15 Terugkeer

 


Puc staarde in het vuur.

De kleine brander in zijn werkkamer wierp dansende lichtpatronen op de muren en het plafond. Vermoeid tot in de kleinste vezels van zijn wezen wreef hij met een hand over zijn gezicht. Sinds Rogens visioen was hij onafgebroken aan het werk geweest en had hij alleen gegeten en geslapen wanneer Katala hem van zijn werk had gesleept. Nu deed hij voorzichtig een van Macros' vele boeken dicht; al een week had hij er in zitten zoeken en lezen. Sinds zijn confrontatie met de onmogelijkheden van Rogens visioen had hij naar ieder beetje informatie gezocht dat hij kon vinden. Slechts een andere beoefenaar van magie van deze wereld had kennis met betrekking tot de wereld van Kelewan en dat was Macros de Zwarte geweest. En die duistere aanwezigheid in het visioen had gesproken in een taal die nog geen vijfduizend mensen op Midkemia zelfs maar konden herkennen: Puc, Katala, Laurie, Kasumi en zijn Tsuranese garnizoen in LaReu, en een paar honderd ex-krijgsgevangenen verspreid over de Verre Kust. En van hen kon alleen Puc de woorden die in Gamina's visioen waren gesproken ten volle verstaan, want de taal waartoe ze behoorden was een verre, dode voorganger van het hedendaags Tsuranees. Nu zat Puc vergeefs in Macros' bibliotheek te zoeken naar een aanwijzing van wat deze duistere macht zou kunnen zijn.

Van de honderden boeken die Martin aan Puc en Kulgan had nagelaten, was maar een derde gecatalogiseerd. Via zijn vreemde, gnoomachtige bediende Gadhis had Macros hen van een lijst van alle titels voorzien. In sommige gevallen was dat erg nuttig geweest, wanneer het een boek met een bekende titel betrof. In andere gevallen was het zinloos, tot het boek was gelezen. Er waren alleen al tweeënzeventig boeken met de titel: Magie en een tiental andere gevallen van meerdere boeken met gelijksoortige naamgeving. Zoekend naar aanwijzingen omtrent de aard van hun tegenstrever had Puc zich opgesloten met de resterende werken, bladerend naar nuttige informatie in welke vorm dan ook.

Nu zat hij met het boek op zijn knieën en wist met groeiende zekerheid wat hem te doen stond.

Voorzichtig legde Puc het boek op zijn schrijftafel en verliet zijn werkkamer. Hij liep de trap af naar de gang die de verbinding vormde tussen alle kamers die in het academiegebouw in gebruik waren. Het werk op de bovenverdieping naast de toren met zijn werkkamer was gestaakt door de regen die gestaag op Sterrewerf neerviel. Er woei een koude windvlaag door een spleet in de muur en zijn zwarte gewaad om zich heen slaand, betrad Puc de eetzaal, die in deze dagen als gemeenschappelijke ruimte werd gebruikt.

Katala keek op van haar breiwerk. Ze zat bij de haard in een van de gemakkelijke stoelen die de helft innamen van de kamer die als gemeenschappelijke ruimte werd gebruikt. Dominicus en Kulgan hadden zitten praten, de dikke magiër paffend op zijn immer aanwezige pijp. Kasumi zat te kijken naar Wiliam en Gamina die in de hoek een spelletje schaak zaten te spelen, beiden met een geconcentreerd gezichtje hun pas ontluikende vaardigheden tegen elkaar aanwendend. Wiliam had met maar weinig interesse het spel geleerd, tot het meisje zich niet onverschillig had getoond. Nadat hij door haar was verslagen, scheen zijn gevoel voor competitie te zijn gewekt, dat zich tot dusver had beperkt tot het balspel. Puc dacht bij zichzelf dat hij, als er tijd voor was, hun gaven nader moest onderzoeken. Als er tijd was...

Briaer kwam binnen met een karaf wijn en bood Puc een kroes aan. Puc bedankte hem en ging naast zijn vrouw zitten. 'Het eten is pas over een uur klaar,' zei Katala. 'Ik had verwacht dat ik je moest komen halen.'

'Ik ben klaar met mijn werk en besloot een beetje te ontspannen voor het eten.'

'Mooi,' was haar reactie. 'Je raakt zo nog overwerkt, Puc, met al dat lesgeven en toezicht houden op de bouw van dit gigantische complex. En nu je jezelf opsluit in je werkkamer, breng je helemaal geen tijd meer met ons door.'

Glimlachend keek Puc haar aan. 'Zeuren?'

'Het voorrecht van een vrouw,' zei ze, terugglimlachend. Katala was geen zeur. Haar ongenoegens werden openlijk geuit en snel opgelost, hetzij met een compromis, hetzij doordat de een de eigenzinnigheid van de ander aanvaardde.

Puc keek rond. 'Waar is Gardaan?'

'Bah, zie je nou wel,' zei Kulgan, opverend. 'Als jij je niet had opgesloten in je toren, zou je hebben geweten dat hij vandaag is vertrokken naar Shamata om Lyam per militaire ordonnans bericht te sturen. Over een week is hij terug.'

'Is hij alleen?'

Kulgan liet zich terugzakken in zijn stoel. 'Ik heb een voorspelling gedaan. Het regent nog drie dagen. De meeste arbeiders gingen liever voor een kort bezoek naar huis in plaats van drie dagen lang in de barakken te zitten. Gardaan is met hen meegegaan. Maar wat heb jij de afgelopen dagen in je toren zitten opgraven? Je hebt al een week bijna geen fatsoenlijk woord meer gesproken.'

Puc liet zijn blik gaan over de anderen rond de haard. Katala scheen volledig door haar breiwerk in beslag genomen, maar hij wist dat ze zat te wachten op zijn antwoord. De kinderen hadden alleen aandacht voor hun spel. Kulgan en Dominicus keken hem verwachtingsvol aan. Hij zei: 'Ik heb in Macros' boeken zitten speuren naar een aanwijzing van wat we kunnen doen. En jullie?'

'Dominicus en ik hebben overlegd met anderen in het dorp. We zijn tot een paar conclusies gekomen.'

'Zoals?'

'Nu Rogen aan de beterende hand is en ons tot in detail heeft kunnen vertellen wat hij in zijn visioen heeft gezien, hebben een paar van onze jonge getalenteerden zich op het probleem geworpen.' Puc bespeurde een mengeling van geamuseerdheid en trots in de woorden van de oudere magiër. 'Wat het ook is dat kwade plannen heeft met het Koninkrijk of met Midkemia, het heeft beperkte macht. Even aangenomen dat het inderdaad, zoals jij vreest, een duistere kracht is die op een of andere manier tijdens de oorlog door de scheuring vanuit Kelewan is gekomen, het heeft zijn zwakheden en is bang zichzelf volledig bloot te geven.'

'Leg eens uit, alsjeblieft,' zei Puc. Al zijn vermoeidheid was door interesse verdreven.

'Veronderstel dat deze kracht afkomstig is van Kasumi's thuiswereld, zonder te zoeken naar een meer exotische uitleg voor zijn gebruik van een eeuwenoud Tsuranees dialect. In tegenstelling tot Kasumi's voormalige bondgenoten, komt hij niet om openlijk de strijd aan te gaan, doch gebruikt hij liever anderen als zijn werktuigen. Veronderstel dat hij op een of andere manier door de scheuring is gekomen. Die is al een jaar dicht, wat betekent dat hij hier al minstens zo lang is, maar misschien zelfs al wel elf jaar, op zoek naar dienaren zoals de Pantathische priesters. Dan probeert hij zichzelf te vestigen door middel van een vertegenwoordiger, de mooie moredhel, zoals Rogen hem omschreef. Wat we werkelijk moeten vrezen is de duistere aanwezigheid achter die mooie moredhel en de anderen. Dat is de werkelijke stichter van al dit onheil.

Aangenomen dat dit allemaal waar is, dan bedient deze kracht zich liever van manipulaties en bedrog in plaats van directe kracht. Waarom? Of hij is te zwak om zelf te handelen en moet dat door middel van anderen doen, ofwel hij beidt zijn tijd tot hij zijn ware aard kan onthullen en op de voorgrond kan treden.'

'Wat allemaal inhoudt dat we nog steeds op zoek moeten naar de identiteit en aard van deze kracht,' merkte Puc op.

'Klopt. Wel, we hebben ook eens nagedacht wat de consequenties zijn als we uitgaan van de veronderstelling dat hij niet van Kelewan afkomstig is.'

'Verspil daar maar geen tijd aan, Kulgan,' onderbrak Puc hem. 'We moeten er wel van uitgaan dat deze kracht van Kelewan komt, want dat biedt ons ten minste een mogelijke wijze van aanpak. Als Murmandamus gewoon een heksenkoning van de moredhel is die erkenning wil afdwingen en die toevallig een eeuwenoude, uitgestorven Tsuranese taal spreekt, kunnen we hem wel aan. Maar een invasie van een duistere kracht van Kelewan is heel iets anders. Van dat laatste zullen we uit moeten gaan.'

Met een diepe zucht stak Kulgan zijn uitgedoofde pijp weer aan. 'Ik wou dat we meer tijd hadden, en meer benul van wat we moesten doen. Ik wou dat we dit verschijnsel konden bestuderen zonder risico te lopen. Ik zou een honderdtal dingen willen, maar boven alles zou ik een enkel boek van een enkele betrouwbare getuige over deze kracht willen hebben.'

'Ik weet waar we zo'n boek zouden kunnen vinden.'

'Waar dan?' vroeg Dominicus. 'Ik zou graag met u mee gaan om het te halen, ongeacht het risico.'

Kulgan blafte een bittere lach. 'Vergeet het maar, beste broeder. Mijn voormalige leerling spreekt van een plek op een andere wereld.' Hij keek Puc doordringend aan. 'De bibliotheek van de Assemblee.'

'De Assemblee?' zei Kasumi.

Puc zag Katala verstijven. 'Daar kunnen we wellicht antwoorden vinden waarmee we in de komende strijd zouden zijn geholpen,' zei hij.

Zonder haar ogen ook maar een moment van haar werk te halen, zei Katala op afgemeten toon: 'Het is maar goed dat de scheuring dicht is en niet meer kan worden geopend dan door het toeval. Je bent daar misschien al ter dood veroordeeld. Vergeet niet dat je status als Grootheid al vóór de aanval op de keizer in twijfel was getrokken. Wie zegt dat je daar niet vogelvrij bent verklaard? Nee, het is maar goed dat je daar op geen enkele manier meer komen kunt.'

'Er is wel een manier,' zei Puc.

Haar hoofd kwam met een ruk omhoog en met vlammende ogen keek ze hem aan. 'Nee! Je kunt niet terug!'

'Wat voor manier dan?' vroeg Kulgan.

'Toen ik studeerde voor het zwarte gewaad, ontving ik een laatste opdracht,' legde Puc uit. 'Toen ik op de Toren van Beproeving stond, kreeg ik een visioen van de tijd van de Vreemdeling, een vallende ster die Kelewan bedreigde. Het was Macros die op het laatste moment ingreep om Kelewan te redden. Macros was opnieuw op Kelewan op de dag dat ik de Keizerlijke Arena bijna verwoestte. Al die tijd was het overduidelijk en pas deze week begreep ik het.'

'Macros kon naar believen tussen de werelden op en neer!' zei Kulgan met dagend begrip in zijn ogen. 'Macros had de middelen om beheersbare scheuringen te maken!'

'En die heb ik gevonden. Duidelijke instructies in een van zijn boeken.'

'Je kunt niet terug,' fluisterde Katala.

Hij pakte haar hand met spierwitte knokkels. 'Ik moet.' Beurtelings keek hij Kulgan en Dominicus aan. 'Ik heb de middelen om terug te gaan naar de Assemblee en daar moet ik gebruik van maken. Want doe ik dat niet en blijkt Murmandamus een dienaar van een duistere Kelewanese kracht, of gewoon een afleiding terwijl zo'n kracht tot wording komt, dan zijn we reddeloos verloren. Als we een manier moeten zien te vinden om met zo'n kracht af te rekenen, dan moeten we die kracht eerst identificeren door de ware aard ervan te ontdekken, en om dat te doen moet ik naar Kelewan.' Hij keek naar zijn vrouw, toen weer naar Kulgan. 'Ik ga terug naar Tsuranuanni.'

 


Het was Briaer die als eerste sprak. 'Goed dan. Wanneer gaan we?'

'We?' zei Puc. 'Ik ga alleen.'

'Je kunt niet alleen gaan,' zei de lange leenman, als was dat pure absurditeit. 'Wanneer gaan we?'

Puc keek Briaer aan. 'Je spreekt de taal niet. Je bent te lang voor een Tsuranu.'

'Dan ben ik jouw slaaf. Er zijn daar Midkemische slaven, dat heb je vaak genoeg gezegd.' Zijn toon gaf aan dat de discussie gesloten was. Hij keek van Katala naar Kulgan en zei: 'Ik zou hier geen moment rust meer hebben als er iets met jou gebeurt.'

Wiliam kwam naar hem toe, Gamina achter hem aan. 'Papa, neem Briaer mee, alsjeblieft.'

Alstublieft.

Puc hief zijn handen op. 'Goed, goed, we verzinnen wel een vermomming.'

'Ik voel me al iets beter,' zei Kulgan daarop. 'En dat is een relatieve mededeling die niet als goedkeuring dient te worden opgevat.'

'Van je bezwaar is nota genomen.'

'Nu het onderwerp toch is aangesneden,' zei Dominicus, 'ook ik zou nogmaals willen aanbieden u te begeleiden.'

'U deed uw aanbod voordat u wist waarheen ik ging. Op een Midkemiër kan ik nog wel passen, maar een tweede zou te lastig kunnen zijn.'

'Ik kan best van pas komen,' reageerde Dominicus. 'Ik beheers de helende kunsten en kan mijn eigen vormen van magie toepassen. En ik heb een goede arm en kan met een goedendag omgaan.'

Puc keek de monnik onderzoekend aan. 'U bent maar een beetje langer dan ik. U zou voor een Tsuranu door kunnen gaan, maar dan hebben we nog het taalprobleem.'

'In Ishaps orde hebben we magische middelen om talen te leren. Terwijl u zich voorbereidt op uw bezweringen voor een scheuring, kan ik de Tsuranese taal leren en ook Briaer er wat van leren, als vrouwe Katala of graaf Kasumi willen helpen.'

'Ik kan ook helpen,' zei Wiliam. 'Ik spreek Tsuranees.'

Katala was er niet blij mee, maar stemde in.

'Ik ook,' zei Kasumi. Hij keek bezorgd.

'Van alle aanwezigen, Kasumi, ben jij degene van wie ik het meest had verwacht dat je terug zou willen,' zei Kulgan, 'maar je hebt er niets over gezegd.'

'Toen de vorige scheuring werd gesloten, hield mijn leven op Kelewan op. Ik ben nu de graaf van LaReu. Mijn leen binnen het keizerrijk is niet meer dan een herinnering. Zelfs al was het mogelijk terug te gaan, dan ging ik niet, want ik heb mijn trouw aan de koning gezworen. Maar,' zei hij tegen Puc, 'wil je voor mij een bericht meenemen aan mijn vader en mijn broer? Ze kunnen onmogelijk weten dat ik nog leef, laat staan dat het mij goed gaat.'

'Natuurlijk. Dat spreekt vanzelf.' Tegen Katala zei hij: 'Mijn lief, zou je twee pijen in de stijl van de orde van Hantukama kunnen maken?' Ze knikte. 'Dat is een orde van missionarissen,' legde hij de anderen uit. 'De leden zwerven vaak rond door het land. Als zodanig vermomd trekken we weinig aandacht bij onze omzwervingen. Briaer kan onze bedel slaaf zijn.'

'Toch vind ik het geen prettig idee,' zei Kulgan. 'Ik ben er niet blij mee.'

Briaer keek Kulgan aan. 'Jij bent altijd blij als je je zorgen maakt.'

Puc schoot in de lach. Katala sloeg haar armen om haar man heen en drukte hem stevig tegen zich aan. Ook zij was er niet blij mee.

 


Katala hield de pij op en zei: 'Trek eens aan.'

Hij bleek Puc uitstekend te passen. Ze had zorgvuldig stoffen uitgekozen die leken op de weefsels die op Kelewan werden gebruikt.

Dagelijks had Puc besprekingen gehad met de andere leden van de leefgemeenschap om taken te verdelen voor de periode van zijn afwezigheid - en, zoals werd begrepen maar niet uitgesproken, voor het geval hij niet meer terug zou komen. Dominicus had van Kasumi en Wiliam Tsuranees geleerd en Briaer geholpen met zijn beheersing van deze taal. Kulgan had Macros' boeken over scheuringen ter bestudering gekregen, opdat hij Puc kon helpen er een te maken.

Terwijl Katala haar handwerk aan het inspecteren was, kwam de lijvige magiër Pucs privé-vertrekken binnen. 'In dat ding sterf je van de kou.'

'Het is erg warm op mijn thuiswereld, Kulgan,' zei Katala. 'Dit soort dunne dingen wordt daar door iedereen gedragen.'

'Ook door vrouwen?' Toen ze bevestigend antwoordde, zei hij: 'Werkelijk onfatsoenlijk.' Hij trok een stoel bij.

Op dat moment kwamen Wiliam en Gamina de kamer binnen rennen. Het kleine meisje was een ander kind nu Rogens herstel verzekerd was. Ze was voortdurend in Wiliams gezelschap, met hem spelend, wedijverend en ruziënd alsof ze zijn zusje was. Sinds de oude man op zijn ziekbed lag, had Katala haar bij het gezin gehouden en sliep ze in een kamer naast die van Wiliam.

'Daar komt Briaer!' riep de jongen, en hij brak uit in een vrolijke lachbui en maakte van pure pret een pirouette. Terwijl het meisje Wiliams ronddraaiende beweging imiteerde, lachte ze ook hardop, en Kulgan en Puc keken elkaar aan. Het was de eerste keer dat ze het kind een geluid hoorden maken. Briaer kwam de kamer binnen en acuut lachten de volwassenen met de kinderen mee. De harige armen en benen van de stoere woudloper staken uit een kort gewaad en hij stond ongemakkelijk op zijn benen in de nagemaakte Tsuranese sandalen.

Hij keek de kamer rond. 'Wat valt er te lachen?'

'Ik ben er zo aan gewend je in je jagerskloffie te zien, dat ik me niet voor kon stellen hoe dat ding je zou staan,' zei Kulgan.

'Je ziet er alleen wat anders uit dan ik had verwacht,' zei Puc terwijl hij een nieuwe lachaanval onderdrukte.

Afkeurend schudde de leenman zijn hoofd. 'Als jullie klaar zijn? Wanneer gaan we?'

'Morgenochtend,' zei Puc, 'meteen na zonsopgang.' Ogenblikkelijk werd het stil in de kamer.

 


Ze stonden rustig te wachten rond de heuvel met de grote boom aan de noordzijde van het eiland Sterrewerf. Het regende niet meer, maar er woei een vochtige koude wind die de belofte inhield van meer regenval op korte termijn. Het grootste deel van de leefgemeenschap was uitgelopen om Puc, Dominicus en Briaer uit te zwaaien. Katala stond naast Kulgan, met haar handen op Wiliams schouders. Gamina klampte zich vast aan Katala's rok, zenuwachtig en een beetje bang.

Puc stond apart van de anderen te lezen in de tekstrol die hij had gemaakt. Op korte afstand stonden Briaer en Dominicus huiverend van de kou te luisteren naar Kasumi, die druk sprak over de gebruiken van het Tsuranese leven die van belang zouden kunnen zijn. Voortdurend vielen hem details in die hij bijna was vergeten. De leenman droeg de reistas die Puc had ingepakt met de gebruikelijke voorwerpen die een priester bij zich had. Onder die dingen zaten een paar spullen die wat ongewoon waren voor een priester op Kelewan, zoals wapens en munten van metaal, naar Kelewanese maatstaven een fortuin.

Kulgan ging staan op de plek die Puc aanwees, in zijn hand een staf die een houtsnijder in het dorp had gemaakt. Die plantte hij stevig in de aarde, pakte toen een andere staf die hem werd aangereikt en zette die vier voet verder in de grond. Hij stapte achteruit toen Puc hardop van de tekstrol begon voor te lezen.

Tussen de staven verscheen een steeds groter wordend veld van licht, waarin alle kleuren van de regenboog op en neer golfden. Er klonk een knetterend geluid en de lucht kreeg de geur van vlak na een blikseminslag, scherp en indringend.

Het licht begon uit te dijen en van kleur te veranderen, sneller het spectrum doorstromend tot er een witte gloed verscheen. Steeds feller werd het licht, te fel om erin te kijken. Pucs stem dreunde verder. Toen klonk er een harde knal, alsof er een donderslag tussen de staven bulderde, en even was er een windvlaag alsof de opening tussen de staven plotseling lucht naar zich toe had gezogen.

Puc borg zijn tekstrol op en keek naar wat hij had gemaakt. Tussen de staven schemerde een grijs vierkant 'niets'. Gebarend naar Dominicus zei Puc: 'Ik ga eerst. De scheuring is gericht op een open plek tussen de bomen achter mijn oude landgoed, maar hij kan ergens anders zijn verschenen.'

Als de omgeving vijandig bleek, moest hij rond de staven lopen en er van dezelfde kant opnieuw doorheen gaan - als hij kon - waarop hij weer op Midkemia zou verschijnen als was hij door een hoepel gegaan.

Met een glimlach keek hij naar Katala en Wiliam. Zijn zoon stond zenuwachtig te wiebelen, maar Katala's geruststellende druk op zijn schouders kalmeerde hem. Ze knikte slechts, haar gezicht beheerst.

Puc stapte in de scheuring en verdween. Er werd hoorbaar naar adem gehapt, want maar weinigen wisten wat ze konden verwachten. Er volgden een paar slepende minuten, waarin velen onbewust de adem inhielden.

Ineens verscheen Puc aan de andere kant van de scheuring en er ging een zucht van verlichting door de wachtende menigte. Hij liep terug naar de anderen en zei: 'Hij komt precies uit waar ik had gehoopt. Macros' spreuk is vlekkeloos.' Hij pakte Katala's handen. 'Het is vlak naast de spiegelvijver in de meditatietuin.'

Katala vocht tegen de tranen. Rond die vijver, waar een enkel bankje uitkeek over het kalme water, had ze nog bloemen verzorgd, toen ze de meesteres van dat grote landgoed was geweest. Ze knikte en Puc omhelsde haar, toen Wiliam.

Op het moment dat Puc neerknielde voor Wiliam, wierp Gamina plotseling haar armen rond zijn hals. Doe voorzichtig. 

Hij omhelsde ook haar. 'Zal ik doen, kleine meid.'

Daarop gebaarde Puc Dominicus en Briaer mee te komen, en hij liep door de scheuring. Na een korte aarzeling volgden ze hem het grijs in.

Nog lange minuten nadat ze waren verdwenen, bleven de anderen staan wachten, ook nog toen het begon te regenen. Niemand wilde weggaan. Ten slotte, toen de regen wat aanhoudender werd, zei Kulgan: 'Degenen die op wacht staan, blijven. De rest: terug naar je werk.' Langzaam deed iedereen wat er gezegd was. Niemand nam hem zijn scherpe toon kwalijk. Allen deelden zijn bezorgdheid.

 


Yagu, hoofdtuinier van het landgoed van Netoha, vlak bij de stad Ontoset, draaide zich om naar drie vreemden die over het pad van de meditatietuin naar het grote huis liepen. Twee van hen waren priesters van Hantukama, de Brenger van Gezegende Gezondheid, al waren ze wel wat lang voor een priester. Achter hen liep hun bedelslaaf, een in de oorlog gevangengenomen barbaarse reus. Yagu huiverde, want het was een lelijkerd, met een gruwelijk litteken over zijn linkerwang. In deze krijgerscultuur was Yagu een zachtmoedig man, die de voorkeur gaf aan het gezelschap van zijn bloemen en planten boven dat van mannen die slechts konden spreken over krijg en eer. Niettemin had hij een plicht jegens het huis van zijn meester te vervullen, en hij ging op de drie vreemdelingen af.

Toen ze hem aan zagen komen, bleven ze staan en Yagu boog als eerste, aangezien hij het gesprek opende - de gebruikelijke beleefdheid tot de rangen waren vastgesteld. 'Gegroet, geëerde priesters. Het is Yagu de tuinman die zo vrij is uw reis te onderbreken.'

Puc en Dominicus maakten een buiging. Briaer bleef achter hen staan, volkomen genegeerd, naar de gebruiken van het land. 'Gegroet, Yagu,' zei Puc. 'Voor twee nederige priesters van Hantukama is uw aanwezigheid geen onderbreking. Gaat het u goed?'

'Ja, het gaat mij goed,' voltooide Yagu de formele begroeting van vreemden. Toen nam hij een hooghartige houding aan, sloeg zijn armen over elkaar en stak zijn borst naar voren. 'Wat brengt de priesters van Hantukama naar het huis van mijn meester?'

'We zijn op weg van Seran naar de Stad op de Vlakte,' antwoordde Puc. 'In het voorbijgaan zagen we dit landgoed en hoopten te kunnen bedelen om een maaltijd voor arme missionarissen. Is dat mogelijk?' Puc wist dat het niet aan Yagu was om dat te zeggen, maar hij liet het aan de broodmagere tuinman over om tot dat besluit te komen.

Een ogenblik wreef de tuinier over zijn kin. 'Het is u toegestaan te bedelen, al kan ik niet zeggen of u zult worden weggestuurd of te eten zult krijgen. Kom, ik zal u voorgaan naar de keuken.'

Terwijl ze naar het huis liepen, vroeg Puc: 'Mag ik informeren wie er in dit wonderbaarlijke onderkomen woont?'

Trots op de roem van zijn meester zei Yagu: 'Dit is het huis van Netoha, genaamd Hij Die Snel Oprijst.'

Puc deed net of hij van niets wist, maar het deed hem deugd te weten dat zijn voormalige bediende nog steeds in het bezit van het landgoed was. 'Wellicht is het niet al te vrijpostig voor nederige priesters een zo verheven persoon de nodige eerbied te betonen,' zei hij.

Yagu fronste het voorhoofd. Zijn meester was een druk bezet man, maar ook maakte hij altijd tijd voor gelegenheden als deze. Hij zou er niet blij mee zijn als hij erachter kwam dat de tuinman zo vrij was geweest hen weg te sturen, al waren het weinig meer dan bedelaars, niet van een machtige sekte, zoals de dienaren van Chochocan of Juran. 'Ik zal het vragen. Het kan zijn dat mijn meester een ogenblik voor u heeft. Zo niet, dan is er wellicht een maaltijd voor

De tuinman bracht hen naar een deur waarvan Puc wist dat die naar de keuken ging. De middagzon straalde meedogenloos op hen neer toen de tuinman naar binnen ging. Het huis was een vreemd ontwerp van verscheidene met elkaar in verbinding staande gebouwen dat Puc bijna twee jaar geleden had gebouwd. Er was toen een kleine revolutie in de Tsuranese architectuur door ontstaan, maar Puc betwijfelde of die tendens zich had voortgezet, gezien de Tsuranese gevoeligheid voor politiek fortuin.

De deur gleed open en er stapte een vrouw naar buiten, gevolgd door Yagu. Voordat ze zijn gezicht kon zien, maakte Puc een buiging. Het was Almorella, een voormalige slavin die door Puc was bevrijd en nu getrouwd was met Netoha. Ze was Katala's beste vriendin geweest.

'Mijn meesteres is zo goedgunstig de priesters van Hantukama een ogenblik te woord te staan.'

Vanuit zijn buigende positie zei Puc: 'Gaat het u goed, meesteres?'

Op het horen van zijn stem greep Almorella zich snakkend naar adem aan de deurstijl vast. Toen Puc overeind kwam, dwong ze zich een keer goed adem te halen en ze zei: 'Het... gaat mij goed.' Haar ogen werden groot en ze begon Pucs Tsuranese naam uit te spreken.

Puc schudde zijn hoofd. 'Ik heb uw geëerde man ontmoet. Ik hoopte dat hij een ogenblik zou hebben voor een oude bekende.'

Bijna onhoorbaar zei Almorella: 'Mijn man heeft altijd tijd voor... oude vrienden.'

Ze nodigde hen uit binnen te komen en deed de deur achter hen dicht. Buiten bleef Yagu nog een ogenblik staan, perplex om het gedrag van zijn meesteres. Maar na een laatste blik op de dichte deur haalde hij zijn schouders op en keerde terug naar zijn geliefde planten. Wie kon het gedrag van de rijken begrijpen?

 


Almorella nam hen snel en stil mee door de keuken, worstelend om zich te beheersen, amper in staat het beven van haar handen te verbergen toen ze rakelings langs drie verraste slaven liep. De geagiteerde staat waarin hun meesteres verkeerde, merkten ze niet op, want hun ogen waren gevestigd op Briaer, de grootste barbaarse slaaf die ze ooit hadden gezien, waarlijk een reus onder de reuzen.

Aangekomen bij Pucs vroegere werkkamer, schoof ze de deur open en fluisterde: 'Ik zal mijn man even halen.' Ze gingen naar binnen en namen plaats - Briaer onhandig - op grote ronde kussens op de vloer. Rondkijkend zag Puc dat er maar weinig was veranderd. Hij had het vreemde gevoel op twee plaatsen tegelijk te zijn, want hij kon zich makkelijk voorstellen dat hij, als hij de deur opendeed, Katala en Wiliam buiten in de tuin zou aantreffen. Maar hij was gekleed in de saffraankleurige pij van een priester van Hantukama, niet in het zwarte gewaad van een Grootheid, en mogelijk stond er een verschrikkelijk gevaar op het punt neer te dalen op de twee werelden waarmee zijn lot onlosmakelijk verbonden scheen. Sinds het begin van de speurtocht naar een mogelijkheid naar Kelewan terug te gaan, had Puc een zeurend gevoel ergens achter in zijn hoofd gehad. Hij besefte dat zijn onderbewustzijn bezig was, zoals zo vaak, een probleem op te lossen terwijl zijn aandacht elders was. Iets aan hetgeen er op Midkemia was gebeurd, kwam hem vaag bekend voor en hij wist dat de tijd ras naderde dat hij intuïtief zou weten wat dat was.

De deur gleed open en er kwam een man binnen. Almorella, die achter hem aankwam, deed de deur dicht terwijl de man een diepe buiging maakte. 'U bewijst mijn huis een grote eer, Grootheid.'

'Eer aan uw huis, Netoha. Gaat het u goed?'

'Het gaat mij goed, Grootheid. Hoe kan ik u dienen?'

'Ga zitten en vertel mij over het keizerrijk.' Zonder aarzelen nam Netoha plaats.

'Regeert Ichindar nog steeds over de Heilige Stad?'

'Het Hemelse licht regeert nog steeds over het keizerrijk.'

'En de Krijgsheer?'

'Almecho, hij die u kent als Krijgsheer, handelde eervol en benam zich het leven nadat u hem bij de Keizerlijke Spelen te schande had gebracht. Zijn neef, Axantucar, draagt nu het wit-met-goud. Hij is van de familie Oaxatucan en heeft veel gewonnen met de dood van anderen toen... de vrede werd verraden. Allen met een hogere aanspraak kwamen om en velen met een aanspraak op het ambt van Krijgsheer die even geldig als de zijne was, werden... onder handen genomen. De Hoge Raad wordt nog steeds door de Krijgspartij gedomineerd.'

Puc dacht na. Als de Krijgspartij nog steeds over de naties heerste, was er weinig kans op het vinden van een gewillig oor in de Hoge Raad, hoewel het Spel van de Raad natuurlijk gewoon doorging. Die verschrikkelijke, schijnbaar eindeloze strijd om de macht zou de gelegenheid voor het ontdekken van bondgenoten kunnen bieden.

'En de Assemblee?'

'Ik heb de spullen volgens uw instructies verstuurd, Grootheid. De andere zijn verbrand, zoals u hebt opgedragen. Ik heb alleen een kort bedankbriefje ontvangen van de Grootheid Hochopepa, verder niets.'

'Wat is op straat het onderwerp van gesprek?'

'Ik heb uw naam al vele maanden niet meer horen noemen. Maar kort na uw vertrek werd er gezegd dat u een poging had gedaan het Hemelse Licht in een val te lokken, waarmee u grote oneer over uzelf had afgeroepen. U bent vogelvrij verklaard en verstoten door de Assemblee, als eerste van wie het zwarte gewaad is afgenomen. Uw woord is niet langer wet, een ieder die u helpt, doet dat met gevaar voor eigen leven en het leven van zijn familie, en het leven van zijn clan.'

Puc kwam overeind. 'Dan zullen we hier niet langer blijven, oude vriend. Ik wil jullie levens niet op het spel zetten, noch de levens van jullie clanleden.'

Terwijl hij naar de deur liep, zei Netoha: 'Ik ken u beter dan de meeste anderen. U zou nooit doen waarvan ze u hebben beschuldigd, Grootheid.'

'Niet langer een Grootheid, naar verordening van de Assemblee.'

'Dan eer ik de man, Milamber,' zei hij, gebruik makend van Pucs Tsuranese naam. 'U hebt ons veel gegeven. De naam Netoha van de Chichimecha staat in de registers van de Hunzan-clan. Dankzij uw vrijgevigheid zullen mijn zonen in grootsheid opgroeien.'

'Zonen?'

Almorella klopte op haar buik. 'Volgend plantseizoen. De heel-priesters denken dat het een tweeling is.'

'Dat zal Katala dubbel zoveel plezier doen. Ten eerste, te weten dat haar hartsvriendin het goed maakt en ten tweede, dat je moeder wordt.'

Almorella's ogen werden vochtig. 'Maakt Katala het goed? En de jongen?'

'Mijn vrouw en zoon maken het goed en doen je de hartelijke groeten.'

'Keer terug met onze groeten en genegenheid, Milamber. Ik heb gebeden dat we elkaar op een dag weer mochten ontmoeten.'

'Misschien gebeurt dat ook nog wel. Niet in de nabije toekomst, maar op een dag... Netoha, is het patroon nog steeds intact?'

'Zeker, Milamber. Er is maar weinig veranderd. Dit is nog steeds uw huis.'

Puc gebaarde de anderen hem te volgen. 'Misschien moet ik er gebruik van maken voor een snelle terugkeer naar mijn eigen land. Als ik de aankomstgong tweemaal laat klinken, laat dan iedereen het huis onmiddellijk verlaten, want er kunnen anderen achter me aankomen die jullie kwaad zullen doen. Ik hoop echter dat het niet nodig is.'

'Uw wil, Milamber.'

Ze gingen de deur door en liepen naar de patroonkamer. 'Op de open plek bij de vijver bevinden zich de middelen voor mijn terugkeer naar huis. Die zou ik graag onaangeroerd zien tot ik ze afsluit.'

'Dat is in orde. Ik zal de terreinopzichters opdragen niemand op de open plek toe te laten.'

Bij de deur zei Almorella: 'Waar gaat u heen, Milamber?'

'Dat zeg ik niet, want wat jullie niet weten, kan niemand uit jullie persen. Jullie lopen nu al gevaar wegens het simpele feit dat jullie mij onderdak bieden. Ik zal dat gevaar niet groter maken.'

Zonder een verder woord nam hij Dominicus en Briaer mee de patroonkamer in en deed de deur achter zich dicht. Daarop haalde hij een tekstrol uit zijn pij en legde hem in het midden van een groot tegelpatroon, een afbeelding van drie dolfijnen. De rol was verzegeld met zwarte was met daarin de afdruk van de ring van een Grootheid. 'Ik stuur een boodschap aan een vriend. Met dit zegel erop, waagt niemand het hem te lezen, behalve degene aan wie het bericht is geadresseerd.' Even deed hij zijn ogen dicht, toen was de rol ineens verdwenen.

Puc gebaarde de twee anderen naast hem op het patroon te gaan staan. 'Iedere Grootheid in het keizerrijk heeft een patroon in zijn huis. Elk patroon is uniek en als het exact wordt herinnerd, kan een magiër zichzelf of een voorwerp ernaartoe transporteren. In een paar gevallen kan een lokatie die veel van een patroon wegheeft, zoals de keuken in Schreiborg waar ik als kind heb gewerkt, ook als patroon dienen. Het is gebruikelijk een gongslag vooruit te zenden om onze komst aan te kondigen, maar dat zal ik deze keer maar niet doen. Kom.' Hij pakte hen allebei vast, sloot zijn ogen en deed een spreuk. Ineens werd alles wazig en begon de kamer om hen heen te veranderen.

'Hè?' zei Dominicus. Toen besefte hij dat ze naar een andere plaats waren getransporteerd. Hij keek omlaag naar een ander patroon in de vorm van een geel-met-rode sierbloem.

'Hier woont de broer van een van mijn oude leraren, voor wie het patroon is geplaatst,' zei Puc. 'Die Grootheid kwam hier vaak op bezoek. Ik hoop dat we hier nog steeds vrienden kunnen treffen.'

Hij ging naar de deur en deed hem op een kier, tuurde links en rechts de gang door. Dominicus kwam achter hem staan. 'Hoe ver zijn we gegaan?'

'Een dikke achthonderd mijl.'

'Verbazingwekkend,' zei Dominicus zachtjes.

Vlug ging Puc hen voor naar een andere kamer, waar het late middaglicht door het raam viel, de schaduw van de eenzame gestalte binnen op het dunne bespansel van de deur werpend. Zonder zichzelf aan te kondigen, schoof Puc hem open.

Achter een schrijftafel zat een oude man, zijn eens krachtige lichaam ingevallen van ouderdom. Turend las hij het perkament dat voor hem lag, zijn lippen geluidloos bewegend. Zijn gewaad was donkerblauw, eenvoudig, maar van uitstekende snit. Puc was geschokt, want hij herinnerde zich deze man als een rijzige gestalte, ondanks zijn gevorderde leeftijd. Het laatste jaar had een zware tol geëist.

De man keek op naar de indringers. Zijn ogen werden groot toen hij zei: 'Milamber!'

Puc gebaarde zijn metgezellen door de deur en schoof hem dicht. 'Eer aan uw huis, Heer van de Shinzawai.'

Kamatsu, Heer van de Shinzawai, stond niet op om zijn gasten te begroeten. Starend naar de voormalige slaaf die was opgerezen tot de rang van Grootheid, zei hij: 'Er is een verordening die jou brandmerkt tot een eerloze verrader. Je gaat eraan als je gevonden wordt.' Zijn toon was ijskoud, zijn gezicht vijandig.

Puc was overdonderd. Van al zijn bondgenoten in het plan om een einde aan de Oorlog van de Grote Scheuring te maken, was Kamatsu een van de onwrikbaarste geweest. Kasumi, zijn zoon, was met de vredesboodschap van de keizer naar koning Rodric gegaan.

'Heb ik u iets misdaan, Kamatsu?' vroeg Puc.

'Mijn zoon was een van hen die sneuvelden bij jouw poging het Hemelse Licht in de val te lokken met je bedrog.'

'Uw zoon leeft nog steeds, Kamatsu. Hij eert zijn vader en zend u zijn genegenheid.' Puc gaf Kamatsu de boodschap van Kasumi.

De oude man staarde er lange tijd naar, ieder karakter langzaam lezend. Toen hij het bericht uit had, liepen de tranen over zijn leerachtige wangen zonder dat hij zich ervoor schaamde. 'Kan dit allemaal waar zijn?' zei hij.

'Het is waar. Mijn koning had niets te maken met de misleiding aan de onderhandelingstafel. Noch had ik daar de hand in. Het duurt even om dat mysterie uit te leggen, maar hoor eerst over uw zoon. Hij leeft niet alleen nog, maar hij heeft nu ook een hoge positie in mijn land. Onze koning was niet wraakzuchtig jegens onze gewezen vijanden en verleende vrijheid aan allen die hem wilden dienen. Kasumi en de anderen hebben als vrije mensen dienst genomen in zijn leger.'

'Allemaal?' vroeg Kamatsu ongelovig.

'Vierduizend mannen van Kelewan zijn nu soldaten in het leger van mijn koning. Ze worden gerekend tot zijn trouwste onderdanen. Ze hebben hun families grote eer gebracht. Toen koning Lyams leven in gevaar was, kregen uw zoon en zijn mannen de taak om zijn veiligheid te garanderen.' Er glom trots in de ogen van Kamatsu. 'De Tsurani wonen in de stad LaReu en zijn goede strijders in de strijd tegen de vijanden van onze natie. Uw zoon is benoemd tot graaf van die stad, een titel die minstens even belangrijk is als de rang van Heer van een familie, eerder nog het Krijgshoofd van de clan. Hij is getrouwd met Margaret, de dochter van een machtig koopman uit Rillanon, en op een dag zult u grootvader worden.'

De oude man scheen aan kracht te winnen. Hij zei: 'Vertel me over zijn leven.'

Puc en Kamatsu begonnen een gesprek over Kasumi, zijn leven van het afgelopen jaar; zijn klim in de gelederen, zijn ontmoeting met Margaret, vlak voor de kroning van Lyam, en hun huwelijk dat kort daarop volgde. Bijna een half uur spraken ze, de urgentie van Pucs missie voor een ogenblik vergeten.

Uiteindelijk vroeg Puc: 'En Hokanu? Kasumi vroeg naar zijn broer.'

'Mijn jongste zoon maakt het goed. Hij is langs het noordfront op patrouille tegen de thunse plunderaars.'

'Dan rijst de ster van de Shinzawai op twee werelden tot grote hoogte,' zei Puc. 'Als enige Tsuranese familie kan de Shinzawai daarop bogen.'

'Dat is iets vreemds om bij stil te staan,' zei Kamatsu. Zijn stem werd ernstig. 'Wat is de reden van je terugkeer, Milamber? Toch zeker niet om de lasten van een oude man te verlichten?'

Puc stelde zijn metgezellen voor en zei toen: 'Er is een duistere kracht opgestaan tegen mijn land, Kamatsu. We hebben nog maar een klein deel van zijn macht gezien en we proberen de aard ervan te begrijpen.'

'Wat heeft dat te maken met jouw terugkeer hier?' vroeg Kamatsu. 'Welke reden heb je om terug te komen?'

'Eén van onze zieners heeft deze duistere kracht in een visioen gezien en werd erdoor aangesproken in de oude tempeltaal.' Hij vertelde van Murmandamus en de duistere macht achter de moredhel.

'Hoe is dit mogelijk?'

'Vanwege die vraag heb ik het risico genomen terug te komen. Ik hoop een antwoord te kunnen vinden in de bibliotheek van de Assemblee.'

Kamatsu schudde zijn hoofd. 'Je zet veel op het spel. Er is een zekere spanning binnen de Hoge Raad, meer nog dan gebruikelijk is in het Grote Spel. Ik heb het vermoeden dat we aan de vooravond van een grote omwenteling staan, aangezien de nieuwe Krijgsheer nog bezetener is van de macht over de naties dan zijn oom was.'

Deze Tsuranese subtiliteit onmiddellijk begrijpend vroeg Puc: 'Spreekt u van een definitieve breuk tussen de Krijgsheer en de keizer?'

Met een diepe zucht knikte de oude man met zijn hoofd. 'Ik vrees een burgeroorlog. Mocht Ichindar op de voorgrond treden met de beslistheid die hij toonde toen hij een einde aan de oorlog wilde maken, dan zou Axantucar worden weggeblazen als kaf op de wind, want de meerderheid van de clans en families erkent nog steeds de suprematie van de keizer en maar weinigen vertrouwen deze nieuwe Krijgsheer. Maar de keizer heeft groot gezichtsverlies geleden. Dat hij de vijf grote clans aan de vredestafel heeft gedwongen en vervolgens is verraden, heeft hem zijn morele autoriteit gekost. Axantucar is vrij om te handelen zonder oppositie. Ik denk dat deze Krijgsheer het plan heeft opgevat de twee ambten te verenigen. Het gouden stiksel op het wit is niet genoeg voor hem. Volgens mij wil hij het goud van het Hemelse Licht dragen.'

'"In het Spel van de Raad is alles mogelijk,"' citeerde Puc. 'Maar kijk eens, alle partijen aan de onderhandelingstafel zijn verraden.' Hij vertelde van de laatste boodschap van Macros de Zwarte, herinnerde Kamatsu aan de oeroude leringen over de aanval van de Vijand en sprak van Macros' vrees dat die verschrikkelijke kracht door de scheuring werd aangetrokken.

'Deze dubbelhartigheid toont aan dat de keizer net zo min onverstandig heeft gehandeld als de rest, maar zijn vergissing is hem daarmee niet vergeven. Niettemin kan dit verhaal hem in de Hoge Raad iets meer steun opleveren - als steun nog van betekenis is.'

'Denkt u dat de Krijgsheer gereed is in actie te komen?'

'Ieder moment. Hij heeft de Assemblee geneutraliseerd door zijn eigen lievelings-magiërs de autonomie ervan in twijfel te laten trekken. De Grootheden zitten in debat over hun eigen lot. Hochopepa en Fumita, die eens mijn broer was, durven op dit moment niet deel te nemen aan het Grote Spel. Politiek gezien bestaat de Assemblee op dit moment niet eens.'

'Zoek dan bondgenoten in de Hoge Raad. Zeg hun dit: op een of andere manier staan onze twee werelden opnieuw met elkaar in verbinding door een duistere kracht van Tsuranese oorsprong. Deze kracht rukt op tegen het Koninkrijk. Het is een macht die alle menselijke begrippen te boven gaat, misschien zelfs met de goden zelf kan wedijveren. Ik kan u niet vertellen hoe ik het weet, maar als het Koninkrijk valt, volgt Midkemia en als Midkemia valt, volgt Kelewan beslist daarop.'

Kamatsu, Heer van de Shinzawai, voormalig Krijgshoofd van de Kanazawai-clan, trok een bezorgd gezicht. Op zachte toon zei hij: 'Zou het?'

Op Pucs gezicht stond te lezen dat hij daarvan was overtuigd. 'Het kan zijn dat ik word gevangengenomen of gedood. In dat geval moet ik een bondgenoot in de Hoge Raad hebben die deze kwestie aan wil roeren bij het Hemelse Licht. Het is niet mijn eigen leven waar ik voor vrees, Kamatsu, maar de levens van twee werelden. Als ik niet slaag, moet een van de Grootheden Hochopepa of Shimone terug naar mijn wereld met alle kennis die over deze duistere kracht beschikbaar is. Wilt u mij helpen?'

'Natuurlijk,' zei Kamatsu. Hij stond op. 'Al had u geen bericht van Kasumi gebracht, al waren onze twijfels omtrent u waar geweest, alleen een zwakzinnige zou niet bereid zijn oude grieven opzij te zetten in het licht van zo'n ernstige waarschuwing. Ik vertrek onmiddellijk per snelboot stroomafwaarts naar de Heilige Stad. Waar gaat u heen?'

'Op zoek naar hulp van iemand anders. Als ik daarin slaag, zal ik mijn zaak bepleiten voor de Assemblee. Niemand klimt op tot het zwarte gewaad zonder te hebben geleerd hoe belangrijk het is eerst te luisteren alvorens te handelen. Nee, het enige gevaar is dat ik in handen van de Krijgsheer val. Als u over drie dagen nog niets van mij hebt gehoord, mag u aannemen dat dat is gebeurd. Dan ben ik ofwel dood, ofwel gevangengenomen en moet u in actie komen. Alleen met stilte is deze Murmandamus geholpen. Zorg dat u in deze niet verzaakt.'

'Ik zal niet verzaken, Milamber.'

Puc, eens bekend als Milamber, de grootste der Grootheden van Tsuranuanni, stond op en maakte een buiging. 'We moeten gaan. Eer aan uw huis, Heer van de Shinzawai.'

Kamatsu maakte een diepere buiging dan van iemand met zijn status mocht worden verwacht en zei: 'Eer aan uw huis, Grootheid.'

 


Straatventers schreeuwden naar voorbijlopende kopers in de meedogenloze zon. Het marktplein in Ontoset wemelde van de activiteit. Puc en zijn metgezellen hadden een plaats ingenomen op het deel van het plein dat apart werd gehouden voor priesters en bedelaars met vergunning. Al drie maal waren ze 's ochtends opgestaan van hun plek onder de beschermende muur van het plein om de dag door te brengen met preken voor een ieder die bereid was te blijven staan en luisteren. Met een bedelnap ging Briaer dan de kleine menigte langs. Er was ten oosten van de Heilige Stad Kentosani maar één tempel gewijd aan Hantukama en die bevond zich in de stad Yankora, ver van Ontoset, dus er was weinig gevaar dat ze in de korte tijd die ze in de stad verbleven door een andere rondtrekkende priester zouden worden ontdekt. De orde was wijd en dun verspreid en veel leden hadden in geen jaren een andere priester van hun orde gezien.

Puc sloot zijn preek voor die ochtend af en ging naar Dominicus, die bezig was de moeder van een gewond meisje uit te leggen hoe ze haar kind moest verzorgen. Haar gebroken been zou binnen een paar dagen volledig zijn genezen. Het enige wat de vrouw hun kon schenken was haar dankbaarheid, maar Dominicus' glimlach gaf aan dat dat genoeg was. Briaer kwam bij hen staan en toonde hun een verscheidenheid aan kleine edelstenen en metaalsplinters die in het keizerrijk dienst deden als betaalmiddel. 'Een mens kan zo een redelijk belegde boterham verdienen.'

'Ze zijn bang voor je, daarom geven ze zoveel,' zei Puc.

Er klonk wat geroezemoes in de menigte en toen ze opkeken om te zien wat de oorzaak was, zagen ze een compagnie ruiters voorbijrijden. De soldaten droegen de groene wapenrusting van een huis dat Puc van naam kende: de Hoxaka. Het waren leden van de Krijgspartij.

'Dus ze zijn inderdaad paard gaan rijden,' zei Briaer.

'Evenals de Tsurani in LaReu,' fluisterde Puc terug. 'Kennelijk wordt een Tsuranu die eenmaal over zijn angst voor paarden heen is, gek op de dieren. Dat heb ik tenminste bij Kasumi gezien. Eenmaal op een paard was hij er bijna niet meer af te krijgen.' Kennelijk had het paard in het keizerrijk zijn intrede gedaan en was de cavalerie een vast onderdeel geworden van het arsenaal van Tsuranese wapens.

Toen de ruiters voorbij waren, hoorden ze iets anders wat hen deed omzien. Voor hen stond een corpulente man in een zwart gewaad, zijn kale hoofd glanzend in de zon. Aan alle kanten maakten de burgers een diepe buiging om vervolgens uit de weg te gaan, want niemand wilde zich opdringen aan de verheven aanwezigheid van een Grootheid van het keizerrijk. Ook Puc en zijn metgezellen maakten een buiging.

'Jullie drieën gaan met mij mee,' zei de magiër.

'Uw wil, Grootheid,' zei Puc, expres hakkelend. Ze repten zich achter hem aan.

De dikke magiër in het zwarte gewaad liep rechtstreeks naar het dichtstbijzijnde gebouw, waar zich een leerbewerker had gevestigd. Hij ging naar binnen en zei tegen de eigenaar: 'Ik heb dit gebouw nodig. Over een uur kunt u terugkomen.'

'Uw wil, Grootheid,' zei de man zonder aarzelen en hij riep zijn leerlingen met zich mee naar buiten. Binnen de minuut was het gebouw leeg, op Puc en zijn vrienden na.

Puc en Hochopepa omhelsden elkaar. Toen zei de lijvige magiër: 'Milamber, je bent gek dat je terugkomt. Toen ik je boodschap ontving, kon ik mijn ogen nauwelijks geloven. Waarom heb je het risico genomen je bericht door het patroon te sturen en waarom deze ontmoeting in het centrum van de stad?'

'Briaer, let op het raam,' zei Puc. Toen keek hij Hochopepa weer aan. 'Weet jij een betere plaats om je verborgen te houden dan in alle openheid? Jij krijgt zoveel berichten via het patroon en wie zou jou iets vragen over een gesprek dat je met doodgewone priesters hebt gevoerd?' Hij draaide zich om en stelde zijn metgezellen aan hem voor.

Hochopepa veegde een bankje schoon en ging zitten. 'Ik heb je honderden vragen te stellen. Hoe ben je teruggekomen? De magiërs in dienst van de Krijgsheer hebben geprobeerd jouw thuiswereld te lokaliseren, want het Hemelse Licht, mogen de goden hem beschermen, is vastbesloten het verraad van de vredesconferentie te wreken. En hoe heb je de eerste scheuring weten te vernietigen? Zonder dat het je dood werd?' Hij zag dat Puc moest lachen om deze vragenvloed en besloot met: 'Maar het allerbelangrijkste: waarom ben je teruggekomen?'

'Er waart een duistere macht over mijn thuiswereld, een magisch kwaad van Tsuranese oorsprong,' zei Puc. 'Ik ben op zoek naar kennis, want deze macht is afkomstig van Kelewan.' Vragend keek Hochopepa hem aan. 'Er gebeuren vreemde dingen op mijn wereld, Hocho, en het is het meest voor de hand liggende antwoord. Ik hoop hier een aanwijzing te vinden omtrent de aard van deze duistere macht, die beslist te vrezen is.' Tot in detail, vanaf het begin, beschreef hij wat er was gebeurd, van de reden voor het verraad tot aan de aanslagen op prins Arutha en zijn eigen interpretatie van Rogens visioen.

'Dit is iets vreemds,' zei Hochopepa, 'want wij weten niets van een dergelijke macht op Kelewan - tenminste, niet dat mij bekend is. Eén van de voordelen van onze organisatie is dat deze wereld door tweeduizend jaar gezamenlijke inspanning van de zwarte gewaden van een groot aantal van dit soort bedreigingen is bevrijd. Onze leer bevat veel kennis over demonenheersers, heksenkoningen, geesten met een duistere macht en andere kwaden, die allemaal zijn gevallen onder de gecombineerde macht van de Assemblee.'

Vanaf zijn plekje bij het raam merkte Briaer op: 'Kennelijk hebben jullie er eentje gemist.'

Hochopepa reageerde zichtbaar verrast, te worden aangesproken door een slaaf. Toen grinnikte hij. 'Misschien wel, maar misschien is er een andere verklaring voor. Ik weet het niet. Maar,' zei hij tegen Puc, 'jij hebt je altijd hard gemaakt voor de sociale welstand van het keizerrijk en ik twijfel er niet aan dat alles wat je gezegd hebt de waarheid is. Ik zal optreden als jouw vertegenwoordiger en vragen om een vrije doorgang naar de bibliotheek, en ik zal je helpen bij je onderzoek. Maar begrijp heel goed dat de Assemblee door interne machtspolitiek verlamd is. Er zal worden gestemd of je wel of niet ter dood gebracht moet worden en de uitkomst staat bij lange na niet vast. Ik zal eerst mijn invloed moeten laten gelden in de wandelgangen. Het kan nog dagen duren voordat ik deze vraag openlijk kan stellen. Maar ik denk wel dat ik kans van slagen heb. Je roept te veel belangrijke vragen op. Ik zal zo snel mogelijk een zitting bijeenroepen en je komen halen als ik jouw geval heb bepleit. Alleen een gek slaat jouw waarschuwing in de wind, ook al zou blijken dat jouw land wordt geteisterd door iets wat niet van deze wereld komt. In het slechtste geval kun je de bibliotheek gebruiken en vertrekken. In het gunstigste krijg je misschien eerherstel. Je zult je daden uit het verleden moeten rechtvaardigen.'

'Dat kan en dat zal ik ook doen, Hocho.'

Hochopepa kwam overeind van het bankje en ging voor zijn oude vriend staan. 'Wellicht komt het toch nog tot vrede tussen onze naties, Milamber. Mocht de oude wond uiteindelijk helen, dan zouden beide werelden daarmee gebaat zijn. Maar wat graag zou ik een bezoek brengen aan die academie die je aan het bouwen bent en kennis maken met deze ziener die de toekomst voorspelt en met dit kind dat kan spreken met de geest.'

'Ik zou een hoop met je willen delen, Hocho. Het maken van een beheersbare scheuring is daar maar een tiende van. Maar dat komt later wel. Ga doen wat je kunt.'

Puc begon met Hochopepa naar de deur te lopen, maar er was iets aan Briaers houding dat hem opviel. Hij zat veel te stijf en ongemakkelijk. Dominicus had het gesprek tussen de magiërs aandachtig gevolgd en had geen enkele verandering aan de leenman bespeurd. Een ogenblik bleef Puc naar Briaer kijken, toen riep hij: 'Een bezwering!'

Vlug ging Puc naar het raam en raakte Briaer aan. De grote man kon zich niet bewegen. Buiten zag Puc mannen op het gebouw af komen rennen. Voordat hij met een beschermings-spreuk kon reageren, vloog de deur met een donderslag naar binnen, waardoor alle aanwezigen tegen de grond werden geslagen en een ogenblik bleven liggen.

Met tollend hoofd probeerde Puc op te staan, maar zijn oren suisden van de knal en zijn ogen waren troebel. Toen hij uiteindelijk wankel overeind kwam, werd er iets door de deur naar binnen gesmeten. Het was een bol voorwerp ter grootte van een vuist. Nogmaals probeerde Puc een beschermingsschild rondom de kamer op te richten, maar de bol zond een verblindend oranje licht uit. Pucs ogen deden er pijn van en hij deed ze dicht, het patroon van zijn bezwering onderbrekend. Hij begon opnieuw, maar het ding maakte een hoog en jankend geluid, dat hem zijn krachten scheen af te nemen. Hij hoorde iemand tegen de vloer slaan en wist niet of het Hochopepa of Dominicus was, die tevergeefs had geprobeerd op te staan, of dat Briaer was omgevallen. Uit alle macht vocht Puc tegen de magie van de bol, maar hij was verward en uit zijn evenwicht. Hij wankelde naar de deur om bij het ding vandaan te komen, want eenmaal verlost van de verzwakkende uitwerking ervan kon hij zijn vrienden gemakkelijk redden. Maar de bezwering die van het ding uitging was snel en krachtig. Op de drempel van de deur stortte hij in. Hij viel op zijn knieën, knipperend met zijn ogen tegen het dubbele beeld dat de bol, dan wel de explosie, had veroorzaakt. Er kwamen mannen van over het plein naar het gebouw, zag hij, gehuld in het keizerlijk wit van de Krijgsheer, zijn persoonlijke erewacht. Wegzinkend in de duisternis zag Puc dat hun aanvoerder een man in een zwart gewaad was. Als van een enorme afstand hoorde hij door het suizen in zijn oren heen de magiër zeggen: 'Bind hen vast.'