8 Eed

 


Lyam zat onbeweeglijk.

Geruime tijd keek hij Arutha aan en schudde toen zijn hoofd. 'Nee. Ik verbied het.'

Zonder enige reactie te vertonen vroeg Arutha: 'Waarom?'

Lyam zuchtte. 'Omdat het te gevaarlijk is en omdat je hier andere verantwoordelijkheden hebt.' Hij stond op van het tafeltje en liep door de kamer naar zijn broer. Vriendelijk legde hij een hand op Arutha's arm en zei: 'Ik weet hoe je bent, Arutha. Je hebt er een bloedhekel aan werkloos toe te zitten kijken terwijl de zaken zonder jou hun beloop nemen. Ik weet dat je het idee niet zou kunnen verdragen dat Anita's lot in andere handen lag dan de jouwe, maar naar beste eer en geweten kan ik je niet toestaan naar Sarth te gaan.'

Arutha's gezicht was nog steeds betrokken, zoals het al was geweest sinds de moordaanslag van de vorige dag. Maar met de dood van Lachebek Jaap was Arutha's razernij verdwenen, schijnbaar naar binnen toe gekeerd en veranderd in een koude afstandelijkheid. Door de openbaring van het bestaan van een mogelijke bron van kennis in Sarth die Kulgan en Tully hem hadden gegeven, was de aanvankelijke waanzin uit zijn geest vervlogen. Nu had hij iets te doen, iets wat een heldere oordeelkundigheid vereiste, het vermogen rationeel te denken, koel en emotieloos. Met een priemende blik op zijn broer zei hij: 'Maandenlang ben ik weggeweest toen ik met jou in het buitenland zat, dus het Westelijke Rijk kan me nog best een paar weken missen. En wat mijn veiligheid betreft,' ging hij verder, zijn stem verheffend, 'we hebben allemaal gezien hoe veilig ik ben in mijn eigen paleis!' Even verviel hij in stilzwijgen, toen zei hij: 'Ik ga naar Sarth.'

Al die tijd had Martin stil in een hoekje naar de discussie zitten kijken, aandachtig luisterend naar zijn beide halfbroers. Nu boog hij zich voorover in zijn stoel. 'Arutha, ik ken je al sinds je nog in je luiers poepte en ik ken jouw buien net zo goed als die van mij. Jij denkt dat het onmogelijk is zaken van vitaal belang over te laten aan de zorg van anderen. Je hebt een zekere mate van arrogantie in je karakter, broertje, een trekje, een slechte eigenschap als je wilt, dat we allemaal hebben.'

Lyam knipperde met zijn ogen alsof hij verbaasd was dat de aanklacht ook op hem sloeg. 'Allemaal?'

Arutha's ene mondhoek trok omhoog in een halve grijns en hij slaakte een diepe zucht.

'Allemaal, Lyam,' zei Martin. 'We zijn alle drie zonen van Borric en ondanks al zijn goede eigenschappen kon vader arrogant zijn. En Arutha, ik ben net zo temperamentvol als jij, alleen weet ik het beter te verbergen. Er is niet veel wat ik zo erg vind als moeten blijven zitten terwijl anderen druk bezig zijn met dingen waar ik naar mijn gevoel veel beter in ben, maar uiteindelijk heb je geen echte reden om te gaan. Er zijn anderen die daar eerder voor in aanmerking komen. Tully, Kulgan en Puc kunnen alle vragen op perkament zetten die de abt in Sarth nodig heeft. En er zijn mensen die beter geschikt zijn om zo'n boodschap snel en onopgemerkt door de bossen tussen Sarth en hier te brengen.'

'Zoals een zekere hertog uit het westen, neem ik aan?' zei Lyam met een vuile blik.

Martin grijnsde zijn scheve grijns, een spiegelbeeld van die van Arutha. 'Zelfs Arutha's Padvinders zijn niet zulke bedreven woudreizigers als iemand die door elfen is opgeleid. Als die Murmandamus mannetjes langs de bospaden heeft zitten, is er ten zuiden van Elvandar niemand die beter langs hen heen kan sluipen dan ik.'

Vol afkeer sloeg Lyam zijn ogen ten hemel. 'Jij bent geen haar beter dan hij.' Hij liep naar de deur en trok hem open. Arutha en Martin kwamen achter hem aan. Gardaan en zijn compagnie wachters sprongen in de houding toen hun monarch het vertrek verliet.

'Kapitein,' zei Lyam tegen Gardaan, 'als een van onze halfgare broers een poging doet het paleis te verlaten, arresteer hem dan en sluit hem op. Dat is onze koninklijke wil. Begrepen?'

Gardaan salueerde. 'Ja, Majesteit.'

Zonder een verder woord beende Lyam de gang door naar zijn eigen vertrekken, zijn gezicht een masker van zorgen en gepeins. Achter hem keken Gardaans bewakers elkaar verbaasd aan; toen wierpen ze een blik op Arutha en Martin die de andere kant op liepen, Arutha's gezicht rood aangelopen, zijn woede slechts gedeeltelijk verholen, terwijl Martins gezicht niets van zijn gevoelens verried. Toen de twee gebroeders uit het zicht verdwenen waren, wisselden de soldaten vragende blikken met elkaar, want ze hadden elk woord gehoord van het twistgesprek dat de koning met zijn beide broers had gevoerd.

Om de orde en de waakzaamheid te herstellen zei Gardaan: 'Rustig aan. Jullie staan op wacht.'

 


'Arutha!'

Arutha en Martin, die zachtjes pratend door het paleis liepen, bleven staan tot de Keshische ambassadeur met zijn gevolg hen had ingehaald. Toen hij bij hen was, maakte de man een lichte buiging en zei: 'Hoogheid, Excellentie.'

'Goedendag, Excellentie,' antwoordde Arutha ietwat kortaf. De aanwezigheid van heer Hazara-Khan bracht hem in herinnering dat er verplichtingen op hem lagen te wachten. Vroeg of laat, wist Arutha, zou hij zijn aandacht weer moeten richten op de wereldse zaken van het regeren. Die gedachte stak hem.

'Er is mij verteld, Hoogheid,' zei de ambassadeur, 'dat mijn gezelschap en ik toestemming nodig hebben om het paleis te kunnen verlaten. Is dat zo?'

Arutha's irritatie werd heviger, maar was nu op zichzelf gericht. Vanzelfsprekend had hij het paleis beveiligd, maar zonder stil te staan bij de vaak netelige kwestie van diplomatieke onschendbaarheid, de noodzakelijke olie in de doorgaans knarsende machinerieën van de internationale betrekkingen. Op verontschuldigende toon zei hij: 'Mijn heer Hazara-Khan, neemt u mij niet kwalijk. In het vuur van het ogenblik...'

'Ik begrijp het volkomen, Hoogheid.' Snel om zich heen kijkend zei hij: 'Heeft u misschien een momentje voor mij? We kunnen onderwijl wel verder lopen.' Arutha gaf aan dat dat kon en Martin hield zijn pas in tot hij met Hazara-Khans zoons en lijfwacht mee opliep. 'Het zou geen goede gelegenheid zijn om de koning met onderhandelingen lastig te vallen,' zei de ambassadeur. 'Ik acht de tijd beter geschikt om een bezoek te brengen aan mijn volk in de Jal-Pur, waar ik een tijdlang zal blijven. Ik kom terug naar uw stad, of naar Rillanon, indien nodig, om de verdragen te bespreken, nadat... het wat rustiger geworden is.'

Arutha keek de ambassadeur aan. Volgens Folmers inlichtingen had de keizerin één van haar scherpste breinen gestuurd om met het Koninkrijk te onderhandelen. 'Mijn heer Hazara-Khan, ik dank u voor uw consideratie met mijn gevoelens en die van mijn familie.'

De ambassadeur wuifde de opmerking weg. 'Het is weinig eervol iemand te verslaan die door smart en ellende wordt gekweld. Als deze kwade zaak gedaan is, nodig ik u en uw broer uit met een heldere geest aan de onderhandelingstafel te verschijnen, waar we de kwestie van het Dromendal zullen bespreken. Ik wens concessies te winnen van het beste wat u hebt te bieden, Hoogheid. Het zou nu veel te makkelijk zijn om hier voordeel uit te slaan. U hebt van Kesh de officiële goedkeuring nodig in de kwestie van het aanstaande huwelijk tussen uw koning en prinses Magda van Roldem. Aangezien zij de enige dochter van koning Carolus is, zou haar kind, in het geval er iets zou gebeuren met haar broer, kroonprins Dravos, de tronen van zowel de Eilanden als Roldem bezet houden en aangezien Roldem al heel lang binnen de traditionele Keshische invloedssfeer ligt... Wel, u ziet hoe nauw onze betrekkingen zijn.'

'Mijn complimenten aan de Keshische Inlichtingendienst, Excellentie,' zei Arutha met spijtige waardering. Alleen Martin en hij hadden het geweten.

'Officieel bestaat zo'n dienst niet, al hebben we natuurlijk wel bepaalde bronnen: zij die de huidige politieke toestand wensen te behouden.'

'Ik waardeer uw openhartigheid, Excellentie. En we moeten ook nodig praten over de kwestie van de nieuwe oorlogsvloot die in Durbin voor Kesh wordt gebouwd, in strijd met het Verdrag van Shamata.'

'O, Arutha,' zei heer Hazara-Khan hoofdschuddend, 'ik kijk ernaar uit om met u aan de tafel te zitten.'

'Ik ook. Ik zal de wacht de opdracht geven uw gezelschap naar buiten te laten wanneer u dat wenst. Ik vraag u alleen ervoor zorg te dragen dat niemand vermomd met uw gevolg naar buiten glipt.'

'Ik zal bij de poort iedere soldaat en bediende in het voorbijgaan bij naam noemen, Hoogheid.'

Arutha twijfelde er geen moment aan dat hij dat kon en zou doen. 'Wat het lot ons ook brengt, Abdur Rachman Memo Hazara-Khan, zelfs al staan wij op een dag tegenover elkaar op het slagveld, ik zal u beschouwen als een edelmoedige, eerbare vriend.' Hij stak zijn hand uit.

Abdur schudde die. 'Het is mij een eer, Hoogheid. Zolang ik spreek met de stem van Kesh, onderhandelt ze alleen in goed vertrouwen voor een eerbare zaak.'

De ambassadeur gebaarde zijn metgezellen met hem mee te gaan en nadat hij Arutha's toestemming had gevraagd, vertrokken ze. Martin kwam weer naast Arutha lopen. 'In ieder geval hebben we nu voorlopig één probleem minder.'

'Voorlopig,' knikte Arutha. 'Waarschijnlijk krijgt die sluwe oude vos het straks nog voor elkaar dat dit paleis zijn ambassade wordt en ik in een logement aan de haven mag gaan hof houden.'

'Dan zal Robbie ons een van de betere moeten aanbevelen,' zei Martin. Plots viel hem iets in. 'Waar is hij eigenlijk? Ik heb hem niet meer gezien sinds we Lachebek Jaap hebben ondervraagd.'

'Weg. Ik had een paar klusjes voor hem.'

Martin gaf aan dat hij het begreep en de twee broers liepen verder de gang door.

 


Laurie draaide zich met een ruk om toen hij hoorde dat er iemand zijn kamer binnenkwam. Carlina deed de deur achter zich dicht en bleef abrupt staan toen ze de reis bundel naast de luit op het bed van de zanger zag. Hij had hem net dichtgeknoopt en hij had zijn oude reisplunje aan. Ze staarde hem met tot spleetjes geknepen ogen aan en knikte kort met haar hoofd. 'Moet je weg?' zei ze op ijzige toon. 'Zeker even op en neer naar Sarth om een paar vragen te stellen?'

Smekend hief Laurie zijn handen op. 'Heel even maar, mijn lief. Ik ben zo weer terug.'

'O!' riep ze uit terwijl ze op het bed ging zitten. 'Jij bent al net zo erg als Arutha en Martin. Jullie denken dat niemand hier in het paleis genoeg hersens heeft om te weten hoe hij zijn neus moet snuiten. Dus ga je je kop laten afhakken door een of andere bandiet of... iets anders. Laurie, ik word soms zo kwaad.' Hij ging naast haar zitten en sloeg zijn arm rond haar schouders. Met haar hoofd leunde ze op zijn schouder. 'We zijn zo weinig samen geweest sinds we hier zijn en alles is zo... verschrikkelijk.' Haar stem brak toen ze begon te huilen. 'Arme Anita,' zei ze na een tijdje. Opstandig veegde ze haar tranen weg. 'Ik heb er een hekel aan als ik huil. En ik ben nog steeds kwaad op je. Weglopen zonder afscheid te nemen. Ik wist het. Maar als je gaat, hoef je niet meer terug te komen. Stuur maar een briefje met wat je te weten bent gekomen - als je dan tenminste nog leeft. Maar je hoeft geen voet meer in het paleis te zetten. Ik wil je nooit meer zien.' Ze stond op en ging naar de deur.

In een oogwenk was Laurie bij haar. Hij pakte haar arm en draaide haar naar zich om. 'Mijn lief, alsjeblieft... niet...'

Met tranen in haar ogen zei zei: 'Als je van me hield, dan vroeg je Lyam om mijn hand. Ik ben die zoete woordjes van je beu, Laurie. Ik ben dat vage ongemak van je beu. Ik ben jou beu.'

Laurie voelde paniek in zich opwellen. Carlina's eerdere dreiging dat ze vóór haar terugkeer naar Rillanon met hem getrouwd wilde zijn en hem anders de bons zou geven, had hij genegeerd, enerzijds bewust, anderzijds door de druk van de gebeurtenissen. 'Ik wilde er niets over zeggen tot deze toestand met Anita was opgelost, maar... ik heb besloten. Ik wil niet dat je mij uit je leven sluit. Ik wil met je trouwen.'

Ineens werden haar ogen groot. 'Wat?'

'Ik zei dat ik met je wilde -'

Ze legde een hand op zijn mond. Toen kuste ze hem. Geruime tijd waren er geen woorden nodig. Toen duwde ze zich van hem af, een gevaarlijke halve grijns op haar gezicht. Schuddend met haar hoofd zei ze zacht: 'Nee. Zeg niets meer. Ik zal me niet nog eens laten benevelen met honingzoete woordjes.' Langzaam liep ze naar de deur en trok die open. 'Wacht!' riep ze en ogenblikkelijk verschenen er twee bewakers. Wijzend op een stomverbaasde Laurie zei ze: 'Zorg dat hij hier blijft! Als hij weg wil gaan, ga je maar op hem zitten!'

Carlina verdween door de gang uit het zicht en de bewakers wierpen geamuseerde blikken op Laurie. Met een zucht ging hij rustig zitten op zijn bed.

Een paar minuten later was de prinses terug met een geïrriteerde pater Tully op sleeptouw. De oude geestelijke had kennelijk op het punt gestaan naar bed te gaan toen ze hem bezocht, want hij was gekleed in een haastig omgeslagen kamerjas. Achter hen aan kwam Lyam, zijn ongenoegen duidelijk op zijn gezicht. Met een hoorbare kreun liet Laurie zich achterover op het bed vallen toen Carlina de kamer in marcheerde en naar hem wees. 'Hij heeft gezegd dat hij met me wil trouwen!'

Laurie kwam weer overeind. Verbaasd keek Lyam zijn zuster aan. 'Moet ik hem feliciteren of op laten hangen? Aan de hand van jouw toon is dat moeilijk te zeggen.'

Als gestoken door een naald sprong Laurie overeind en liep op de koning toe. 'Majesteit .. .'

'Laat hem zijn mond houden,' onderbrak Carlina, met een beschuldigende vinger wijzend op Laurie. Op een dreigende fluistertoon zei ze: 'Het is de koning der leugenaars en een verleider van de onschuld. Hij praat zich er zo uit.'

Hoofdschuddend mompelde Lyam: 'Onschuld?' Ineens betrok zijn gezicht. 'Verleider?' Strak keek hij Laurie aan.

'Majesteit, alstublieft,' begon Laurie.

Carlina sloeg haar armen over elkaar en tikte ongeduldig met haar voet op de vloer. 'Hij doet het weer,' mopperde ze. 'Hij praat zich er weer uit.'

Op dat moment stelde Tully zich op tussen Carlina en Laurie. 'Majesteit, mag ik even?'

'Ja, alsjeblieft,' zei Lyam, verwarring op zijn gezicht.

Eerst keek Tully naar Laurie, toen keek hij Carlina aan. 'Begrijp ik goed, Hoogheid, dat u met deze man wilt trouwen?'

'Ja!'

'En u, meneer?'

Carlina begon te praten, maar Lyam legde haar het zwijgen op. 'Laat hem spreken!'

In de plotselinge stilte knipperde Laurie met zijn ogen. Hij haalde zijn schouders op als om te zeggen dat hij al die ophef niet begreep. 'Natuurlijk wil ik dat, pater.'

Lyam scheen aan het eind van zijn geduld. 'Wat is dan de moeilijkheid?' Tegen Tully zei hij: 'Maak het maar bekend over, eh, een week of zo. Na de afgelopen dagen moeten we maar even rustig aan doen. We houden de bruiloft wel als... alles wat bedaard is. Als je er geen bezwaar tegen hebt, Carlina?' Ze schudde het hoofd, haar ogen vochtig. 'Later,' ging Lyam verder, 'als je een oude getrouwde vrouw bent met tientallen kleinkinderen, moet je me dit allemaal maar eens uitleggen.' Hij keek Laurie aan. 'Je bent een dapper man,' zei hij en met een blik op zijn zus voegde hij eraan toe: 'En een geluksvogel.' Hij kuste haar op de wang. 'Goed, als er verder niets meer is, trek ik me terug.'

Carlina sloeg haar armen om zijn hals en drukte hem stevig tegen zich aan. 'Dank je wel.'

Nog steeds hoofdschuddend verliet Lyam de kamer en Tully zei: 'Er is beslist een hele goede reden voor deze dringende behoefte aan een verloving op dit late uur.' Vlug hief hij zijn handen op. 'Maar die hoor ik een andere keer wel. Als u mij nu wilt excuseren...' Hij gaf Carlina de kans niet meer iets te zeggen en stoof de kamer uit. De bewakers gingen hem achterna en trokken de deur achter zich dicht.

Carlina keek glimlachend naar Laurie. 'Nou, het is gebeurd. Eindelijk!'

Met een grijns legde Laurie zijn armen rond haar middel. 'Ja, en geen centje pijn.'

'Geen centje pijn!' zei ze en ze gaf hem een stomp in zijn maag, met een niet onaanzienlijke kracht. Steunend vouwde Laurie dubbel, de lucht uit zijn longen geslagen. Hij viel achterover en belandde op het bed, waarna Carlina naar de bedrand liep en naast hem neerknielde. Toen hij overeind wilde komen, duwde ze hem met haar hand op zijn borst terug op het bed. 'Ben ik soms zo'n slonzig sloofje dat je voor je politieke ambities maar moet zien te verdragen?' Plagend trok ze aan de leren riempjes van zijn tuniek. 'Ik zou je eigenlijk in de kerker moeten laten smijten. Geen centje pijn, jij lelijk monster.'

Hij trok haar aan haar jurk met een ruk naar zich toe tot haar gezicht zo dichtbij was dat hij haar kon kussen. Met een grijns zei hij: 'Hallo, mijn lief.' Toen lagen ze in elkaars armen.

Later, ontwakend uit een halve sluimering, zei Carlina: 'Blij?'

Laurie begon te lachen, waardoor haar hoofd op zijn borst op en neer ging. 'Tuurlijk.' Hij streelde haar haren. 'Wat was dat nou net allemaal met je broer en pater Tully?'

Ze grinnikte. 'Na een jaar proberen om je zo ver te krijgen dat je met me trouwt, was ik niet van plan je te laten vergeten dat je me had gevraagd. Voor zover ik wist, probeerde je me alleen maar van je af te schudden zodat je er stiekem vandoor kon naar Sarth.'

'Goeie genade!' zei Laurie, uit bed springend. 'Arutha!'

Carlina maakte het zich gemakkelijk in de zojuist verlaten kussens. 'Dus jij en mijn broer gaan er allebei vandoor.'

'Ja - nee, ik bedoel - o, stik.' Laurie trok zijn broek aan en stond om zich heen te kijken. 'Waar is mijn andere laars? Ik ben minstens een uur te laat.' Toen hij was aangekleed, kwam hij naast haar op het bed zitten. 'Ik moet gaan. Arutha laat zich door niets en niemand tegenhouden. Maar dat wist je al.'

Ze hield zijn arm stevig vast. 'Ik wist wel dat jullie allebei zouden gaan. Hoe komen jullie het paleis uit?'

'Robbie.'

Ze knikte. 'Er is zeker een uitgang die hij is vergeten aan te melden bij de koninklijke architect.'

'Zoiets. Ik moet gaan.'

Nog even hield ze zijn arm vast. 'Jij vat je beloftes toch niet te licht op, hè?'

'Nooit.' Hij bukte om haar te kussen. 'Zonder jou ben ik niets.'

Van binnen huilde ze, tegelijkertijd vervuld en leeg, in de stille overtuiging dat ze haar levensgezel had gevonden, en bang hem te verliezen. Alsof hij haar gedachten las, zei hij: 'Ik kom terug, Carlina. Niets kan me nog bij jou vandaan houden.'

'Als je dat niet doet, kom ik je halen.'

Met een vluchtig kusje was hij verdwenen, de deur zachtjes achter zich sluitend. Carlina dook diep weg tussen de dekens, zijn laatste beetje warmte zo lang mogelijk vasthoudend.

 


Laurie glipte door de deur naar Arutha's suite toen de wachdopende bewakers aan het andere eind van de gang waren. In het donker hoorde hij iemand zijn naam fluisteren. 'Ja,' antwoordde hij.

Arutha klapte de lantaren open, de kamer verlichtend. In het licht van die enkele lamp zag het voorvertrek van Arutha's suite eruit als een grot. 'Wat ben je laat,' zei Arutha. Hij en Robbie zagen er vreemd uit, van onderaf verlicht door de gele gloed uit de lantaren. De prins was gestoken in eenvoudige huurlingenkledij: paardrijlaarzen tot aan de knieën, een dikke wollen broek, een dik leren vest over een blauwe tuniek en zijn rapier aan zijn zij gegord. Over alles heen droeg hij een zware grijze mantel, de grote kap naar achteren over zijn schouders. Maar wat Laurie een ogenblik deed staren, was het licht dat uit Arutha's ogen scheen te komen. Eindelijk op het punt de reis naar Sarth te beginnen, brandde hij van ongeduld. 'Wijs jij de weg maar.'

Robbie nam hen mee naar een geheim deurtje in de muur. Door de oude tunnels erachter liepen ze vlug naar een niveau dat lager gelegen was dan de vochtige kerkers. Arutha en Laurie zeiden niets, al liet de zanger zich af en toe verleiden tot een gefluisterde vloek als hij ergens op trapte dat wegschoot of een zompig geluid maakte. Hij was blij dat er geen goed licht was.

Ineens gingen ze via ruwe traptreden omhoog. Bovenaan duwde Robbie omhoog tegen een protesterend stuk van het schijnbaar blinde stenen plafond. Het bewoog en Robbie zei: 'Het is vrij krap.' Hij wurmde zich door het gat en pakte de spullen die zij hem aangaven. Met een slim mechaniek kon één van de grote stenen in de voet van een buitenmuur opzij zwaaien, al ging het door ouderdom en onbruik wat zwaar. Arutha en Laurie wisten zich door het gat te persen. 'Waar zijn we?' vroeg Arutha.

'Achter een heg in het koninklijk park. De achterpoort van het paleis is zo'n honderdvijftig el die kant uit,' antwoordde Robbie, wijzend. 'Hierheen.' Hij ging hen voor door dicht struikgewas naar een groep bomen, waar drie paarden klaarstonden.

'Ik heb je niet gevraagd drie paarden te kopen,' zei Arutha.

Met een brutale grijns, zichtbaar in het maanlicht, zei Robbie: 'Maar u hebt het me ook niet verboden, Hoogheid.'

Laurie vond het het beste zich er niet mee te bemoeien, dus ging hij druk in de weer om zijn reis bundel op het dichtstbijzijnde paard te binden. 'Ik heb geen tijd voor spelletjes,' zei Arutha. 'Je kunt niet mee, Robbie.'

Maar Robbie liep gewoon naar één van de paarden en sprong behendig in het zadel. 'Ik neem geen bevelen aan van naamloze avonturiers en werkloze huurlingen. Ik ben de jonker van de Prins van Krondor.' Hij klopte op de bundel achter het zadel en gespte zijn rapier af - het wapen dat hij van Arutha had gekregen. 'Ik ben zover. Ik heb al genoeg paarden gestolen om goed genoeg te kunnen rijden. En trouwens, waar jij bent schijnt het allemaal te gebeuren. Het zou hier wel eens stomvervelend kunnen worden als jij er niet bent.'

Arutha keek Laurie aan en de minstreel zei: 'Laten we hem maar meenemen, dan kunnen we hem tenminste in de gaten houden. Anders komt hij ons toch achterna.' Arutha scheen op het punt te protesteren, maar Laurie zei: 'We kunnen moeilijk de paleiswacht roepen om hem te laten arresteren.'

Duidelijk niet blij met de situatie steeg Arutha op. Zonder verder commentaar keerde hij zijn paard en ging de anderen voor door het park. Door donkere steegjes en smalle straatjes ging het, in een kalm tempo om geen aandacht te trekken. 'Die kant op is de oostpoort,' zei Robbie. 'Ik verkeerde in de veronderstelling dat we de noordpoort zouden nemen.'

'We gaan spoedig genoeg naar het noorden,' zei Arutha. 'Maar als iemand me de stad mocht zien verlaten, heb ik liever dat ze denken dat ik naar het oosten ga.'

'Wie ziet ons, dan?' zei Robbie luchtig, ook al wist hij heel goed dat niemand op dit uur onopgemerkt de poort door kwam.

Bij de oostpoort zaten twee soldaten vanuit het poortwachtershuis naar buiten te kijken, maar aangezien er geen avondklok was ingesteld en er geen alarm was geslagen, verroerden ze geen vin toen ze de drie ruiters voorbij zagen gaan. Buiten de muren lag de voorstad, gebouwd toen de oude stadsmuren de bevolking niet langer konden omvatten. Al gauw verlieten ze de hoofdweg en reden ze tussen donkere gebouwen in noordelijke richting.

Na een tijdje hield Arutha zijn paard in en zei Robbie en Laurie ook halt te houden. Om de hoek kwamen vier ruiters in grote zwarte mantels. In een oogwenk had Robbie zijn zwaard getrokken, daar de kans zeer klein was dat twee groepen reizigers elkaar op dit uur en in zo'n kleine straat toevallig tegenkwamen. Ook Laurie begon zijn zwaard te trekken, maar Arutha zei: 'Berg je wapens op.'

Toen de ruiters dichterbij kwamen, keken Robbie en Laurie elkaar vragend aan. 'Blij u te zien,' zei Gardaan en hij bracht zijn paard naast dat van Arutha. 'Alles is in gereedheid.'

'Mooi,' zei Arutha. De andere ruiters bekijkend vroeg hij: 'Drie?' In de duisternis klonk Gardaans goedgehumeurde gegrinnik. 'Ik had hem al een hele tijd niet meer gezien, dus dacht ik dat jonker Robbie wel zou hebben besloten mee te gaan, met of zonder uw toestemming; daarom heb ik de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen. Of heb ik me vergist?'

'Nee, dat hebt u niet, kapitein,' zei Arutha zonder enige poging zijn ongenoegen te verbergen.

'In ieder geval is David hier de kleinste uit de wacht en als u wordt gevolgd, lijkt hij van een afstand genoeg op de jongen.' Hij gebaarde de drie ruiters voort en ze vertrokken door het straatje terug naar de hoofdweg. Robbie grinnikte toen hij hen weg zag rijden, want één van de wachters was een slanke kerel met donker haar en de andere een blonde met een baard en een luit op zijn rug.

'De poortwachters schenen niet veel aandacht voor ons te hebben,' merkte Arutha op.

'Weest u maar niet ongerust, Hoogheid. Het zijn de grootste roddelaars van de stadswacht. Als het bericht van uw vertrek het paleis uitlekt, weet de hele stad binnen het uur dat u op de heerbaan naar het oosten bent gesignaleerd. Die drie jongens rijden door tot aan Zwartheide, als ze tenminste voordien niet worden lastiggevallen. Als ik zo vrij mag zijn, stel ik voor dat we onmiddellijk vertrekken.'

'We?' vroeg Arutha.

'Zo luidt het bevel, sire. Prinses Carlina zei me dat als één van u iets overkomt,' - hij gebaarde naar Arutha en Laurie - 'ik niet meer terug naar Krondor hoef te komen.'

Op zogenaamd gekwetste toon vroeg Robbie: 'En zei ze niets over mij?'

De anderen negeerden zijn opmerking. Arutha keek Laurie aan en de zanger slaakte een diepe zucht. 'Ze wist het al uren voor ons vertrek.' Gardaan gaf aan dat dat zo was. 'Trouwens, als het echt nodig is, kan ze behoorlijk zwijgzaam zijn. Soms.'

Gardaan knikte. 'De prinses zou haar broer of haar verloofde nooit verraden.'

'Verloofde?' zei Arutha. 'Er is een hoop gebeurd, vannacht. Maar ach, uiteindelijk zou je of met haar trouwen, of het paleis worden uitgegooid. Al zal ik haar smaak wat mannen betreft wel nooit begrijpen. Goed dan, het ziet ernaar uit dat ik geen van jullie kan kwijtraken. We gaan.'

Drie mannen en een jongen gaven hun paarden de sporen en hervatten hun noordwaartse tocht. Binnen enkele minuten reden ze de voorstad uit, op weg naar Sarth.

 


Tegen de middag rondden de ruiters een bocht in de kustweg en zagen ze een eenzame reiziger aan de rand van de Koningsheerbaan zitten. Hij was gekleed in het groengeverfde leer van een jager. Zijn appelschimmel stond een klein eindje verderop te grazen terwijl hij met zijn jagersmes in een stuk hout zat te snijden. Toen hij het groepje zag naderen, borg hij zijn mes op, wierp het hout weg en pakte zijn spullen op. Hij had een mantel aan en deed net een grote handboog over zijn schouder toen Arutha inhield.

'Martin,' zei Arutha.

De hertog van Schreiborg steeg op. 'Dat duurde veel langer dan ik had gedacht.'

'Is er nog iemand in Krondor die niet weet dat de prins is vertrokken?' vroeg Robbie.

'Niet dat je zo één, twee, drie zou opvallen,' antwoordde Martin met een glimlach. Terwijl ze verder reden, zei hij tegen Arutha: 'Van Lyam moest ik zeggen dat hij zoveel mogelijk valse sporen aan het uitzetten is.'

'Weet de koning het dan?' riep Laurie uit.

'Natuurlijk,' zei Arutha. Hij knikte naar Martin. 'We hebben dit hele plan met zijn drieën opgezet. Gardaan had een ongebruikelijk groot aantal bewakers bij de deur van mijn kamer geposteerd toen Lyam me verbood te gaan.'

'Een paar mannen uit Lyams persoonlijke wacht zijn nu verkleed als ons,' zei Martin. 'Een kerel met een lang gezicht geeft zich uit voor Arutha en een blonde kinkel met een baard speelt voor Laurie.' Met een ongebruikelijk brede grijns voegde hij eraan toe: 'En in mijn suite zit een razend knappe kleerkast van een vent. Lyam heeft zelfs die grote ceremoniemeester van de Keshische ambassadeur, met die harde stem, weten in te schakelen. Nadat de Keshiërs vandaag zijn vertrokken, sluipt hij weer terug het paleis in. Met een nep baard lijkt hij aardig op onze kapitein hier. In ieder geval heeft hij de goede kleur. Zo nu en dan duikt hij ergens op in het paleis.'

Gardaan schoot in de lach.

'Dan was het dus niet eens de bedoeling om onopgemerkt weg te komen,' zei Laurie vol bewondering.

'Nee,' zei Arutha. 'Ik vertrek liever onder een wolk van verwarring. We weten dat het brein achter de aanslagen meer moordenaars deze kant op stuurt, dat dacht Lachebek Jaap tenminste. Dus als er spionnen in Krondor zitten, zullen ze over een paar dagen nog niet weten wat er aan de hand is. Als ze ontdekken dat wij het paleis uit zijn, weten ze niet welke richting we genomen hebben. Alleen het kleine groepje dat bij ons was toen Puc de suite van Anita betoverde, weet dat we naar Sarth moeten.'

Robbie begon te lachen. 'Een meesterzet in het spel van de misleiding. Als ze eerst horen dat je de ene kant op bent en dan de andere, weten ze niet wat ze moeten geloven.'

'Lyam is grondig te werk gegaan,' zei Martin. 'Een ander groepje, gekleed als jullie drieën, vertrekt vandaag met Kulgan en Puc en zijn familie zuidwaarts naar Sterrewerf, net onhandig genoeg om te worden opgemerkt.' Tegen Arutha zei hij: 'Puc zegt dat hij naar een geneesmiddel zal zoeken in Macros' bibliotheek.'

Arutha hield zijn paard in en het gezelschap bleef staan. 'We zijn op een halve dag afstand van de stad. Als we tegen zonsondergang nog niet zijn ingehaald, kunnen we ervan uitgaan dat we niet worden gevolgd en hoeven we ons alleen maar zorgen te maken over de weg die voor ons ligt.' Hij zweeg even, alsof zijn volgende woorden hem moeilijk vielen. 'Ondanks alle scherts hebben jullie allemaal gekozen voor het gevaar.' Hij keek van gezicht tot gezicht. 'Ik prijs mezelf gelukkig met zulke vrienden.'

Robbie scheen het meest verlegen met de woorden van de prins, maar hij onderdrukte de neiging er iets lolligs over te zeggen. 'Bij de Snaken hebben - hadden we een eed, afkomstig van een oud gezegde: "Je weet pas zeker dat de kat dood is als de kat is gevild." Als iemand bij een moeilijke taak de anderen wilde laten weten dat hij er tot het laatst bij zou blijven, zei hij: "Tot de kat is gevild."' Hij keek de anderen aan en zei: 'Tot de kat is gevild.'

'Tot de kat is gevild,' zei Laurie en meteen werd de uitspraak door Gardaan en Martin herhaald.

Ten slotte zei Arutha: 'Dank jullie wel.' Hij gaf zijn paard de sporen en de anderen volgden.

Martin ging naast Laurie rijden. 'Waarom duurde het zo lang?'

'Ik werd opgehouden,' zei Laurie. 'Het is een beetje ingewikkeld. We gaan trouwen.'

'Dat weet ik. Gardaan en ik zaten op Lyam te wachten toen hij van jouw kamer terugkwam. Ze had het denk ik wel beter kunnen treffen.' Lauries gezicht verried zijn ongemak, en met een flauwe glimlach voegde Martin eraan toe: 'Maar aan de andere kant misschien ook niet.' Naar de zanger overhellend stak hij zijn hand uit. 'Ik hoop dat jullie altijd gelukkig zullen zijn.' Nadat hij Laurie de hand had geschud, zei hij: 'Maar dat verklaart nog niet waarom jullie zo laat waren.'

'Dat ligt een beetje gevoelig,' zei Laurie en hij hoopte dat zijn toekomstige zwager het onderwerp daarmee liet rusten.

Geruime tijd keek Martin hem indringend aan, toen knikte hij begripvol. 'Fatsoenlijk afscheid nemen kan even duren.'