan. Het was niet bij hem opgekomen dat Arutha haar misschien niet van de moordenaar zou vertellen, maar nu besefte hij dat ze van niets wist. Natuurlijk, dacht Robbie. Hij zou niet onnodig een domper op het bruiloftsfeest willen zetten. Snel herstelde Robbie zich. 'Het ging ook eigenlijk meer per ongeluk. Zijne Hoogheid heeft niet eens gezegd dat hij naar me zocht.'
'Je hebt geen idee hoe bezorgd Arutha en ik over je zijn geweest sinds we uit Krondor vertrokken. Het laatste wat we van je zagen, was dat je op de vlucht was voor de mannen van Gys. Daarna hebben we niets meer over je gehoord. Op weg naar Lyams kroning zijn we maar zo kort in Krondor gestopt dat we niet konden ontdekken wat er met je was gebeurd. Lyam heeft mandaten gestuurd waarin Gregor Tromp en zijn mannen gratie kregen, samen met een beloning voor de hulp die ze ons hebben geboden, maar niemand wist wat er met jou was gebeurd. Ik had niet gedacht dat Arutha al zo snel een jonker van je zou maken, maar ik wist wel dat hij plannen voor je had.'
Robbie was werkelijk geroerd. Deze ontboezeming wierp een nieuw licht op Arutha's eerdere opmerking dat hij graag dacht dat ze al vrienden waren.
Wijzend op een deur bleef Anita staan. 'Ik moet mijn trouwjapon passen. Hij is vanmorgen uit Rillanon aangekomen.' Ze bukte zich en gaf hem een kusje op zijn wang. 'Nu moet ik gaan.'
Vreemde en beangstigend sterke emoties onderdrukkend zei Robbie: 'Hoogheid... ik ben ook blij dat ik hier ben. We gaan een mooie tijd tegemoet.'
Lachend ging ze met haar hofdames de deur door terwijl de bewakers buiten de wacht bleven houden. Robbie bleef staan tot de deur dicht was en liep toen weg, een vrolijk wijsje fluitend. Mijmerend over de afgelopen weken van zijn leven oordeelde hij zichzelf een gelukkig mens, ondanks de moordenaars en zijn te krappe laarzen.
Toen hij de hoek omsloeg naar een minder vaak bewandelde gang, bleef hij plotseling staan. Bliksemsnel trok hij zijn dolk terwijl hij bleef kijken naar een paar fonkelende ogen in de halfschaduwen van de gang. Met een snuffelend geluid kwam toen de eigenaar van die welhaast gloeiend rode ogen te voorschijn gekuierd. Het beest, zo groot als een flinke hond, had groene schubben en een kop als die van een alligator, maar dan met een ronde snuit. Over zijn rug waren een paar grote vleugels gevouwen. Een lange kronkelnek stelde het beest in staat achterom te kijken langs een al even lange staart toen er achter hem een kleine jongensstem riep: 'Fantus!'
Hooguit zes was de jongen die aan kwam stormen en zijn armen rond de lange nek van het beest sloeg. Met ernstige, donkere ogen keek hij Robbie aan en zei: 'Hij doet niets, hoor, meneer.'
Robbie voelde zich ineens voor schut staan met zijn dolk in de hand en hij stopte hem weg. Het beest was duidelijk een huisdier, zij het van een ongewone soort. 'Hoe heette dat beest, zei je?'
'Hij? Fantus. Hij is mijn vriendje en hij is heel erg slim. Hij weet een hele hoop.'
'Dat zal best,' stemde Robbie in, nog steeds slecht op zijn gemak met die rode ogen op zich gericht. 'Wat is het voor een beest?'
De jongen keek hem aan alsof hij de vleesgeworden onwetendheid was, maar hij zei: 'Een vuurvaraan. We zijn hier net en hij is ons van thuis gevolgd. Hij kan vliegen, weet u.' Robbie knikte slechts. 'We moeten terug. Mamma wordt boos als we niet in onze kamer zijn.' De jongen draaide het dier om en liep ermee weg.
Meer dan een volle minuut bleef Robbie staan. Toen keek hij om zich heen alsof hij zocht naar iemand die kon bevestigen wat hij zojuist had gezien. Zijn verbazing van zich afschuddend, hervatte de jonge dief zijn wandeling. Een stukje verderop hoorde hij getokkel op luitsnaren. Vanuit de gang liep Robbie een grote tuin in waar Laurie zijn luit zat te stemmen. Hij ging zitten op de rand van een plantenbak, sloeg zijn benen over elkaar en zei: 'Je ziet er belabberd uit voor een minstreel.'
'Ik ben een belabberde minstreel.' Laurie zag er inderdaad niet zo opgeruimd uit als normaal. Hij draaide nog wat aan zijn luitsnaren en begon aan een melancholieke melodie.
Na een tijdje zei Robbie: 'Staak je klaaglied, zanger. Dit is een tijd van vreugde en jolijt. Waarom trek je zo'n lang gezicht?'
Laurie slaakte een zucht. 'Je bent nog een beetje te jong om dat te begrijpen.'
'Ha! Probeer het maar,' zei Robbie.
Zijn luit wegzettend zei Laurie: 'Het is prinses Carlina.'
'Die wil dus nog steeds met je trouwen, hè?'
Lauries mond viel open. 'Hoe -'
Robbie schoot in de lach. 'Jij bent al te lang bij de adel, zanger. Ik ben hier nog nieuw. Ik weet nog hoe je met bedienden moet praten. Maar wat belangrijker is: ik weet hoe je moet luisteren. Die dienstmeisjes uit Rillanon stonden te springen om de meisjes hier alles te vertellen over jou en prinses Carlina. Jullie zijn het gesprek van de dag.'
Laurie scheen niet bepaald in zijn nopjes met Robbies pret. 'Je hebt het hele verhaal zeker wel gehoord?'
Op onverschillige toon zei Robbie: 'De prinses is de moeite meer dan waard, maar ik ben opgegroeid in een hoerenkast, dus mijn blik op vrouwen is wat minder... geïdealiseerd.' Toen dacht hij aan Anita en zijn stem werd wat zachter. 'Al moet ik toegeven dat prinsessen over het algemeen wat boven de rest staan.'
'Fijn dat je dat is opgevallen,' was Lauries commentaar.
'Maar ik zal je dit vertellen: jouw prinses is de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien en ik heb er een hoop gezien, waaronder de beter betaalde courtisanes en daar zitten een paar bijzondere exemplaren tussen. De meeste mannen die ik ken zouden hun bloedeigen moeder verkopen om bij haar in de belangstelling te komen. Dus wat is het probleem?'
Een tijdlang keek Laurie de jongen aan. 'Het probleem is dat ik dan een edelman word.'
Robbie begon te lachen, een oprecht geamuseerd geluid. 'Wat is dat nou voor een probleem? Je kunt links en rechts bevelen uitdelen en als je een fout maakt, geef je een ander de schuld.'
Nu begon Laurie te lachen. 'Ik betwijfel of Arutha en Lyam het daarmee eens zouden zijn.'
'Ach, bij koningen en prinsen is dat heel anders, maar de meeste edellieden hier zeggen me niets. Die Folmer heeft ze wel op een rijtje, maar die is er ook niet al te blij mee dat hij hier is. De rest wil alleen maar belangrijk zijn. Ach wat, zanger, trouw met haar en verbeter het ras.'
Laurie haalde vriendschappelijk uit naar Robbie en lachte toen de brutale jongeling zijn vuist met speels gemak ontweek. Een andere lach deed Laurie omkijken.
Een kleine, magere, donkerharige man in goede kleding van eenvoudige snit stond de gebeurtenissen gade te slaan. 'Puc' riep Laurie uit, opspringend om de man te omhelzen. 'Hoe lang ben je al hier?'
'Ongeveer een uurtje of twee. Ik heb een kort gesprek gehad met Arutha en de koning. Ze zitten nu met graaf Folmer te praten over de voorbereidingen van het welkomstbanket van vanavond. Maar Arutha zinspeelde erop dat er iets raars aan de hand was en stelde voor dat ik jou ging zoeken.'
Gebarend dat Puc moest gaan zitten nam Laurie zelf naast Robbie plaats. Hij stelde hen aan elkaar voor en zei toen: 'Er is veel te vertellen, maar eerst dit: hoe gaat het met Katala en de kleine?'
'Prima. Ze zit nu in onze suite te roddelen met Carlina.' Op het horen van die naam keek Laurie weer bedrukt. 'En Wiliam zit ergens achter Fantus aan.'
'Dus dat beest is van u?' riep Robbie uit.
'Fantus?' lachte Puc. 'Dus je hebt hem al gezien. Nee, Fantus is van niemand. Hij komt en gaat naar believen, daarom is hij nu ook zonder toestemming hier.'
'Ik betwijfel of hij op deRosa's gastenlijst staat,' zei Laurie. 'Maar luister, dan breng ik je van alle belangrijke zaken op de hoogte.' Puc wierp een blik op Robbie en Laurie zei: 'Deze bron van ellende hier zit er vanaf het eerste begin al middenin. Hij krijgt niets te horen wat hij nog niet weet.'
Laurie vertelde wat er was gebeurd terwijl Robbie een paar dingen vermeldde die de zanger oversloeg. Toen ze klaar waren, zei Puc: 'Deze dodenbezwering is een lelijke zaak. Als uit jouw verhaal nog niet duidelijk was dat er onzalige krachten aan het werk zijn, dan bleek dat daar wel uit. Dit is meer het terrein van priesters dan van magiërs, maar Kulgan en ik zullen alles doen om te helpen.'
'Is Kulgan dan ook uit Sterrewerf gekomen?'
'Die laat zich niet tegenhouden. Arutha was zijn leerling, weet je nog? En trouwens, hij zou het nooit toegeven, maar volgens mij mist hij dat bekvechten met pater Tully. En het was zeker dat Tully bij Arutha's bruiloft de mis zou opdragen. Ik denk dat Kulgan daar nu mee bezig is, bekvechten met Tully.'
'Ik heb Tully niet gezien,' zei Laurie, 'maar hij werd vanochtend verwacht met het gezelschap uit Rillanon dat in een wat bezadigder tempo reisde dan de koning. Op zijn leeftijd doet hij het liever wat kalmer aan.'
'Hij moet nu de tachtig voorbij zijn.'
'Tegen de negentig, maar nog steeds helemaal bij en met een tong als een gesel. Je moet hem horen in het paleis in Rillanon, als één van de jonkers iets fout doet tijdens zijn lessen. Hij scheldt hem de striemen op de rug.'
Puc lachte. Toen, alsof hem iets te binnen schoot, vroeg hij: 'Laurie, hoe staat het met jou en Carlina?'
Laurie kreunde en Robbie verborg zijn grijns. 'Daar hadden we het net over toen jij verscheen. Goed, slecht, weet ik veel.'
'Dat gevoel ken ik, vriend,' zei Puc met medeleven in zijn donkere ogen. 'Vroeger, in Schreiborg, toen we nog kinderen waren... Maar vergeet niet dat jij degene was die mij aan mijn belofte hield om je aan haar voor te stellen als we ooit van Kelewan terug naar Midkemia zouden gaan.' Hij schudde zijn hoofd en voegde er lachend aan toe: 'Het is goed om te weten dat sommige dingen nooit veranderen.'
Met een sprong stond Robbie op. 'Nou, ik moet weg. Prettig kennis gemaakt te hebben, magiër. Kop op, zanger. Of je trouwt met de prinses, of je trouwt niet met haar.' Hij stoof weg en terwijl Laurie zat te worstelen met de logica van die stelling, schaterde Puc het uit.